H. D.-VERTELLINGEN
FLITSEN
De Mantel Der Duisternis
NIVA TANDPASTA
STADSNIEUWS
FEUILLETON
HAARLEM'S DAGBLAD
DINSDAG 15 OCTOBER 1929
(Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden.)
door HENRI BARBUSSE.
Kracht
Nine ten!" zeurde de scheids
rechter in de plechtige stilte, die stond in
de zaal.
Toen droeg men Phil Mac Cue levenloos
weg. Stormachtige toejuiching bruiste door
de lage zaal, waar het in rook gelijk in een
roofdiorenkooi, v/ant het mag eenige vijf
tigtallen jaren geleden zijn zooeven was de
opzienbarende match tusschen Phil Mac Cue.
den Australischen kampioen, en Otis Yerre,
den kampioen van de Westkust, den afgod
van Frisco beslist.
Zelfs de» fijne heertjes uit San Francisco,
die zich oncler de toeschouwers bevonden,
konden er niet genoeg van krijgen, hun ge
weldigen Yerre too te juichen, die Mac Cue
totaal suf geslagen had, nadat in Mecha
nics en Woodwards Pavilion zooveel andere
krachtkerels van gelijke of ongeveer gelijke
beteekenis door hem verslagen waren.
Niettemin waren er onder beide partijen
eenige in de hooge kunst ingewijden, die
meenden, dat de groote. Yerro ten slotte wat-
hard had geslagen. Mac Cue was een goede
kerel en een, die zijn tegenstander in het
nauw kon drijven. Moedig en flink als hij
was, had hij zulk een harde straf niet ver
diend. In de zesde ronde was hij geen bokser
meer geweest: hij geleek meer een onthoofde
dien men het hoofd weer op de romp heeft
gezet en dien men weer op de beenen heeft
geplaatst. Met neerhangende armen maaide
hij heen en weer als een aapNu, in
plaats van zich grootmoedig te toonen, was
de groote Yerre een stap teruggeweken, had
zijn oogenblik afgemeten, gemikt en zijn lin
kervuist op den halsslagader van den aap ge
slingerd, mdt een kracht, die een nachtelij -
ken inbreker zich voor een gesloten deur had
kunnen toewenschen.
Natuurlijk stortte Mac Cue met een kreet
alsof hij 'brak, ineen en even natuurlijk stierf
hij 48 uur later zonder tot bewustzijn te zijn
gekomen, maar onophoudelijk blood spuwend.
Ja, een van degenen, die men terecht slappe
kerels noemt, zou recht zijn wedervaren,
wanneer een kampioen hem zoo zou
hebben behandeld, maar oen eerlijke tegen
stander
De groote Yerre zette zijn zegetocht voort.
Toen hij 25 jaar oud was, was hij de ster
van het Westen, op 28-jarigen leeftijd een
nationale beroemdheid. Hij overtrof allen,
den een zoo goed als den ander. Nooit werd
hij nocked-out. Twee maal maakte hij. match
nul... Viermaal gaf de» arbiter geen oordeel;
maar wanneer men aandachtig de discussie
volgt, die over deze zaak de'stijds in de bladen
plaats vond, moet men vaststellen, dat ten
•tijde van deze gevechten, waarin zijn supe
rioriteit werd bestreden, kleine knoeierijen
waren voorgekomen, waarover men good
doet, niet uit te weiden.
Tien, twintig jaren verliepen. Yerre was
altijd nog beheerscher van den ring, onover
winlijk. Hij was nog altijd van bewonderens
waardige stevigheid, droeg zijn imposante
schouders als een glorierijke last en zijn
spieren waren ten minste even hard a-ls die
van den bronzen gladiator in het nationale
museum, die altijd dezelfde* beweging maakt.
