JAPANSCHE FDiL
„lm Schatten des Yoshiwara", de eerste
Japansche film in ons land. De strijd der
Japansche theater-ondernemingen tegen de
Amerikaansche films. Een zeer goede film.
Een der vele, zeer mooie scènes uit „lm
Rikya, de broeder en Yogawa als
Geen machtige decors, geen schoone film
sterren, geen buitengewoon scenario, maar
sterk besef wat film is. sober, mimisch spel
voornamelijk, goede beeldkeuze en een won
dere werking van licht en donker, van zwart
en wit- Geen openbaring van nieuwe filmi
sche schoonheid als indertijd de Russische
film voor ons was, doch zuivere film, gescha
pen door kunstenaars, die niet direct nieuwe
vormen zochten en toch ook niet vas; hielden
aan het oude.
„Im Schatten des Yoshiwara" is een Japan
sche film, die via Duitschland naar ons land
is gekomen, en binnenkort door de Fim-
Film uitgebracht zal worden. De naam van
den regisseur is ons niet bekend, evenmin
als de maatschappij die deze film vervaar
digde. Maar, wat zouden ons die namen zeg
gen? Van de Japansche filmindustrie die
zoo'n harden strijd voert tegen de Ameri
kaansche kenden wij immers nog geen pro
ducten, vóór „lm Schatten des Yoshiwara"
in de showroom der Fim-Film voor ons ver
toond werd.
De meeste Japansche bioscopen zijn eigen
dom van, of worden gecontroleerd door Ame
rikaansche maatschappijen. De films der be
langrijke inheemsche industrie worden in
deze theaters, die het afzetgebied voor de
maatschappijen in Hollywood en New-York
vormen, niet vertoond. Zooals te begrijpen
is groeide hiertegen in Japan verzet, men
wilde naast de middelmatigheden -van de
uitheemsche filmindustrie ook de eigen
films zien, en, daar ook veelal Duitsche
films uit de Amerikaansche theaters worden
geweerd, behoefden de Japansche theater
exploitanten niet bang te zijn, te weinig
films te hunner beschikking te krijgen, toen
HAARLEMMER HALLETJES
EEN ZATERDAGAVOND PRAATJE-
Op een avond in de maand November van
het vorige jaar 1928 liet ik mijn neef Herman
uit. die een kopje thee bij ons was komen
drinken. Nauwelijks had ik de voordeur
opengedaan of het begon opeens te gieten
van regen, alsof de regenbui juist op dat
oogenblik gewacht had. Herman zou met de
tram naar zijn huis teruggaan, maar de
halte ligt eenige minuten van mijn woning
verwijderd en als ik den braven man zoo
had weggestuurd, zou hij doornat geregend
zijn, voordat hij aan de halte kwam. In be
ginsel leen ik niet graag parapluies uit, je
hebt er altijd verdriet van en op dit stuk is
het beter te houden wat je hebt, maar er zijn
van die oogenblikken, waarop het mensche-
lijk gevoel het moet winnen van de behoud
zucht. Dus zei ik met vriendelijken aandrang
terwijl ik de deur weer dicht deed: „zoo kun
je niet weggaan, ik zal je een parapluie
leenen". Hij zei: „dat is heel vriendelijk,
maar als ik hard loop, ben ik gauw aan de
halte en bovendien kan zoo'n zware regen
bui niet lang duren."
Dit soort van antwoorden ken is, ik geef ze
ook wel in soortgelijke omstandigheden,
maar ik weet ook, dat ik het iemand kwalijk
zcu nemen als hij ze geloofde en dus keek ik
naar onzen parapuiestandaard, waar 3 pa
rapluies in stonden: één van mijn vrouw,
waaraan niemand van de huisgenooten ooit
raakt of raken mag, die was dus uitgesloten.
Een heel leelijke katoenen met een gat er
in, waaronder je nog natter'wordt dan zon
der parapluie. Dit is feitelijk onze uitleen-
paraluie; ze bestaat al jaren er is geen ster-
voling. die haar niet terug brengt. Hoe lee-
lijk moet ze dus wel zijn!
