H. D.-VERTELLINGEN
FLITSEN
Ce Mantel der Duisternis
STADSNIEUWS
FEUILLETON
HAARLEM'S DAGBLAD DINSDAG 8 OCTOBER 1929
(Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden.)
De wonderlijke cel
door KAREL CAPEK.
Het is niets bijzonders, zeide Jandera,
de schrijver dieven na te jagen, dat- is heel
gewoon, maar veel wonderlijker is het, wan
neer een dief zoekt, wien hij eigenlijk heeft
bestolen. Om het maar direct te zeggen: dat
is mij overkomen. Daar heb ik onlangs een
verhaal geschreven en liet het drukken. Toen
ik het zoo zwart op wit zag, kreeg ik een on
aangenaam vermoeden. „Man", zeg ik tot
mij zelf, „iets dergelijks heb ik al eens er
gens gelezen. Drommels, van wien heb ik dit
onderwerp eigenlijk gestolen?"
Drie dagen liep ik rond als een schaap, dat
krankzinnig is geworden en ik kon er tot
geen prijs op komen, van wien ik de stof had
geleend". Tenslotte ontmoette ik een kennis
en zeide hem: „Kerel, weet je wat mij is
overkomen? Ik heb voortdurend het gevoel,
dat mijn laatste verhaal van iemand is ge
stolen".
„Dat heb ik onmiddellijk gezien", zeide
mijn vriend, ,jhet onderwerp is van Tsjechow
gestolen".
Daar voelde ik mij plotseling eenigszins op
gelucht en toen ik later een criticus ontmoet
te. zeide ik hem: „Man, het is soms niet te
gelooven, soms pleegt een menseh plagiaat,
en hij weet het niet eens. Mijn laatste ver
haal bijvoorbeeld was gestolen." „Weet ik al
les van.', zeide de criticus, „van Maupassant".
Zoo ging ik van den eenen kennis naar den
anderen. Zoodra de mensch zich eenmaal op
den hellenden weg van het misdrijf bevindt,
weet hij niet, wanneer op te houden; stel je
voor: dit zelfde verhaal heb ik gestolen van
Gottfried Keller, Dickens, d'Annunzio, uit de
Duizend en één Nacht, van Charles Louis
Philippe, Hamsun, Storm, Hardy, Rosegger,
Andre jew, Reymont en nog een menigte an
deren.. Daar kun je aan zien, dat de mensch
al dieper en dieper in het verderf stort.
Dat is nog heelemaal niets, zeide de
heer Bobek, de oude criminalist, dat herin
nert mij aan een geval, dat zij den moorde
naar hadden, maar den bij behoorenden
moord niet konden vinden. Maar jelui moet
niet denken, dat dit mij is overkomen. Ik heb
alleen een half jaar in dezelfde crimineele
kamer gewoond, waarin eerst de moorde
naar had gezeten. Het was in Palermo,
verklaarde de heer Bobek, en hij voegde er
bescheiden aan toe: Ik was daar alleen
wegens een koffer, die mij op het schip van
Napels in handen was gevallen. Het voorval
zelf word mij door den directeur van het eta
blissement verteld. Ik leerde hem namelijk
„Mariasch" spelen en „Gods zegen bij Kohn".
Nu. op een nacht zagen de politiemannen
zij gaan in Italië altijd paar-gewijze
dat over Via Butera, die naar de stinkende
haven leidt, een man, zoo snel hij kon weg-
loopen. Zij pakken hem en hij heeft een met
bloed bevlekte dolk in de hand. Natuurlijk
nemen zij hem mede naar het bureau en nu
„Vriendje, vertel maar eens, wie je zooeven
hebt doodgestoken!" De jongeling begon te
huilen en zei: „Ik heb iemand vermoord,
maar meer kan ik niet zeggen. Wanneer ik
meer zeg, dan worden nog andere menschen
in het ongeluk gestort", meer was er niet uit
hem te krijgen.
