JAPANSCHE FDiL „lm Schatten des Yoshiwara", de eerste Japansche film in ons land. De strijd der Japansche theater-ondernemingen tegen de Amerikaansche films. Een zeer goede film. Een der vele, zeer mooie scènes uit „lm Rikya, de broeder en Yogawa als Geen machtige decors, geen schoone film sterren, geen buitengewoon scenario, maar sterk besef wat film is. sober, mimisch spel voornamelijk, goede beeldkeuze en een won dere werking van licht en donker, van zwart en wit- Geen openbaring van nieuwe filmi sche schoonheid als indertijd de Russische film voor ons was, doch zuivere film, gescha pen door kunstenaars, die niet direct nieuwe vormen zochten en toch ook niet vas; hielden aan het oude. „Im Schatten des Yoshiwara" is een Japan sche film, die via Duitschland naar ons land is gekomen, en binnenkort door de Fim- Film uitgebracht zal worden. De naam van den regisseur is ons niet bekend, evenmin als de maatschappij die deze film vervaar digde. Maar, wat zouden ons die namen zeg gen? Van de Japansche filmindustrie die zoo'n harden strijd voert tegen de Ameri kaansche kenden wij immers nog geen pro ducten, vóór „lm Schatten des Yoshiwara" in de showroom der Fim-Film voor ons ver toond werd. De meeste Japansche bioscopen zijn eigen dom van, of worden gecontroleerd door Ame rikaansche maatschappijen. De films der be langrijke inheemsche industrie worden in deze theaters, die het afzetgebied voor de maatschappijen in Hollywood en New-York vormen, niet vertoond. Zooals te begrijpen is groeide hiertegen in Japan verzet, men wilde naast de middelmatigheden -van de uitheemsche filmindustrie ook de eigen films zien, en, daar ook veelal Duitsche films uit de Amerikaansche theaters worden geweerd, behoefden de Japansche theater exploitanten niet bang te zijn, te weinig films te hunner beschikking te krijgen, toen HAARLEMMER HALLETJES EEN ZATERDAGAVOND PRAATJE- Op een avond in de maand November van het vorige jaar 1928 liet ik mijn neef Herman uit. die een kopje thee bij ons was komen drinken. Nauwelijks had ik de voordeur opengedaan of het begon opeens te gieten van regen, alsof de regenbui juist op dat oogenblik gewacht had. Herman zou met de tram naar zijn huis teruggaan, maar de halte ligt eenige minuten van mijn woning verwijderd en als ik den braven man zoo had weggestuurd, zou hij doornat geregend zijn, voordat hij aan de halte kwam. In be ginsel leen ik niet graag parapluies uit, je hebt er altijd verdriet van en op dit stuk is het beter te houden wat je hebt, maar er zijn van die oogenblikken, waarop het mensche- lijk gevoel het moet winnen van de behoud zucht. Dus zei ik met vriendelijken aandrang terwijl ik de deur weer dicht deed: „zoo kun je niet weggaan, ik zal je een parapluie leenen". Hij zei: „dat is heel vriendelijk, maar als ik hard loop, ben ik gauw aan de halte en bovendien kan zoo'n zware regen bui niet lang duren." Dit soort van antwoorden ken is, ik geef ze ook wel in soortgelijke omstandigheden, maar ik weet ook, dat ik het iemand kwalijk zcu nemen als hij ze geloofde en dus keek ik naar onzen parapuiestandaard, waar 3 pa rapluies in stonden: één van mijn vrouw, waaraan niemand van de huisgenooten ooit raakt of raken mag, die was dus uitgesloten. Een heel leelijke katoenen met een gat er in, waaronder je nog natter'wordt dan zon der parapluie. Dit is feitelijk onze uitleen- paraluie; ze bestaat al jaren er is geen ster- voling. die haar niet terug brengt. Hoe lee- lijk moet ze dus wel zijn! De derde was mijn eigen parapluie, pas een paar maanden geleden