H. D.-VERTF-LLINGEN FLITSEN De Mantel iter Duisternis LANGS DE STRAAT FEUILLETON HAARLEM'S DAGBLAD DONDERDAG 31 OCTOBER 1929 (Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden.) De laatste aanval Een verhaal uit den oorlogstijd door STEPHEN Mc. KENNA. Op het visitekaartje stond; James Logan—Atlay Ministerie van Binnenlandsche Zaken (Afd. Voorzorgen tegen lucht-aanvallen) William Bellamy, de oudste vennoot der firma Gebroeders Bellamy, bankiers, zuchtte toen hij het kaartje bekeek. Het was een drukkend warme dag; hij moest werken met een onvoltallig personeel. Bovendien hadden drie oorlogsjaren een zeker wantrouwen bij hem doen post vatten tegen alles wat ambte naar was. Zij kwamen altijd binnen vallen zonder vooral" belet te vragen en hadden meestal een bijzonder onaangename bood schap. Aan den anderen kant was hij er trotsch op een goed burger te zijn, die de overheid gaarne behulpzaam was bij haar moeilijke taak. „Laat meneer binnenkomen", zei hij tot den bediende. Hij keek even op de mooie zil veren klok op den schoorsten en schoot vlug zijn colbert-jasje aan. De heer Logan-Atlay, het moet tot zijn eer gezegd worden, w s zich bewust van de sto ring, die hij lev.- bracht en viel dan ook dadelijk met de deur in huis. „Ik zal geen oogenblik langer dan noodig ls van uw kostbaren tijd in beslag nemen", zei hij. „Zooals u weet. werden bij de laatste lucht aanvallen twee kantoren in deze straat ge troffen; daarover is heel wat in de kranten geschreven. Het is niet mijn taak", voegde hij erbij, terwijl hij zich het voorhoofd afwischte en zich met zijn hoed koelte toewuifd „luchtaanvallen af te weren, maar het Mi nisterie van Binnenlandsche Zaken heeft er voor te waken, dat alle mogelijke voorzorgen worden genomen, teneinde het gevaar zoo ge ring mogelijk te doen zijn. Mag ik u thans vragen, wat u van plan bent te doen, ingeval van een bom-aanval uit de lucht? Hebt u reeds de noodige maat regelen genomen?" „Eerlijk gezegd", zei de heer Bellamy ver ontschuldigend. „hebben wij hier niet veel aan gedaan. Bij den laatsten aanval het was een mooi gezicht, vond u niet rende het geheele personeel de straat op en ik kon ze maar niet weer binnen krijgen". De vertegenwoordiger van het ministerie betuigde hierover zijn spijt. „Het moeilijke van het geval is juist, men schen te willen redden tegen hun zin", zei hjj. „Zóó kan het echter niet blijven. Als een bom op uw kantoor gevallen was, zouden alle employés getroffen zijn geworden; u zoudt. indien u het er levend afbracht, aan' scherpe aanvallen hebben blootgestaan, om dat u geen voorzorgsmaatregelen had getrof fen, u zoudt hooge vergoedingen te betalen hebben gehad en ten slotte zou natuurlijk de regeering weer de schuld gekregen hebben. Ziet u eens, meneer; nu u geen verweer- methode tegen luchtaanvallen hebt, wilt u mij misschien wel veroorloven u het beproefd systeem te laten zien van ons departement; daartoe zou ik gaarne de situatie uwer kan toren even in oogenschouw nemen". Gedurende een half uur werd de heer Lo- gan-Atlay rondgeleid door de verschillende afdeelingen. Hij telde treden, nam de maat van portalen, onderzocht de snelheid, waar mee de lift op en neer ging en noteerde alles In een klein zakboekje. De heer Bellamy Sr. leidde hem, hijgend en transpireerend. van de typistenkamer op de bovenste verdieping door de boekhoud-afdee- ling, de privé-kantoren, de wachtkamer voor hot publiek en de prachtige marmeren hall naar de kluizen in het sousterrain. Daarna keerden zij terug en, na eenige be cijferingen gemaakt te hebben, vroeg de heer Logan-Atlay ook de andere firmanten en de