Geloof het of niet BIOGRAPHIEEN IN EEN NOTEDOP H. D. VERTELLING GOUDEN KINDJE VAN DEN HEER Daar leefde, in het centrum van Java, een paar lieve menschen. Hij was koffieplanter en zij bestierde het kleine huishoudentje voor hun tweeën. Dagelijks ging hij de tuinen In, inspecteerde het werk der planters, wieders en pluksters, liep de drogerij in, begaf zich, te paard naar de, aan de overzijde van de kali gelegen, nieuwe onderneming, dan wel hij liep het kantoor binnen, praatte met den hoofdmandoer, confereerde met den boek houder of inspecteerde de machinekamer, keek met den baas van den timmer win kei de turbine van den watermolen na, of fungeerde als dokter, onderzocht de echi.e, of simülee- rende patiënten, deelde quinine uit, of zal ven, nam temperatuur op, of zond menschen naar het hospitaal op de hoofdplaats. Slechts zelden ging hij op jacht, nog minder bezocht hij de hoofdplaats. En eiken avond, na afloop van de dagtaak, hoorde men hem zingen bij het mandiën, klonk zijn krachtige bariton door de open tralies van de badkamer, kwam hij opgewekt en tevreden bij moeder de vrouw, zooals hij haar noemde, in de groote galerij zitten en genoot de welverdiende rust aan de zijde van het beminnelijke, beschaafde, fijnbe snaarde wezentje, dat meer voor hem was dan een levensgezellin. Het was een paar ge lukkige menschen. Alhoewel „moeder de vrouw'' geen recht had op dien titel, was zij voor hem feitelijk moeder, vrouw en kind te gelijk. Doch ziet, een Jaar of vijf na hun huwe lijk werd hun op die eenzame koffieonder- neming een kindje geboren. Zij waren in de wolken en de inlandsche bevolking, die hen beiden op de handen droeg, liet zich niet on betuigd, bracht gelukwenschen en kleine ge schenken aan, verheugde zich met lien in hun geluk. Van de familie uit Holland waren even eens geschenken aangekomen. Er was aar dig gezorgd voor de luiermand van de toe komstige baby. Toen de veelbegeerde ter wereld kwam, bleek het een jongen te zijn. Het was 'r. teer en fijngeschapen knaapje, met 'n paar won derdiepe, zacht-blauwe oogen en het werd weldra het oogappeltje van zijn ouders, de angstvallig bewaakte schat van Juno den grooten hulshond en de aangebeden lieve ling van de baboe. Baboe Saliam had een ware vereering voor het kleine, blonde ven tje en raakte het met haar bruine, gerimpel de kikkervingers bijna niet aan, wanneer zij het uit zijn met roze-tulle 'oekleede wiegje opnam- Ook de bedienden waren vol toewijding voor het kleine blonde ventje, beschutten het voor 'n dropje regen, behoedden het voor vallen, bewaakten het even angstvallig als Juno, de groote lobbes, waarop het kereltje zich zoo heerlijk rustig te slapen legde, één vuistje om den hals, het andere ergens 'n dikke plok haar vasthoudend, terwijl de hond dan, al hijgde hij van de warmte, al dien tijd roerloos liggen bleef en oplette, dat niemand het kindje zou naderen. En het was wel heel eigenaardig, dat al de bedienden ln huis, ja, de pluksters In den tuin, en de mandoers zoo bizonder veel hiel den van het kleine kereltje met zijn porce- lein-holdere, groote glansoogen en blonde, wuivende lokjes, die in fijne zijige krullen om het hooge voorhoofd neerdwarrelden als in een krans van heel licht goud. Toen het jongetje een jaar of vier oud was, begon het levendiger te worden, wist nu en dan baboe Saliam te ontsnappen en liep dan heel alleen onder de tjemaora-boomen, liet kopje hoog geheven, te luisteren naar de nooit eindigende sprookjes, die de ragfijne takken dier