H. D.-VERTELLINGEN FLITSEN De Mantel Der Duisternis NIVA TANDPASTA STADSNIEUWS FEUILLETON HAARLEM'S DAGBLAD DINSDAG 15 OCTOBER 1929 (Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden.) door HENRI BARBUSSE. Kracht Nine ten!" zeurde de scheids rechter in de plechtige stilte, die stond in de zaal. Toen droeg men Phil Mac Cue levenloos weg. Stormachtige toejuiching bruiste door de lage zaal, waar het in rook gelijk in een roofdiorenkooi, v/ant het mag eenige vijf tigtallen jaren geleden zijn zooeven was de opzienbarende match tusschen Phil Mac Cue. den Australischen kampioen, en Otis Yerre, den kampioen van de Westkust, den afgod van Frisco beslist. Zelfs de» fijne heertjes uit San Francisco, die zich oncler de toeschouwers bevonden, konden er niet genoeg van krijgen, hun ge weldigen Yerre too te juichen, die Mac Cue totaal suf geslagen had, nadat in Mecha nics en Woodwards Pavilion zooveel andere krachtkerels van gelijke of ongeveer gelijke beteekenis door hem verslagen waren. Niettemin waren er onder beide partijen eenige in de hooge kunst ingewijden, die meenden, dat de groote. Yerro ten slotte wat- hard had geslagen. Mac Cue was een goede kerel en een, die zijn tegenstander in het nauw kon drijven. Moedig en flink als hij was, had hij zulk een harde straf niet ver diend. In de zesde ronde was hij geen bokser meer geweest: hij geleek meer een onthoofde dien men het hoofd weer op de romp heeft gezet en dien men weer op de beenen heeft geplaatst. Met neerhangende armen maaide hij heen en weer als een aapNu, in plaats van zich grootmoedig te toonen, was de groote Yerre een stap teruggeweken, had zijn oogenblik afgemeten, gemikt en zijn lin kervuist op den halsslagader van den aap ge slingerd, mdt een kracht, die een nachtelij - ken inbreker zich voor een gesloten deur had kunnen toewenschen. Natuurlijk stortte Mac Cue met een kreet alsof hij 'brak, ineen en even natuurlijk stierf hij 48 uur later zonder tot bewustzijn te zijn gekomen, maar onophoudelijk blood spuwend. Ja, een van degenen, die men terecht slappe kerels noemt, zou recht zijn wedervaren, wanneer een kampioen hem zoo zou hebben behandeld, maar oen eerlijke tegen stander De groote Yerre zette zijn zegetocht voort. Toen hij 25 jaar oud was, was hij de ster van het Westen, op 28-jarigen leeftijd een nationale beroemdheid. Hij overtrof allen, den een zoo goed als den ander. Nooit werd hij nocked-out. Twee maal maakte hij. match nul... Viermaal gaf de» arbiter geen oordeel; maar wanneer men aandachtig de discussie volgt, die over deze zaak de'stijds in de bladen plaats vond, moet men vaststellen, dat ten •tijde van deze gevechten, waarin zijn supe rioriteit werd bestreden, kleine knoeierijen waren voorgekomen, waarover men good doet, niet uit te weiden. Tien, twintig jaren verliepen. Yerre was altijd nog beheerscher van den ring, onover winlijk. Hij was nog altijd van bewonderens waardige stevigheid, droeg zijn imposante schouders als een glorierijke last en zijn spieren waren ten minste even hard a-ls die van den bronzen gladiator in het nationale museum, die altijd dezelfde* beweging maakt. Nadat hij zooals men weet vijf jaren wereldkampioen was geweest verloor hij dezen titel in het zevende .jaar, echter al leen door zijn nalatigheid bij het trainen. Er bestond daarover in de sportpers maar één meening, namelijk dat hij Gus Jibson even zeer had kunnen hebben als de anderen, wanneer hij gewild had. Bovendien had hij er genoeg van, altijd te zegevieren en nooit werkelijk overwonnen te worden. Hij trok zich allengs terug en toen hij veertig jaar was maakte, hij bekend, dat hij het boksen geheel wilde opgeven, om een koffiehuis in New-York