Natuurlijk begon men schielijk naar een
lijk te zoeken, maar men vond er geen. En
daarom, gaf men ordor, na te gaan, wie den
laatsten tijd overleden waren. Maar zij al
len waren, gelijk bleek aan malaria en zoo
gestorven. Men wierp zich dus opnieuw op
den jongeling. Hij gaf op, Marco Biago te
heeten, uit Castro Giovanni, en meubelma
kersleerling te zijn. Verder bekende hij,
iemand twintig messteken te hebben toege
diend en hem te hebben gedood. Maar wie
het was geweest, wilde hij niet zeggen, om
niet nog andere menschen ongelukkig te
maken. Basta. Voor het overige vroeg hij al
leen, dat God hem zou straffen en dan liep
hij met zijn hoofd tegen den wand. „Zoo'n
berouw", zeide de directeur, „heb ik nog
nooit gezien". Ge weet, politie-agenten geloo
ven geen woord van wat men zegt. Zij zeiden
dat Marco maar zooiets loog en misschien
niemand had gedood. Toen zonden zij den
dolk naar de universiteit en daar werd ge
constateerd dat het bloed aan de punt van
den dolk menschenbloed was en dat de dolk
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Cts. per ref*cl.
het hart doorboord moest hebben. Nu Ik weet
niet. hoe men dat kan beoordeelen. Maar wat
zouden zij nu aanvangen? Den moordenaar
hadden zij, maar den moord niet. En het gaat
toch niet- aan, iemand wegens onbekenden
moord terecht te stellen. Men moet toch een
corpus delicti hebben. Inmiddels bad Marco
onophoudelijk en huilde en bad, dat men hem
voor de rechtbank zou brengen om boete te
doen voor zijn doodzonde. Wanneer je wilt,
dat de gerechtigheid je vonnist, dan moet je
bekennen, wien je gedood hebt. We kunnen je
niet zoo maar ophangen. Noem ons dan al
thans eenige getuigen, ellendig muildier".
„Ik ben zelf getuige", schreeuwde Marco, „en
ik zweer, dat ik een mensch vermoord heb!"
Zoo was het dus. De directeur vertelde mij,
dat die Marco een bijzonder brave jongen was
geweest, van hun leven hadden ze zoo'n be
hoorlijken moordenaar niet in de gevangenis
gehad. Men zond hem toen een zieleherder,
die zijn ziel moest sterken en hem gelijktij
dig op handige wijze uithooren, hoe het
eigenlijk met zijn moord was gesteld. De do
minee wischte zich altijd de tranen uit de
oogen, wanneer hij van zijn bezoek aan Mar
co terugkeerde. Maar behalve tranen ver
mocht ook de dominee niets te bereiken.
„Laat ze mij ophangen en daarmede basta",
zeide Marco, „opdat ik weldra mijn zware
schuld heb vereffend. Gerechtigheid moet er
zijn". En zoo duurde het een half jaar en nog
altijd vond men geen bijbehoorend lijk.
Toen het hun toch al te bont werd, zeide
de commissaris van politie: „Wanneer die
Marco dan met alle geweld wil hangen, dan
geven wij hem den moord, die drie dagen na
zijn arrestatie in Arenclle is gebeurd, waar zij
de oude vrouw vermoord hebben gevonden. Het
is toch een schande, hier hebben wij een
moordenaar zonder moord en zonder lijk en
daar hebben we zoo'n fijnen en gepronon-
ceerden moord zonder dader. Breng dat op
een of andere wijze bijeen. Wanneer Marco
veroordeeld wil worden, kan het hem toch
onverschillig zijn, waarvoor! En wij zullen
ons hem op allerlei manieren erkentelijk
toonen, wanneer hij bekent, de oude vrouw
te hebben vermoord."
