Geloof het
of niet
BIOGRAPHIEEN IN
EEN NOTEDOP
H. D. VERTELLING
GOUDEN KINDJE VAN DEN HEER
Daar leefde, in het centrum van Java, een
paar lieve menschen. Hij was koffieplanter
en zij bestierde het kleine huishoudentje voor
hun tweeën. Dagelijks ging hij de tuinen In,
inspecteerde het werk der planters, wieders
en pluksters, liep de drogerij in, begaf zich,
te paard naar de, aan de overzijde van de
kali gelegen, nieuwe onderneming, dan wel
hij liep het kantoor binnen, praatte met den
hoofdmandoer, confereerde met den boek
houder of inspecteerde de machinekamer,
keek met den baas van den timmer win kei de
turbine van den watermolen na, of fungeerde
als dokter, onderzocht de echi.e, of simülee-
rende patiënten, deelde quinine uit, of zal
ven, nam temperatuur op, of zond menschen
naar het hospitaal op de hoofdplaats. Slechts
zelden ging hij op jacht, nog minder bezocht
hij de hoofdplaats.
En eiken avond, na afloop van de dagtaak,
hoorde men hem zingen bij het mandiën,
klonk zijn krachtige bariton door de open
tralies van de badkamer, kwam hij opgewekt
en tevreden bij moeder de vrouw, zooals hij
haar noemde, in de groote galerij zitten en
genoot de welverdiende rust aan de zijde
van het beminnelijke, beschaafde, fijnbe
snaarde wezentje, dat meer voor hem was
dan een levensgezellin. Het was een paar ge
lukkige menschen. Alhoewel „moeder de
vrouw'' geen recht had op dien titel, was zij
voor hem feitelijk moeder, vrouw en kind te
gelijk.
Doch ziet, een Jaar of vijf na hun huwe
lijk werd hun op die eenzame koffieonder-
neming een kindje geboren. Zij waren in de
wolken en de inlandsche bevolking, die hen
beiden op de handen droeg, liet zich niet on
betuigd, bracht gelukwenschen en kleine ge
schenken aan, verheugde zich met lien in
hun geluk.
Van de familie uit Holland waren even
eens geschenken aangekomen. Er was aar
dig gezorgd voor de luiermand van de toe
komstige baby.
Toen de veelbegeerde ter wereld kwam,
bleek het een jongen te zijn. Het was 'r. teer
en fijngeschapen knaapje, met 'n paar won
derdiepe, zacht-blauwe oogen en het werd
weldra het oogappeltje van zijn ouders, de
angstvallig bewaakte schat van Juno den
grooten hulshond en de aangebeden lieve
ling van de baboe. Baboe Saliam had een
ware vereering voor het kleine, blonde ven
tje en raakte het met haar bruine, gerimpel
de kikkervingers bijna niet aan, wanneer zij
het uit zijn met roze-tulle 'oekleede wiegje
opnam-
Ook de bedienden waren vol toewijding
voor het kleine blonde ventje, beschutten het
voor 'n dropje regen, behoedden het voor
vallen, bewaakten het even angstvallig als
Juno, de groote lobbes, waarop het kereltje
zich zoo heerlijk rustig te slapen legde, één
vuistje om den hals, het andere ergens 'n
dikke plok haar vasthoudend, terwijl de hond
dan, al hijgde hij van de warmte, al dien tijd
roerloos liggen bleef en oplette, dat niemand
het kindje zou naderen.
En het was wel heel eigenaardig, dat al de
bedienden ln huis, ja, de pluksters In den
tuin, en de mandoers zoo bizonder veel hiel
den van het kleine kereltje met zijn porce-
lein-holdere, groote glansoogen en blonde,
wuivende lokjes, die in fijne zijige krullen
om het hooge voorhoofd neerdwarrelden als
in een krans van heel licht goud.