over te nemen. Onze groote Yerre was nog steeds de onoverwin lijke. Nooit had hij in het stof van de arena gelegen. Aan het einde van iederen wedstrijd stond hij daar ongebroken. Hij had zich prachtig gehandhaafd, gelijk een standbeeld op zijn sokkel het standbeeld van een menschensmid. Heil en roem onzen grooten Otis Yerre! Juist toen het gerucht over zijn terug treden de ronde begon te doen klom op zeke ren dag Joe Spear Floyd, de Canadeesche manager, op de tribune en wierp hem een INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cte. per regel. STOFZUIGERHUIS MAERTENS BARTELJORISSTRA AT 16 TELEFOON 10756 VAMPYR STOFZUIGERS f98.— uitdaging toe, die bijna een beleediging scheen. Het bloed van den kranigen kam pioen kookte, en zonder dralen verzocht hij den onvermijdelijken Jim Sharp, de voor waarden vast te stellen voor een match tusschen hem en den bokser, in wiens op dracht Floyd zich in zoo afkeurende termen had uitgelaten. De aanwezigen huilden van vreugde: men zou den grooten ouden Yerre nog eenmaal in de arena zien! De tegenstander, die op deze wijze den ouden man genoopt had, den wedstrijd aan te nemen een Jongeman, genaamd Dick Mac Cue was de zoon van den man, dien Yerre destijds onder zoodanige omstandig- neden knock-out had geslagen, dat eerst de trompetten van het jongste gerecht hem weer zouden kunnen wekken. Ten tijde van den gewelddadigen dood van zijn vader was Dick nog zeer klein. Eerst later hoorde hij nadere bijzonderheden over den eindstrijd; toen kiemde in zijn kinder hart een monsterachtige haat tegen de ruw heid, die hem noodeloos tot wees had ge maakt, en tegelijk de taaie wensch, zich daarvoor te wreken. Met. groot geduld trainde hij zich, vermeed de steden, waar schreeuwende annonces den naam van den vervloekten crack uitbazuin den. Hij „deed" Australië, Engeland en Frankrijk, dat juist zijn sportieve antipathie, begon af te schudden en eindelijk de groote denkbeelden te begrijpen. Zoo verkreeg hij een schitterende, weloverwogen kracht. Toen hij zich sterk genoeg voelde, om den vijand te verslaan, ging hij op zoek en speelde het klaar, hem op de bovenomschreven wijze in de arena terug te brengen. In dezen strijd die, bij Jupiter, onver getelijk is waren de voorwaarden niet rechtvaardig, het leeftijdsverschil was te groot, dat kan men zich voorstellenHet is nauwelijks noodig, daar over te praten. Hoe sterk en massief dé oude eikeboom scheen, hoe volmaakt de armblokkade van den vroegeren kampioen was, de vooruit zichten schenen slecht voor hem te zijn. Een diepe onrust begon de goede burgers tot in de ingewanden te pakken. Het was, wanneer men alles overwoog1, weinig waarschijnlijk, dat het oude, uitgediende wapentuig zou standhouden. Zou de onbevlekte roem van Otis Yerre door een nederlaag bezoedeld worden? Nu, dat was niet zoo! Hij zegevierde nog eens! Ik zie af van de beschrijving der wis selvalligheden van deze meest pakkende al ler bokswedstrijden, die ik ooit heb gezien! Desniettemin kan ik niet nalaten, de twee japs van de eerste ronde te vermelden, die den tegenstander onmiddellijk „groggy" maakten, de twee swings van de tweede ronde (de eerste van rechts op het oor, de tweede op de maag) en de bekroning van het geheel: de onweerstaanbare slag regel recht in het solarplexus. Kortom, hoe onge looflijk het moge schijnen: Will Eden (hij droeg dezen valschen naam, om zijn wraak plan te verbergen) werd ingemaakt als een zuigeling en kon zich ergens in de provin cie als kappersleerling laten aanstellen. Na dezen wedstrijd verliet Otis Yerre den ring voor altijd. Afscheidstooneelen! Het was een aangrijpende plechtigheid! Dan Simon, die toch scherprechter in Detroit was