De derde was mijn eigen parapluie, pas
een paar maanden geleden gekocht; uit be
scheidenheid zeg ik niet wat die gekost
heeft, maar het was een heel goede en dus
aarzelde ik om haar af te staan, maar toen
ik Herman nog eens aankeek, voelde ik tooh
schaamte boven komen. Zonder het mensch-
dom te willen kleineeren durf ik zeggen, dat
ik niemand ken, die zoo correct is als Her
man bij het terugbrengen van geleende ar
tikelen. Hij heeft me zelfs een stompje pot
lood teruggebracht, dat ik hem eens geleend
had hopende, dat ik het nooit terug zou
zien. Hij stuurde het weerom met een beleefd
briefje. Een speld, die mijn vrouw hem eens
geleend had, dito dito. Aan zóó'n man
mocht ik mijn goede parapluie veilig toever
trouwen. Ik reikte hem die dus toe met een
nobel gebaar, want je mooiste parapluie
"uitleenen is en blijft altijd een daad van
edelmoedigheid zelfs tegenover Herman. Hij
spartelde nog wat tegen, maar daar er juist
een windvlaag opstek, die hem een floep re
gen in zijn gezicht slingerde, gaf hij zijn ver
zet op en vertrok onder dankbetuiging in den
donkeren nacht. Den volgenden morgen, nog
voer het ontbijt, belde hij mij op en zei: „het
spijt mij vreeselijk, maar je parapluie is to
taal bedorven. Een rukwind is er onder geko
men; er zijn twee baleinen gebroken en een
gedeelte van de zij is gescheurd, de heele
Schatten des YoshiwaraJ. Bandoh als
O-Ume, het mooie meisje.
ze zich aaneen sloten en een felle oppositie
tegen de Amerikaansche theaters begonnen
te voeren.
Die strijd ie zeer fel. De Amerikanen heb
ben steeds kans gezien om de Taguchi Shohn,
een der grootste Japansche theateronderne
mingen buiten Tokio te houden. De Japan
ners daarentegen bouwen overal in het land
flinke bioscopen, waar alleen Japansche en
Europeesche films gedraaid zullen worden;
ze hebben de entreeprijzen aanmerkelijk
verlaagd en ze worden gesteund door Japan
sche financiers. Toch moeten wij dezen strijd
der Japansche theaterondernemingen tegen
over de Amerikanen niet al te zeer beschou
wen als een cultureelen strijd, politiek zal er
ook wel niet geheel vreemd aan zijn; maar
dat in Japan oppositie kwam tegenover het
Amerikaansche massa-product is wel teeke
nend.
2 .oals gezegd, van de Japansche film
industrie en haar producten wisten wij tot
voor kort niets. De eerste kennismaking
echter is al zeer gelukkig uitgevallen. We ver
wachtten gezien de resultaten van de
vroegere Nederlandsche filmindustrie, die het
niet zonder molens en vaarten kon stellen
verschillende scènes met bloesemende kerse-
boomen, tokkelende geisha's, tempels en
wonderlijke tuinen. Gelukkig dat het niet
zoo was!
De regisseur bleek een cineast te zijn, die
geheel onafhankelijk' van wat hoort en wat
niet hoort zijn beelden componeerde, die met
bitter weinig décor een straat, een paar
kamers, een binnenplaats en een hoekje uit
de Yoshiwara de sfeer meer aanduidde
dan weergaf, die te tooveren wist met nu
eens vrij zwakke, dan weer tamelijk felle
frischheid is er af. Ik zal je een nieuwe
sturen."
„Die wil ik in geen geval van je hebben",
zei ik. „Als je mijn paparpluie wilt laten ma
ken, is dat mooi genoeg, een nieuwe wensch
ik niet."
„Ik doe het toch", zei hij.
„Ik wil hem niet hebben", antwoordde ik.
