HUISVLIJT. 1\A--f BORSTELHANGER (Vervolg) We gaan ru de achterzijde van on zen boiotelhanger maken (zie fig. 1) Hieraan valt niet veel te zegen Uit gezonderd de zwarte bovenstukken wordt de leekoning alleen geverfd. De gearceerde gedeelten langs de kanten zijn de randen waar de zij kanten komen. We behoeven de stip pellijn dus niet op 't hout over te brengen. Fig. 2 is de zijkant waarte gen de achterwand wordt getimmerd De bodem, die 12 bij 5 c.M. is, wordt tegen de achter-zijde aangebracht, tusschen de zijkanten. De voorzijde, die we vorige week behandelden, komt tegen de onderste helft der zij kanten en den bodem. (Zie fig. 3). 't Beste is, dat we de figuur verven, vóór 't geheel in elkaar wordt gezet. Het model, dat in de tijdingzaal staat, is in olieverf uitgevoerd. Wanneer we met waterverf schilderen, wordt het voorwerp gelakt. Hustenburgerlaan 23. WIE WAS DE HELD? door W. B,25. HOOFDSTUK I Jaap moet naar school. 1) Hij heette Jaap Verhorst. Zijn ouders noemden hem Jaapje, omdat hij nog maar een klein kereltje van acht. jaar was. De jongens op school zeiden Jaap tegen hem. Dat klonk gi-coter. Jaap wou graag groot zijn. Hij wou niet langer Jaapje wezen. In de hoogste klas had 'n groote jongen eens Jaap Waaghals tegen hem ge- ze.gd. omdat, hij zooveel durfde. Jaap was heel wat mans. En hij had dien grooten jongen glunder toegelachen, want Jaap Waaghals leek hem een naam om trotsch op te zijn. Je zult al spoedig hooren, dat het ook wel eens verkeerd afliep met die waaghalzerij. Nu moet je weten, dat Jaap niet in een huis woonde, maar op een schip. Zijn vader voer geregeld met turf van Hoogeveen naar Amsterdam Zijn schip heette: Voorwaarts. Voor waarts wou schipper Verhorst maar wat graag. Hij was een flinke werker en zijn vrouw stond hem dapper ter zijde. Er was ook heel wat noodig om de schuit in orde te houden en te vens te zorgen, dat er brood en klee ding was voor hen beiden cn voor de twee kinders: Jaap cn Marrigje. Jaap kon ook al flink meehelpen. Hij wist wel, hoe je het roer moest wenden cn 't dek zwabberen kon hij als de beste. Ook hielp nij zijn moe der wel met kopjes wasschcn, of tur ven aanbrengen voor 't fornuis. „Als Jaapje tweemaal zoo oud is, zal hij een beste knecht voor me zijn," zei vader tegen moeder. Jaap was nog maar pas acht jaar geweest. En die verjaardag zou hem lang heu gen. Ze lagen toen net aan de I-Iout- mankade te Amsterdam en omdat Jaap er zoo dol op was, had moeder spekpannekoeken gebakken, 's Mid dags had vader hem een kwartje ge geven om een half ponk lekkere koekjes te koopen als tractatie bij de thee. Kleine Margje, die nog drie jaar moest worden, had gezegd: „Morgen ben ikke jarig." „Jij bent nog lang niet jarig. Dan is 't al winter," had Jaap gezegd. Ja, Jaapjes verjaardag zou heel prettig zijn geweest, als 's avonds brugwachter Kemp maar niet op vi site was gekomen. Brugwachter Kemp had hem nog wel 5 centen ge geven om een reep chocolade te koo pen, maai- toch hield hij niet van den brugwachter. Hij zou nooit vergeten, dat hij verleden jaar een pak slaag van Kemp had gehad, omdat hij achter de brugleuning was geklom men. Moeder had gezegd, dat 't heel goed van Kemp was, want dat hij best had kunnen verdrinken, maar dat was Jaap natuurlijk heelemaal niet met moeder eens geweest. „Nou moet ie zeker geregeld naar school toe?" vroeg Kemp dadelijk, toen Jaap had moeten vertellen hoe oud hij geworden was. „Geregeld, dat zal niet gaan," zei vader. En hij vervolgde: „Als we straks te Hoogeveen zijn, gaat hij er weer dadelijk heen „Dat onderwijs kan toch nooit zoo best wezen," begon Kemp weer. „Schipperskinderen moeten het- er maar mee doen," vervolgde moeder Verhorst, terwijl ze Jaap verbood