ZATERDAG 30 NOVEMBER 1929 BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD VIJFDE BLAD UIT VERGEELDE PAPERASSEN door P. J. ZüRCIIER. X. Batavia in de tweede helft der zeven tiende eeuw. Naar het model van: Amsterdam. Stad van water, brug gen en sluizen, stoepen en pothuizen. Stedebeschrijvingen van Joan Nienhof en vele anderen. Wouter Schouten, de Haarlemsche scheepschirurgijn een der weinige Ne- derlandsche beschrijvers. Batavia, de Koninginne van het Oosten. hêm_ M - - Het jonge Batavia. De voltooiing van den plattegrond van Batavia dateert feitelijk van 1667. Iedere ommuurde stad, hetzij havenplaats of ves tingstad, kan in haar wordings-geschiedenis een tijdstip aanwijzen, dat zij haar volledi- gen vorm heeft bereikt. Dit geldt niet slechts voor Indië, doch, in het algeméén, dus ook in Nederland. Hoewel natuurlijk voortdurend aan verandering onderhevig, is haar grond vorm, gelijk die voorkomt op alle plattegron den uit de tweede helft van de zeventiende en de achttiende eeuw, hetzelfde gebleven. Het is altijd hetzelfde beeld, dat men ziet en dat steeds sterk aan den invloed van de hoofdstad in het Moederland herinnert: een waterstad. Een netwerk van zestien grachten, met pl.m. zestig steenen bruggen, die elkan der rechthoekig doorsneden, geheel volgens „ons model" was in 1667, dus in 48 jaren tijds tot stand gebracht. En geheel ook naar va- derlandschen trant werd er de waterverdee- 3ing door „Heemraden" hoe écht Hol- landsch klinkt dat geregeld, die zich van sluizen" bedienden. Ja, Batavia was een stad van water, met bruggen en sluizen, huizen met stoepen en pothuizen, waaraan de stichters de herinne ring uit het verre vaderland hadden bewaard Was het te verwonderen, dat onze koene pioniers er als ratten stierven? Alle Gouverneurs-generaal hebben ach derhalve beijverd de stad Batavia steeds te verfraaien en meer bewoonbaar te maken. In de tweede helft van 1600 zijn het voorna melijk geweest: Reiniersz (16501653) en Mr. Joan Maetsuycker (16531678), die in grijpende veranderingen en verbeteringen tot stand brachten. De eerste deed, gedurende zijn kortstondig bewind, geleidelijk aan vele gebouwen bin nen het „Kasteel" d.i. de naam der eerste vestiging vernieuwen en vergrooten. Voor den Gouverneur-generaal werd een woning van twee verdiepingen (O, sancta simpüci- tas!) gebouwd en voor het mooie uitzicht werd gezorgd door „een koepeltje boven de gracht". Meer ten zuiden van d;t „paleis" vergelijk dit eens met het tegenwoordige te Buitenzorg! werden de Raden van Indië gehuisvest in twee huizenblokken. Alweer: prijzenswaardige eenvoud. Het was een intieme huishouding in welke allen direct op elkander waren aangewezen en in eikaars onmiddellijke nabijheid leefden. Maar niet alleen ging de goede zorg naai de eigen landgenooten uit. Ook voor de Chi- neezen werden goede voorzorgen genomen. Voor dit onmisbare, vlijtige element, dat nog heden ten dage een der hechtste pijlers van het economisch bestaan van „ons rijk in Ayië" is, werd veel gedaan. Veel suiker en rijst werd daar in den omtrek door den ka pitein-Chinees (dit ambt bestaat nóg), op de Bingamshoogte (het tegenwoordige Ta- nah-Abang, behoorend tot het thans voor name centrum van Weltevreden) verbouwd. Deze kreeg in 1646 vergunning een „nieuwe en navigabele graft" het latere en nu nog bestaande „Molenvliet" te graven. Steeds meer werd de rimboe, die de stad omgordde, teruggedrongen en in 1649 werd „verordi neerd", dat de Chineezen alle velden, die om de stad gelegen waren ,-allomme cultiveren" zouden. Andries Beeckman, van wien slechts be kend is, dat hij in 1651 „schilder tot Deven ter" was, heel't een tweetal merkwaardige schilderijen vervaardigd, waarvan er een, 'n gezicht