prachtboomen elkaar voortdu rend Influisteren. Soms ook ging hij uit zijn bedje en liep dan in zijn witte tjelana monjet, moederziel alleen, in het zachte maneschijn sel, als een engeltje, dat zoo maar in eens uit de donkerblauwe, starbesprenkelde luch ten was neergestreken, liep dan, klein lich tend wezentje, op zijn stille smalle voetjes te droomen in de maneklaarte, buiten. En als dan de bezorgde baboe, die altijd onrustig sliep, wakker werd en, het bedje leeg ziende, den kleinen zwerver buiten had gezocht en gevonden, hem weer teruglegde in zijn legerstedeke, dan vertelde 2ij aan de andere bedienden hoé zij hem daar had zien loopen, met zijn gouden engelenkopje hoog opgeheven, de blauwe oogen in extase, als zwevend in de bleeke manestralen, zoodat er allengs phantastische verhalen over het kleine Europeesche kindje de ronde deden en de dessalieden elkaar wisten te vertellen, dat zijn groote, zachtstralende blauwe oogen iets ongewoons hadden, dat hij iets boven- aardsch in die groote, zachte kijkers had, wat andere kinderen van blanda's misten, iets onwezenlijks en geestelijks, dat niet van deze wereld was! De verhalen groeiden aan; men wees el kander het opvallend mooie kind met de edele, fijne gelaatstrekken, het reine blanke hooge voorhoofd, dat zoo ernstig keek altijd en voor een ieder vriendelijk was en de groe ten beantwoordde met dien éénigen half treurigen, half gelukzaligen glimlach, die streelde en louteren kon als een absolutie. Maar de ouders zagen niets bovennatuur lijks in hun kleinen Eddy, zij glimlachten weieens, wanneer men hun vroeg of het nu heusch waar was, dat hij in donker zien kon en de gedachten der menschen kon lezen uit hun gezicht. En als ze hem vroegen, of het waar was, dat hij niet behoefde te gaan, als hij niet wilde, maar zweven kon en 's nachts soms het venster uitzweefde om te dartelen met de kalongs in de takken van den groo ten waringin, dan schudden zij lachend het hoofd en vermaanden de menschen, dat zij niet zulke vreemde verhalen moesten verzin nen, want dat Eddy niets anders was dan een langgewer.scht hartepand van twee dóód simpele maar in-gelukkige menschen. Er was echter niets aan te doen. De in landsche bevolking schudde op haar beurt het hoofd, haalde de schouders op over dit gebrek aan gevoel en weten van de ouders. Hoe zouden Westersche menschen ook begrip kunnen hebben van de beteekenis van zulk een sublieme schepping als dit frêle droomwezentje, dat op de Aarde was neer gedaald met een groote bestemming? Hoe zouden zij, die eenvoudige Wester lingen ook kunnen zien, wat zij zagen, in dit stille, verhevene verschijninkje, dat de on miskenbare teekenen droeg van zijn hoogere roeping? En dus gingen de wong tanah, de eenvou dige menschen uit de dessa, eerbiedig voor kleinen Eddy opzij, als hij rondging met baboe Saliam op den vruchlenpassar. Een goeroe had eens, toen het kind stond te droomen voor een toko, met reverentie zijn kleeding beroerd en een sembah gemaakt, een oude hadji had het kind bij een handje genomen en dat handje opgeheven tot zijn gerimpelde voorhoofd, waarboven de groote tulband prijkte. Men venereerde het kind met de groote blauwe geestesoogen als 'n geteekende uitverkorene, die weldra spreken zou tot duizendkoppige scharen op stille manenachten op den aloon-aloon. Uit zijn mond zouden ze klinken, de woorden van wijsheid en de gelukzalige woorden vol be lofte, die de volkeren van den Nederlandsch- Indischen archipel zouden maken tot geluk kige