zoo ver door 't raampje te kijken. Haar pas gesteven gordijntjes werden heelemaal gekreukeld. „Jan fluit-," riep Jaap blij. terwijl hij als een haas de kajuit uitliep. „Gauw terugkomen, 't is haast bedtijd voor je." riep moeder hem na. Jaap was al te ver weg om moe ders woorden te hooreai. Jan Berger was de beste vriend van Jaap Verhorst. Jan was ook een schipperszoontje en kwam van Smilde. Zoo voeren de schippers vaak samen en waren de jongens dikke vrienden geworden. En toch, wat hadden ze weinig van elkaar. Uiter lijk noch innerlijk. Jan was een jaar ouder dan Jaap, maar hij was zoo tenger en schraaltjes, dat hij wel twee jaar jonger leek. Wanneer ze Jaap, Jaap Waaghals noemden, konden ze Jan wel Jan Hazenliartje noemen. Misschien kwam het wel, omdat Jan zoo heel dikwijls ziek was geweest, dat hij neb een schuw vogeltje leek, dat al weg kroop, als iemand een hard woord tegen hem zei. Zijn moeder was mis schien daarom ook wat al te bezorgd voor hem. Ze had al twee kinderen moeten missen en nu was Jan haar eenige lieveling. Hoewel Jan de oudste was, zag hij altijd tegen Jaap op. Bij Jaap voel de hij zich bijna even veilig als bij zijn vader. Hij had ook respect voor Jaap. Zoo hard als die toch over de loopplank durfde draven! Zoo gauw die toch in den mast kon klimmen! Het streelde Jaap, dat Jan hem zoo bewonderde. Misschien hadden ze daarom ook nooit ruzie. Leuk, dat de Goede Hoop, zoo heette het schip van Berger, nu weer vlak bij de Voor waarts lag. Zou hij vragen, of Jan even in 't achteronder kwam? Moe der had nog heel wat koekjes in 't trommeltje. Maar 't was vervelend, dat die Kemp nu juist óp bezoek was. „Kom met mij mee," noodigde Jan, toen Jaap hem over 't ongewenschte bezoek had ingelicht. Dat moest Jaap eigenlijk eerst gaan vragen. Hij mocht zonder toestemming niet van boord. In Hoogeveen niet en in Am sterdam nog minder. Jaap behoorde echter niet tot de gehoorzaamsten. (Wordt vervolgd.) POSTZEGELRUBRIEK TSECIIO-SLOWAKIJF IX De volgende Hongaarsche zegels werden nog van dezelfde opdruk voorzien Serie Hongarije 1918 (met beelte nis'keizer Karl of keizerin Zita) n.l. 10 filler (rood), 20 filler (bruin), 25 filler (blauw), 40 filler (olijf) en 50 filler (violet). Grootte van de vakjes 2.8 bij 2.4 c.M. Een paar zegels van de serie 1919 (met inschrift Magyar Posta) n.l. 10 filler (rood) en 20 filler (bruin). Grootte van de vakjes 2.8 bij 2.4 c.M. Tijdschriften 1900—14 n.l. 2 filler (oranje) en tijdschriften 1916 (met Sürrgös) 2 filer (olijfgroen en rood). Grootte van de vakjes 2.8 bij 2 4 c.M. Porto Hongarije type 190914 n.l. 1, 2, 5, 12 en 50 filler (alle groen en zwart). Grootte van de vakjes 2.4 bij 2.8 c.M. Porto Hongarije type 1915—20 n.l. 1, 2, 5, 6, 10, 12, 15, 20 en 30 filler (alle groen en rood». Grootte van de vakjes 2.4 bij 2.3 c.M. Zie voor de in deeling 't schetsje. V V y V y y y y y y y y y y y /S'/~ 'w y y y y HET DROOMENDE KOETJE. Nieuwe deelnemers: 35. W. v. Vlijmen, Obicstraat 31. 38. Toon Tekamp, Schalkwijker- weg 25. Wim de Jongh, Engelszstraat 29 vraagt of er liefhebbers zijn, die met hem willen ruilen. Hij vraagd Ne derland en koloniën. De portefeuilles gaan deze week weer rond. Van de eerste zendingen heb ik er verscheidene nog niet te rug. Denken jullie er aan ze zoo spoe dig mogelijk door te zenden, daar de zending voor deze maand vervalt, als ik vóór 't einde der maand de porte feuille nog niet terug heb. Zorgt er voor dat je mederubriekers niet de dupe worden van je laksheid. Vol gende week zal ik de groepen, waar in de verzending te langzaam gaat, even opgeven. S. Rustenburgerlaan 23. DE DENNEBOOM. Sprookje van HANS ANDERSEN naverteld door W. B.