Toen het jongetje een jaar of vier oud
was, begon het levendiger te worden, wist nu
en dan baboe Saliam te ontsnappen en liep
dan heel alleen onder de tjemaora-boomen,
liet kopje hoog geheven, te luisteren naar de
nooit eindigende sprookjes, die de ragfijne
takken dier prachtboomen elkaar voortdu
rend Influisteren. Soms ook ging hij uit zijn
bedje en liep dan in zijn witte tjelana monjet,
moederziel alleen, in het zachte maneschijn
sel, als een engeltje, dat zoo maar in eens
uit de donkerblauwe, starbesprenkelde luch
ten was neergestreken, liep dan, klein lich
tend wezentje, op zijn stille smalle voetjes
te droomen in de maneklaarte, buiten.
En als dan de bezorgde baboe, die altijd
onrustig sliep, wakker werd en, het bedje
leeg ziende, den kleinen zwerver buiten had
gezocht en gevonden, hem weer teruglegde
in zijn legerstedeke, dan vertelde 2ij aan de
andere bedienden hoé zij hem daar had zien
loopen, met zijn gouden engelenkopje hoog
opgeheven, de blauwe oogen in extase, als
zwevend in de bleeke manestralen, zoodat er
allengs phantastische verhalen over het
kleine Europeesche kindje de ronde deden
en de dessalieden elkaar wisten te vertellen,
dat zijn groote, zachtstralende blauwe oogen
iets ongewoons hadden, dat hij iets boven-
aardsch in die groote, zachte kijkers had,
wat andere kinderen van blanda's misten,
iets onwezenlijks en geestelijks, dat niet van
deze wereld was!
De verhalen groeiden aan; men wees el
kander het opvallend mooie kind met de
edele, fijne gelaatstrekken, het reine blanke
hooge voorhoofd, dat zoo ernstig keek altijd
en voor een ieder vriendelijk was en de groe
ten beantwoordde met dien éénigen half
treurigen, half gelukzaligen glimlach, die
streelde en louteren kon als een absolutie.
Maar de ouders zagen niets bovennatuur
lijks in hun kleinen Eddy, zij glimlachten
weieens, wanneer men hun vroeg of het nu
heusch waar was, dat hij in donker zien kon
en de gedachten der menschen kon lezen uit
hun gezicht. En als ze hem vroegen, of het
waar was, dat hij niet behoefde te gaan, als
hij niet wilde, maar zweven kon en 's nachts
soms het venster uitzweefde om te dartelen
met de kalongs in de takken van den groo
ten waringin, dan schudden zij lachend het
hoofd en vermaanden de menschen, dat zij
niet zulke vreemde verhalen moesten verzin
nen, want dat Eddy niets anders was dan
een langgewer.scht hartepand van twee dóód
simpele maar in-gelukkige menschen.
Er was echter niets aan te doen. De in
landsche bevolking schudde op haar beurt
het hoofd, haalde de schouders op over dit
gebrek aan gevoel en weten van de ouders.
Hoe zouden Westersche menschen ook
begrip kunnen hebben van de beteekenis van
zulk een sublieme schepping als dit frêle
droomwezentje, dat op de Aarde was neer
gedaald met een groote bestemming?
Hoe zouden zij, die eenvoudige Wester
lingen ook kunnen zien, wat zij zagen, in dit
stille, verhevene verschijninkje, dat de on
miskenbare teekenen droeg van zijn hoogere
roeping?
En dus gingen de wong tanah, de eenvou
dige menschen uit de dessa, eerbiedig voor
kleinen Eddy opzij, als hij rondging met
baboe Saliam op den vruchlenpassar. Een
goeroe had eens, toen het kind stond te
droomen voor een toko, met reverentie zijn
kleeding beroerd en een sembah gemaakt,
een oude hadji had het kind bij een handje
genomen en dat handje opgeheven tot zijn
gerimpelde voorhoofd, waarboven de groote
tulband prijkte. Men venereerde het kind
met de groote blauwe geestesoogen als 'n
geteekende uitverkorene, die weldra spreken
zou tot duizendkoppige scharen op stille
manenachten op den aloon-aloon. Uit zijn
mond zouden ze klinken, de woorden van
wijsheid en de gelukzalige woorden vol be
lofte, die de volkeren van den Nederlandsch-
Indischen archipel zouden maken tot geluk
kige stervelingen, die den dood niet zouden
behoeven te vreezen, wijl zij het vernemen
zouden uit zijn kindermond, hoe het geweest
was, hoe het leven zijn kon en zijn moest en
wat de dood hun brengen ging.