stervelingen, die den dood niet zouden behoeven te vreezen, wijl zij het vernemen zouden uit zijn kindermond, hoe het geweest was, hoe het leven zijn kon en zijn moest en wat de dood hun brengen ging. Zoo was het dan, dat Eddy, het ventje met de blonde lokken en de blauwe, groote ki- dangoogen werd aangezien, ja aangebeden als een Anakmas deri Toean Allah (een petekindje vrij vertaald van den Heer). Waar hij kwam werd het stil, waar hij ging, werd ruimte gemaakt, trad men ter zijde en wachtte hem een breede weg, zelfs daar, waar de passar het drukst en het volst was. Wanneer hij (zelfs met zijn smalle ver lakte schoentjes aan!) de moskee binnen trippelde, al ware het tijdens het gebed, dan ging er een huivering door de menigte, dan waren aller oogen op hem gevestigd en dan schreed hij weer onverlet uit het bedehuis, het gouden wichtje, dat gezonden was als de Anti-Christ den Westerlingen gezon den zal worden door Toean Allah den Grooten Heer der Heeren, om den volkeren van het Oosten te brengen woorden van wijs heid cn menschenlïefde. Maar zooals het meer gaat met een bijzon der lief kind uit een absoluut gelukkig huwe lijk: kleine Eddy werd vroeg weggenomen. Toen hij vijf jaar was, stierf hij, lag rustig op zijn bedje met het geestrijke, fijne ge zichtje als luisterend naar dingen uit een hoogere wereld. Eddy werd begraven, Europeesche vrin den en buren van ondernemingen uit het ge bergte kwamen, vormden een stoet van en kele rijtuigen. De ouders waren wanhopig. Toen die stoet langs de moskee ging was de heilige Mohammedaansche trom daar binnen omfloerst ten teeken van rouw en stonden duizenden inlanders, gebeden prevelend, aan weerszijden van den weg, waar tusschen door hij weggedragen werd. Maar bedroefd was men niet zoozeer, want, wat wij Westerlin gen niet begrijpen konden, dat wisten zij Eddy, het anak mas van Toean Allah, was slechts weggenomen, wijl hij elders een roe ping te vervullen had. En daarom brengt de bevolking, al is Eddy nu al jaren geleden gestorven, nog steeds frissche bloemen op zijn grafje. (Nadruk verboden). PIM PERNEL. „Het moderne meisje zegt een dokter zal een uitstekende moeder zijn!" Vooral als men een combinatie van een rammelaar en cocktail-shaker weet uit te vinden," vult „London Opinion" aan. „U is veel schranderder dan mijn vorige secretaresse." „O dank u meneer!" „Maar niet schrander genoeg." Mama: „Hier ls de nieuwe kinderjuffrouw Bobby. Geef haar een zoen Bobby: „Ik wil 'r wel een zoen geven maar ik bind me tot niets!" Bij een ander huwelijk hield de bruid eên onlangs een speech van meer dan een half uur". Bij een ander huwelijk hielde de bruid een speech die nu nog niet ls opgehouden. Men kondigt weer een strengen winter aan, hetgeen „London opinion" de opmerking ont lokt: „De loodgieters bereiden vast een aan genaam voorjaar aan de Riviera voor!" „Wanneer gaan Jane en Eduard trouwen?" „Nooit vermoed ik". „Waarom niet." „Wel, zij wil hem niet trouwen voor dat hij al zijn schulden heeft betaald, en hij kan zijn schulden niet betalen voor hij haar ge trouwd heeft." Volgens een Duitsch blad is een Turk van 103 Jaar zoo juist naar hij verklaarde voor de laatste en twaalfde maal getrouwd. Hij is klaai'blijkelijk bijgeloovig. „Lieveling, je wordt lederen dag mooier!" „Ondeugd, je overdrijft." „Nou, om den anderen dag dan," NIETS NIEUWS ONDER DE ZON. Wist u, dat ieder huis eigenlijk een mu seum is? Wij gebruiken nu in bijna denzelf den vorm vele van de dingen die ook onze voorvaderen