—Z. 3) „Foei" sprak de zonnestraal toen boos, „Waarom heb jij verdriet? Is 't hier niet heerlijk in 't bosch, Waar mensch en dier geniet? Waarom pruil jij toch altijd weer, Dat hoor ik al zoo'n poos, De and're boomen zijn tevree, Maar jij kijkt altijd boos „Ach zonnestraal, vervul mijn wensch Een kerstboom wou ik zijn. Gesierd met zilvren ballen En met veel kaarsen-schijn. 'k'Wou prijken in een mooie zaal, Met kimdren, vroolijk. blij, Iedereen was dan verheugd, Dat kwam alleen door mij." „Dom boompje," sprak de zonnestraal, „Je wensch wordt eens vervuld, Ben je dan teleurgesteld, Het is je eigen schuld." De zonnestraal gleed zachtjes heen, Langs mos en oeverriet. En waar ze ging was vroolijkheid, Wie dacht nu aan verdriet? De winter keerde, zomer kwam, Blij klonk weer vooglenlied, En vroolijk scheen de lieve zon Door mos en oeverriet. Maar toen het weder winter werd, De houthakker kwam weer En met een enklen bijlslag viel Ons denneboompje neer. De bijlslag deed wel even pijn. Maar 't hinderde geen zier, Straks zou hij immers kerstboom zijn En dat deed hem plezier. Doch toen hij ging uit- 't oude bosch, Toen werd 't hem droef te moe, Hij had het hier toch goed gehad, Waar bracht men hem naar toe? Zou hij de boomen ooit weer zien? En ook de warme zon? Nog even wou hij graag terug, O, als dat nog maar kon! Waar was nu alle blijdschap heen? Hij wou toch kerstboom zijn. 't Leven zag hij o zoo zwart Als door een dik gordijn. En eindlijk kwam hij in de stad. Een kind riep toen heel blij: „Dat zal 'n mooie kerstboom zijn, Ik hoop; hij is voor mij!" Ze hielden stil voor een groot huis, Er kwamen knechten aan In een groote statie-zaal, Lieten ze 't boompje staan. En later kwam hij in een bak, Gevuld met zwarte aard. Om die bak was een mooi kleed. Dat kleed was schatten waard. Nu werd ons boompje opgesierd Met zilver en met goud, Boven in daar blonk een ster, Die sty.- was al heel oud. En in zijn takken kwamen toen Wel honderd kaarsjes staan. En toen 't strakjes avond werd Stak men de lichtjes aan. En 's avonds o het leek een droom, Zoo wondermooi was het. Kindren zongen om den boom En dansten van de pret. Geschenken werden afgeplukt, En kaarsjes ook gedoofd. Eindlijk werd de mooie boom, Van al zijn glans beroofd. Ja. Kerstmis was nu weer voorbij De boom had afgedaan, In de mooie statie-zaal. Kon hij niet langer staan. Men bracht hem naar den zolder toe, Daar stond hij in een hoek, Geen vogel uit 't oude bosch Bracht hem hier een bezoek. Ja, eens kwam er een kleine muis, Hij vroeg: „Hou jij van spek? 'k Breng je dan een lekkre plak 'k Draag hem wel in mijn bek." „Neen", zei de denneboom bedroefd, ,,'k Hou slechts van zon en wind, 'k Hoor niet in zoo'n duf vertrek, Ik ben een buitonkind." ,,'k Breng morgen mijn familie mee," Zei toen de kleine muis, Je voelt je dan niet eenzaam meer, Al in dit groote huis." Vier broertjes en ook pa en moe, Kwamen toen op bezoek, Ze brachten kaas, ze brachten spek En ook een stukje koek. Ons denneboompje zei: „O, neen, Ik heb aan niets gebrek, Een denneboom vraagt frissche lucht En heeft nooit etenstrek. Maar, ik wil u graag genoegen doen, 'k Vertel u vair mijn bosch, Van roodborst en van 't vlug konijn. Van paddestoel in 't mos." De muisjes zaten o zoo stil Te zamen op een tak. En niemand piepte maar een woord Tei-wijl het boompje sprak. (Wordt vervolgd.) Nu {ie gure winter weer langzamer hand in het gezicht komt, mogen wij ook wel weer eens denken aan al de schepsels, die door de koude "duis ternis, die bij de laatste en de eer ste maanden van het jaar behooren, bijzonder getroffen worden. Een dier waar wij al heel weinig aan denken is b.v. de koe, Die arme stakkerd verliest met de komst van koning Winter onmiddellijk haar vrijheid. Zij wordt opgesloten in een nauwe stal en ziet het lieve zonnetje niet meer terug voor het weer volop lente is O, wij weten het wel: een koe heeft niet te klagen, zoo lang zij nog in een warmen stal mag leven. Er zijn zooveel andere dieren, die bulten in de felle koude moeten blij- REGENWEER. „Hé, denkt Wim, „vervelend weer is dat! „Ja, zegt zus, „altijd de straten nat! 