Zoo was het dan, dat Eddy, het ventje met
de blonde lokken en de blauwe, groote ki-
dangoogen werd aangezien, ja aangebeden
als een Anakmas deri Toean Allah
(een petekindje vrij vertaald van den
Heer).
Waar hij kwam werd het stil, waar hij
ging, werd ruimte gemaakt, trad men ter
zijde en wachtte hem een breede weg, zelfs
daar, waar de passar het drukst en het volst
was.
Wanneer hij (zelfs met zijn smalle ver
lakte schoentjes aan!) de moskee binnen
trippelde, al ware het tijdens het gebed, dan
ging er een huivering door de menigte, dan
waren aller oogen op hem gevestigd en dan
schreed hij weer onverlet uit het bedehuis,
het gouden wichtje, dat gezonden was
als de Anti-Christ den Westerlingen gezon
den zal worden door Toean Allah den
Grooten Heer der Heeren, om den volkeren
van het Oosten te brengen woorden van wijs
heid cn menschenlïefde.
Maar zooals het meer gaat met een bijzon
der lief kind uit een absoluut gelukkig huwe
lijk: kleine Eddy werd vroeg weggenomen.
Toen hij vijf jaar was, stierf hij, lag rustig
op zijn bedje met het geestrijke, fijne ge
zichtje als luisterend naar dingen uit een
hoogere wereld.
Eddy werd begraven, Europeesche vrin
den en buren van ondernemingen uit het ge
bergte kwamen, vormden een stoet van en
kele rijtuigen. De ouders waren wanhopig.
Toen die stoet langs de moskee ging was de
heilige Mohammedaansche trom daar binnen
omfloerst ten teeken van rouw en stonden
duizenden inlanders, gebeden prevelend, aan
weerszijden van den weg, waar tusschen door
hij weggedragen werd. Maar bedroefd was
men niet zoozeer, want, wat wij Westerlin
gen niet begrijpen konden, dat wisten zij
Eddy, het anak mas van Toean Allah, was
slechts weggenomen, wijl hij elders een roe
ping te vervullen had.
En daarom brengt de bevolking, al is Eddy
nu al jaren geleden gestorven, nog steeds
frissche bloemen op zijn grafje.
(Nadruk verboden).
PIM PERNEL.
„Het moderne meisje zegt een dokter
zal een uitstekende moeder zijn!"
Vooral als men een combinatie van een
rammelaar en cocktail-shaker weet uit te
vinden," vult „London Opinion" aan.
„U is veel schranderder dan mijn vorige
secretaresse."
„O dank u meneer!"
„Maar niet schrander genoeg."
Mama: „Hier ls de nieuwe kinderjuffrouw
Bobby. Geef haar een zoen
Bobby: „Ik wil 'r wel een zoen geven maar
ik bind me tot niets!"
Bij een ander huwelijk hield de bruid eên
onlangs een speech van meer dan een half
uur".
Bij een ander huwelijk hielde de bruid een
speech die nu nog niet ls opgehouden.
Men kondigt weer een strengen winter aan,
hetgeen „London opinion" de opmerking ont
lokt: „De loodgieters bereiden vast een aan
genaam voorjaar aan de Riviera voor!"
„Wanneer gaan Jane en Eduard trouwen?"
„Nooit vermoed ik".
„Waarom niet."
„Wel, zij wil hem niet trouwen voor dat hij
al zijn schulden heeft betaald, en hij kan
zijn schulden niet betalen voor hij haar ge
trouwd heeft."
Volgens een Duitsch blad is een Turk van
103 Jaar zoo juist naar hij verklaarde
voor de laatste en twaalfde maal getrouwd.
Hij is klaai'blijkelijk bijgeloovig.
„Lieveling, je wordt lederen dag mooier!"
„Ondeugd, je overdrijft."
„Nou, om den anderen dag dan,"
NIETS NIEUWS ONDER DE ZON.
Wist u, dat ieder huis eigenlijk een mu
seum is? Wij gebruiken nu in bijna denzelf
den vorm vele van de dingen die ook onze
voorvaderen gebruikten toen de beschaving
nog in haar kindschheid was.