gebruikten toen de beschaving nog in haar kindschheid was. Wanneer ge iets vastmaakt met een speld doet ge iets dat de menschheid sinds het begin der beschaving al gedaan heeft. En ge gebruikt er hetzelfde instrument voor want ook heel, héél vroeger konden de menschen gereedschap maken met een „kop" aan den ecnen cn een scherpen punt aan den anderen kant. „Dat kan wel zijn", zult ge zeggen, „maar wij zijn onzen voorvaderen toch een heel eind voor met onze veiligheidsspelden". Maar dit is ook niet zoo. De veiligheids speld met haar veer, en een sleuf voor den punt was al drieduizend jaar geleden be kend en in gebruik. Als ge brandhout wilt hakken gebruikt ge een hakmes, waarvan wij vorm, grootte cn gewicht in geen duizenden jaren hebben kunnen verbeteren. Uw vroegste voorvader gebruikte een soort van steenen bijl die zeer veel overeenkomst had met ons tegenwoor dig hakmes. Zijn nakomelingen hakten hout met hakmessen van brons en later kwamen de messen van ijzer en staal. Maar de vorm veranderde niet en liet gereedschap waar van gij nu gebruik maakt is, wat dien vorm betreft, gedurende eeuwen onveranderd ge bleven. De dames zullen misschien gelooven dat de sieraden die zij nu dragen geheel anders zijn dan die waarmede de vrouwen zich tiental len van eeuwen geleden tooiden. Van de vroegste tijden af hebben vrouwen halsket tingen gedragen van kralen en ook armban den van brons. goud. zilver, ijzer en zelfs ivoor, die vaak prachtig bewerkt waren, Een Engelschman, die zich verschuilt ach ter het pseudoniem „Ripley" heeft een boek samengesteld, dat een bonte verzameling bevat van de meest uiteenloopende zaken, die echter een ding gemeen hebben, namelijk dat ze alle zeer onwaarschijnlijk klinken en toch volkomen waar zijn. Een zeer eigen aardig boek en wij hebben niet kunnen na laten onder de vertaling van den Engelschen titel „Believe it or not" er het een en ander uit te citeeren. Zeer in het kort we. te ver staan. Charles Charlesworth, een jongetje gebo ren in het Engelsche graafschap Stafford shire stierf op den jeugdigen leeftijd van 7 jaar tengevolge vanouderdomszwakte. Toen hij vier jaar was had hij bakkebaarden, vlak voor zijn dood was zijn huid geheel ge schrompeld, zijn hoofd- en baardhaar spier wit, zijn stem hoog en schril, zijn gang die van een ouden man. Henry Smithe, een Amerikaan is in zijn leven, dat nu ongeveer 50 jaar aan den gang is, 148 maal geopereerd. Hij bracht meer dan 200 uur onder narcose op de operatietafel door en was overigens een bekwaam zaken man, die gelukkig met vrouw en kinderen leeft. Moelai Ismaïl was een sultan van Marok ko. Hij regeerde 57 jaar, had, zooals gebrui kelijk was en soms nog is in die landen, zeer vele vrouwen en toen hij stierf liet hij 548 zoons en 340 dochters achter. Kapitein Hedley van de Engelsche lucht macht viel op 6 Januari 1918, toen hij als observator in een vliegtuig boven de vijan delijke Duitsche linie vloog, uit het toestel, toen dit plotseling bijna loodrecht begon te dalen- Het toestel viel nog iets sneller dan het lichaam van den kapitein cn toen de pi loot erin slaagde, het weer in horizontalen stand te krijgen viel kapitein Hedley er bovenop waarna hij gered werd- Hij is zeer zeker de eenige man, die, na zonder val scherm op 5000 Meter hoogte uit een vlieg tuig te zijn gevallen, nog leeft om van zijn avontuur te verhalen. Otto Noclling, een Duitsche bierbrouwer, maakte zich schuldig aan herhaalde overtre dingen van de wetten betrekking hebbende op de