Dat boden zij Marco dus aan en zij be
loofden hem, dat hij dan zeker binnen zeer
korten tijd de strop zou krijgen. Marco aar
zelde een oogenblik en toen verklaarde hij:
„Neen, al heb ik mijn ziel ook met den moord
bezwaard, daarom wil ik haar niet ook nog
met doodzonden gelijk de leugen, het bedrog
en de meineed belasten." Zoo'n rechtscha
pen man, mijne heeren, was hij.
Zoo kwam men dus niet verder. Niudacht
men er in het bureau alleen nog over, hoe
men zich van den vervloekten Marco kon
ontdoen. „Weet je wat", zeiden ze den cipier,"
richt het zoo in, dat hij de vlucht kan nemen.
Hem voor de rechtbank te brengen Is niet
mogelijk, dat zou ons maar belachelijk ma
ken en hem in vrijheid stellen, wanneer
hij bekent, een moord te hebben gepleegd,
gaat ook niet. Zie, dat deze cane maledetto
op een of andere wijze onopvallend ver
dwijnt."
Welnu, van dien dag af zonden zij Marco
zonder geleide om peper en garen. Zijn cel
was dag en nacht wagenwijd open en Marco
liep den geheelen dag in de stad rond, om
des avonds hijgend, met' de tong uit den
mond terug te hollen omdat hij voor hat
sluiten binnen moest zijn- Eens sloten zij het
etablissement opzettelijk vroeger. Toen
maakte hij zoo'n spektakel en sloeg zoo ver
bitterd op de deur, dat men hem open moest
doen en hij in zijn cel kon terugkeeren.
En op een avond zegt de commissaris tegen
Marco:- „Vannacht slaap Je hier voor de
laatste maal. Wanneer je niet wilt beken
nen, wie je hebt gedood, dan word je niet
opgehangen, maar we gooien je er uit, ellen
dige bandiet. Loop naar den duivel, dan kan
die je straffen."
Dien nacht hing Marco zich op aan het
raam van zijn cel.
Marco spookte daarna in de cel. Namelijk:
wanneer men iemand in de cel opsloot, dan
werd het geweten in hem wakker en hij be
gon berouw te krijgen, deed boete en bekeer
de geheel en al. Al duurde het niet bij allen
even lang. Wegens een overtreding één nacht,
bij een klein vergrijp twee of drie dagen en
bij misdrijven duurde het drie weken eer de
gevangene tot inkeer kwam. Het langst
hielden zakkenrollers het uit en oplichters
en in het algemeen allen, die dik in het geld
zaten. Ik zeg U: veel geld verhardt in bij
zondere mate het geweten of doet het inslui
meren. Het effect was altijd het grootst op
den verjaardag van Marco's dood. Zoo kwa
men zij in Palermo op het denkbeeld, van
de cel een soorj; verbeterhuis te maken. Zij
sloten er de arrestanten op, zoodat zij be
rouw zouden krijgen van hun daden en tot
inkeer komen. Zooals U weet: sommigen
hebben bij de politie protectie en andere
lummels heeft de politie als het ware noo-
dlg. Daarom is het te begrijpen, dat zij niet
ieder opsloten en van tijd tot tijd dezen en
genen onbekeerd lieten. Ik geloof, dat zij
zich ook dikwijls door groote boeven lieten
omkoopen en ze niet in de wonderlijke cel
opsloten. Zelfs in het rijk der wonderen is
geen gerechtigheid meer.
Zoo, mijne heeren, heeft de directeur in
Palermo het mij verteld en de collega's daar
hebben het mij bevestigd. Dat was merkwaar
dig, geen opziener wilde ook maar een stap
zetten in de cel van Marco. Zoo bang waren
ze, dat de genade over hen zou komen en dat
ze berouw zouden krijgen van hun daden.
Nu, den directeur leerde ik. zooals gezegd,
allerlei kaartspelen. Hij was buiten zichzelf,
wanneer hij verloor. Maar toen hij eens heel
slechte kaarten kreeg, werd hij woedend ui
sloot mij op in de cel van Marco. Hij
schreeuwde: „Ik zal je leeren". Nu, ik ging
liggen en sliep in. Vroeg riep de opziener mij
en vroeg: „Nu, en ben je al bekeerd?"