Wanneer ge iets vastmaakt met een speld
doet ge iets dat de menschheid sinds het
begin der beschaving al gedaan heeft. En
ge gebruikt er hetzelfde instrument voor want
ook heel, héél vroeger konden de menschen
gereedschap maken met een „kop" aan den
ecnen cn een scherpen punt aan den anderen
kant.
„Dat kan wel zijn", zult ge zeggen, „maar
wij zijn onzen voorvaderen toch een heel
eind voor met onze veiligheidsspelden".
Maar dit is ook niet zoo. De veiligheids
speld met haar veer, en een sleuf voor den
punt was al drieduizend jaar geleden be
kend en in gebruik.
Als ge brandhout wilt hakken gebruikt ge
een hakmes, waarvan wij vorm, grootte cn
gewicht in geen duizenden jaren hebben
kunnen verbeteren. Uw vroegste voorvader
gebruikte een soort van steenen bijl die zeer
veel overeenkomst had met ons tegenwoor
dig hakmes. Zijn nakomelingen hakten hout
met hakmessen van brons en later kwamen
de messen van ijzer en staal. Maar de vorm
veranderde niet en liet gereedschap waar
van gij nu gebruik maakt is, wat dien vorm
betreft, gedurende eeuwen onveranderd ge
bleven.
De dames zullen misschien gelooven dat de
sieraden die zij nu dragen geheel anders zijn
dan die waarmede de vrouwen zich tiental
len van eeuwen geleden tooiden. Van de
vroegste tijden af hebben vrouwen halsket
tingen gedragen van kralen en ook armban
den van brons. goud. zilver, ijzer en zelfs
ivoor, die vaak prachtig bewerkt waren,
Een Engelschman, die zich verschuilt ach
ter het pseudoniem „Ripley" heeft een boek
samengesteld, dat een bonte verzameling
bevat van de meest uiteenloopende zaken, die
echter een ding gemeen hebben, namelijk dat
ze alle zeer onwaarschijnlijk klinken en
toch volkomen waar zijn. Een zeer eigen
aardig boek en wij hebben niet kunnen na
laten onder de vertaling van den Engelschen
titel „Believe it or not" er het een en ander
uit te citeeren. Zeer in het kort we. te ver
staan.
Charles Charlesworth, een jongetje gebo
ren in het Engelsche graafschap Stafford
shire stierf op den jeugdigen leeftijd van 7
jaar tengevolge vanouderdomszwakte.
Toen hij vier jaar was had hij bakkebaarden,
vlak voor zijn dood was zijn huid geheel ge
schrompeld, zijn hoofd- en baardhaar spier
wit, zijn stem hoog en schril, zijn gang die
van een ouden man.
Henry Smithe, een Amerikaan is in zijn
leven, dat nu ongeveer 50 jaar aan den gang
is, 148 maal geopereerd. Hij bracht meer dan
200 uur onder narcose op de operatietafel
door en was overigens een bekwaam zaken
man, die gelukkig met vrouw en kinderen
leeft.
Moelai Ismaïl was een sultan van Marok
ko. Hij regeerde 57 jaar, had, zooals gebrui
kelijk was en soms nog is in die landen, zeer
vele vrouwen en toen hij stierf liet hij 548
zoons en 340 dochters achter.
Kapitein Hedley van de Engelsche lucht
macht viel op 6 Januari 1918, toen hij als
observator in een vliegtuig boven de vijan
delijke Duitsche linie vloog, uit het toestel,
toen dit plotseling bijna loodrecht begon te
dalen- Het toestel viel nog iets sneller dan
het lichaam van den kapitein cn toen de pi
loot erin slaagde, het weer in horizontalen
stand te krijgen viel kapitein Hedley er
bovenop waarna hij gered werd- Hij is zeer
zeker de eenige man, die, na zonder val
scherm op 5000 Meter hoogte uit een vlieg
tuig te zijn gevallen, nog leeft om van zijn
avontuur te verhalen.