geweest, schreide; Yerre hield een rede en de anderen, dronken zich een roes van drie dagen. Er is niets mooier dan Hockney-Hill in de eerste stralen van 'de Aprilzon. Daar zijn we gen, zoo recht alsof zij op papier waren ge trokken, kiezelsteenen, die glimmen, alsof ze van geschilderd porselein waren gemaakt en zoo fijne grasvelden, dat men er stoelen mede zou kunnen overtrekken. Een zeer bejaard man was bezig, in een hoek van Hockney-Hill, dat in het teere groen was verborgen, een plaatsje te zoe ken. Het was een reus, maar zeer gebrekkig, en zijn imposante witte kop, dien men van verre voor den gespierden schedel van een leeuw had kunnen houden, waggelde heen en weer. Dit wrak liet zich vallen op een bank én keek naar de velden en tuinen met blauwe tranende oogen, die in vuistdiepe oogholten zaten. Een klein ding, dat zich bewoog op den weg en dat nader scheen te komen, trok zijn aandacht. „He, he! Ha, ha!" lachte de oude man. Zijn nog bruikbare oogen onderscheidden, toen het ding tot tien passen was genaderd, een kind van zeven of acht jaar, dat met klompen In de hand kwam aangetrippeld. Het kind ging regelrecht op den ouden man toe en ging voor hem staan. „Ben jij Otis Yerre?" vroeg het hem. INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Ct«_ per regel. FOTOGRAFISCH ATELIER „RICHE" Gr. Houtstr. 169 T.l. 13472 Hurlem FAMILIE- EN BRUIDSGROEPEN VOORKOMT TANDBEDERF en poetst Y-morgens en Y-avonds met 75 ets.per '/i tube. Z5db p. 'A tube „Wel mogelijk", lachte de vroolijke grijs aard. „Goed", zeide het kind, „en ik ben Bob Mac-Cue, het kleinkind van Phil en de zoon van Dick Mac-Cue. En ik zal je knockout slaan!" Nauwelijks had het kind dit gezegd, of het zette zich in postuur. Wat van zijn stuk gebracht, sperde de oude kampioen den mond openHij sloot hem onmiddellijk weer, om een swing weg te slikken,, die, eer lijk gezegd, hard wasDaar, bom, bom! in casseerde hij er nog een.... Hij hief moei zaam zijn reusachtige, verdorde handen op. om zich te verdedigen: hij probeerde een langzamen en onbepaalden tegenstoot, maar hij werd overweldigd, geslagen, vernietigd door -dezen kleinen nakomeling van zijn slachtoffer. Zoo volkomen geslagen, dat hij steunde, bloedde, ineenzakte en bewusteloos bleef liggen, het gezicht naar den grond gelijk een vernielde muur. Zeer ernstig telde het kind tot tien. En toen de ruïne van den ouden man niet be woog, ging de overwinnaar op de teenen staan, stootte een zegekreet uit, gelijk een kleine haan en rende weg. DE TAAK DER JONGEREN IN DE VREDESBEWEGING. DS. PADT SPREEKT VOOR DE J. V. A. De Jongeren Vredesactie hield Maandag avond in gebouw Caecilia een bijeenkomst, die vrij goed bezocht was. In zijn openingswoord concludeerde de voorzitter, de heer Hein van Wijk uit ver schillende symptomen, dat or nog reden ge noeg is voor een anti-oorloigsaotie; dat leerde ons het afgeloopen jaar van Bolivia- Paraguay, Palestina, Rusland-China. Daarom spoorde hij aan tot actie. Ds. N. Padt uit Zandvoort hield daarop een propaganda-rede. Hij schetste hoe de jonge ren een roeping hebben, een onderdeel daar van is de strijd tegen den oorlog, het bran- den-dste vraagstuk der twintigste eeuw. Het jongere geslacht kent reeds den oorlog niet meer. En toch moet alles komen van zijn enthousiasme. De fout van den vol wassenen is dat zij de wereld ook als vol wassen zien, zij zijn cynisch geworden. Daar om kunnen, noch willen wij zonder jonge ren. Wij waarschuwen den jongeren mensen: „Blijf trouw aan wat je zelf bent, laat je niet te vroeg oud maken". De jongere wil ook het allercritiekste met zijn idealen benaderen en daarbij ontziet hij niet wat het oudere geslacht hem over leverde. En daar onder