brouwerijen. Hij werd voor het. gerecht gedaagd en, in den tijd dat de Marken nog goedkooper waren dan nu, veroordeeld tot een boete van 82 millioen Mark, subsidiair een dag hechtenis voor elke 15 Mark die on betaald zouden blijven. Hij verklaarde zich tot de betaling onmachtig en zit nu in de gevangenis te Mainz om een straftijd van 14975 jaar te ondergaan. Lindbergh was niet de eerste man, die over den Atlantischen Oceaan vloog, maai de 67ste. Voor hem gingen Alcock en Brown per vliegtuig en 64 andere menschen in twee tochten met een luchtschip. Maar Lindbergh was wel de eerste, die het geheel alleen deed en hij is sindsdien de eenige gebleven. Over den Atlantischen Oceaan gesproken, twee Noren, die hun vaderland wilden terug zien zijn in 1896 in een open roeiboot van New-York vertrokken en na 62 dagen te le Havre geland. Als alle Chineezen in rijen van vier opge steld werden en langs U, lezer, marcheerden, zoudt ge nooit het einde van den stoet zien. In een jaar tijd zouden U 26.280.000 Chinee zen passeeren, maar aangezien er in China jaarlijks 30000-000 geboorten plaatsvinden, zou er nooit een einde aan komen. Janos en Sara Roxen, werden beiden ge boren in het Hongaarsche dorpje, Slradova en zij stierven daar na een gelukkig huwe lijksleven van.... 147 jaar. Janos was toen 172 jaar oud en Sara 164. Hun zoon was 116 jaar oud en hun achter-achter-kleinzoons stonden aan het sterfbed. Geloof hetof niet. maar het is alle maal de nuchtere waarheid. Jongeman tot ouden heer, wiens baard tus schen de cigaretten-automaat is geraakt: „Het spijt me vreeselijk dat ik dat merk niet rookanders zou ik u kunnen helpen". (London Opinion). SCHELMEN ESPERANTO. Zooals iedere lezer van detective-verhalen weet, hebben misdadigers een eigen taaltje: tal van woorden en uitdrukkingen worden alleen in hun kringen gebruikt. Maar onlangs is ontdekt dat een aantal „knappe" misda digers een werkelijke internationale taal het betreft hier dus niet maar enkele woor den en uitdrukkingen hebben gemaakt, een soort van schelmen-Esperanto dus. Men tracht thans met behulp van aan- teekeningen, onlangs door Engelsche politie ambtenaren bij het onderzoeken van een misdrijf gevonden, de geheimen van deze taal te ontsluieren. Blijkbaar is deze taal een uitvinding van een internationale misdadigersbende, waar van Engelschen, Spanjaarden, Povtugeezen, Duit-schers, Italianen, Franschen. Grieken en Amerikanen deel uitmaken. Zij alleen ge bruiken de nieuwe taal. Men denkt dat deze bende zich aan vele tot nu toe onopgeloste diefstallen en bcroovingen van de laatste jaren heeft schuldig gemaakt. PROFESSOR VAN 'T HOFF. 1852—1911. .Naar een portret-reliej van Pier Pander in 1012 geplaatst in de Universiteit te Utrecht. Welk een merkwaardig veelzijdige figuur is deze onderzoeker. Dichter in zijn jeugd, best-udcerend de philosophic van Comte, is het niet onverklaarbaar, dat zijn levenswerk zich grondde op de natuurphilosophie, ge smaad door Kolbe, geprezen door Wisclieenus en Kékulé van Stradonitz, in het gelijk ge steld ten slotte door den rijd. „Physican chemiqe adiunxit", „hij heeft de natuurkun de met de scheikunde verbonden" met die woorden is zijn arbeid treffend juist geken schetst. Met Boerhaave, Donders, Lorentz, behoort hij tot Nederland's allergrootsten, tot de zeer grooten der internationale weten schap. En toch ligt er voor Nederland eenige tra giek in de levensgeschiedenis van Jacobus Henricus van 't Hoff, omdat zijn vaderland ten slotte te klein bleek, om