Nadat hij zooals men weet vijf jaren
wereldkampioen was geweest verloor hij
dezen titel in het zevende .jaar, echter al
leen door zijn nalatigheid bij het trainen. Er
bestond daarover in de sportpers maar één
meening, namelijk dat hij Gus Jibson even
zeer had kunnen hebben als de anderen,
wanneer hij gewild had.
Bovendien had hij er genoeg van, altijd te
zegevieren en nooit werkelijk overwonnen te
worden. Hij trok zich allengs terug en toen
hij veertig jaar was maakte, hij bekend, dat
hij het boksen geheel wilde opgeven, om een
koffiehuis in New-York over te nemen. Onze
groote Yerre was nog steeds de onoverwin
lijke. Nooit had hij in het stof van de arena
gelegen. Aan het einde van iederen wedstrijd
stond hij daar ongebroken. Hij had zich
prachtig gehandhaafd, gelijk een standbeeld
op zijn sokkel het standbeeld van een
menschensmid. Heil en roem onzen grooten
Otis Yerre!
Juist toen het gerucht over zijn terug
treden de ronde begon te doen klom op zeke
ren dag Joe Spear Floyd, de Canadeesche
manager, op de tribune en wierp hem een
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Cte. per regel.
STOFZUIGERHUIS MAERTENS
BARTELJORISSTRA AT 16
TELEFOON 10756
VAMPYR STOFZUIGERS f98.—
uitdaging toe, die bijna een beleediging
scheen. Het bloed van den kranigen kam
pioen kookte, en zonder dralen verzocht hij
den onvermijdelijken Jim Sharp, de voor
waarden vast te stellen voor een match
tusschen hem en den bokser, in wiens op
dracht Floyd zich in zoo afkeurende termen
had uitgelaten. De aanwezigen huilden van
vreugde: men zou den grooten ouden Yerre
nog eenmaal in de arena zien!
De tegenstander, die op deze wijze den
ouden man genoopt had, den wedstrijd aan
te nemen een Jongeman, genaamd Dick
Mac Cue was de zoon van den man, dien
Yerre destijds onder zoodanige omstandig-
neden knock-out had geslagen, dat eerst de
trompetten van het jongste gerecht hem
weer zouden kunnen wekken.
Ten tijde van den gewelddadigen dood van
zijn vader was Dick nog zeer klein. Eerst
later hoorde hij nadere bijzonderheden over
den eindstrijd; toen kiemde in zijn kinder
hart een monsterachtige haat tegen de ruw
heid, die hem noodeloos tot wees had ge
maakt, en tegelijk de taaie wensch, zich
daarvoor te wreken.
Met. groot geduld trainde hij zich, vermeed
de steden, waar schreeuwende annonces den
naam van den vervloekten crack uitbazuin
den. Hij „deed" Australië, Engeland en
Frankrijk, dat juist zijn sportieve antipathie,
begon af te schudden en eindelijk de groote
denkbeelden te begrijpen. Zoo verkreeg hij
een schitterende, weloverwogen kracht. Toen
hij zich sterk genoeg voelde, om den vijand
te verslaan, ging hij op zoek en speelde het
klaar, hem op de bovenomschreven wijze in
de arena terug te brengen.
In dezen strijd die, bij Jupiter, onver
getelijk is waren de voorwaarden niet
rechtvaardig, het leeftijdsverschil was te
groot, dat kan men zich voorstellenHet
is nauwelijks noodig, daar over te praten.
Hoe sterk en massief dé oude eikeboom
scheen, hoe volmaakt de armblokkade van
den vroegeren kampioen was, de vooruit
zichten schenen slecht voor hem te zijn. Een
diepe onrust begon de goede burgers tot in
de ingewanden te pakken. Het was, wanneer
men alles overwoog1, weinig waarschijnlijk,
dat het oude, uitgediende wapentuig zou
standhouden. Zou de onbevlekte roem van
Otis Yerre door een nederlaag bezoedeld
worden?