De telefoon bracht daarna nog eenige ge-
dachtenwisseling in denzelfden geest naar
behooren over. Het eindigde hiermede, dat
hij volhield en tenslotte de telefoon met een
vriendelijken morgengroet ophing. Mocht ik
mij nog langer verzetten! Dienzelfden dag
nog (let. wel, o vrienden en kennissen, die de
gewoonte hebt parapluies te leenen en niet
terug te sturen) dienzelfden dag nog kwam
er een langwerpig pak van een bekenden
leverancier: mijn. nieuwe parapluie. En wat
voor één! De mijne was van zij geweest, de
nieuwe was van suprazij; de edelste wormen
moeten een gedeelte van hun werkzaam le
ven besteed hebben om deze zijde voort te
brengen. De zijde glom en glom toch niet
te veel. de stok was dun en toch niet.zóó
dun. da't zij bij het minste stormpje als een
lucifer zou breken. Alleen de knop beviel mij
niet
Dien knop moet ik uitvoerig beschrijven:
hij stelde een mannengezicht voor met een
woesten haardos en was van zuiver ivoor. Ik
heb nog nooit zoo'n leelijk gezicht gezien;
groote varkensooren, een paar dikke lippen
als een biefstuk, een mond als een oven,
een paar groene oogen als van een nijdigen
kater en dat alles vertrokken in een afschu
welijken grijns. Hoe de fabrikant ertoe ge
komen was om zoo'n leelijken knop te
schroeven op zoo'n edele parapluie, noem ik
onbegrijpelijk. De kop leek meer op een dui
vel dan op een mensch en hij keek je aan, hij
staarde je brutaal en vierkant in je oogen
als je naar hem keek. Ik zette hem in den
parapluiestandaard met het gezicht naai
den muur van de vestibule, omdat het ge
zicht nij hinderde. Een uur daarna wou ik
uitgaan en daar het weer naar regen stond,
greep ik de parapluie. Tot mijn verwondering
zag ik, dat de kop nu andersom stond, niet
meer naar den muur, maar in de vestibule
kijkende. Ik vroeg aan mijn vrouw: „heb jij
mijn nieuwe parapluie omgekeerd?"
„Ik heb hem niet aangeraakt", zei ze.
Toen zei ik tot ons meisje: „heb jij hem
misschien omgedraaid?"
„Ik ben er niet aan geweest. Wat een lee
lijke kop!"
Het was vreemd, maar ik vond het de
moeite niet waard om er lang bij te blijven
stilstaan, dus nam ik de parapluie mee naar
buiten en stak die op, zocdra het begon te
regenen. Nu ben ik altijd heel precies op pa
rapluies en wandelstokken; ik heb mijn ge
breken zooals iedereen, maar daar hoort- niet
bij dat ik allerlei dingen, die ik mee uit huis
heb genomen, parapluies. wandelstokken,
portefeuilles, handschoenen, bij andere
menschen laat staan. Intusschen ontmoette
ik onderweg een van mijn vrienden, die mij
met alle geweld een kopie thee wou aanbie
den in een lunchroom. Heusch thee en nie's
anders! Toen we daaruit gingen scheen de
zon weer en eerst nadat ik was thuisgeko-
belichting. En de spelers zijn filmacteurs zoo
als er maar weinig bestaan. Hun spel is zoo
sober en toch zoo overtuigend, hun gebaren
zijn fijn, beheerscht, hun koppen zijn expres
sief in hooge mate.
Het „verhaaltje" is maar heel kort. De
broeder van O-Kiku, Rikya, een arme kerel
is verliefd op de schoonste vrouw uit de Yoshi
wara, op O-Ume. Maar vele mannen zijn af
gunstig op hem, en in een. vechtpartij werpt
een van hen Rikya asch in de oogen, hij
wordt hierdoor verblind, en alleen een dok
ter kan hem nog helpen. „De man met den
politiestok" zal voor het geld zorgen, als hij
de zuster van Rikya dan krijgt, O-Kiku kan
zich niet overgeven aan den ouden man en
het slot is. dat Rikya waanzinnig wordt en
hara-kiri pleegt bij O-Ume, bij de vrouw die
hij lief had en voor wie hij leed.
Een heel gewoon scenario dus, met niets
specifiek Japansch erin. Een scenario echter
waarop de regisseur een film opbouwde die
zoo zuiver is, die zooveel filmisch schoon be
vat dat men haar maar niet gewoon, onbe
roerd voorbij kan laten gaan. Een film die
veler belangstelling verdient omdat te weinig
men nog dergelijke buitengewone films te
zien kan krijgen.