'k Weet geen spel of pret meer te verzinnen, 't Wordt zoo saai ook altijd maar binnen!" Maar opeens pakt Jan zijn zusje beet Trekt en duwt haar stoeiend op een kleed. „Wacht," roept hij, „nu gaan w' eens prettig sollen, 'k Zal jou netjes in dit kleedje rollen! Dan draag ik je daad'lijk naar het spoor! En ga dan met jou er stil van door!' En zoo maken zij opnieuw weer pret ven. Het is waar, maar een koe weet dat niet, zie je. Zij weet alleen maar dat zij veel liever zou zijn in de groene weide om heel den dag naar hartelust rond te dolen en te grazen. En daaróm weet zij den heelen lan gen winter niets beters te doen dan te droomen van haar vrijheid en van den zomer. Met dit droomen begin nen zij nu reeds, de laatste dagen dat zij nog in de weide mogen zijn. Ais je het niet gelooft, gaat dan maar eens kijken. Dan zal je zien hoe droomerig de koe voor zich uit staart. In haar verbeelding ziet zij dan allerlei mooie dingen, die bij den zomer en het mooie weer behoo ren. Welke die dingen zijn, zie je op ons plaatje. RAADSELS (Deze raadsels zijn Ingezonden <oor Jongens en Meisjes, die Onze Jeugd lezen.) Iedere maand worden onder de beste oplossers vier boeken "erloot. AFDEELING I. (Leeftijd 10 jaar en ouder.) 1. (Ingez. door den kleinen Violist) Kruisraadsel. x x x X X X X X X X X t x x X Zet op de 1ste rij een medeklinker. Zet op de 2de rij een voertuig. Zet op de 3de rij een deel van het waschstel. Zet op de 4de rij iets lekkers. Zet op de 5de rij een stad in Spanje Zet op de 6de rij een handelaar in wild en gevogelte Zet op de 7e rij dagelijksch voedsel Zet op de 8ste rij een gewicht. Zet op de 9de rij een klinker. Verticaal en horizontaal moet je dezelfde stad lezen. 2. (Ingez. door Draaitol.) Ik zeg altijd: Pak me bij mijn kop. Trek maar. wat je kunt, Hooger moet ie op. Ik bijt een ander in zijn huid, Stevig zit ie vast. Maar hij moet er uit. 3. (Ingez. door Piet Hein.) Ik ben een spreekwoord van 13 letters. 6 3 2 4 is een kleur. 5 12 8 9 is een water. I 7 9 is een lichaamsdeel. II is een medeklinker. 5 12 13 is een verkorte meLxjes* naam. 10 2 6 is een insect. 4. (Ingez. door Babbelkous.) Ver borgen beroepen. a. Wat doet Ada Routimar? b. Wat doet Els Idrch? c- Wat doet Ge Zenars? d. (Ingez. door Hagenaar). Wat doet Trien Liccee? ST. NICOLAASWEDSTRIJD Met hartelijken dank ontvangen van MEVR. F. kartonnen ringen, zijde, wol enz. Wie er iets van noo dig heeft, mag het bij mij komen halen. HU IB JE VAN ECK, oud 6 jaar, verfde een Droste-doos en deed er gi-oote kralen in. Verder maakte hij nog een handwerkkastje van lucifers doosjes, Knap zoo, kleine Huib! P. VERHAGEN dankt Mevr. Blom- mer hartelijk voor het mooie paardje. Mevrouw moet maar eens naar den stal komen kijken, als we tentoon stelling hebben. ONZE BIBLIOTHEEK. Om verwarring te voorkomen, deel ik even mede, dat de uitslag der prijswedstrijd niet gezonden moet worden aan Mevr. Blomberg, doch aan mijn adres: Leidschevaart 244 (bij L. Cost er straat). Van een vriendelijke dame ontving ik 6 mooie boeken. Mej. L. F. bedank ik vriendelijk voor deze prachtige collectie. Zij zul len in de November-aanvulling wor den opgenomen. Ik kan jullie verzekeren, dat er mooie boeken bij zijn. Sluit je dus aan bij „Onze Bibliotheek". Boeken lijst: 3 erts. W. LASSCHUIT, i Leidschevaart 244.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 16