Nu, dat was niet zoo! Hij zegevierde nog
eens! Ik zie af van de beschrijving der wis
selvalligheden van deze meest pakkende al
ler bokswedstrijden, die ik ooit heb gezien!
Desniettemin kan ik niet nalaten, de twee
japs van de eerste ronde te vermelden, die
den tegenstander onmiddellijk „groggy"
maakten, de twee swings van de tweede
ronde (de eerste van rechts op het oor, de
tweede op de maag) en de bekroning van
het geheel: de onweerstaanbare slag regel
recht in het solarplexus. Kortom, hoe onge
looflijk het moge schijnen: Will Eden (hij
droeg dezen valschen naam, om zijn wraak
plan te verbergen) werd ingemaakt als een
zuigeling en kon zich ergens in de provin
cie als kappersleerling laten aanstellen.
Na dezen wedstrijd verliet Otis Yerre den
ring voor altijd. Afscheidstooneelen! Het
was een aangrijpende plechtigheid! Dan
Simon, die toch scherprechter in Detroit was
geweest, schreide; Yerre hield een rede en
de anderen, dronken zich een roes van drie
dagen.
Er is niets mooier dan Hockney-Hill in de
eerste stralen van 'de Aprilzon. Daar zijn we
gen, zoo recht alsof zij op papier waren ge
trokken, kiezelsteenen, die glimmen, alsof ze
van geschilderd porselein waren gemaakt en
zoo fijne grasvelden, dat men er stoelen mede
zou kunnen overtrekken.
Een zeer bejaard man was bezig, in een
hoek van Hockney-Hill, dat in het teere
groen was verborgen, een plaatsje te zoe
ken. Het was een reus, maar zeer gebrekkig,
en zijn imposante witte kop, dien men van
verre voor den gespierden schedel van een
leeuw had kunnen houden, waggelde heen
en weer. Dit wrak liet zich vallen op een
bank én keek naar de velden en tuinen met
blauwe tranende oogen, die in vuistdiepe
oogholten zaten.
Een klein ding, dat zich bewoog op den
weg en dat nader scheen te komen, trok zijn
aandacht.
„He, he! Ha, ha!" lachte de oude man.
Zijn nog bruikbare oogen onderscheidden,
toen het ding tot tien passen was genaderd,
een kind van zeven of acht jaar, dat met
klompen In de hand kwam aangetrippeld.
Het kind ging regelrecht op den ouden
man toe en ging voor hem staan.
„Ben jij Otis Yerre?" vroeg het hem.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Ct«_ per regel.
FOTOGRAFISCH ATELIER „RICHE"
Gr. Houtstr. 169
T.l. 13472 Hurlem
FAMILIE- EN
BRUIDSGROEPEN
VOORKOMT TANDBEDERF
en poetst Y-morgens en Y-avonds met
75 ets.per '/i tube. Z5db p. 'A tube
„Wel mogelijk", lachte de vroolijke grijs
aard.
„Goed", zeide het kind, „en ik ben Bob
Mac-Cue, het kleinkind van Phil en de zoon
van Dick Mac-Cue. En ik zal je knockout
slaan!"
Nauwelijks had het kind dit gezegd, of
het zette zich in postuur. Wat van zijn stuk
gebracht, sperde de oude kampioen den
mond openHij sloot hem onmiddellijk
weer, om een swing weg te slikken,, die, eer
lijk gezegd, hard wasDaar, bom, bom! in
casseerde hij er nog een.... Hij hief moei
zaam zijn reusachtige, verdorde handen op.
om zich te verdedigen: hij probeerde een
langzamen en onbepaalden tegenstoot, maar
hij werd overweldigd, geslagen, vernietigd
door -dezen kleinen nakomeling van zijn
slachtoffer. Zoo volkomen geslagen, dat hij
steunde, bloedde, ineenzakte en bewusteloos
bleef liggen, het gezicht naar den grond
gelijk een vernielde muur.