De regisseur, die evenals alle spelers een
Japanner is, staat misschien onder Russl-
schen invloed, al achten wij het nogal on
waarschijnlijk, dat Russische films in Japan
vertoond zouden worden. Het druppelen van
water in een emmer, suggereerend het voort
gaan van den tijd. kennen wij reeds uit de
„Moeder" van Pudowkin; het nemen van een
grijnzenden mond als close-up zagen wij in
verschillende films. Doch over het algemeen
heeft de regisseur een origineelen kijk op de
dingen. Wat is het niet buitengewoon goed
als daar een poes nader komt sluipen om het
bloed op te likken dat van de gewonde hand
van Rikya neerdrupt. En hoe suggereert hij
niet het. naderend onheil .in het tergend
langzaam naar boven komen van den huis
baas. Een der sterkste scènes, gruwelijk be
klemmend is wel die, waarin „de man met
den politiestok" eerst onbeholpen, voorzichtig
O-Kiku wakker wil maken, haar later feite
lijk prest hem voor te gar - naar buiten. Ge
ziet alleen de voeten van het meisje die
langzaam, langzaam voorwaarts gaan, die
weifelen voor den drempel en heel dit tries
tig langzame wordt, piots verbro/.en door het
neerstorten van O-Kiku.
Er is veel goeds in deze film- De afwisseling
tusschen het stille kamertje van O-Kiku en
Rikya en het bonte, wilde, dwarrelende leven
in de Yoshiwara. waar dronken mannen
spelen met rondtollende lampions en geblan-
kette vrouwen met geverfde lippen en
wenkbrauwen, in dure kimono's, lachen, on
ophoudelijk lachen, deze afwisseling is niet
alleen in de beelden der film te zien, maar
ook in het rhythme van de beeldopvolging
tot uiting gebracht.
De Japanners, wier beeldende kunst hoog
staat sedert eeuwen, toonen ook ten opzichte
van de film kunstenaars te zijn.
C. G. B.
DE LONDENSCHE SCHOOL
JONGEN WORDT FLINKER.
De Londensche schooljongen van omstreeks
acht jaar is 12 millimeter langer en meer
dan 1 K.G. zwaarder dan zijn voorganger
van 20 jaar geleden. Hij is ook gezonder, be
ter gevoed en beter gekleed. In 1906 werd
een wetsmaatregel ingesteld, die voorzag in
voedselvoorziening op school. Voor dien tijd
leden 10 procent van de kinderen op de
scholen van den Londenschen Graafschaps-
raad aan ondervoeding. Thans is dit per
centage 1 1/2. De kleine Londenaars worden
elk jaar beter en beter. Die conclusie kan
men trekken van een zoo juist door het On-
derwijs-departement van het bestuur van de
men, bedacht ik, dat ik de parapluie verge
ten had. Dus telefoneerde ik naar de lunch
room: „heeft u misschien een parapluie ge
vonden, een dure parapluie met. een heel lee
lijken kop?" De juffrouw zei: „Er komen hier
zooveel parapluies, het spijt mij wel, maar
daar kunnen wij moeilijk op letten."
Ik zei: „dan kom ik zelf". Natuurlijk nam
ik de uitleenparapluie niet mee; die is goed
genoeg voor andere menschen. Toen ik in de
lunchroom kwam, stonden daar 6 parapluies
in den standaard, allemaal leelijke katoenen
dingen, maar niet de mijne. Ik stelde een
wijdloopig onderzoek in. wie mijn paraluie
zou kunnen hebben meegenomen. De juf
frouw noemde welwillend eenige namen op
van heeren, die zij kende en. dien middag in
de lunchroom waren geweest. Als ik wou,
mocht ik ze zelf opbellen.
Van de 4 adressen waren er 3 aangesloten;
toen ik die na veel moeite had opgebeld, maar
mijn parapluie niet ontdekt, moest ik wel
naar den vierden, die geen telefoon had. Ver
weg aan het eind van de stad vond Ik den
man, dien ik onschuldig weg uit- zijn middag
dutje had gehaald en die, grimmig nog, mij
op de mat liet staan en zijn parapluiebak
nakeek. Daar stond inderdaad het monster
en grijnsde meer dan ooit. Ik drukte hem
stijf onder mijn arm en ging naar huis.