op het „Kasteel" van de landzijde in het Rijksmuseum hangt, terwijl het an dere in het Koloniaal Instituut is onderge bracht. Ze vertoonen beiden ongeveer het zelfde beeld (vermoedelijk van voor 1650) en verschillen alleen in de groepeering der per sonen op het voorplan, die op het in het Ko loniaal Instituut aanwezige oeuvre het dui delijkst is weergegeven. Joar» Maetsuyker, heeft in zijn 25-jarige bewir.dvoering het werk van zijn voorgan gers voltooid en talloos zijn de verbeteringen, door hem tot stand gebracht. Zoo kregen de Amsterdamsche- en de Tijgersgracht (deze bestaan niet meer) nieuwe bruggen met steenen hoofden. De Maleische Kerk. de Boei en het Chineesche hospitaal werden door -steen" vervangen, terwijl" hij rond het wes telijke stadsgedeelte een nieuwe gracht liet graven voor kleine schepen. Ep dat hij bij de zware taak eener goede bewindvoering de détails niet verzaakte, moge blijken uit het feit, dat hij, om vervuiling der stad te gen te gaan. alle klapperboomen die, naar het model alweer van de Amsterdamsche „graften", de Bataviaasche „graften" sier den, Zet omkappen. In een latere periode zijn deze evenwel weer door tamarinde- en andere boomen vervangen, waardoor het va- derlandsche stadsbeeld wederom in eere werd hersteld. Al deze grachten zijn, op een enkele uitzondering na, helaas in den loop der eeuwen verdwenen. Ook het brandgevaar werd onder de oogen gezien. Teneinde dit zooveel mogelijk te be perken werd een verbod uitgevaardigd om bamboewoningen te bouwen, „behalve", naar het heette, „in het Slavenquaertier en daer de Bandonezen haer onthouden". Uit zonderingen hebben nog te allen tijde den regel bevestigd en zoo gebeurde het dan ook, dat op één dag in Mei 1667 in dat „quaertier" 209 bamboewoningen door brand werden vernield. Van de nieuwe schansen, die werden op- gex-icht zijn bekend, die aan den mond van de Anke en „Sterreschans" gehesten; dan de vijfhoekige schans „Soutelan.de", ten Oos ten van de Antjolsche gracht, terwijl aan de landzijde, oostelijk van de Kali besar (groo- te rivier) een „propere vestinge", „Noort- wijck" genaamd, verrees. Voorts de vierhoe kige redoute, Rijswijck, eenige kilometers zuidelijk van de stad bij de ï-ivier „Crocot". Dit „Rijswijck" het bestaat nog te Welte vreden ontleent zijn naam aan de vele sawahs, die hier lagen, waarop rijst in oud-Nederlandsch „rijs" geh seten werd verbouwd. Vele zijn de stedebeschrijvingen van Ba tavia in die dagen. Een zeer verdienstelijke verhandeling bestaat er van de hand van ze- ke-en Joan Nieuhof. een Bent-heimer. Deze was dienaar der Comoagnie en als zoodanig een zéér verdienstelijk man, die ook gezant in China is geweest. Zijn beschrijv'^g is verreweg de meest vo'ledige uit het tijdvak dat hier besoroken wordt en ze werd ve - lucht door een aantal boeiende afbee'dingen naar teekeftlngen van den schrijver-zè'f ver vaardigd Deze platen laten aan tooo^'a- fisc-he nauwkeurigheid wel eens Iets te wen- schen over. maar dit is niet des ontwerpers schuld, doch die van den graveur in Neder land In hoofdzaak waren het vreemdelin"•en, voornamelijk Denen en Duitschers. in Com- paenie's dienst, doch ook F- anschen, die voor zaken ons nieuw verworven gebied bezoch ten, hebben hun bijdragen op dat gebied ge leverd. Eehalve de vele vertalingen van al die relazen, heeft zich, naast den vermaarden Ds. Valentijn. dan ook. uitzonderin-zswijze. Wouter Schouten, een Haarlemmer aan een oorspronkelijke uiteave gewaagd. De^e Schouten was scheenschirurgijn, een ambt. dat ook heden nog door onze moderne medi ci aan boord wordt waareenomen en veel ove-eenkomst met het huidige gemeen heeft Alleen zullen de vroezere chirursrins het we! wat drukker en minder comfortabel