Zeer ernstig telde het kind tot tien. En
toen de ruïne van den ouden man niet be
woog, ging de overwinnaar op de teenen
staan, stootte een zegekreet uit, gelijk een
kleine haan en rende weg.
DE TAAK DER JONGEREN IN
DE VREDESBEWEGING.
DS. PADT SPREEKT VOOR DE J. V. A.
De Jongeren Vredesactie hield Maandag
avond in gebouw Caecilia een bijeenkomst,
die vrij goed bezocht was.
In zijn openingswoord concludeerde de
voorzitter, de heer Hein van Wijk uit ver
schillende symptomen, dat or nog reden ge
noeg is voor een anti-oorloigsaotie; dat
leerde ons het afgeloopen jaar van Bolivia-
Paraguay, Palestina, Rusland-China. Daarom
spoorde hij aan tot actie.
Ds. N. Padt uit Zandvoort hield daarop een
propaganda-rede. Hij schetste hoe de jonge
ren een roeping hebben, een onderdeel daar
van is de strijd tegen den oorlog, het bran-
den-dste vraagstuk der twintigste eeuw.
Het jongere geslacht kent reeds den
oorlog niet meer. En toch moet alles komen
van zijn enthousiasme. De fout van den vol
wassenen is dat zij de wereld ook als vol
wassen zien, zij zijn cynisch geworden. Daar
om kunnen, noch willen wij zonder jonge
ren. Wij waarschuwen den jongeren mensen:
„Blijf trouw aan wat je zelf bent, laat je
niet te vroeg oud maken".
De jongere wil ook het allercritiekste met
zijn idealen benaderen en daarbij ontziet hij
niet wat het oudere geslacht hem over
leverde. En daar onder is: bewapening.
Velen verontschuldigen zich voor het deel
nemen daaraan door te zeggen dat zij daarin
slechts organen zijn van den Staat. De
Staat vecht, de menschen niet. Dit nu wil
ds. Padt -ten stelligste ontkennen, o.a. op
grond van „lm Westen nichts Neuefs". Wel
degelijk vechten menschen. Bij jonge men
schen veronderstelt spr. toch altijd inog
gaafheid, daarom gelooft hij, dat als zij
den oorlog maar als reëel zouden zien, zij
niet zoo egoïstisch zouden zijn om de dingen
toch te aanvaarden. Hen op die realiteit te
wijzen is de taak van de J. V. A.
De hoop op wereldvrede te vergelijken met
de hoop om uit de loterij te winnen terwijl
men geen lot heeft, noemt spreker al zeer
cynisch.
Ook volgens de Christelijke leer is ieder in
dividueel verantwoordelijk voor zijn daden,
doch de Christelijken hebben den invloed
van den Staat in gewetenskwesties te voel
erkend.
Wanneer zij zich van de suggestie geoefend
door de idee, dat de overheid God vertegen
woordigt, losmaken, zal de J. V. A. met meer
succes een beroep op hen kunnen doen.
De wil van de jonge menschen moet de
wereld brengen tot een betere, tot een
hoogere samenleving.
Van de gelegenheid om vragen te stellen,
werd geen gebruik gemaakt.
De heer Hein van Wijk sloot de bijeen
komst met er op te wijzen hoe de nationalis
tische idealisten tegenwoordig veel activiteit
ontplooien, waartegenover de actie van den
J. V. A.'ers moet staan.
VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 1499
SLAPEN GAAN
Babv sukkelt in slaap
wordt wakker door heesch
gefluister en ge-ssst! aan
zijn deur
beseft dat het vader en
moeder zijn om te zien of
hij al slaapt
daar kraakt de deur, zeker
moeder weer om te kijken
of hij nu al slaapt
hij za.1 maar net doen alsof,
anders krijgt hij geen rust
eindelijk is ze weer weg en
nu kan hij misschien eens
slapen
(Nadruk verboden.)'