is: bewapening. Velen verontschuldigen zich voor het deel nemen daaraan door te zeggen dat zij daarin slechts organen zijn van den Staat. De Staat vecht, de menschen niet. Dit nu wil ds. Padt -ten stelligste ontkennen, o.a. op grond van „lm Westen nichts Neuefs". Wel degelijk vechten menschen. Bij jonge men schen veronderstelt spr. toch altijd inog gaafheid, daarom gelooft hij, dat als zij den oorlog maar als reëel zouden zien, zij niet zoo egoïstisch zouden zijn om de dingen toch te aanvaarden. Hen op die realiteit te wijzen is de taak van de J. V. A. De hoop op wereldvrede te vergelijken met de hoop om uit de loterij te winnen terwijl men geen lot heeft, noemt spreker al zeer cynisch. Ook volgens de Christelijke leer is ieder in dividueel verantwoordelijk voor zijn daden, doch de Christelijken hebben den invloed van den Staat in gewetenskwesties te voel erkend. Wanneer zij zich van de suggestie geoefend door de idee, dat de overheid God vertegen woordigt, losmaken, zal de J. V. A. met meer succes een beroep op hen kunnen doen. De wil van de jonge menschen moet de wereld brengen tot een betere, tot een hoogere samenleving. Van de gelegenheid om vragen te stellen, werd geen gebruik gemaakt. De heer Hein van Wijk sloot de bijeen komst met er op te wijzen hoe de nationalis tische idealisten tegenwoordig veel activiteit ontplooien, waartegenover de actie van den J. V. A.'ers moet staan. VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 1499 SLAPEN GAAN Babv sukkelt in slaap wordt wakker door heesch gefluister en ge-ssst! aan zijn deur beseft dat het vader en moeder zijn om te zien of hij al slaapt daar kraakt de deur, zeker moeder weer om te kijken of hij nu al slaapt hij za.1 maar net doen alsof, anders krijgt hij geen rust eindelijk is ze weer weg en nu kan hij misschien eens slapen (Nadruk verboden.)' DE ZIEKENHUIS-VERZEKERING HOE DAARAAN DE NOODZAKELIJKE UITBREIDING TE GEVEN IS. Bij den aanvang van dit jaar is bij de be handeling van de gemeentebegrooting voor 1929 door eenige sprekers aangedrongen op een uitbreiding van de ziekenhuis-verzeke ring. Men weet, dat de gemeente een overeen komst gesloten heeft met de ziekenfondsen. De leden betalen 5 cent per week voor zich. zelf en 5 cent voor hun vrouw en zijn dan met hun kinderen beneden 16 jaar voor alle ziekenhuiskosten verzekerd. Er werd nu in den gemeenteraad op aan gedrongen om ook verpleging in sanatoria onder deze verzekering te laten vallen. Het gevolg van het raadsdebat is, dat er thans door den Geneeskundigen dienst met de besturen der ziekenfondsen onderhandeld wordt over een uitbreiding der verzekering. Die onderhandelingen vlotten evenwel niet, een resultaat is althans nog niet in het voor- uitzicht. Het blijkt in de praktijk dat er nog ver schillende leemten in de ziekenhuis-verzeke ring bestaan. Het voornaamste bezwaar is. dat de verze kering slechts tot een bepaalde groep be perkt is. De grens van het inkomen is 2700 voor gehuwden zonder kinderen, 2800 met een kind, 2900 met twee kinderen en 3000 met drie of meer kinderen. Het stellen van maxima brengt altijd be zwaren met zich mede, maar hier komt dit al heel sterk uit. Een gehuwde .zonder kinde ren die 2800 verdient, wordt nog tot de verzekering; toegelaten, omdat hij 100 te veel verdient. Als hij zelf of zijn vrouw in een ziekenhuis opgenomen moet worden, moet hij een zeer groot gedeelte van de kos ten zelf betalen: voor de eerste 14 dagen 3.75 per dag en voor de volgende dagen 2.50. De gemeente legt er dus slechts wei nig bij. Als iemand 3500 inkomen heeft, is in het, geheel geen aanspraak te maken op eenigen steun van de gemeente. Die menschen moe ten alle kosten zelf