chefs der afdeelingen te mogen spreken. Het plan, dat hij ontvouwde, was eenvou dig genoeg. Bij een eventueelen luchtaanval zou van een centraal punt het privé-kantoor van den heer Bellamy onmiddellijk opgebeld worden; de telefoniste zou alle afdeelingen waarschuwen en bij het sein: „Lucht-aan- val!", zou het geheele personeel het werk neerleggen en zich, zonder overhaasting, naar de kelders begeven. De heer Logan-Atlay legde het personeel alles nog eens tot In bijzonderheden uit; niets werd aan het toeval overgelaten. „Wanneer de luchtaanval voorbij is, zal INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cta. par regel. STOFZUIGERHUIS MAERTENS BARTELJOR1SSTR A AT 16 TELEFOON 10756 HOBBY VLOERWRIJVERS f 125.— dit onmiddellijk geseind worden en kan leder dus weer aan zijn werk gaan", besloot de heer Logan-Atlay. „U zult nu wel langzamerhand meer dan genoeg van mij hebben gekregen, maar als u nu alles éénmaal wilt laten herhalen, be loof ik u, u verder met rust te laten". Een groot deel van den morgen was reeds verknoeid en vóór lunchtijd zou wel niet veel meer gedaan kunnen worden. Mijnheer Bellamy, noch zijn jongere compagnons, voelden er veel voor, maar er was niet ge makkelijk aan te ontkomen. „Vooruit dan maar", zei de heer Bellamy. „Ieder gaat aan zijn werk, en over vijf minu ten zal het teeken gegeven worden". De heer Logan-Atlay leidde de repetitie. Toen het sein in alle afdeelingen klonk, ren den allen langs de hun aangewezen trap naar beneden. Alles liep nog niet dadelijk vlot van stapel. Eén typiste viel flauw, drie liepen naar de verkeerde trap en zes andere leden van het personeel haalden eerst hun hoeden en jassen uit de kleedkamer. De heer Logan-Atlay schudde het hoofd. „Het moet heusch beter gaan", zei hij. „U moet er om denken, dat alles kalm moet ge beuren. U hoort de waarschuwing, daarna gaat u rustig naar de u aangewezen plaats. Waar u ook mee bezig bent, al blijft u mid den in een zin steken, u moet gaan. Er is geen moment te verliezen". Hij gaf deze uitlegging nog eens in alle af deelingen, en begaf zich daarna naar het privé-kantoor en vroeg den heer Bellamy het sein te geven. Nu ging alles best-. Als één man stonden alle bedienden op, verzamelden zich op de porta len en daalden kalm de trappen af; de „hek sluiters", zooals de heer Logan-Atlay de chefs noemde, bleven tot het laatst, voor het geval iemand flauw viel; ook de firmanten gingen, hoewel met tegenzin, naar den voor hen ge- reserveerden kelder. „Om te kunnen weten, of de proef geslaagd is, moet ge allen 20 minuten beneden blij ven om te zien of de ventilators wel goed werken. Het zal niet langer duren dan noo dig fs en, als u me even den tijd geeft om te zien, of nergens meer iemand ls achterge bleven, zal ik het sein „Luchtaanval voorbij" geven". In 't halfduister voelden de compagnons zich onbehaaglijk en warm; zij luisterden naar de wegstervende voetstappen van den ambtenaar. Zacht klonk het geraas van bui ten tot hen door en uit de gewelven naast hen klonk onderdrukt gegichel. „Het duurt lang, vader", bromde de jonge meneer Bellamy. „Hoe laat ls 't? Ik krijg honger". „Ik heb mijn horloge boven gelaten", ant woordde de vader. „We zullen hem nog 5 mi nuten geven". Na nog eenigen tijd gewacht te hebben, liep de jongste firmant naar de trap en riep den heer Logan-Atlay. Er kwam geen ant woord en zoowel de directeuren als het per soneel werden ongeduldig. „Misschien moet hij iemand helpen, die onwel geworden ls", veronderstelde de hoofd boekhouder. „Zou er inderdaad een lucht-aanval zijn?" vroeg de jongste firmant. De jonge meneer Bellamy gooide