DE ZIEKENHUIS-VERZEKERING
HOE DAARAAN DE NOODZAKELIJKE
UITBREIDING TE GEVEN IS.
Bij den aanvang van dit jaar is bij de be
handeling van de gemeentebegrooting voor
1929 door eenige sprekers aangedrongen op
een uitbreiding van de ziekenhuis-verzeke
ring.
Men weet, dat de gemeente een overeen
komst gesloten heeft met de ziekenfondsen.
De leden betalen 5 cent per week voor zich.
zelf en 5 cent voor hun vrouw en zijn dan
met hun kinderen beneden 16 jaar voor alle
ziekenhuiskosten verzekerd.
Er werd nu in den gemeenteraad op aan
gedrongen om ook verpleging in sanatoria
onder deze verzekering te laten vallen.
Het gevolg van het raadsdebat is, dat er
thans door den Geneeskundigen dienst met
de besturen der ziekenfondsen onderhandeld
wordt over een uitbreiding der verzekering.
Die onderhandelingen vlotten evenwel niet,
een resultaat is althans nog niet in het voor-
uitzicht.
Het blijkt in de praktijk dat er nog ver
schillende leemten in de ziekenhuis-verzeke
ring bestaan.
Het voornaamste bezwaar is. dat de verze
kering slechts tot een bepaalde groep be
perkt is. De grens van het inkomen is 2700
voor gehuwden zonder kinderen, 2800 met
een kind, 2900 met twee kinderen en 3000
met drie of meer kinderen.
Het stellen van maxima brengt altijd be
zwaren met zich mede, maar hier komt dit al
heel sterk uit. Een gehuwde .zonder kinde
ren die 2800 verdient, wordt nog tot de
verzekering; toegelaten, omdat hij 100 te
veel verdient. Als hij zelf of zijn vrouw in
een ziekenhuis opgenomen moet worden,
moet hij een zeer groot gedeelte van de kos
ten zelf betalen: voor de eerste 14 dagen
3.75 per dag en voor de volgende dagen
2.50. De gemeente legt er dus slechts wei
nig bij.
Als iemand 3500 inkomen heeft, is in het,
geheel geen aanspraak te maken op eenigen
steun van de gemeente. Die menschen moe
ten alle kosten zelf dragen.
Ziekenhuis-verpleging is voor zulke gezin
nen dikwijls een financieele ramp. Niet al
leen dat 4 gulden per dag voor de verpleging
betaald moet worden, maar er komen nog
zoo.veel kosten bijvoor operatie, gebruik van
de operatie-kamer, verbandmiddelen, enzoo-
voort In vele gevallen zijn de bijkomende
kosten nog hooger dan het gewone verpleeg-
geld.
Elk gevoelt, dat de overgang zeer sterk is.
Iemand die beneden het maximum verdient,
is voor 5.20 in een jaar voor zich en zijn
gezin van alle ziekenhuis-risico af (er is geen
termijn voor de kostelooze verpleging gesteld)
terwijl iemand die even boven het maximum
verdient soms honderden gulden aan zieken
huiskosten moet uitgeven.
Aan den Gemeentelijken Geneeskundigen
dienst, die deze bepalingen moet uitvoeren
en moet maken dat de verpleeggelden binnen,
komen, is men tot de overtuiging gekomen,
dat aanvulling van de verzekering dringend
gewenscht is.
Het is niet noodig, dat de gemeente meer
dan tot nu toe op de yerpleeggelden gaat toe
leggen, maar er moet een middel gevonden,
worden, dat er geen personen van de zieken
huis-verzekering worden uitgesloten.
De grens voor het maximum-inkomen zal
dan verhoogd moeten worden, maar daar
mede zal dan tevens een verhooging van de
premie gepaard moeten gaan
De premie van 10 cent per gezin per week
dekt ongeveer 1/4 van de werkelijke kosten.