Heb ik al verteld, dat er drie maanden la
ter bij mij ingebroken werd en dat de dief
zonder buit vertrok! Ik geloof van niet en
dan zal ik nu maar zeggen waarom ik er tot
dusver over gezwegen heb. Als er bij je in
gebroken wordt en den volgenden dag in de
kranten een heele lijst staat van wat er ont
vreemd is: zooveel zwaar zilveren lepels met
monogram, een gouden markiezenring, 2
bankbiljetten van f 25, eenige zilveren beeld
jes en andere kostbaarheden, dan is dat niet
plezierig, maar er zit een zekere reclame van
welstand in. Een inbraak, waarbij niets ver
mist wordt, geeft een armelijken indruk,
zooiets alsof er in je huis geen blind paard,
laat staan een dief met scherpe oogen kwaad
kan doen en daarom heb ik er tot dusver
geen gewag van gemaakt. Maar één ding
hadden ze toch meegenomen en dat was na
tuurlijk de parapluie met den monsterachti-
gen knop. Dat heb ik aan de politie verteld
en juist die parapluie is ook het middel ge
weest om den boosdoener te ontdekken, want
na mijn levendige beschrijving vond de Am-
sterdamsche politie het ding ergens op een
stalletje en kwam langs dezen draad tot. den
dader, die nu al gevangen zit. Het- moet wel
hard geregend hebben, dat hij het gevaar
lijke ding meenam, maar toen de zaak was
afgeloopen kreeg ik de parapluie weer terug,
het stuk van overtuiging, zooals ze bij de
rechtbank zeiden en toen ik op een dag in mijn
huis terugkeerde, stond hij weer in den stan
daard en grijnsde erger dan ooit, alsof hij
blij was, na zoo lange afwezigheid weer te
zijn teruggekeerd. Had ik toen mijn zin ge
daan, dan zou ik hem hebben stukgeslagen,
want het monsterachtige mannetje begon
mij te vervelen cn ik voorzag nog meer ver
driet in de toekomst. Helaas, mijn voorge
voel had mij niet bedrogen.
Op een avond hadden wij bezoek van jon
gelui ca voor die feestelijke gelegenheid had
Londensche graafschap uitgegeven rapport.
De kinderen die er in dezen tijd het slechtst
aan toe zijn. zijn de kinderen van de zooge
naamde „nieuwe armen". Die kinderen, van
fatsoenlijke ouders, zijn veelal het slechtst
gevoed omdat te veel van de inkomsten wor
den besteed voor het ophouden van stand.
En de ouders van deze kinderen vragen nooit
om steun. Op de vrije scholen van den
Graafschapsra&d worden dagelijks aan 3000
kinderen maaltijden verschaft. Daarenbo
ven krijgen 9000 kinderen vaste hoeveelhe
den melk of levertraan. Niet- behoeftige
schoolkinderen kunnen op school ook maai
tijden krijgen, in weLk geval de ouders vier
stuivers per maal moeten betelen. School-
photo's van 20 tot 30 jaar geleden laten zien.
dat de kinderen er in dien tijd veel ouder
uitzagen dan thans. Er was geen geneeskun
dige behandeling, hetgeen o.a. blijkt uit het
feit. dat men op de oude photo's geen kin
deren met- brillen ziet. De manier van klee-
den van vroeger steekt- ongunstig af bij die
van thans. Toen medisch toezicht begon
bleek dat vele kinderen in hun winterklee-
ding vastgenaaid waren. Dit komt natuur
lijk niet meer voor. De kinderen worden ge
neeskundig onderzocht wanneer zij op zesja
rigen leeftijd op school komen en het onder
zoek wordt herhaald wanneer zij acht, twaalf
en veertien jaar oud zijn. Het vooroordeel
van ouders tegen dezen maatregel, vroeger
sterk is nu vrijwel vervallen. Het afgeloopen
jaar, werden 500.000 kinderen geneeskundig
onderzocht en slechts in 150 gevallen wei
gerden de ouders het onderzoek. De kleine
Londenaar is er niet alleen licliamelijk, maar
ook moreel op vooruitgegaan. Spijbelen komt
voel minder voor dan voorheen en jeugdmis-
daad neemt eveneens sterk af.. De Londen
sche Graa.fschapsraad heeft, drie strafscho-
len voor kinderen met misdadige neigingen.
De scholen, vroeger In tuclitregels en inrich
ting sterk overeenkomend met gevangenis
sen. ztfn nu in niets te onderscheiden van de
gewone scholen. Ze zijn er op ingericht de
booswichten te veranderen in goede burgers
en hun karakters te sterken voor een behoor
lijk bestaan. Er zijn gevallen van strafschool-
jongens die tenslotte met lof zijn gepromo
veerd aan universiteiten.