een zoo groot onderzoeker te kunnen bevatten. De ontwikkeling van zijn leven ls voor spoedig. Hij was geboren 30 Augustus 1852 te Rotterdam. Reeds op de Lagere School bleek zijn liefde voor de exacte vakken, hij deed thuis scheikundige proeven, die men tegen 'n entree, dat zijn laboratorium ten goede kwam mocht bijwonen. De Middelbare School leverde hem geen moeilijkheden op en om aan den wensch van zijn ouders te voldoen studeerde hij in Delft af voor technoloog, hoewel de liefde voor de chemie hem reeds lang zich had doen scharen onder het ge hoor van Oudemans en Van de Sande Bak- huyzcn te Leiden, die colleges gaven in schei kunde en physica. Door deze ontwikkelings gang is Van 't Hoff nooit in de gelegenheid geweest om zich een „klassieke" scholing te verv/erven. Het heeft zijn roem allerminst in den weg gestaan. Van Leiden ging hij naar Bonn, vond zijn leermeester in Kékulé van Stradonitz, den man van de structuur-chemie, de benzol theorie, iemand die de chemische wetenschap met reuzenschreden vooruit bracht. Op Ké- kulc's arbeid bouwde hij voort en hij gaf er nieuwe beteekenis aan door de publicatie in 1874 van een brochure betreffende de struc tuur-formules in de ruimte. De beroemde Stereo-ehemie was geschapen! Pas had de jonge man in 1873 zijn doctoraal gedaan te Utrecht, juist was hij teruggekeerd van een studiereis naar Parijs, waar pasteur en Wiirtz een tweede centrum van structuur- chemische studie gevormd nadden. Zijn werk werd in het Fransch en Engelsch vertaald, in het Duitsch omgewerkt en wei nige maanden na de verschijning van de brochure, in December 1874 promoveerde Van 't Hoff op een proefschrift getiteld „Bijdrage tot de Kennis van Cyanazijnzuur en Ma lon- zuur". Geniaal zijn Van 't Hoff's stout gedachte theoriën omtrent de vormen der wiskunstig gebouwde moleculen, den tetraëder, het be grip „assymetrisch" koolstof atoom. Het is de physische voorstelling van chemische vor men, die Van 't Hoff met zijn zoo gelukkig talent voor beide takken van wetenschap geschapen heeft. Eerst aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht, na 1877 als lector in de scheikunde en docent in de physische grondbeginselen der scheikunde aan de Amsterdamsche Uni versiteit, diende de jonge geleerde nu het onderwijs. Doch zijn onderzoekers-geest schreed tevens verder, de leer van het chemisch- evenwicht verscheen, neergelegd in 1884 in zijn „Etude de dynamique chimique", geheel nieuw maagdelijk terrein werd de weten schap geopend. Door toepassing van de wis kunde op de scheikunde gaf hij in vele ver schijnselen een geheel nieuw inzicht. De onderzoekingen op het gebied van den osmotisch en druk, van de electro-chemie, de verdunde oplossingen, de verbetering van Avogadro's resultaten, de vaste oplossingen, het voerde Van 't Hoff naar het toppunt van internationalen roem. Er was één schaduwzijde. Het laboratorium te Amsterdam voldeed niet aan de eischen voor zulk een Meester en het was slechts de toezegging van een verbetering naar zijn in zichten en onder zijn leiding, die hem in 1887 een aanbod van de Universiteit van Leipzig om zich aldaar te vestigen deed wei geren. In 1889 erkende het buitenland op nieuw zijn verdiensten, de Deutsche Chemi sche Gesellschaft te Berlijn deed hem de hooge onderscheiding te beurt vallen van de benoeming tot haar eerelid. In 1893 bood de Groningsche Universiteit hem den leerstoel in scheikunde aan, doch wederom bedankte Van 't Hoff. Toch was zijn positie te Amsterdam verre