Voor de personen waarvoor de gemeente
meent niets te moeten bijpassen, zou de pre
mie per gezin dus 40 cent moeten bedragen.
Ongetwijfeld zullen zoo goed als alle ge
zinnen die nu buiten de verzekering vallen
omdat zij te veel verdienen, geneigd zijn die
40 cent te betalen.
Het zal dan noodig zijn een oploopende
premie vast te stellen gaande van 5 cents
(het bedrag dat nu aan de ziekenfondsen
betaald moet worden) tot 20 cents (de wer
kelijke kosten).
Het zou bijvoorbeeld kunnen zijn: inkomen
tot 2700: 5 cent, 2700—3500: 10 cent,
boven 3500: 20 cent.
De moeilijkheid zit evenwel in de admi
nistratie. De ziekenfondsen nemen deze per
sonen niet als leden aan. Er zou dus een af
zonderlijk verzekeringfonds voor deze perso
nen in het leven geroepen moeten worden.
Maar wat zou er op tegen zijn, dat de ge
meente zelf cle gelegenheid tot verzekering
voor deze burgers openstelt. De Storting- en
Ophaaldienst zou dan voor het innen dei-
premies kunnen zorgen. Vermoedelijk zou in
ning eens per maand voldoende zijn.
Een goed onderwerp om bij de behande
ling der gemeentebegrooting eens nader te
bespreken.
Verder is zooals wij reeds schreven ook de
wenschelijkheid gebleken om de bestaande
ziekenhuis-verzekering uit te breiden. Die
geldt nu alleen voor verpleging in de zieken
huizen. Als een patiënt voor 3/4 hersteld is
en nog wat moet na-kuren in het Parkher
stellingsoord, moet de verzekerde gedeeltelijk
de kosten betalen, want die verpleging valt
daar buiten. Ook opneming in het Stads-
Armen- en Ziekenhuis en verpleging in een
krankzinnigengesticht, een sanatorium of een
lighal wordt niet door de verzekering gedekt.
Het zou gewenscht zijn ook verzekering
tegen deze risicos open te stellen, ook al zou
dan de nu betaalde premie van 5 cent wat
verhoogd moeten worden.
Dat de burgerij de verzekering voor de zie
kenhuizen op prijs stelt, blijkt wel uit het
feit, dat 95 pet. van de ziekenfondsleden aan
die verzekering deelnemen.
19)
Uit het Engelsch van
SIR WILLIAM MAGNAY.
„Dus hij werd niet anders gezien, dan dat
eene oogenblik hier bij het hek?" vroeg
Rolt. „Noch vóór, noch na dien tijd, wel?"
„Dat is niet heelemaal juist, mr. Rolt",
antwoordde de inspecteur. Den avond te
voren, dus Vrijdagavond werd in Fulborough
een eenigszins vreemdsoortig man gezien."
„O, dat was me niet bekend", zei Rolt vol
■belangstelling. Kunt u me ook meer bijzon
derheden vertellen?"
„Ik kreeg de desbetreffende inlichtingen
pas vanmorgen, nadat u was aangekomen.
Het blijkt, dat de man Vrijdagavond om
streeks half zeven door een spoorwegarbei
der Is gezien. Hij liep den stationsweg af in
de richting van de stad, maar niemand
heeft hem op het station zelf gezien, of hem
uit den trein zien stappen."
„Als hij van het station af naar de stad
is geloopen. moet hij door een groot aantal
menschen zijn gezien", meende Rolt.
„Naar de stad is hij niet gegaan, inplaats
van linksom te slaan, is hij namelijk aan het
einde van den stationsweg rechtsaf gegaan,
zoodat hij buiten de stad zou zijn terecht ge
komen, als hij het verlichte voetpad langs
het kerkhof was afgeloopen. Daar was het
dan ook, dat hij door een tweede persoon is
gezien, een zekere vrouw Chalmers, die van
haar werk naar huis kwam."