de deur open en liep de gang door. „Het kan me niet schelen, wat er gebeurd is!", riep hij uit. „Ik ga lunchen!" Na een oogenblik van aarzeling gaf de va der het personeel bevel, naar hun plaatsen terug te gaan en hij ging zelf ook naar bo ven. Hij voelde zich vermoeid en was honge rig en toen hij zijn kamer binnentrad, wilde hij dadelijk op de klok kijken. De prachtige zilveren klok was echter ver dwenen. Met beklemd hart liep hij naar den haak, waar hij zijn kleeren had opgehangen; gehoorzamend aan de bevelen van den heer Logan-Atlay had hij ze daar gelaten, toen het alarm gemaakt werd. Een zwaar gouden hor loge met ketting, een zilveren beursje, een zilveren sigarenkoker en een boekje met waardevolle aanteekeningen waren er uit ge nomen. Zoo vlug zijn corpulentie het hem veroor loofde, rende hij naar de kamer van den kas sier, waar hij onmiddellijk zag dat deze, eveneens volgens het gegeven bevel, geen zijner laden had gesloten, vóór hij na^ir be neden ging. Iemand anders hoogstwaar schijnlijk de heer Logan-Atlay zelf had gemaakt, dat nu het sluiten van de laden overbodig was geworden. „Wlliy!" schreeuwde de heer Bellamy. „Willy! Kom hier! Gauw!" Toen zeeg hij op den stoel van den kassier neer. William Bellamy Jr. en de andere vennoot kwamen op het geroep aansnellen. „Wat is er gebeurd?" riepen ze verschrikt. „Is er dan toch een aanval geweest?" BAZAR DIACONESSENHUIS. DOOR EN VOOR DE PATIëNTEN. Bovengenoemde bazar is Dinsdag in het Diaconessenhuis gehouden. De voor werpen, die door de patiënten zelf ge maakt zijn, mochten er wezen. Er was inder daad voor „elck wat wils", niet alleen nutti ge, maar ook fraaie handwerken. Menigeen kon zich hier vast van een voorwerp ver zekeren, dat eerstdaags als Sint Nicolaasca- deau kan dienen. Zoo hingen er aan den wand eenige fraaie handwerken, die getuig den van fijnen smaak en van geduld.Verder zagen we hier mooie kussens, kindergoed, theemutsen, kleedjes, poppen enz., die door de vrouwelijke patiënten vervaardigd zijn. Van de mannelijke zagen we papiermanden, die een sieraad bij elk schrijfbureau kunnen zijn. Verder waren er natuurlijk bloemen.Wie kan zich eigenlijk een bazar zonuer deze dank bare opluistering voorstellen! Maar de at tractie van deze bloemen was, dat de op brengst er van bestemd was om brandstof te koopen voor twee gezinnen, die door ziekte in moeilijkheden zijn geraakt- De opbrengst van deze bazar strekte om nieuw materiaal aan te schaffen voor de ar- beidstherapie, waarvan in het Diaconessen- huis de noodzakelijkheid steeds meer blijkt. NED. BOND VAN PERSONEEL IN OVERHEIDSDIENST. DE VOORZITTER, J. DE RUITER, GAAT HEEN. Het staat er zoo gewoon afgedrukt op de convocatie van den Bond van Personeel in Overheidsdienst: „Verkiezing voorzitter" doch naast de ruim 6000 modern geor i- seerden te Haarlem weten ook vele anderen wat deze twee woorden beteekenen. De heer J. de Ruiter, meer bekend als „Jan, de voor zitter", gaat zijn organisatie verlaten, na gedurende een lange periode de leiding in handen te hebben gehad en zeker zou hij nog niet zijn heengegaan, als hij niet door zijn bevordering bij de gemeente verplicht was, voor het lidmaatschap van zijn orga nisatie die hem lief is, te bedanken. Als iemand ruim 20 jaar een voorname functie bekleedt in een belangrijke organi satie als die van het Personeel in Overheids dienst, kan het de moeite waard geacht wor den hierover eens wat nader mede te deelen, hoewel het niet -makkelijk is om van „Jan" wat te weten komen, doch als men met hem over zijn bond begint kan men, met wat tact. hem wel aan 't praten krijgen, want dan is hij in zijn element. ,.Jan", zoo zullen wij hem nu ook maar noemen, heeft hier, in dienst van de firma de Ruiter, de waterleiding aangelegd »n ging van hier voor dezelfde firma naar Bergen op Zoom. De directie van de waterleiding zag al spoedig in hem een bekwaam arbeider, van daar dan ook dat hij plotseling het verzoek ontving eens op het kantoor, toenmaals nog gevestigd in de Pandpoort, te komen, waar hem werd aangeboden om in gemeentedienst te treden. Jan wilde wel, maar er bleek een verschil te bestaan ten opzichte der bezoldi ging. 