gekocht; uit be scheidenheid zeg ik niet wat die gekost heeft, maar het was een heel goede en dus aarzelde ik om haar af te staan, maar toen ik Herman nog eens aankeek, voelde ik tooh schaamte boven komen. Zonder het mensch- dom te willen kleineeren durf ik zeggen, dat ik niemand ken, die zoo correct is als Her man bij het terugbrengen van geleende ar tikelen. Hij heeft me zelfs een stompje pot lood teruggebracht, dat ik hem eens geleend had hopende, dat ik het nooit terug zou zien. Hij stuurde het weerom met een beleefd briefje. Een speld, die mijn vrouw hem eens geleend had, dito dito. Aan zóó'n man mocht ik mijn goede parapluie veilig toever trouwen. Ik reikte hem die dus toe met een nobel gebaar, want je mooiste parapluie "uitleenen is en blijft altijd een daad van edelmoedigheid zelfs tegenover Herman. Hij spartelde nog wat tegen, maar daar er juist een windvlaag opstek, die hem een floep re gen in zijn gezicht slingerde, gaf hij zijn ver zet op en vertrok onder dankbetuiging in den donkeren nacht. Den volgenden morgen, nog voer het ontbijt, belde hij mij op en zei: „het spijt mij vreeselijk, maar je parapluie is to taal bedorven. Een rukwind is er onder geko men; er zijn twee baleinen gebroken en een gedeelte van de zij is gescheurd, de heele Schatten des YoshiwaraJ. Bandoh als O-Ume, het mooie meisje. ze zich aaneen sloten en een felle oppositie tegen de Amerikaansche theaters begonnen te voeren. Die strijd ie zeer fel. De Amerikanen heb ben steeds kans gezien om de Taguchi Shohn, een der grootste Japansche theateronderne mingen buiten Tokio te houden. De Japan ners daarentegen bouwen overal in het land flinke bioscopen, waar alleen Japansche en Europeesche films gedraaid zullen worden; ze hebben de entreeprijzen aanmerkelijk verlaagd en ze worden gesteund door Japan sche financiers. Toch moeten wij dezen strijd der Japansche theaterondernemingen tegen over de Amerikanen niet al te zeer beschou wen als een cultureelen strijd, politiek zal er ook wel niet geheel vreemd aan zijn; maar dat in Japan oppositie kwam tegenover het Amerikaansche massa-product is wel teeke nend. 2 .oals gezegd, van de Japansche film industrie en haar producten wisten wij tot voor kort niets. De eerste kennismaking echter is al zeer gelukkig uitgevallen. We ver wachtten gezien de resultaten van de vroegere Nederlandsche filmindustrie, die het niet zonder molens en vaarten kon stellen verschillende scènes met bloesemende kerse- boomen, tokkelende geisha's, tempels en wonderlijke tuinen. Gelukkig dat het niet zoo was! De regisseur bleek een cineast te zijn, die geheel onafhankelijk' van wat hoort en wat niet hoort zijn beelden componeerde, die met bitter weinig décor een straat, een paar kamers, een binnenplaats en een hoekje uit de Yoshiwara de sfeer meer aanduidde dan weergaf, die te tooveren wist met nu eens vrij zwakke, dan weer tamelijk felle frischheid is er af. Ik zal je een nieuwe sturen." „Die wil ik in geen geval van je hebben", zei ik. „Als je mijn paparpluie wilt laten ma ken, is dat mooi genoeg, een nieuwe wensch ik niet." „Ik doe het toch", zei hij. „Ik wil hem niet hebben", antwoordde ik. De telefoon bracht daarna nog eenige ge- dachtenwisseling in denzelfden geest naar behooren over. Het eindigde hiermede, dat hij volhield en tenslotte de telefoon met een vriendelijken morgengroet ophing. Mocht ik mij nog langer verzetten! Dienzelfden dag nog (let. wel, o vrienden en kennissen, die de gewoonte hebt parapluies te leenen en niet terug te sturen) dienzelfden dag nog kwam er een