„Kan zij een beschrijving van hem ge
ven?"
„Jawel, mr. Rolt. Haar beschrijving luidt,
dat het een groote man was, die een beetje
mank liep. Hij droeg een donkere jas, had
den kraag opgeslagen en een vilten hoed
diep in de oogen gedrukt.
„Van zijn gezicht heeft ze dus niet veel
kunnen zien?"
„Neen, alleen dat hij een zwarten baard en
een zwarte snor had on den indruk maakte
van een vreemdeling. Zij gelooft, dat ze nem
eventueel wel zou herkennen."
„Hm!" Rolt scheen er niet erg van over
tuigd te zijn, dat de verklaring van vrouw
Chalmers van overwegend belang zou blij
ken. „En daarna?" vei-volgde hij na een porte
pauze.
De inspecteur haalde zijn schouders op.
„Tot mijn spijt verder niets, mr. Rolt. Na
dat vrouw Chalmers hem gezien heeft schijnt
de man spoorloos verdwenen te zijn."
„Dus u heeft niets meer omtrent hem
kunnen ontdekken?"
„Tot dusverre is er nlemhnd gevonden, die
aan het signalement beantwoordt."
Rolt knikte langzaam. Deze beweging
scheen te beteekenen dat hij niet anders had
vernacht en er zich bij had neergelegd.
„Hebt u den boom aan den binnenkant
nauwkeurig' onderzocht?" vroeg hij om het
gesprek op een ander punt t-e brengen.
„Natuurlijk mr. Rolt. Ik heb mijn man
nen twee uur lang zoowel aan den bulten
als aan den binnenkant van den stam al
les haarfijn laten opnemen, maar zonder re
sultaat,"
„Uitstekend. Laten we nu eens den afstand
nagaan van hier tot aan het- hek, waar de
man is gezien", opperde Rolt, terwijl hij den
kant van den weg uitging.
Begeleid door Shrewton en een inspecteur,
liep hij allereerst den weg in de richting
van het portiershuis af. „Laten we het ge
beurde nu eens trachten te reconstrueeren*',
meende hij, „voor zoover we ons uit wat we
weten, kunnen voorstellen, hoe de zaak zich
heeft toegedragen. Toen Judd het hek ge
sloten vond, bleef hij hier ongeveer staan
en op dit punt heeft de gravin toen de
auto verlaten. Dat moet met groote snelheid
zijn gebeurd m enkele seconden, want we we
ten dat juffrouw Martin onmiddellijk, naar
buiten is geloopen, toen zij den chauffeur
signalen hoorde geven en roepen. Dus wat
is er gebeurd? Óm te vermijden, dat zij
door juffrouw Martin zouden worden gezien,
toen de auto verder reed en hen niet lan
ger aan het gezicht onttrok, moeten de gra
vin en het metgezel die haar hier had op
gewacht, zich in het struikgewas langs den
weg naast het hek hebben verborgen. Ver
volgens, nadat juffrouw Martin weer naar
binnen was gegaan, moet de man onder
bescherming van de duisternis zijn slachtof
fer naar den weg hebben gedragen of ge
sleept en vervolgens naar de bochr, waar de
ring den volgenden ochtend werd gevon
den.
Terwijl hij sprak onderzocht Rolt
nauwkeurig den grond. Hij liep den weg af
naar Frlars Corher en toen door het hek het
land op.
„En hier", vervolgde hij, „omstreeks op
deze plek moet hij het lijk hebben verlaten,
dat vermoedelijk onder de heg verborgen
lag, nadat hij 't van den mantel en van éen
van de schoenen had ontdaan, waarna hij
zich naar het hek daarginds begaf, om het
passeeren van het bagagerijtuig af te wach
ten. Natuurlijk kwam eerste de auto weer, op
den terugweg naar de stad, en daarop zal
hij wel gerekend hebben. Door kalm aan
dezen kant van de heg te blijven, verborg
hij zich weer voor het oog van den chauf
feur.