„Ik v/eet van niets, signore commandante",
zeide ik, „ik sliep als een marmot."
„Zoo? Marsch, terug!" riep hij mij toe.
Maar wat zal ik U lang ophouden. Drie
weken was ik in de cel en nog steeds niets:
geen berouw kwam over mij. Toen begon de
opziener het hoofd te schudden en zeide:
„Jullie Tsjechen moeten wel geweldige boos
doeners zijn, dat het op jullie heelemaal geen
invloed heeft!" En toen schold hij mij ver
schrikkelijk uit.
En ziet U, van dien tijd af, hield de cel
van Marco geheel op te werken. Zij mochten
er in zetten, wien zij wilden, hij kwam in het
geheel niet tot inkeer, hij werd niet beter en
toonde geen berouw. Kort en goed: zij hield
op te functionneeren. Goeie hemel, dat zette
kwaad bloed. Mij joegen zij naar de directie
en ze verweten mij, dat ik de zaak had be
dorven en dergelijke meer. Ik haalde de
schouders op. Nu, kon ik er iets aan doen?
Maar zij gaven mij drie dagen donkere cel,
naar het heette, omdat ik de cel had be
schadigd.
DE SCHOOLBIOSCOOP.
VOORLOOPIG NOG GEEN VOOR-
STELLINGEN.
De gemeente Haarlem is reeds in 1925 als
lid toegetreden tot de Vereeniging voor 011-
derwijs-ontwikkelingsfilms te 's-Gravenhage.
Daardoor krijgt de gemeente het recht om
volgens een nader vats te stellen tarief, naar
keuze te beschikken over de door de film
centrale dier vereeniging aan te schaffen
rolprenten.
Behalve deze kosten zijn zoo deelen B.
en W. thans aan den raad mede nog
eenige uitgaven te doen voor zaalhuur, elec-
trischen stroom, enz. B. en W. weten nog
niet hoeveel die zullen bedragen, daarom is
op de begrooting voor 1930 nog slechte al
leen de f 10 contributie voor de vereeniging
uitgetrokken. Blijkbaar zal het dus voorloo-
pig nog niet komen tot het geven van film
voorstellingen.
AANKOOP PERCEEL AAN DEN OUDEWEG
De eigenaar van het perceel aan den Oude
Weg No. Al, groot 197 c.A. heeft zich bereid
verklaard, dat perceel aan de gemeente te
verkoopen voor een prijs van f 6500.
Aangezien aankoop van dat perceel voor
de gemeente van belang is te'achten, stellen
B. en W. aan den raad voor daartoe te be
sluiten.
PROPAGANDA-AVOND HAARLEM-NOORD.
De Vereeniging „Haarlem-Noord", die zich
ten doel stelt behartiging van belangen van
bewoners van Haarlem-Noord in den breed-
sten zin, geeft Vrijdag een propaganda-avond
voor haar leden en genoodigden in de too-
neelzaal van „Café Flora" aan het Pretoria-
plein. Het bestuur heeft getracht door een
goede keuze van medewerkenden een aange-
namen en afwisselenden avond aan te bie
den, waarbij „een dansje" niet ontbreekt.
Het welbekende dubbel-mannenkwartet
„Euterpe", dat onlangs te Hagen in Westfa-
len met zooveel succes deelnam aan een
zangwecfstrljd, verklaarde zich bereid zijn
medewerking te verleenen, zoodat daardoor
alleen reeds deze propaganda-avond veel
belooft.
De heer A. Groot, wiens naam bij menig
een, die zich wijdt aan liefhebberij-tooneel-
speelkunst, een goeden klank heeft, zal eenige
voordrachten ten beste geven en verder zul
len eenige jonge dames gezamenlijk zorgen
voor een bijzonder attractienummer op het
tooneel en zal „The Montenegro Band" den
avond met muziek opluisteren.
VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 1496
Jantje vraagt aan vader of
hy hardop wil voorlezen
.hervat de lectuur met elke
tien seconden een pauze
om Jantje te veroorloven
de plaatjes te zien
besluit dan dat hij beter
zal kunnen zien als hij op
vader's rug zit
.AANBESTEDING.
Bouw van een oranjerie in
den Stadskweektuin.
Ten raadhuize had Maandagmorgen de
aanbesteding plaats van het bouwen van
een oranjerie met schaftlokaal enz. in den
Stadskweektuin aan de Kleverlaan (perceel
I) en het verrichten van glas- en verf-
werke'n aan de oranjerie (perceel II).
Ingeschreven werd voor perceel I door:
G. A. Jager te Haarlem, voor f 24799; N.V.
Aanbestedingsbedrijf v.h. F. Broersma te
Haarlem f 25.800; J. Kes te Velsen f 23.500;
H. Klaasen te' Heemstede f 21.723; N.V. Aan
nemingsbedrijf v.h. P. Roosenhart te Haarlem
f 22.798; G. P. Hetem te Haarlem f 25.390;
C. A. M. Jonckbloedt te Heemstede f 21270;
N.V. Technisch Bouwbedrijf Joh. Verbe'rne
te Hoorn f 28.800; Gebr. Van der Putte te
Heemstede f 22.330; P. de Boer te Santpoort
f 25.900; M- Hogervorst te Alkmaar f 24.442;
H. Groen te Amersfoort f 24.425; Martens en
Zoon te Haarlem f 25.525; H. G. en J. de Vries
te Purmerend f 20.765; F. Filips te Haarlem
f 22.225; G. en J- Broertjes te Heemstede
en Bloemendaal f 25.240; Warnaar en Hoog
straten te Leiden f 21.386.
N. J. Tromp, te Overveen 24873; P. J.
Voornveld te Haarlem 32704; C. Hart, te
Haarlem f 25690; J. en C. de Boer te Hilver
sum 23847; M. Swaan te Nieuwendam
26996; W. Boemgter te Haarlem 24980;
H. A. en J. L. Zegers te Haarlem 25900; M.
Cobelens en Zonen te Haarlem 25900; As
sendelft te Heemstede 24200; en J. C. Goed
hart te Diemen 26434.
Laagste inschrijvers voor perceel I zijn dus
H. G. en J. de Vries te Purmerend voor
20765.
Voor perceel n werd ingeschreven door
Fa. van der Bosch en Zonen te Heemstede
voor 1025; P. Essenius te Haarlem 1295;
D. Klaasen te Haarlem 1556; Bakker te
Brielle 1918; J. G. F. Kwintus te Haarlem
1100; B. Post te Amsterdam 1700; Bins-
bergen en Van Dome te Zaandam 1580;
N.V. Schildersgild te Haarlem 1756; M..
Korsel te Oegstgeest 1850; A. de Laat te
Haarlem 1144; P. Barend te Haarlem 1479
Chr. Klomp te Haarlem 1985; A. Goldsteen
te Haarlem 1053; en M. v. Brussel te Sant
poort 970.
Laatstgenoemde M. v. Brussel was met
970 ^laagste inschrijver voor perceel n.
HARDOP VOORLEZEN
pauzeert om Jantje te hel
pen die besluit, dat hij lie
ver op vader's knie zat
Jantje toont plotseling
meer belangstelling voor
vader's oor
I worstelt zich verder door
het boek heen en merkt
eerst op de laatste bladzij
.dat Jantj§, er al eenigen
tijd niet meer is
(Nadruk verboden.)
EEN GOED JAAR VOOR DE
H. O. V.
SLUITENDE REKENING!
Het boekjaar van de H. O. V. loopt van 1
October tot 30 September. Het was bijkans
gewoonte geworden, dat in den nazomer
jammerklachten verbomen werden over te
korten, zoo zelfs, dat dan herhaaldelijk de
opheffing van de vereeniging ter sprake
kwam.