Otto Noclling, een Duitsche bierbrouwer,
maakte zich schuldig aan herhaalde overtre
dingen van de wetten betrekking hebbende
op de brouwerijen. Hij werd voor het. gerecht
gedaagd en, in den tijd dat de Marken nog
goedkooper waren dan nu, veroordeeld tot
een boete van 82 millioen Mark, subsidiair
een dag hechtenis voor elke 15 Mark die on
betaald zouden blijven. Hij verklaarde zich
tot de betaling onmachtig en zit nu in de
gevangenis te Mainz om een straftijd van
14975 jaar te ondergaan.
Lindbergh was niet de eerste man, die
over den Atlantischen Oceaan vloog, maai
de 67ste. Voor hem gingen Alcock en Brown
per vliegtuig en 64 andere menschen in twee
tochten met een luchtschip. Maar Lindbergh
was wel de eerste, die het geheel alleen deed
en hij is sindsdien de eenige gebleven.
Over den Atlantischen Oceaan gesproken,
twee Noren, die hun vaderland wilden terug
zien zijn in 1896 in een open roeiboot van
New-York vertrokken en na 62 dagen te le
Havre geland.
Als alle Chineezen in rijen van vier opge
steld werden en langs U, lezer, marcheerden,
zoudt ge nooit het einde van den stoet zien.
In een jaar tijd zouden U 26.280.000 Chinee
zen passeeren, maar aangezien er in China
jaarlijks 30000-000 geboorten plaatsvinden,
zou er nooit een einde aan komen.
Janos en Sara Roxen, werden beiden ge
boren in het Hongaarsche dorpje, Slradova
en zij stierven daar na een gelukkig huwe
lijksleven van.... 147 jaar. Janos was toen
172 jaar oud en Sara 164. Hun zoon was 116
jaar oud en hun achter-achter-kleinzoons
stonden aan het sterfbed.
Geloof hetof niet. maar het is alle
maal de nuchtere waarheid.
Jongeman tot ouden heer, wiens baard tus
schen de cigaretten-automaat is geraakt:
„Het spijt me vreeselijk dat ik dat merk niet
rookanders zou ik u kunnen helpen".
(London Opinion).
SCHELMEN ESPERANTO.
Zooals iedere lezer van detective-verhalen
weet, hebben misdadigers een eigen taaltje:
tal van woorden en uitdrukkingen worden
alleen in hun kringen gebruikt. Maar onlangs
is ontdekt dat een aantal „knappe" misda
digers een werkelijke internationale taal
het betreft hier dus niet maar enkele woor
den en uitdrukkingen hebben gemaakt,
een soort van schelmen-Esperanto dus.
Men tracht thans met behulp van aan-
teekeningen, onlangs door Engelsche politie
ambtenaren bij het onderzoeken van een
misdrijf gevonden, de geheimen van deze
taal te ontsluieren.
Blijkbaar is deze taal een uitvinding van
een internationale misdadigersbende, waar
van Engelschen, Spanjaarden, Povtugeezen,
Duit-schers, Italianen, Franschen. Grieken en
Amerikanen deel uitmaken. Zij alleen ge
bruiken de nieuwe taal. Men denkt dat deze
bende zich aan vele tot nu toe onopgeloste
diefstallen en bcroovingen van de laatste
jaren heeft schuldig gemaakt.
PROFESSOR VAN 'T HOFF.
1852—1911.
.Naar een portret-reliej van Pier Pander in
1012 geplaatst in de Universiteit te Utrecht.
Welk een merkwaardig veelzijdige figuur
is deze onderzoeker. Dichter in zijn jeugd,
best-udcerend de philosophic van Comte, is
het niet onverklaarbaar, dat zijn levenswerk
zich grondde op de natuurphilosophie, ge
smaad door Kolbe, geprezen door Wisclieenus
en Kékulé van Stradonitz, in het gelijk ge
steld ten slotte door den rijd. „Physican
chemiqe adiunxit", „hij heeft de natuurkun
de met de scheikunde verbonden" met die
woorden is zijn arbeid treffend juist geken
schetst. Met Boerhaave, Donders, Lorentz,
behoort hij tot Nederland's allergrootsten, tot
de zeer grooten der internationale weten
schap.