dus minder prettig aan booril hebben gehad want in de annalen van de oude navizati-» „om de Kaan" wo-don vele Tce&ten en bij een vijandelijk treffen: gewonden ver- me'i. Hij ls een der weinige Neder1adders uit ti'en tijd. wiens naam. on déze wijze, in de historie bewaard ls geb1 even. En zij allen schilderen Batavia, tn het hoogtepunt van zijn bloeiperiode, unaniem als de „Konine'nne van het Oosten, het oogelijn van Indië. die In e»en andere Wes- terscha nede-zetting ln Zuid-Azië haars ge lijke vond." De ^e.honnheid van de stad. de tucht, de zindelijkheid der Hollanders en hun zin voor orde. de levendigheid van den handel en de uitgestrektheid van Batavia, deze alle worden, eenparig, ten zeerste door de enthousiaste schrijvers eero°md. Coen en zijn owo^ers hadden dus wél succes van hun arbeid. Door Coen werd een ..Daeh-Register ge houden int Casteel tot Batavia vant passe rende daer ter plaetse als over ganschelijk Neerlandts-Tndia", dat door al zijn opvolgers werd bijgehouden. Het was Daendels, die. in den aanvang der negentiende eeuw, daar aan een eind maakte. Hij. een man van reeds veel moderner en vooral andere be grippen. zag het nut van dien steeds wassen- den. zeer omvangrijken ax-beid, niet meer ln. In dit „Dagh-regtster" dan. werd van dag tot clag opgeteekend het aantal schepen, dat binnenliep en uitvoer', waardoor wij nog he den ten dage, door den bewaard gebleven tekst, die in druk gebracht is. een vij goad overzicht van de scheepvaax-tbeweging vóór Batavia hebben. Dit overzicht geeft een denkbeeM van het verkeer tucschen Batavia en het Moederland en het geregelde verkee- met alle verspreid liggende nederzettingen van de Oost-Indische Comnagnie. De schepen llenen eskadersgewijs binnen en on bepaalde tijden dooreaaixs was dit aan het einde des jaars koos een retour vloot, naar het Vadex-Iand, zee. die door haar kostbare lading „eexi gebeurtenis" was. Overbodig te zeggen, dat de wakkere ,.be- vrachte's", onze pionieren in het verre Indië, deze „gebeurtenissen" met zo-g voor bereidden en hun volle belangstelling daar aan schonken. Want mèt die retourvloten vle'en of ste gen de winsten der Compagnie. En daarom ging het alléén. DOTSCKO OESOENOW, DE BERUCHTSTE R00VER- H00FDMAN VAN BULGARIJE. A°"slagen on tre'n«*n. nres'd«"at eener recKt- t~"k, cn en een Officier ven Jusf«*ie door de rooiers d^odcescho*en. Oe»o*now schrijft een brief aan den ko**;-»g en werpt dezen in den postwagen van een aangevallen trein. (Van onzen Bulgaarschen correspondent). Sofia. Geen roovrhoof^man i5 stoutmoediger ''an Dn*$cho Oesoenow. Hij he^ft heel Bul garije in reo en roer gebracht. Sedert weken en weken m«ken heele reer'menten soldaten en groote afdeeltoven gen^armeide onafge broken Jacht on Dotscho O°soenow en ziin ben-te. maar het is hun tot dusvre nog niet geh'kt den beruch'en man bij ziin kraag te nakken. Dotscho Oesoenow is ev°n sluw a's Wanner en hll weet. zij nachtervolgers steeds om den tuin te leiden. Bulgarije ls niet. bepaald een erg rustig en kalm land. Benden sfruikroovers maken overal de straatwegen onveilig en ook in de stad Sof'a ziin al heel wat Heden doodge schoten. Het Is nog niet zoo heel lang gele den. dat er ergens op een straatweg buiten de stad een overval door roovers op den automob'el van koning Boris plaats green. De koning chauffeerde z°lf en wiet door d«m w»oren in sne'lere vaart te brengen, nog bij tij ris te on'komen. Dotscho O°soenow is echter de beroemdste roover. Hij lukt wel een romantische roo- verhoof/,manflguur uit een van de soannen- de boeken van Panait- Istrati. Tal van Bul- eaarsche b'aden hebben ziin portret gepu bliceerd. Men ziet een intelligent gezicht met een vastberaden trek om den mond. De oogen liggen