Toen hij het bagagerijtuig, waarop hij
blijkbaar geruimen tijd moest wachten,
hoorde aankomen, ging hij aan den buiten
kant van de heg staan, terwijl hij den
mantel zóó hield, dat men moest denken,
dat er een dame naast hem stond, die door
de overhangende heg niet duidelijk zicht
baar was. Daarop maakte hij zorgvuldig een
voetspoor van haar na, door haar eenen
schoen in de weeke modderige aarde te druk
ken, waarbij hij erop gerekend schijnt te
hebben, dat de omstandigheid, dat de in
drukken allemaal van éen voet afkomstig
waren, wel over het hoofd zou worden ge
zien."
Intusschen hadden zij het hek bereikt
waar de voetstappen nog altijd waren te
zien. Met een scherpen blik c-m zich heen,
wendde Rolt zich om en zij gingen den
zelfden weg langs de heg terug. Bij Friars
Corher gekomen liepen zij nog 'n paar me
ter voorbij het hek. Plotseling bleef Rolt
stilstaan en wees naar de heg.
„Wat is dat, Shrewton?" vroeg hij op kor
ten toon.
De inspecteur bukte zich en onderzocht
dwen grond. Rolt's scherpe blik was namelijk
gevallen op een plek onder de heg, waar over
een afstand van zoowat anderhaiven meter
het gras en onkruid platgedrukt bleken te
zijn.
„Daar heeft niet lang geleden iets zwaars
gelegen, mr .Rolt." verklaarde Shrewton, na
de plek nauwkeurig bekeken te hebben.
„Hoogst-vermoedelijk het lijk van de gra
vin". constateerde Rolt kalm. „Ik verwacht
te wel, hier ongeveer iets dergelijks te zullen
vinden. Laten we nu nog eens naar den an
deren kant van de heg gaan en trachten er
achter te komen op welke manier de moor
denaar het lijk naar de plek heeft overge
bracht, waar het is gevonden," i
Terwijl ze vlak langs de heg liepen, keken
de drie mannen strak naar den grond, of
daar wellicht nog meer te ontdekken viel. Zij
volgden de heg tot aan het stroompje, waar
zij eindigde, vlak bij de brug. Langs de ope
ning tusschen de heg en de brug moest het
lijk, zooals Rolt uiteenzette, over den grond
zijn gesleept, daar het niet waarschijnlijk
was, dat de moordenaar, zelfs op een donke
ren, stormachtigen avond, het gevaar van
ontdekking zou hebben geriskeerd, om het
lijk over een grooter afstand over den weg
to dragen, dan strikt noodzakeli.* was. Een
maal over de brug, kon hij het tegen den
oever opsleepen en het vervolgens over de
heg in het kleine, driehoekige boschje tillen,
waar hij er op zulk een avond vrijwel ver
zekerd van kon zijn, dat niemand hem zou
betrappen, terwijl hij bezig was het lijk in
den hollen eik te verbergen.
„Hij moet de plek van te voren precies heb
ben uitgezocht", meende Shrewton, toen Rolt
zijn theorie aan zijn beide begeleiders had
uiteengezet.
„Ja, antwoordde Rolt. „De heele zaak
schijnt me trouwens met buitengewone zorg
en sluwheid te zijn voorbereid.
„Eén ding treft me bijzonder, mr. Rolt",
merkte Shrewton op.
„En dat is?"
„Hoe de moordenaar kans heeft gezien om
in het korte oogenblik, dat de auto voor het
hek van de portierswoning stopte, de gravin
te bewegen om ongezien uit den wagen te
glippen".
Rolt lachte grimmig.
„De gravin had op dat moment niet veel
meer in te brengen", zei hij. „Toen de auto
voor het gesloten hek stopte, was zij name
lijk al dood".
.(Wordt vervolgd.).