van ideaal. Overstelpt met werkzaamheden als hoogleeraar bleef hem niet genoeg tijd voor laboratoriumwerkzaamheden, voor on derzoek, voor het waarnemen van betrek kingen met de buitenlandsche wetenschaope- lijke centra. Met kiem heeft hij dan ook be toogd om in Nederland evenals in andere lan den van regeeringswege gelden beschikbaar te stellen voor het onderwijs niet alleen, doch tevens voor onderzoek, doch dat dit tevergeefs was, is ten slotte de reden geweest van zijn, alleszins te billijken, vertrek. De Pruisische Academie van Wetenschap pen toch bood hem in 1895 aan, wat hij in Nederland juist had moeten missen en dat toch voorwaarde was voor zijn verdere ont wikkeling, een leerstoel aan de Universiteit van Berlenn. waaraan verbonden was ëen absolute vrijheid van bewegen, zoodat on derzoek hoofdzaak, onderwijs bijzaak kon worden. En de Duitsche regeering bekrachtig de dit. Van 't Hoff verliet Nederland, liet zich naturaliseeren en betaalde zijn nieuwe vaderland zijn dank voor zijn geniale onder zoekingen betreffende de Stassfurter zou ten, waardoor hij als het ware de grondlegger werd van de rijke Duitsche kali-industrie. Met Ostwald en Meyerkoffer gaf hij nu lei ding aan de Duitsche wetenschappen, be haalde in 1901 den Nobelprijs, bevorderde het contact tusschen de medische en de physisch chemische wetenschap. Steeds ruimer werd de beteekenis van zijn arbeid voor alia exacte wetten, voor de oude en de nieuw® wereld. Meermalen bezocht hij nog Nederland, doch niet blijvend en onze grootste chemicus is op vreemden bodem gestorven 1 Maart 1911. Een zijner leerlingen en een zijner biogra fen is prof. dr. Ernst Cohen te Utrecht. In den omgang was Van 't Hoff wat ge sloten, bedeesd, verstrooid misschien, doch wie hem meer dan oppervlakkig kende wist dat hij een edel en zeer hartelijk man was, op wie het woord van Pinero toepasselijk is; „Zie vastberadenheid nooit voor onvriende lijkheid aan." door ROBERT STORM PETERSEN, Kopenhagen Moeilijke Tijden „Nee, het zijn zonderlinge tijden, Petersen! Binnenkort weet je werkelijk niet meer, wat je moet gelooven. Luister: de kleine Panopti cum cn ik hadden een buitengewoon fijn idee. Panopticum had een oogje op een brandkast bij een grossier, die er redelijk, goed bij zit; hij woont in een villa met een prachtigen tuin hier in de omgeving. Natuurlijk ging Pa nopticum niet zoo dagelijks om met groote kooplieden maar hij had op zekeren dag gelegenheid gehad, een van zijn heldere blau we oogen op de brandkast te werpen, toen hij voor de deur stond om een prentkaart van den vorst van Montenegro te verkoopen „Ik ben van de partij!" heb ik tegen Panop ticum gezegd, „ik ben met mijn volledige uit rusting om twaalf uur voor de villa. Jij komt ook met je gereedschap allright?" Wij verschenen ook beiden op de afgesproken plaats. Het was een pikdonkere nacht en zware wolkenmassa's joegen langs de maan. Ik ben altijd een beetje nerveus geweest. Panopticum had een moker bij zich, daarme de drukte hij een groote glasruit inen even later waren we er in. Heerlijk warm was het er, ze hadden wilde eend bij het souper gehad en het een of ander met roode kool, dat kon ik ruiken. Wij stevenden door de salons en draaiden aan de knoppen van het licht, zoodat de lampen onder de zijden kap pen brandden. Op den vleugel stond een mu zieknummer van Mozart. Zoo geleidelijk kwa men we aan de plek, waar de brandkast stond onder een enorm schilderij van den stichter van de zaak, met een bakkebaard en een boord