En toch ligt er voor Nederland eenige tra
giek in de levensgeschiedenis van Jacobus
Henricus van 't Hoff, omdat zijn vaderland
ten slotte te klein bleek, om een zoo groot
onderzoeker te kunnen bevatten.
De ontwikkeling van zijn leven ls voor
spoedig. Hij was geboren 30 Augustus 1852 te
Rotterdam. Reeds op de Lagere School bleek
zijn liefde voor de exacte vakken, hij deed
thuis scheikundige proeven, die men tegen 'n
entree, dat zijn laboratorium ten goede kwam
mocht bijwonen. De Middelbare School
leverde hem geen moeilijkheden op en om
aan den wensch van zijn ouders te voldoen
studeerde hij in Delft af voor technoloog,
hoewel de liefde voor de chemie hem reeds
lang zich had doen scharen onder het ge
hoor van Oudemans en Van de Sande Bak-
huyzcn te Leiden, die colleges gaven in schei
kunde en physica. Door deze ontwikkelings
gang is Van 't Hoff nooit in de gelegenheid
geweest om zich een „klassieke" scholing te
verv/erven. Het heeft zijn roem allerminst in
den weg gestaan.
Van Leiden ging hij naar Bonn, vond zijn
leermeester in Kékulé van Stradonitz, den
man van de structuur-chemie, de benzol
theorie, iemand die de chemische wetenschap
met reuzenschreden vooruit bracht. Op Ké-
kulc's arbeid bouwde hij voort en hij gaf er
nieuwe beteekenis aan door de publicatie in
1874 van een brochure betreffende de struc
tuur-formules in de ruimte. De beroemde
Stereo-ehemie was geschapen! Pas had de
jonge man in 1873 zijn doctoraal gedaan te
Utrecht, juist was hij teruggekeerd van een
studiereis naar Parijs, waar pasteur en
Wiirtz een tweede centrum van structuur-
chemische studie gevormd nadden.
Zijn werk werd in het Fransch en Engelsch
vertaald, in het Duitsch omgewerkt en wei
nige maanden na de verschijning van de
brochure, in December 1874 promoveerde Van
't Hoff op een proefschrift getiteld „Bijdrage
tot de Kennis van Cyanazijnzuur en Ma lon-
zuur".
Geniaal zijn Van 't Hoff's stout gedachte
theoriën omtrent de vormen der wiskunstig
gebouwde moleculen, den tetraëder, het be
grip „assymetrisch" koolstof atoom. Het is de
physische voorstelling van chemische vor
men, die Van 't Hoff met zijn zoo gelukkig
talent voor beide takken van wetenschap
geschapen heeft.
Eerst aan 's Rijks Veeartsenijschool te
Utrecht, na 1877 als lector in de scheikunde
en docent in de physische grondbeginselen
der scheikunde aan de Amsterdamsche Uni
versiteit, diende de jonge geleerde nu het
onderwijs.
Doch zijn onderzoekers-geest schreed
tevens verder, de leer van het chemisch-
evenwicht verscheen, neergelegd in 1884 in
zijn „Etude de dynamique chimique", geheel
nieuw maagdelijk terrein werd de weten
schap geopend. Door toepassing van de wis
kunde op de scheikunde gaf hij in vele ver
schijnselen een geheel nieuw inzicht.
De onderzoekingen op het gebied van den
osmotisch en druk, van de electro-chemie, de
verdunde oplossingen, de verbetering van
Avogadro's resultaten, de vaste oplossingen,
het voerde Van 't Hoff naar het toppunt van
internationalen roem.
Er was één schaduwzijde. Het laboratorium
te Amsterdam voldeed niet aan de eischen
voor zulk een Meester en het was slechts de
toezegging van een verbetering naar zijn in
zichten en onder zijn leiding, die hem in
1887 een aanbod van de Universiteit van
Leipzig om zich aldaar te vestigen deed wei
geren. In 1889 erkende het buitenland op
nieuw zijn verdiensten, de Deutsche Chemi
sche Gesellschaft te Berlijn deed hem de
hooge onderscheiding te beurt vallen van de
benoeming tot haar eerelid. In 1893 bood de
Groningsche Universiteit hem den leerstoel
in scheikunde aan, doch wederom bedankte
Van 't Hoff.