's Middags werd het onderhoud in het bijzijn van den toenmaligen wethouder, wij len den heer Johs. de Breuk, voortgezet, waar van het resultaat was dat .,Jan" 1 Januari 1900 in gemeentedienst kwam als hulp-fitter tegen een loon van 10 gulden, waarbij werd overeengekomen, dat hij na een half jaar 11 en op 1 Januari 1901 12 gulden zou ont vangen. In November 1906 kwam de Ruiter met nog enkele collega's in de organisatie, welke de afdeeling juist in Mei van dat jaar had op gericht en die nog slechts enkele leden telde. Zijn toetreding werd dan ook zeer toege juicht, hoewel men niet kon vermoeden dat deze hulp-fitter vele jaren de leiding in han den zou hebben. Al spoedig na zijn toetreding werd hij als bestuurslid gekozen in 1907, ter wijl hem in 1908 de functie van penning meester werd toevertrouwd. Op dat* moment telde de afdeeling slechts 28 leden en zou de functie van penningmeester niet veel werk hebben vereischt, indien hij zich toen al niet d e organisator getoond had, die er steeds in zijn vrijen tijd op uit trok om zijn afdeeling grooter te maken. De functie van penning meester werd door hem 12 jaren vervuld, toen werd hij in 1920 door de leden geroepen om in de plaats van den heer Bilderbeek het voorzitterschap te aanvaarden, welke functie deze ijverige organisatieman thans nog ver vult, doch waarin op de ledenvergadering van a.s. Vrijdag een ander gekozen zal wor den. De Ruiter werd namelijk zes jaar geleden bevorderd tot voorman en voor enkele maan den tot onder-opzichter, waardoor hij van beambte nu ambtenaar werd en daardoor geen lid meer kan blijven van de organisatie die hem lief geworden is, doch zich zal moe ten doen overschrijven naar den Ambte- naarsbond. De Ruiter is in de plaatselijke vakbeweging geen onbekende; hij heeft ook gerulmen tijd in de leiding van den Haarl. Bestuurders- Bond aandeel gehad, juist in de periode waarin besloten werd een eigen gebouw te stichten n.l. „De Centrale". Van«> het begin der instelling van de VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 1505 DEN HAMER OPBERGEN Vader beveelt dengeen die de hamer op tafel heeft laten liggen, dien onmiddellijk op te bergen gaat op weg naar de schuur om het bevel uit te voeren Keesje Kommer noo- digt hem uit om te komen kijken wat hij voor zijn verjaardag heeft gekregen een half uur later wordt de hamer weer opgeraapt en hij gaat er mee naar de sonuur, hem in de ludht gooiende en weer opvangende tot hij een keer mis grijpt als hij zich overtuigd heeft, dat cr geen beenderen gebroken zijn, strompelt hij voort bereikt de schuur en beseft dat htf van de gelegenheid gebruik kan maken om wat spijkers in te slaan legt den hamer weg en neemt een schroe vendraaier mee, die een halt uur later door vader wordt aangetroffen. (Nadruk verboden). Commissie van Overleg af is hij hiervan lid geweest en een ieder die „Jan" kent moet kunnen begrijpen dat hij daar niet heeft ge zeten als toehoorder maar wel een levendig aandeel in de discussie zal hebben genomen. Daarnaast zat hij in de Dienstcommissie voor de Waterleiding terwijl