TIJD METEN.
Het eerste Instrument om den tijd te meten
was de zonnewijzer. Deze werd gebruikt tot
de waterklok weid uitgevonden, door wien
is niet bekend. De druk vau opstijgend water
duwde een getanden stang in de hoogte en
deze beweging werd naar een wijzer overge
bracht. Er zijn in het Britsch Museum ver
schillende waterklokken te zien; de beste is
uitgevonden door een Engelschman.
Trouwens: de Engelschen hebben altijd een
eerste plaats ingenomen op het gebied van
tijdmeetinstrumenten. Een Engelschman,
John Harrison, vond den zee-chronometer uit.
waardoor de zeelieden de positie van hun
schip konden bepalen als zij geen land in
zicht hadden. Duizenden schepen werden op
deze wijze voor schipbreuk behoed. Een
andere Engelschman, John Quare, heeft het
„repeteerhorloge" uitgevonden.
Na de waterklokken kwamen de zand-
loopers of „eierkokers", in de vierde eeuw
al.
Toen er voor het eerst wijzerplaten werden
gemaakt, hadden zij slechts één wijzer. Al
leen de uren, niet de minuten, werden aan
gewezen. Langzamerhand werden er verbe
teringen ingevoerd. En toen de groote uur
werken een zekeren grond van volmaaktheid
bereikt hadden, ging men kleinere klokken
en tenslotte horloges maken. Een van de
eerste horloges was het eigendom van Oliver
Cromwell.
Het. schijnt dat het horlogemakersvak zeer
geschikt is om door vrouwen te worden uitge
oefend.
ik een doos cigarctt.cn aangeschaft en deelde
die zoo mild mogelijk rond. Het waren, dat
mag ik gerust zeggen, cigaretten van goede
kwaliteit, maar toch meende ik op te mer
ken, dat mijn gasten ze niet bijzonder waar
deerden Er waren erbij, die wanneer zij
dachten, dat ik niet keek, stiekum een ciga-
ret uit. hun eigen koker opsteken. Zooiets
spreekt boekdeelen, al doe je als gastheer net
of je niets merkt. Ik houd nu eenmaal niet
van cigaretten en toen de jongelui vertrok
ken waren, hebben wij de ramen tegen el
kaar opengezet om de kamer grondig te ver-
frisschen. Maar de doos was leeg; zóó slecht
hadden zij ze dan niet gevonden (nota bene
cigareoten van 5 cent per stuk) of de hee
ren hadden ze tot de laatste opgemaakt en
ik herinnerde mij bij die gelegenheid wat
jongelui in mijn familie we! eens hebben la
ten doorschemeren: ,,U is ouderwetsch met
uw sigaren. Tegenwoordig rooken we alle
maal cigaretten, dat is veel prettiger." Mid
den in den nacht werd ik wakker. Waarom
wordt een mensch, die zich niets te verwijten
heeft en dus den slaap der rechtvaardigen
slapen mag. opeens om half drie wakker? Ik
denk, dat er duizend redenen voor kunnen
zijn: een passeerende auto, signalen gevende
om een agent van politie of een man van
den nachtveiligheidsdienst (want anders is
er niemand op straat) te waarschuwen, mis
schien ook dat per ongeluk je oor dubbel
ligt op het kussen of nog misschiener een
van die geheimzinnige gewaarwordingen in
je onderbewustzijn, dat er iets in huis niet
in orde is. Misschien ook een balk, die kraakt
zonder zelf te weten hoe of waarom, of een
zuchtende plank, waarvan de moleculen zich
noodzakelijk moeten uitstrekken, of een
musch, die uit een boom valt naast je huis
en van schrik aan het piepen slaat, kortom
er kunnen duizend redenen zijn, die je wak
ker maken en in ieder geval wa3 een van
die redenen aanwezig, want ik was wakker
en het leek mij toe alsof ik iets vreemds rook.