dragen. Ziekenhuis-verpleging is voor zulke gezin nen dikwijls een financieele ramp. Niet al leen dat 4 gulden per dag voor de verpleging betaald moet worden, maar er komen nog zoo.veel kosten bijvoor operatie, gebruik van de operatie-kamer, verbandmiddelen, enzoo- voort In vele gevallen zijn de bijkomende kosten nog hooger dan het gewone verpleeg- geld. Elk gevoelt, dat de overgang zeer sterk is. Iemand die beneden het maximum verdient, is voor 5.20 in een jaar voor zich en zijn gezin van alle ziekenhuis-risico af (er is geen termijn voor de kostelooze verpleging gesteld) terwijl iemand die even boven het maximum verdient soms honderden gulden aan zieken huiskosten moet uitgeven. Aan den Gemeentelijken Geneeskundigen dienst, die deze bepalingen moet uitvoeren en moet maken dat de verpleeggelden binnen, komen, is men tot de overtuiging gekomen, dat aanvulling van de verzekering dringend gewenscht is. Het is niet noodig, dat de gemeente meer dan tot nu toe op de yerpleeggelden gaat toe leggen, maar er moet een middel gevonden, worden, dat er geen personen van de zieken huis-verzekering worden uitgesloten. De grens voor het maximum-inkomen zal dan verhoogd moeten worden, maar daar mede zal dan tevens een verhooging van de premie gepaard moeten gaan De premie van 10 cent per gezin per week dekt ongeveer 1/4 van de werkelijke kosten. Voor de personen waarvoor de gemeente meent niets te moeten bijpassen, zou de pre mie per gezin dus 40 cent moeten bedragen. Ongetwijfeld zullen zoo goed als alle ge zinnen die nu buiten de verzekering vallen omdat zij te veel verdienen, geneigd zijn die 40 cent te betalen. Het zal dan noodig zijn een oploopende premie vast te stellen gaande van 5 cents (het bedrag dat nu aan de ziekenfondsen betaald moet worden) tot 20 cents (de wer kelijke kosten). Het zou bijvoorbeeld kunnen zijn: inkomen tot 2700: 5 cent, 2700—3500: 10 cent, boven 3500: 20 cent. De moeilijkheid zit evenwel in de admi nistratie. De ziekenfondsen nemen deze per sonen niet als leden aan. Er zou dus een af zonderlijk verzekeringfonds voor deze perso nen in het leven geroepen moeten worden. Maar wat zou er op tegen zijn, dat de ge meente zelf cle gelegenheid tot verzekering voor deze burgers openstelt. De Storting- en Ophaaldienst zou dan voor het innen dei- premies kunnen zorgen. Vermoedelijk zou in ning eens per maand voldoende zijn. Een goed onderwerp om bij de behande ling der gemeentebegrooting eens nader te bespreken. Verder is zooals wij reeds schreven ook de wenschelijkheid gebleken om de bestaande ziekenhuis-verzekering uit te breiden. Die geldt nu alleen voor verpleging in de zieken huizen. Als een patiënt voor 3/4 hersteld is en nog wat moet na-kuren in het Parkher stellingsoord, moet de verzekerde gedeeltelijk de kosten betalen, want die verpleging valt daar buiten. Ook opneming in het Stads- Armen- en Ziekenhuis en verpleging in een krankzinnigengesticht, een sanatorium of een lighal wordt niet door de verzekering gedekt. Het zou gewenscht zijn ook verzekering tegen deze risicos open te stellen, ook al zou dan de nu betaalde premie van 5 cent wat verhoogd moeten worden. Dat de burgerij de verzekering voor de zie kenhuizen op prijs stelt, blijkt wel uit het feit, dat 95 pet. van de ziekenfondsleden aan die verzekering deelnemen. 