in de schaduw van een grooten hoed met kolossaal breeden rand, een soort sombrero. In 's mans gordel steken tal van nistolen en dolken. Ook bengelen er een stuk of zes handgranaten aan Tn elke hand houdt Oesoenow een revolver. Hij ziet er dus niet bepaald vredelievend of zachtaardig uit. Hij heeft al heel wat- moorden en andere misda den op zijn geweten. N'et zonder reden heeft men een premie van 500.000 lewas op zijn hoofd gezet! Gedurende een zekeren tijd van het Jaar schijnt, hij zich met zijn xxxoverbende in Zuid-Slavië op te hoxxden, doch wanneer de dichte wouden des zomers groen van het loof der boomen zijn en wanneer in den herfst de dichte nevels komen oodagen, die hem en zijn mannen aan het oog van zijn vijanden kunnen onttrekken, verschijnt hij in Bulgarne om daar zijn „handwerk" uit te oefenen. Hij is tot de dolzinnigste daden in staat. Een maand geleden dook hij met zijn bende in de buurt van Tscherwen Breg op. Er zou een trein voorbilkomen, waarin zich enkele Bulgaarsche ministers bevonden. De zen trein wilde men tot staan brengen. Men was van plan een bom te laten springen, welke de locomotief zou laten verongeluk ken. Op deze wijze zou men rustig en ka'm alle passagiers kunnen uitplunderen. Het plan werd echter verraden en de aanslag werd verijdeld. Doch Oesoenow en zijn roo vers pleegden elders een aanslag op den trein. Zij losten verschillende schoten, zij dwongen den machinist te stoppen, zij brach ten een bezoek aan alle wagons en hebben heel wat kostbaarheden geroofd. Nadat de roovers zich vex-wijderd hadden, kon de trein weer verder rijden. Een poosje later hebben zij een verschrik kelijke bloeddaad begaan, waarover groote ontsteltenis in heel Bulgarije heerschte. De bende had zich aan den straatweg tusschen Sewliewo en Soechindol op den loer gelegd. Elke auto en elke andere waren, die voorbij kwam, werd aangehouden. De inzittenden moesten uitstappen, de roovers doorzochten Qezichten in Oud-Balavia. al hun zaWen en al hun bacace en ontna men hun al'es, wat maar cenlgszins de moei te waard was. Daar kwam oneens wederom een auto aan gereden. De chauffeur wilde voor een kleine herberg stonnen. want men wilde hier een g'aasje co°nac drinken alvorens den tocht voort te zetten. Twee mannen met karabijnen stanten op den wagen toe en namen een dreigende houding aan. De vier heeren, die in den auto zaten, dachten, dat het solda ten of gendarmes waren en zeiden, om die mannen gerust te stellen, dat zij „goed volk" voor zich hadden. „Wij ziin van de rechtbank te Sewliewo", zoo soraken zij. Dit bewerkstelligde echter iulst het tegenovergestelde van wat de hee ren verwacht hadden. „Wat!" zoo brulden de roovers want de mannen met de kara bijnen behoorden tot de roo%*erbende van Dotscho Oesoenow „wat. jelui zijn van de rechtbank? We zullen jelui eens lecren, wie hier de rechters ziin!" De vier heeren moesten de kroeg binnenstappen en vonden hier een groot- aantal andere personen,, hoofdzakelijk boeren, vrouwen cn kinderen, die juist door de roovers leeggeplunderd wer den. Ook hun zakken werden doorzocht en vexwolgens moesten zij met de roovers mee gaan. Deze brachten hen achter het huis en hier werden zij geheel naakt uitgekleed. Dan werden zij op een rij gesteld en men zou hen alle vier doodschieten. Een der roovers ken de echter een van de vier heeren van vroeger en ging naar den hoofdman toe om genade voor dezen man te vraven. Dotscho Oesoenow schonk hem genade. Het was een rechter van de rechtbank te Sewliewo. De andere drie. de president van deze rechtbank, een rechter en de officier van justitie werden echter zonder erbarmön neergeschoten. Daarop gingen de bandieten er vandoor. Bij de lijken van de drie vermoorden vond