Mijn huisgenooten spotten daar altijd mee;
die zeggen dan: „vader ruikt weer iets, dat
er niet is," maar i k ben er van overtuigd,
dat zij dingen niet ruiken, die er wel zijn. En
zoo stapte ik uit mijn bed, stootte mijn voet
ongenadig tegen een stoel en zei een heel
leelijk woord, zooiets in het genre van „wel
suikerboonen met borstplaat!" en begon
mijn tournée door het donkere huis. Je loopt
dan zoo voorzichtig mogelijk om niemand
wakker te maken, maar het helpt niet, want
iedere traptree schijnt uit pure kwaadaar
digheid te willen kraken en iedere plank
van den vloer slaakt een gil, wat ze overdag
nooit doen. Snuffelende als een hond op
jacht, liep ik het huis door, het rook er nog
naar cigaretten, maar vooral in de vestibule
was er een heel sterke brandlucht die ciga
retten alleen onmogelijk veroorzaakt konden
hebben, een luchtje zooals je dat denken
kunt van een wollen kous in het vuur. Dus
draaide ik het ganglicht aan en zag toen al
heel gauw wat er gebeurd was. De heele pa
rapluiebak was uitgebrand. De parapluie van
mijn vrouw, voorwerp van teedere zorg. be
stond alleen nog maar uit den knop en de
baleinen, de zij was eraf gebrand. Onze ka
toenen lecnparaplulc had hetzelfde lot ge
deeld cn mijn eigen regenscherm met den
EEN PARKEERMACHINE.
Met een verrassend voorstel tot oplossing
van het parkeerprobleem zijn in Amerika In
genieurs der Westinghousemaat-schappij te
voorschijn gekomen. Zij hebben een zelfstan
dige parkeermachine geconstrueerd, die den
automobilist in staat stelt, zijn wagen in een
handomdraai onder te brengen en even snel
te voorschijn te halen. Bij het binnenrijden
in de machinaal werkende garage trekt hij
namelijk, op een platform aangekomen, aan
een hefboom en ontvangt dan een contróle-
kaartje: op hetzelfde oogenblik verdwijnt de
wagen voor zijn blikken cn gaat naar boven,
terwijl in hei sousterrain een nieuw plat
form in beweging komt, om den volgenden
wagen te ontvangen. Wensch» de automobi
list zijn wagen terug, om verder te rijden, dan
behoeft hij maar te drukken op een knop.
die hetzelfde nummer draagt als zijn con-
trölebiljetde wagen wordt dan automatisch
teruggebracht naar den beganen gror.d. Het
lastige wachten in garages komt aldus te
vervallen en het geheele proces speelt zich
af als in de garderobe van een schouwburg,
waar men zijn goederen in bewaring geeft
en ze te allen tijde kan afhalen. Dt nieuwe
parkeermachine neemt niet. meer plaats in
dan een kleine particuliere garage voor twee
wagens; zij kan echter een willekeurig aan
tal wagens opnemen en kan in ieder oud of
nieuw huls worden aangebracht; men kan
haar natuurlijk ook op kleine, vrije bouw
terreinen lnstalleeren- Uit de combinatie van
verscheidene machines van d^zen aard ont
staat een ultramoderne groote garage.De
parkeermachine bestaat uit twee eindelooze
kettingen, die beneden en boven over rade
ren 1 oopen en tusschen welke platformen
hagen, die elk plaats bieden aan een auto.
Dergelijke automatische garages zouden in
groote magazijnen, kantoorgebouwen, hotels,
schouwburgen en andere openbare gebouwen
zijn aan te brengen. Zij zouden drukke stra
ten door het vervallen van de parkcerende
auto's begaanbaar en berijdbaar maken. Tn
de groote Amerikaansche steden is het par-
keerprobleew uiterst urgent, maar ook in
Europa zal men wellicht nog zoover komen,
dat ieder huis heeft te zorgen voor het on
derbrengen zoowel van den huurder als van
zijn wagen. Van groot belang is het. dat de
nieuwe machine ook als muntautomaat kap
worden geconstrueerd.
INFLUENZA EN KANEEL.
Heel veel menschen uit de provincie of uit
het buitenland, die Londen bezoeken, voor
zaken of voor genoegen, krijgen binnen 48
uur een lichten aanval van influenza. Dit
verschijnsel wordt toegeschreven aan de wer
king van een ziekteklem, die blijkbaar op
Londenaars geen vat heeft, maar die vreem
delingen niet kunnen weerstaan
Het is nog niet uitgemaakt of deze meening
juist is maar in ieder geval is het waar dat
menschen die zich van buiten te Londen ves
tigen, het eerste jaar veel te kampen hebben
met kouvatten en influenza.