19) Uit het Engelsch van SIR WILLIAM MAGNAY. „Dus hij werd niet anders gezien, dan dat eene oogenblik hier bij het hek?" vroeg Rolt. „Noch vóór, noch na dien tijd, wel?" „Dat is niet heelemaal juist, mr. Rolt", antwoordde de inspecteur. Den avond te voren, dus Vrijdagavond werd in Fulborough een eenigszins vreemdsoortig man gezien." „O, dat was me niet bekend", zei Rolt vol ■belangstelling. Kunt u me ook meer bijzon derheden vertellen?" „Ik kreeg de desbetreffende inlichtingen pas vanmorgen, nadat u was aangekomen. Het blijkt, dat de man Vrijdagavond om streeks half zeven door een spoorwegarbei der Is gezien. Hij liep den stationsweg af in de richting van de stad, maar niemand heeft hem op het station zelf gezien, of hem uit den trein zien stappen." „Als hij van het station af naar de stad is geloopen. moet hij door een groot aantal menschen zijn gezien", meende Rolt. „Naar de stad is hij niet gegaan, inplaats van linksom te slaan, is hij namelijk aan het einde van den stationsweg rechtsaf gegaan, zoodat hij buiten de stad zou zijn terecht ge komen, als hij het verlichte voetpad langs het kerkhof was afgeloopen. Daar was het dan ook, dat hij door een tweede persoon is gezien, een zekere vrouw Chalmers, die van haar werk naar huis kwam." „Kan zij een beschrijving van hem ge ven?" „Jawel, mr. Rolt. Haar beschrijving luidt, dat het een groote man was, die een beetje mank liep. Hij droeg een donkere jas, had den kraag opgeslagen en een vilten hoed diep in de oogen gedrukt. „Van zijn gezicht heeft ze dus niet veel kunnen zien?" „Neen, alleen dat hij een zwarten baard en een zwarte snor had on den indruk maakte van een vreemdeling. Zij gelooft, dat ze nem eventueel wel zou herkennen." „Hm!" Rolt scheen er niet erg van over tuigd te zijn, dat de verklaring van vrouw Chalmers van overwegend belang zou blij ken. „En daarna?" vei-volgde hij na een porte pauze. De inspecteur haalde zijn schouders op. „Tot mijn spijt verder niets, mr. Rolt. Na dat vrouw Chalmers hem gezien heeft schijnt de man spoorloos verdwenen te zijn." „Dus u heeft niets meer omtrent hem kunnen ontdekken?" „Tot dusverre is er nlemhnd gevonden, die aan het signalement beantwoordt." Rolt knikte langzaam. Deze beweging scheen te beteekenen dat hij niet anders had vernacht en er zich bij had neergelegd. „Hebt u den boom aan den binnenkant nauwkeurig' onderzocht?" vroeg hij om het gesprek op een ander punt t-e brengen. „Natuurlijk mr. Rolt. Ik heb mijn man nen twee uur lang zoowel aan den bulten als aan den binnenkant van den stam al les haarfijn laten opnemen, maar zonder re sultaat," „Uitstekend. Laten we nu eens den afstand nagaan van hier tot aan het- hek, waar de man is gezien", opperde Rolt, terwijl hij den kant van den weg uitging. Begeleid door Shrewton en een inspecteur, liep hij allereerst den weg in de richting van het portiershuis af. „Laten we het ge beurde nu eens trachten te reconstrueeren*', meende hij, „voor zoover we ons uit wat we weten, kunnen voorstellen, hoe de zaak zich heeft toegedragen. Toen Judd het hek ge sloten vond, bleef hij hier ongeveer staan en op dit punt heeft de gravin toen de auto verlaten. Dat moet met groote snelheid zijn gebeurd m enkele seconden, want we we ten dat juffrouw Martin onmiddellijk, naar buiten is geloopen, toen zij den chauffeur signalen hoorde geven en roepen. Dus wat is er gebeurd? Óm te vermijden, dat zij door juffrouw Martin zouden worden gezien, toen de auto verder reed en hen niet lan ger aan het gezicht onttrok, moeten de gra vin en het metgezel die haar hier had op gewacht, zich in het struikgewas langs den weg naast het hek hebben verborgen. Ver volgens, nadat juffrouw Martin weer naar binnen was gegaan, moet de man onder bescherming van de duisternis zijn slachtof fer naar den weg hebben gedragen of ge sleept en vervolgens naar de bochr, waar de ring den volgenden ochtend werd gevon den. Terwijl hij sprak onderzocht Rolt nauwkeurig den grond. Hij liep den weg af naar Frlars Corher en toen door het hek het land op. „En hier", vervolgde hij, „omstreeks op deze