hij als voorzitter van zijn organisatie de vergaderingen van de Dienstcommissies der andere bedrijven bij woonde als in deze vergaderingen het een of ander belangrijk voorstel aan de orde kwam. Ook in het '--ndelijk organisatiewerk had hij zijn aandeel door gedurende zes jaar lid te zijn van den Bestuursraad, waaruit men hem enkele weken geleden noode zag ver trekken. Als men aan De Ruiter de vraag zou stellen wat hij nu wel de mooiste periode heeft ge vonden in zijn organisatiewerk, dan ant woordt hij: „De mobilisatie jaren waren, on danks den druk der tijden, wel aangenaam, omdat toen de achterstand waarin het Ge- meentepersoneel verkeerde, werd ingehaald, doordat de loonen flink verhoogd werden". Zooals wij reeds mededeelden zal op de vergadering van 1 November a.s. een nieuwe voorzitter gekozen worden en zal de Ruiter alleen nog de verschillende functies op het terrein der wonfngbouwvereenigingen ver vullen. Noode zal men dezen ijverigen en plichtsgetrouwen bestuurder, die bij de auto riteiten met zijn eerlijke rondborstigheid veel in het belang der leden gedaan kon krij gen, zien vertrekken. Dat men hem hoog acht werd bewezen toen hij 25 jaar in ge meentedienst was en de leden hem een grootsche huldiging brachten. Zijn afscheid van de organisatie zal De Ruiter zeker zwaar vallen. INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Ct». per regel. H Naf cn guur weer bevordert net optreden van verkoudheidsziekten (influenza, griep enz.) en de verspreiding daar van. Men desinfecteere daarom mond-en keel holte met Menschen. Ik loop op straat. Menschen gaan mij voorbij, vreemde menschen, die ik niet ken. Ik ga ze voorbij als waren ze er niet, als liep ik alleen in een leege straat, en toch zijn he»t menschen als ik, die px-aten en lachen, die- hun zorgen en geluk kennen als ieder ander,, mensehen die komen van een eigen thuis, dat ik nooit zal kennen, en die gaan naar een doel dat ik niet weet. Zij hébben allen hun gecompliceerd eigen leven en zij in teresseeren mij waarom doe ik dan alsof ik hen niet zie? Ik wil hen kennen, ik wil meer van hen weten Hoe zijn zij? Hoe denken zij? Ik weet zeker, dat ik tusschen hen goede vrienden zou kunnen vinden, misschien, beter© dan ik nu heb. Maar ik loop zwijg--i langs hen. Ik zou' den ouden heer willen kennen, die- voor een tramhuisje gekheid staat te maken met een troepje kleine vuile straatjongens.. Ze schateren, en opeens springt hij met een zwaai op een langs glijdende tram en wuift hen lachend toe. Ze juichen. Hij is weg. Ik zal hem nooit meer zien, en als ik hem ooit ontmoette zou ik dit vergeten zijn. Er is zooveel. Soms treft het geluid van een stem mij, of de prettige glanzmg van een paar oogen, of de manier waarop een man loopt, v -r- krachtig, handen in de zakken, met vier kante schouders. Soms is het een klein kind. of een hond, of een zielige verschooierde kat. Soms sta ik samen met iemand, die ik niet ken, te lachen om het geschetter van een bloemen - verkoopster tegen een onwillige prooi, of - reft mij opeens de blik van iemand, waarmee ik samen voor een winkelraam naar een ets heb staan kijken. Er is zooveel, dat ik wil weten, er zijn er zoovelen, die ik wil kennen. Misschien zal ik een dezer dagen, zoo maar, iemand aan spreken, en uitgelachen worden of vér dacht van een poging tot zakkenrollerij. Want ik zal er altijd wel den verkeerde uitpikken. Als ik het doen mocht, zal ik u ervan ver tellen. Misschien, heel mischien, zal het ook de goéde zijn en dan zal ik u er ook van vertellen maar als u het niet vindt zooals het behoort, moet u het vooral niet lezen. W. T. Uit het Engelsch van SIR WILLIAM MAGNAY. 