Het afgeloopen jaar is evenwel gunstig ge
weest. De rekening is nog wel niet opge
maakt, maar het is wel zeker, dat zij zal slui
ten zonder groot tekort. Het was zelfs nu
niet noodig om met voorschotten der ge
meente op de subsidie voor het volgend
jaar de zaken gaande te houden.
De H.O.V. heeft in het afgeloopen jaar
nog al veel medegewerkt aan opera-voorstel
lingen en uitvoeringen van oratoria.
HAARL. CHRISTEL. BESTURENBOND.
De Haarlemsche Christelijke Besturenbond
houdt Vrijdag 11 October een vergadering
onder meer ter bespreking van belangrijke
voorstellen, zooals de agenda meldt, van het
C.N.V. inzake propaganda.
REVUE-OPERETTE „ROSE-MARIE"
Naar aanleiding van het overweldigend
succes van de voorstelling van Zondag 6 de
zer van de bekende Revue-Operette „Rose-
Marie", welke voor een geheel uitverkocht
huis plaats vond, zijn door de Directie van
den Schouwburg aan den Jansweg direct po
gingen gedaan een t-weede voorstelling te
doen plaats vinden.
Na veel moeite is zij daarin geslaagd- ©p
Woensdag 16 October zal nogmaals een voor-
stelling van Rose-Marie worden gegeven.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Ct». per regel.
STOFZUIGERKUIS MAERTENS
BARTELJORISSTRA AT 16
TELEPOON 10756
VAMPYR STOFZUIGERS f98.—
vader onderdrukt een
zucht, legt de krant weg
en gaat voorlezen- van de
gelukkige dieren op de
boerderij
verzet Jantje om hem de
plaatjes te laten zien en
slaagt er met veel manoeu
vreeren in om een bladzij
te lezen
vader verwijst Jantje naar
een anderen stoel nadat
zijn schouderblad bijna is
gekraakt
Uit het Engelsch van
SIR WILLIAM MAG NAY.
13)
Mechanisch stak hij een tweede lucifer
aan. Zou hij nog eens kijken? Neen. besloot
hij, l.ij zou niet meer kijken. Het was niet
meer noodig, zich ervan to overtaken, dat
menschelljke hulp de ongelukkige vrouw niet
meer kon baten, dat had hij onmiddellijk al
gezien.
Een afschuwelijk probleem drong zich aan
Hubert's bewustzijn op, een probleem, dat
hem rechtstreeks raakte. Hoe moest hy, zoo
als rijn plicht was, zijn ontdekking ter ken
nis van de politie brengen, zonder dat hij
verantwoording behoefde af te leggen, van
de reden waarom hij zich op particulier ver
boden terrein had bevonden? Maar vóór al
les. zei hij bij zichzelf, nncst- hij maken, dat
hij vsn deze plek wegkwam! Met oen rilling
keende hij den elk den rug toe en sloop op
ï\,n '.eenen weg. zooals men «n tegenwoordig
heid van een doode doet, naar het stroompje
en vandaar naar den straatweg. Maar op het
oogenblik.dat nlj den weg weer betrad, be-
srenrde hU met een sclmk, dit hij niet
ii'iivcm vas. Een man verscheen plotseling,
die suffen blijkbaar met een bepaald doel op
Ivor, a'kwnm uit de duisternis van de over
hangende boomen.
„Wat, voer je daar uit, mannetje?" werd
hem. on ruwen, bevelenden toon gevraagd en
öp he'ziüde oogenblik. merkte Hubert dat-
de veldwachter voor hem stond.
„Je treft hot Palnïer. dat ik daar ginds
hen geweest", antwoordde Vaynor, terwijl hij
trachtte Icalm te spreken. „Ik kan....
Intusschen had Palmer gezien wie hij voor
zich had. „O, u bent het, meneer Vaynor.