Hun wordt tegenwoordig, als een bestrij
dingsmiddel der influenza, het gebruik van
kaneel aanbevolen!
Het schijnt een feit te zijn dat menschen
die den geheelen dag in kaneel werken, nooit
koude vatten of influenza krijgen. Een knecht
die dertig jaar lang gewerkt had in de „ka-
neelafdeeling" van een groot Londensch pak
huis, gaat cr prat op dat hij nog nooit in
fluenza heeft gehad, ook niet in de epidemie-
perioden.
Verder wordt het gebruik van veel groen
te en vruchten als een middel tegen influenza
beschouwd.
Ook broodvoeding is goed en sinaasappel
en citroensap. Om de vitaminen natuurlijk,
die men over 't algemeen 's winters in gerin
ger hoeveelheid dan 's zomers tot zich neemt.
monsterachtigen knop was aan het brandge
vaar niet ontkomen. Hij stond er kaal als oen
geplukte kip. niets anders dan stek en balei
nen cn de vreeselijke knop grijnsde meer
dan ooit cn keek mij zoo doordringend aan,
dat ik hem in gedachten meende tc hooren
schateren.
Vraag mij niet hoe het geval ontstaan is,
er kan maar één oplossing voor zijn: één van
mijn bezoekers moet bij het heengaan een
laatste cigaret hebben aangestoken en den
lucifer onverschillig in den parapluiebak
hebben gegooid. Een andere oplossing is niet
mogelijk, maar ik heb er niet verder naar
geïnformeerd; mijn bezoekers zouden het
toch niet erkend hebben.
Het treurige overschot van mijn drie para
pluies verdween uit den standaard en de
brandassurantie heeft mij de schade netjes
vergoed. Ik zei tot mijzelf: „gelukkig, ik zie
dien leelijken grijnzenden knop nooit meer
weerom." Helaas, hoe lichtvaardig had ik
geoordeeld! Want veertien dagen later toen
ik tegen etenstijd thuis kwam, keek mijn
vrouw mij aan aisof zij een verrassing voor
mij had en zei: „man. nu je een regenjas
hebt gekocht en niet meer met een parapluie
wilt uitgaan, heb ik een wandelstok voor je
laten maken en daarvoor dien prachtigen
ivoren knop gebruikt van je vroegere para
pluie, want het zou jammer zijn om die niet
meer te gebruiken." En daar kwam zoo waar
boven op den nieuwen stok de gehate knop
weer voor den dag. Het grijnzende monster
grijnsde erger dan ooit. Met moeite heb ik
de dankbare woorden gevonden, die van mij
verwacht werden cn den stok zoo gauw mo
gelijk gezet in den parapluiebak tusschen de
nieuwe parapluies, die wij aan de goedheid
van de brandverzekering te danken had
den.
Ik haat den vreesclijken kop. h ij haat m ij
ook, ik weet. dat, ik voel het.. Er is maar één
ding dat mij troost, hij ls geen blijvertje, bij
zal mij verlaten zoodra hij cr kans toe ziet.
Vandaag of morgen zal één van mijn bezoe
kers bij het heengaan zich vergissen en hem
inplaats van zijn eigen stok meenemen. Ik
zal hem niet naloopcn, hij mag hem hebben
en als dat niet binnen drie maanden ge
beurt, dan zal ik er mee op reis gaan, ik weet
nog niet waarheen, desnoods naar Rotter
dam. waar ik niet wezen moet of zelfs naai
den Helder, waar ik niet te maken heb. Ik
zal een coupé uitkiezen, waar ik alleen zit en
bij het uitstappen zal ik het monster achter
laten in de netten en hard wegloopen, zoo
dat geen conducteur mij achterna kan gaan
zeggende: „U heeft uw stok laten liggen". Dan
zal de parapluie in het hoofddepöt van gevon
den voorwerpen te Utrecht worden verzameld
bij andere wandelstokken en parapluies. die
reizigers hebben laten liggen en hij zal na
een paar jaar in een pakketje soortgenooten,
maar geen van alle zoo leelijk als hij, wor
den verkocht aan den meestbiedende.
En wanneer u nu een moraal zoekt in dit
grijnzende knoppcnverhaal. dan is het deze:
„laat je nooit een parapluie of een wandel
stok cadeau doen, maar koop ze zelf."
FIDELIO.