33) i „En toen kwam Rolt onmiddellijk hier heen?" „Ja, en hij gaf Palmer opdracht, om in den omtrek een onderzoek in te stellen en goed uit te kijken. Maar veel succes schijnt zijn zoeken niet te hebben gehad." Toen hij alles gehoord had wat er te ver tellen was. ging George naar de salon, waar hij zijn stiefmoeder aantrof, die ook hecle- maal vervuld was van het jongste incident. „Als de kerel stom genoeg is, om hier op die manier te blijven rondhangen, zullen ze hem wel spoedig te pakken hebben, dat is tenminste één voordeel," meende George op gewekt. „Jammer, dat ik net uit was." „Hoe was het?" wendde Rosamund zich tot hem. „Was het erg saai?" „Nogal." antwoordde hU lachend, terwijl hij naast haar ging zitten. „Maar daardoor was het voor mij gemakkelijker, om er een beetje vuur in te brengen." „Waren ze je sympathiek gezind?" vroeg nu ook mevrouw Conway. „Ja, dat ging best. Ik ben nog doof van het applaus. Ze vroegen me, of ik gauw weer eens kwam spreken." „En doe je het?" vroeg Rosamund. „Misschien," antwoordde hij met zachte ft cm. „Na onze wittebroodsweken/' HOOFDSTUK XXIV WAT MADAME ZARNOW TE VER TELLEN HAD. Precies op den afgesproken tijd verscheen Madame Zarnow den volgenden ochtend, op het buiten. Ze werd in de studeerkamer ge laten, waar George al zat te wachten. „Ik hoop, dat ik hier veilig ben, nu ik overdag kom," zei zij droogjes, toen George opstond en haar de hand toestak. „Dat hoop ik ook," antwoordde hij, „hoewel zooals u al vast zult hebben gehoord, gister avond de man, die den aanslag op U heeft gepleegd, hier weer aan het rondspoken is geweest." „Ja, dat hoorde ik," antwoordde de be zoekster op nogal onverschilligen toon. „Maar ik ben niet zoo bang uitgevallen." Beleefdheidshalve sprak Georga daarop de hoop uit, dat mevrouw Zarnow geen na- deelige gevolgen van de opgeloopen verwon ding zou ondervinden. „Niet de moeite waard," zei ze stroef. „Het had niet veel te beteekenen en de dokter ls tevreden. Morgen ga ik naar Londen terug," „En tevoren wilde U me nog spreken?" vroeg George in afwachting. „Ja, ik had U nog een en ander willen vra gen met betrekking tot mijn overleden vrien din". „Ik ben bang," antwoordde George, „dat wat ik van de arme vrouw afweet, niets ls in vergelijking tot hetgeen U bekend is." „En toch, meneer Conway," hield de be zoekster kalm, maar koppig vol, „durf ik ver onderstellen, dat U meer van haar levens geschiedenis afweet, dan U tot nu toe hebt laten blijken." „Maar heusch, ik weet ongeveer niets. De gravin hield alles, wat zoowel op haar te genwoordig en haar vroeger leven betrekking had, voor iedereen verborgen. Niemand scheen veel meer van haar te weten, dan dat ze bekoorlijk was." Het maakte den indruk alsof mevrouw Zarnow de vrij goedkoope hulde, die George in zijn laatste woorden aan de gedachtenis der vermoorde bracht, onaangenaam scheen te vinden, want haar antwoord werd op vrij zuren toon gegeven. „En toch. meneer Conway is er een reden, waarom U meer dan anderen van Cyrille Mornay zoudt kunnen afweten. U en Cyrille beteekenden heel veel voor elkaar." George maakte een afwerende handbewe ging." Neemt U me niet kwalijk, madame Zarnow. U hebt het recht niet om iets der gelijks te zeggen," antwoordde hij. „Pardon, ik geloof dat ik dat wel heb," hernam zij koel. „In elk geval koesterde de arme Cyrille de meening." „Als U dat zegt," mee..de George, „zult u daar wel uw redenen voor hebben. Maar ik heb nooit gedacht dat men een intieme ver houding tusschen ons zou kunnen veronder stellen. We waren altijd heel goede vrienden, maar daarmee is dan ook alles