als een negerkomiek. Wij veroorloofden ons een kleine whisky zonder prikkelig water en eigenden ons een paar havannasigaren toe En toen gingen wij aan het werk. Eerst maakten wij het tapijt een beetje schoon op de plek, waar wij er op moesten gaan zitten. Panopticum boorde een half uur tje aan de kast, terwijl ik in Sarah Bern- hardt's memoires bladerde en prettig in ccn stoel schommelde. Maar daar vertelde Panop-1 ticum, dat hij de kast zonder hulp van eenI smid of zoo niet open kon krijgen. „Houd op met dat gezeur", zeide ik, „de kast moet open. Laat mij mijn gang maar eens gaan!" En toen nam ik den hamer en gaf dc kast een paar flinke opstoppers. „Ben je krankzinnig, kerel?" informeerde Panopticum, „je maakt het heele huis wak ker!" „Dat is fijn", zeide ik. „dan komt er mis schien iemand, die ons kan helpen". Wij hamerden en boorden den gehcclcn nacht door, maar wij konden de idiote kast niet open krijgen. „Die wil niet", zeide ik. „zullen we niet liever de brandweer opbellen?" Maar Panopticum had het nu eenmaal in zijn hoofd gehaald, dat de kast open moet dus zwoegden we verder. Wij spraken de kast zachtzinnig toe en kloppen haar op de wangen en streelden haar.... maar de kast was dicht als de bank na vijven. Wij wilden juist naar huis gaan, daar spitste Panopti cum de ooren en zeide, dat er iemand kwam. „Misschien brengen ze ons een kleine ver- frissching?" zeide ikMaar omdat ik al tijd een beetje nerveus ben geweest, krabbel de ik onder de canapé en Panopticum stak zijn hoofd in de staande klok.En daar kwam zoon alleraardigst, klein, vlug dienst meisje...met platte hakken en foxtrott- beenenzij had een kolenkit in de hand en een kolenschep in de andere.Ik keek tersluiks en zag. dat zij naar de brandkast gingPanopticum stond in de staande klok en rammelde met het gereedschap.... Wanneer zij ons maar niet ontdektan ders is het mis, dacht ik. Maar zij zag niets, zij dacht aan een Engelschen marinier, waar zij verliefd op was, ondanks haar O-beenen. Toen zij bij de brandkast gekomen was, greep zij doodkalm de kruk en deed de deur open, De kast was heelemaal niet dicht geweest - wat waren wij voor rhinocerossen! En toen zij de kast had geopend, nam zij de kolenschep en begon kolen in den emmer te scheppen., de geheele brandkast was vol kolen! Wat een tijden. Petersen!en toen het meisje met de kolen was heengegaan, kroop ik te voor schijn en keek in de klokdaar stond Pa nopticum te brullenzijn baard was tus schen de tandraderen geraakt ik moest de klok zeven en een half uur terugdraaien, om hem er uit te krijgen.... NUTTIG GEBRUIK VAN DIAMANTEN. Diamanten dienen niet alleen als sieraad- Er wordt ook vaar een zeer nuttig gebruit van gemaakt, al is dit niet zoo algemeen bekend. In de eerste plaats wordt er glas mede ge sneden. Ook wordt diamant gebruikt voor het snijden van en het boren "van gaten in porcelein. De draden die gebruikt worden voor de telephoon, voor kabels, in het radiobedrijf en voor electrische gloeilampen worden alle ge trokken door steenen waarin de gaten zijn geboord door diamanten. Dan vinden de diamanten toepassing In horloges en electrische meters. Ook de tand heelkunde maakt gebruik van diamant bij het boren. In de automobielindustrie worden de minutieus passende assep en krukken ver vaardigd met behulp van een diamant. Alles bij elkaar genomen wordt van onge veer 40% van den wereldvoorraad aan dia- mant een zeer nuttig gebruik gemaakt-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 18