Toch was zijn positie te Amsterdam verre
van ideaal. Overstelpt met werkzaamheden
als hoogleeraar bleef hem niet genoeg tijd
voor laboratoriumwerkzaamheden, voor on
derzoek, voor het waarnemen van betrek
kingen met de buitenlandsche wetenschaope-
lijke centra. Met kiem heeft hij dan ook be
toogd om in Nederland evenals in andere lan
den van regeeringswege gelden beschikbaar
te stellen voor het onderwijs niet alleen,
doch tevens voor onderzoek, doch dat dit
tevergeefs was, is ten slotte de reden geweest
van zijn, alleszins te billijken, vertrek.
De Pruisische Academie van Wetenschap
pen toch bood hem in 1895 aan, wat hij in
Nederland juist had moeten missen en dat
toch voorwaarde was voor zijn verdere ont
wikkeling, een leerstoel aan de Universiteit
van Berlenn. waaraan verbonden was ëen
absolute vrijheid van bewegen, zoodat on
derzoek hoofdzaak, onderwijs bijzaak kon
worden. En de Duitsche regeering bekrachtig
de dit.
Van 't Hoff verliet Nederland, liet zich
naturaliseeren en betaalde zijn nieuwe
vaderland zijn dank voor zijn geniale onder
zoekingen betreffende de Stassfurter zou
ten, waardoor hij als het ware de grondlegger
werd van de rijke Duitsche kali-industrie.
Met Ostwald en Meyerkoffer gaf hij nu lei
ding aan de Duitsche wetenschappen, be
haalde in 1901 den Nobelprijs, bevorderde het
contact tusschen de medische en de physisch
chemische wetenschap. Steeds ruimer werd
de beteekenis van zijn arbeid voor alia
exacte wetten, voor de oude en de nieuw®
wereld.
Meermalen bezocht hij nog Nederland,
doch niet blijvend en onze grootste chemicus
is op vreemden bodem gestorven 1 Maart
1911.
Een zijner leerlingen en een zijner biogra
fen is prof. dr. Ernst Cohen te Utrecht.
In den omgang was Van 't Hoff wat ge
sloten, bedeesd, verstrooid misschien, doch
wie hem meer dan oppervlakkig kende wist
dat hij een edel en zeer hartelijk man was,
op wie het woord van Pinero toepasselijk is;
„Zie vastberadenheid nooit voor onvriende
lijkheid aan."
door ROBERT STORM PETERSEN,
Kopenhagen
Moeilijke Tijden
„Nee, het zijn zonderlinge tijden, Petersen!
Binnenkort weet je werkelijk niet meer, wat
je moet gelooven. Luister: de kleine Panopti
cum cn ik hadden een buitengewoon fijn idee.
Panopticum had een oogje op een brandkast
bij een grossier, die er redelijk, goed bij zit;
hij woont in een villa met een prachtigen
tuin hier in de omgeving. Natuurlijk ging Pa
nopticum niet zoo dagelijks om met groote
kooplieden maar hij had op zekeren dag
gelegenheid gehad, een van zijn heldere blau
we oogen op de brandkast te werpen, toen hij
voor de deur stond om een prentkaart van
den vorst van Montenegro te verkoopen
„Ik ben van de partij!" heb ik tegen Panop
ticum gezegd, „ik ben met mijn volledige uit
rusting om twaalf uur voor de villa. Jij komt
ook met je gereedschap allright?" Wij
verschenen ook beiden op de afgesproken
plaats. Het was een pikdonkere nacht en
zware wolkenmassa's joegen langs de maan.
Ik ben altijd een beetje nerveus geweest.
Panopticum had een moker bij zich, daarme
de drukte hij een groote glasruit inen
even later waren we er in. Heerlijk warm was
het er, ze hadden wilde eend bij het souper
gehad en het een of ander met roode kool,
dat kon ik ruiken. Wij stevenden door de
salons en draaiden aan de knoppen van het
licht, zoodat de lampen onder de zijden kap
pen brandden. Op den vleugel stond een mu
zieknummer van Mozart. Zoo geleidelijk kwa
men we aan de plek, waar de brandkast stond
onder een enorm schilderij van den stichter
van de zaak, met een bakkebaard en een
boord als een negerkomiek. Wij veroorloofden
ons een kleine whisky zonder prikkelig water
en eigenden ons een paar havannasigaren
toe En toen gingen wij aan het werk.