gezegd." Mevrouw Zarnow keek hem aan met haar harde, onderzoekende oogen. Toen vervolg de zij: „U zegt, dat U vrijwel niets van Cy rille Mornay's levensgeschiedenis afweet. Sluit het weinige, dat U dan wellicht wèl weet het feit in, dat graaf Mornay, niet haar eer ste man was. Conway keek verrast op. „Daar weet ik niets van. Is dat waar?" „Er is geen twijfel aan," luidde het met koele beslistheid gegeven antwoord. „Och, merkte George luchtig op. „waarom ook eigenlijk niet. Zij was een allerliefste en buitengewoon bekoorlijke vrouw. Het is ten slotte heelemaal niet onwaarschijnlijk." „Absoluut niet," stemde Madame Zarnow toe. Als er van iets buitengewoons sprake is. is dat gelegen in de mogelijkheid, dat Cy- rille's eerste man nog in leven is." „Is dat zooiets buitengewoons? Ze kan ge scheiden zijn. Een echtscheiding is in onzen tijd toch niet zoo'n zeldzaamheid." „Dat kon in haar geval niet" klonk het scherp. „Cyrille's huwelijk was kerkelijk ge sloten. En zoo'n huwelijk kan ook niet door de burgerlijke autoriteiten ontbonden wor den in bepaalde landen." „En dus?" vroeg George, een tikje onge duldig. „Volgt daaruit, dat Cyxille nimmer rech tens den titel van gravin Mornay kon dra gen." „U wilt zeggen, dat zij bigamie heeft ge pleegd en haar verbintenis met graaf Mor nay dus geen wettig huwelijk was?" „Juist!" George haalde de schouders op. ..Loont het de moeite wel, deze feiten op te rakelen, nu de arme vrouw dood is," vroeg hij. „Als zij een natuurlijken dood was gestor ven, zou dat inderdaad uiterst, ondelicaat zijn. Door den titel van het gravengeslacht Mornay te dragen heeft zij niemand schade gedaan. En wat de nalatenschap betreft, de graaf die kind noch kraai bezat, had het volste recht, daarover naar eigen goeddun ken te beschikken. Er was niets tegexi dat hij haar zijxx vermogen naliet en hij zou dit ongetwijfeld ook hebben gedaan, indien hij geweten had, dat zij niet zijn wettige vrouw was. Maar nu zij door een misdaad om het leven is gekomen, vind ik dat het onze plicht is, ons in alle kwesties te verdiepen, die mis schien tot de opsporing van den onbekenden moordenaar kunnen leiden." Conway leunde achterover In zijn stoel. „Moet ik uit uw woorden afleiden," vroeg hij, „dat U veronderstelt dat zij door haar man vermoord is?" „Veronderstellen doe ik niets", antwoord de madame Zarnow. „Ik verlang alleen naar de oplossing van het mysterie. „Dat spreekt vanzelf," gaf George toe. „Dat doeix we allemaal, maar om mij precies uit te drukken: ik denk dat U de meening huldigt, dat de vreemdeling die hier in de buurt is gezien en die ook den aanslag op U heeft gepleegd de man van wijlen gravin Mornay is." „Dat is inderdaad een voor de hand lig gende gevolgtrekking. En gezien uw verhou ding tot Cyrille dacht ik, dat U eenig licht zou kunnen verschaffen." „Ik?" vroeg George verbluft. „Ik bedoel," vervolgde mevrouw Zarnow," „dat ze U misschien wel eens over deze rela tie gesproken had. Ik heb zoo'n idee. dat. zij in moeilijkheden verkeerde, die ongetwij feld aan den invloed van haar man moesten worden toegeschreven." „Neen", verklaarde George gedecideerd. „Zooals ik al zei, ze heeft me nooit in ver trouwen genomen over haar vroeger leven." Een oogenblik scheen madame Zarnow ver bluft te zijn, maar al spoedig kwam haar gewone energie weer terug en ze ging voort: „Als u mij dan niets kunt vertellen meneer Conway en u bent zooals u zelf verklaart, inderdaad verlangend om het geheim van den moord opgehelderd te zien wilt u mij misschien wel toestaan om u enkele feiten mee te deelen." (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 6