Neemt u me niet kwalijk", zei hij, terwijl hij
beleefd een stap achteruit deed. „Ik had u in
het docker niet herkend; sinds die geheim
zinnige geschiedenis op her landgoed houd ik
hier nammijk een oogje in het zeil. En toen
ik iemand over den greppel zag springen...."
„Ik kan je een handje nelpen om een be
langrijke ontdekking te doen, Palmer", brak
Vaynor de woordenstroom van den politie
man af. „Kom even met me mee over den
greppel"
Palmer voldeed aan h?t verzoek en Hu-
bert bracht hem naar don hollen eik.
„Kijk eens naar binnen" rei de jongeman,
terwijl lój een lucifer afstreek en de holte
ex-mee verlichtte.
Met de raadselachtigheid dia zijn ambt
meebracht keek Palmer in den stam
en toen werd zijr. gezicht doodsbleek. Hij
was iemand met jarenlang? ervaring in het
politievak, maar nooit te voren was hij zóó
rechtstreeks en onvoorbereid van aange
zicht te. aangezicht met een tragedie ge
plaatst Hij wankelde achteruit, terwijl hij
met medelijdend ontzag, gemengd met een
tikje beroepsargwaan, naar den jongeman
staarde.
„Een versch.-.kkelijke ontdekking me
neer", bracht hij op schor en toon uit, -nadat
hij een beetje van den eersten schok was
bekomen.
„Dat is 't'\ stemde Vaynor toe, terwijl hij
een nieuwe lucifer aanstak. „Ik geloof, dat
we niet hoeven te vragen, of dit de vermiste
gravin Mornay is."
„Dat geloof ik ook niet", zei Palmer, ter
wijl hij nog eens in de holte keek, terwijl
Vaynor hem, met zijn lucifer bijlichtte.
„En het staat, dunkt me, ook wel vast,
dat- de arme vrouw dood is." vervolgde Hu-
bert.
„Natuurlijk" beaamde de veldwachter on
middellijk, alsof het hem verlichting gaf,
dat dit feit hem tenminste van het instellen
van een verder onderzoek onthief.
„Wat ben je van plan verder te doen?"
vroeg Vaynor. Naar het heerenhuis behoe
ven we niet te gaan. Meneer Conway is met
het heele gezelschap naar Fulborough."
„Ik zal een pKfer mannen uit het dorp
moeten halen, om het lijk uit den boom
te verwijderen en ik moet een boodschap aan
den inspecteur van Fulborough sturen."
„Ja, doe dat en hoe eer hoe liever," zei
Vaynor, terwijl hij weer naar den straatweg
terugging. „En luister nu eens Palmer",
vervolgde hij, terwijl zij de richting naar
het dorp insloegen, „als 't- even mogelijk is,
zou ik liever mijn naam in deze aangele
genheid niet genoemd hebben. Je kunt wel
zeggen, dat je zelf de ontdekking hebt ge
daan, waar je overigens geen schade van
zult hebben."
„Best meneer Vaynor" stemde de man toe,
hoewel niet zonder een nieuwe achterdoch
tige aarzeling.
„Meneer Conway zou anders natuurlijk
willen weten, wat ik op zijn terrein te zoeken
had", was Vaynor dan ook wel gedwongen
zijn verzoek toe te lichten. Ik wil je wel in
vertrouwen vertellen Palmer, ik was daar,
om in den hollen eik naar een briefje te zoe
ken. En liefdesgeschiedenis, zooals je mis
schien wel begrijpen zult. Maar ais 't zou
uitlekken, zou dat voor mij en de dame in
kwestie erg vervelend zijn."
„Dat begrijp ik best meneer", zei Palmer,
nu op heel wat luchtiger toon.
„Dus dat is afgesproken. Je was bezig door
het bosch te patrouilleeren, wat. niot meer
dan natuurlijk is en daarbij heb je het lijk
ontdekt."
„Het komt in orde. meneer."
„Uitstekend, hoor. Nu, wel te rusten dan."
HOOFDSTUK X.
IN DEN LICHTSCHIJN DER LANTAARNS.