men een stuk papier liggen, dat het volgen de opschrift droeg: „Dit ls de.wraak voor onze vermoorde broeders en zusters!" Een poosje later hebben Oesoenow en zijn bende bij Berkilowzi in het westen van Bul garije een trein tot staan gebracht en weder om alle reizigers leeggeplunderd. Het perso neel van den trein en alle mannelijke passa giers werden naar het stationsgebouw ge bracht, dat de roovers van te voren bezet hadden. Alleen de vrouwen en de kinderen mochten ln de wagons blijven zitten, maar het grootste gedeelte van de bagage werd eveneens naar het station gebracht en werd daar aan een nauwkeurig onderzoek onder wonden. De roovers pakten alles, wat van hun gading was, bijeen. Zij zetten zich op den grond bij de pomp neer en begonnen hier op hun gemak een paar gebraden kiooen te ver orberen. die een van de reizigers bij zich had eehad. Oesoenow hield een redevoering tegen de van angst bevende gevangenen. Hij zeide, dat hij op voet van oorlog stond met de te genwoordig terroristische regeering van het land, welke gedurende vijf jaren meer bloed had laten vloeien en meer menschen had gedood dan de Turken gedurende de vijf eeuwen hunner overheersching hadden ge daan. Toen schreef hij een brief aan den koning en eveneens een epistel aan het adres van de regeering. Deze stukken werden in den postwagen geworpen, men beval een boer, die zich onder de reizigers had bevon den, den roovers behulpzaam te zijn bij het wegdragen van den buit en daarop verliet de bende het terrein. De boer moest de roovers tot aan de Ser vische grens vergezellen. Daar hebben de roovers den armen man nog een paar flinke oorvegen gegeven en toen hij te Berkilowzi terugkwam, heeft de politie hem nog in hechtenis genomen ook. omdat men vermoed de. dat hij een der medeplichtigen van de bende was. Af cn toe doen geruchten de ronde en leest men ook wel berichten ln de kranten, als zou het gelukt zxjn Dotscho Oesoenow en zijn roovers gevangen tc nemen. Tot nog toe zijn deze berichten steeds voorbarig geweest, want steeds b'eek het, dat men de bende wel dicht op de hielen had gezeten, doch telkens zijn de roovers toch weer ontkomen. Korte lings heeft de politie een officieel communi qué aan de pers gegeven, dat als volgt luid de: „Oesoenow en zijn bende zijn geheel en al door ons omsingeld. Elk oogenblik kun nen de roovers ln hechtenis worden geno men". Doch daarna hoorde men niets meer. De roovers waren toch weer ontsnapt! Het lijkt wel een spel van kat en muls! Wie zal het het langste uithouden en wie zal ten slotte overwinnaar blijven? Oesoenow lacht voorlooplg in zijn vuistje en zet zijn stoute daden met dezelfde onverschrokkenheid voort. HET DORP DER TANDELOOZEN. Wanneer een vreemdeling naar het dorpje Duruero in Zuid Spanje komt. gelooft hij eerst, dat er ln het heele dorp geen jonge menschen wonen. Mannen en vrouwen, die naar hun l'chaamsbouw te oordeelen veertien of vijftien Jaar oud zijn, hebben allen een oud gezicht. Weldra ontdekt men de oorzaak van dit eigenaardige verschijnsel. De lieden zijn zonder uitzondering tandeloos- Zij verlie zen hun kauwinstrumenten al heel jong Of dit een gevolg is van het drinkwater, dat in hooge mate ijzerhoudend is of door het over matig en voortdurend gebruik van sterke krulden, is nog niet uitgemaakt. In ieder ge val is de ziekte even oud als net dorp zelf, want de inwoners beschouwen dezen toe stand als heel natuurlijk, winden zich daar over niet op en denken er niet aan, de zoo vroeg verloren tanden door een kunstgebit te vervangen. Slechts enkelen, die langen tijd in een der naburige steden hebben doorgebracht, maken yan de tandheelkundige wetenschap gebruik*

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 17