Eerst maakten wij het tapijt een beetje
schoon op de plek, waar wij er op moesten
gaan zitten. Panopticum boorde een half uur
tje aan de kast, terwijl ik in Sarah Bern-
hardt's memoires bladerde en prettig in ccn
stoel schommelde. Maar daar vertelde Panop-1
ticum, dat hij de kast zonder hulp van eenI
smid of zoo niet open kon krijgen.
„Houd op met dat gezeur", zeide ik, „de
kast moet open. Laat mij mijn gang maar
eens gaan!"
En toen nam ik den hamer en gaf dc kast
een paar flinke opstoppers.
„Ben je krankzinnig, kerel?" informeerde
Panopticum, „je maakt het heele huis wak
ker!"
„Dat is fijn", zeide ik. „dan komt er mis
schien iemand, die ons kan helpen".
Wij hamerden en boorden den gehcclcn
nacht door, maar wij konden de idiote kast
niet open krijgen.
„Die wil niet", zeide ik. „zullen we niet
liever de brandweer opbellen?"
Maar Panopticum had het nu eenmaal in
zijn hoofd gehaald, dat de kast open moet
dus zwoegden we verder. Wij spraken de
kast zachtzinnig toe en kloppen haar op de
wangen en streelden haar.... maar de kast
was dicht als de bank na vijven. Wij wilden
juist naar huis gaan, daar spitste Panopti
cum de ooren en zeide, dat er iemand kwam.
„Misschien brengen ze ons een kleine ver-
frissching?" zeide ikMaar omdat ik al
tijd een beetje nerveus ben geweest, krabbel
de ik onder de canapé en Panopticum stak
zijn hoofd in de staande klok.En daar
kwam zoon alleraardigst, klein, vlug dienst
meisje...met platte hakken en foxtrott-
beenenzij had een kolenkit in de hand
en een kolenschep in de andere.Ik keek
tersluiks en zag. dat zij naar de brandkast
gingPanopticum stond in de staande
klok en rammelde met het gereedschap....
Wanneer zij ons maar niet ontdektan
ders is het mis, dacht ik. Maar zij zag niets,
zij dacht aan een Engelschen marinier, waar
zij verliefd op was, ondanks haar O-beenen.
Toen zij bij de brandkast gekomen was, greep
zij doodkalm de kruk en deed de deur open,
De kast was heelemaal niet dicht geweest -
wat waren wij voor rhinocerossen! En toen zij
de kast had geopend, nam zij de kolenschep
en begon kolen in den emmer te scheppen.,
de geheele brandkast was vol kolen! Wat een
tijden. Petersen!en toen het meisje met
de kolen was heengegaan, kroop ik te voor
schijn en keek in de klokdaar stond Pa
nopticum te brullenzijn baard was tus
schen de tandraderen geraakt ik moest de
klok zeven en een half uur terugdraaien, om
hem er uit te krijgen....
NUTTIG GEBRUIK VAN
DIAMANTEN.
Diamanten dienen niet alleen als sieraad-
Er wordt ook vaar een zeer nuttig gebruit
van gemaakt, al is dit niet zoo algemeen
bekend.
In de eerste plaats wordt er glas mede ge
sneden. Ook wordt diamant gebruikt voor
het snijden van en het boren "van gaten in
porcelein.
De draden die gebruikt worden voor de
telephoon, voor kabels, in het radiobedrijf en
voor electrische gloeilampen worden alle ge
trokken door steenen waarin de gaten zijn
geboord door diamanten.
Dan vinden de diamanten toepassing In
horloges en electrische meters. Ook de tand
heelkunde maakt gebruik van diamant bij
het boren. In de automobielindustrie worden
de minutieus passende assep en krukken ver
vaardigd met behulp van een diamant.
Alles bij elkaar genomen wordt van onge
veer 40% van den wereldvoorraad aan dia-
mant een zeer nuttig gebruik gemaakt-