Nadat de inspecteur van politie hem van de
ontdekking van het lijk van de gravin op de
hoogte had gesteld, ging George Conway
onverwijld op den minister toe, om hem vair
het nieuws in kennis te stellen.
„Maar dan hebben we hier met een ver
schrikkelijke gebeurtenis te doen," zei de
minister. „Wie heeft u dat bericht ge
bracht?"
Conway wees naar den inspecteur, die in
hun nabijheid was gebleven.
„U hebt aan meneer Conway meegedeeld,
dat het lijk van de verd'wenen gravin Mor
nay in Temple Westford is gevonden?"
wendde de minister zich tot hem.
„Ja, excellentie; vanavond om half tien
ontvingen we hier op het bureau de bood
schap, dat het lijk in Westford was ontdekt,
met het verzoek iemand te willen sturen. De
hoofdinspecteur heeft er zich heen begeven,
excellentie, met een rechercheur en een
agent. Voor hij wegging heeft hij mij opge
dragen om hierheen te gaan en mijnheer
Conway bij het uitgaan van de meeting het
nieuws mee te deelen."
„Maar waar, mengde zich George in het
gesprek, „is het lijk precies gevonden?"
„Dat weten we niet, meneer ten minste
hier niet. De man, die ons de boodschap
bracht, wist niets anders, dan dat het lijk
in Westford gevonden was. De veldwachter
daar had hem inderhaast gestuurd, zonder
hem de verdere details te vertellen."
Conway wendde zich tot den minister, „Tk
zal maar zoo gauw mogelijk naar huis terug
gaan. dunkt mij."
„Ik denk-dat het 't beste is als ik met u
meega," meende Wallace. U hebt zeker wel
iemand, die me dan later naar Drylaw kan
rijden? Ik zaljeven Gordon opzoeken om mij
bij Lord Tavernam te excuseeren. Hoe eerder
we vertrekken, hoe beter."
Geox-ge klampte zijn broer aan en nam
hem terzijde". Jij moet onze gasten maar
gezelschap blijven houden. Ik moet op staan-
den voet met Wallace mee; ik kan geen
oogenblik verliezen. Het lijk /an gravin
Mornay is zoo juist gevonden, maar vertel 't
nog maar niet verder."
Tijdens den rit naar Temple Westford
spraken de beide mannen niet veel over de
ontdekking die de politie gedaan had; zoo
lang zij niets van de details wisten, had het
niet veel nut, om er verder over te praten.
Ze hadden het meer in het bijzonder over
de persoon van de overleden gravin.
„Het is een verschrikkelijke geschiedenis,
werkelijk", betoogde de minister. Vooral in
politiek opzicht. Er heeft altijd een sfeer
van geheimzinnigheid gehangen om het
werk en de persoon van gravin Mornay. Nog
maar kort geleden sprak' ik toevallig met
mijn ambtgenoot van buitenlandsche zaken,
en die verklaarde, dat ze voor zijn departe
ment steeds een raadsel was geweest. Ze
hebben natuurlijk geprobeerd om wat meer
gewaar te worden omtrent haar anteceden
ten en te weten te komen, waarom ze zich
eigenlijk in Engeland ophield. Maar ze heb
ben niets bijzonders kunnen ontdekken. Ge
bleken is, dat zij met graaf Mornay kort voor
diens overlijden in het huwelijk is getreden.
De graaf wist toen al, dat hij gauw zou ster
ven. Maar vóór dien tijd schijnt haar leven
een ondoordringbaar mysterie te zijn ge
weest. Maar door bemiddeling van het Hon-
gaarsche gezantschap trad zij op den voor
grond ixx het maatschappelijk leven, zoodat
wij ook niet anders konden doen dan haar
accepteeren. Afgezien van de vage. niet be
wezen geruchten, dat zij op politiek terrein
werkzaam was, hadden we geen reden aan
te nemen, dat er inderdaad iets tegen haar
viel in te brengen."
(Wordt vervolgd^'