plek moet hij het lijk hebben verlaten, dat vermoedelijk onder de heg verborgen lag, nadat hij 't van den mantel en van éen van de schoenen had ontdaan, waarna hij zich naar het hek daarginds begaf, om het passeeren van het bagagerijtuig af te wach ten. Natuurlijk kwam eerste de auto weer, op den terugweg naar de stad, en daarop zal hij wel gerekend hebben. Door kalm aan dezen kant van de heg te blijven, verborg hij zich weer voor het oog van den chauf feur. Toen hij het bagagerijtuig, waarop hij blijkbaar geruimen tijd moest wachten, hoorde aankomen, ging hij aan den buiten kant van de heg staan, terwijl hij den mantel zóó hield, dat men moest denken, dat er een dame naast hem stond, die door de overhangende heg niet duidelijk zicht baar was. Daarop maakte hij zorgvuldig een voetspoor van haar na, door haar eenen schoen in de weeke modderige aarde te druk ken, waarbij hij erop gerekend schijnt te hebben, dat de omstandigheid, dat de in drukken allemaal van éen voet afkomstig waren, wel over het hoofd zou worden ge zien." Intusschen hadden zij het hek bereikt waar de voetstappen nog altijd waren te zien. Met een scherpen blik c-m zich heen, wendde Rolt zich om en zij gingen den zelfden weg langs de heg terug. Bij Friars Corher gekomen liepen zij nog 'n paar me ter voorbij het hek. Plotseling bleef Rolt stilstaan en wees naar de heg. „Wat is dat, Shrewton?" vroeg hij op kor ten toon. De inspecteur bukte zich en onderzocht dwen grond. Rolt's scherpe blik was namelijk gevallen op een plek onder de heg, waar over een afstand van zoowat anderhaiven meter het gras en onkruid platgedrukt bleken te zijn. „Daar heeft niet lang geleden iets zwaars gelegen, mr .Rolt." verklaarde Shrewton, na de plek nauwkeurig bekeken te hebben. „Hoogst-vermoedelijk het lijk van de gra vin". constateerde Rolt kalm. „Ik verwacht te wel, hier ongeveer iets dergelijks te zullen vinden. Laten we nu nog eens naar den an deren kant van de heg gaan en trachten er achter te komen op welke manier de moor denaar het lijk naar de plek heeft overge bracht, waar het is gevonden," i Terwijl ze vlak langs de heg liepen, keken de drie mannen strak naar den grond, of daar wellicht nog meer te ontdekken viel. Zij volgden de heg tot aan het stroompje, waar zij eindigde, vlak bij de brug. Langs de ope ning tusschen de heg en de brug moest het lijk, zooals Rolt uiteenzette, over den grond zijn gesleept, daar het niet waarschijnlijk was, dat de moordenaar, zelfs op een donke ren, stormachtigen avond, het gevaar van ontdekking zou hebben geriskeerd, om het lijk over een grooter afstand over den weg to dragen, dan strikt noodzakeli.* was. Een maal over de brug, kon hij het tegen den oever opsleepen en het vervolgens over de heg in het kleine, driehoekige boschje tillen, waar hij er op zulk een avond vrijwel ver zekerd van kon zijn, dat niemand hem zou betrappen, terwijl hij bezig was het lijk in den hollen eik te verbergen. „Hij moet de plek van te voren precies heb ben uitgezocht", meende Shrewton, toen Rolt zijn theorie aan zijn beide begeleiders had uiteengezet. „Ja, antwoordde Rolt. „De heele zaak schijnt me trouwens met buitengewone zorg en sluwheid te zijn voorbereid. „Eén ding treft me bijzonder, mr. Rolt", merkte Shrewton op. „En dat is?" „Hoe de moordenaar kans heeft gezien om in het korte oogenblik, dat de auto voor het hek van de portierswoning stopte, de gravin te bewegen om ongezien uit den wagen te glippen". Rolt lachte grimmig. „De gravin had op dat moment niet veel meer in te brengen", zei hij. „Toen de auto voor het gesloten hek stopte, was zij name lijk al dood". .(Wordt vervolgd.).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 6