langwerpig pak van een bekenden leverancier: mijn. nieuwe parapluie. En wat voor één! De mijne was van zij geweest, de nieuwe was van suprazij; de edelste wormen moeten een gedeelte van hun werkzaam le ven besteed hebben om deze zijde voort te brengen. De zijde glom en glom toch niet te veel. de stok was dun en toch niet.zóó dun. da't zij bij het minste stormpje als een lucifer zou breken. Alleen de knop beviel mij niet Dien knop moet ik uitvoerig beschrijven: hij stelde een mannengezicht voor met een woesten haardos en was van zuiver ivoor. Ik heb nog nooit zoo'n leelijk gezicht gezien; groote varkensooren, een paar dikke lippen als een biefstuk, een mond als een oven, een paar groene oogen als van een nijdigen kater en dat alles vertrokken in een afschu welijken grijns. Hoe de fabrikant ertoe ge komen was om zoo'n leelijken knop te schroeven op zoo'n edele parapluie, noem ik onbegrijpelijk. De kop leek meer op een dui vel dan op een mensch en hij keek je aan, hij staarde je brutaal en vierkant in je oogen als je naar hem keek. Ik zette hem in den parapluiestandaard met het gezicht naai den muur van de vestibule, omdat het ge zicht nij hinderde. Een uur daarna wou ik uitgaan en daar het weer naar regen stond, greep ik de parapluie. Tot mijn verwondering zag ik, dat de kop nu andersom stond, niet meer naar den muur, maar in de vestibule kijkende. Ik vroeg aan mijn vrouw: „heb jij mijn nieuwe parapluie omgekeerd?" „Ik heb hem niet aangeraakt", zei ze. Toen zei ik tot ons meisje: „heb jij hem misschien omgedraaid?" „Ik ben er niet aan geweest. Wat een lee lijke kop!" Het was vreemd, maar ik vond het de moeite niet waard om er lang bij te blijven stilstaan, dus nam ik de parapluie mee naar buiten en stak die op, zocdra het begon te regenen. Nu ben ik altijd heel precies op pa rapluies en wandelstokken; ik heb mijn ge breken zooals iedereen, maar daar hoort- niet bij dat ik allerlei dingen, die ik mee uit huis heb genomen, parapluies. wandelstokken, portefeuilles, handschoenen, bij andere menschen laat staan. Intusschen ontmoette ik onderweg een van mijn vrienden, die mij met alle geweld een kopie thee wou aanbie den in een lunchroom. Heusch thee en nie's anders! Toen we daaruit gingen scheen de zon weer en eerst nadat ik was thuisgeko- belichting. En de spelers zijn filmacteurs zoo als er maar weinig bestaan. Hun spel is zoo sober en toch zoo overtuigend, hun gebaren zijn fijn, beheerscht, hun koppen zijn expres sief in hooge mate. Het „verhaaltje" is maar heel kort. De broeder van O-Kiku, Rikya, een arme kerel is verliefd op de schoonste vrouw uit de Yoshi wara, op O-Ume. Maar vele mannen zijn af gunstig op hem, en in een. vechtpartij werpt een van hen Rikya asch in de oogen, hij wordt hierdoor verblind, en alleen een dok ter kan hem nog helpen. „De man met den politiestok" zal voor het geld zorgen, als hij de zuster van Rikya dan krijgt, O-Kiku kan zich niet overgeven aan den ouden man en het slot is. dat Rikya waanzinnig wordt en hara-kiri pleegt bij O-Ume, bij de vrouw die hij lief had en voor wie hij leed. Een heel gewoon scenario dus, met niets specifiek Japansch erin. Een scenario echter waarop de regisseur een film opbouwde die zoo zuiver is, die zooveel filmisch schoon be vat dat men haar maar niet gewoon, onbe roerd voorbij kan laten gaan. Een film die veler belangstelling verdient omdat te weinig men nog dergelijke buitengewone films te zien kan krijgen. De regisseur, die evenals alle spelers een Japanner is, staat misschien onder Russl- schen invloed, al achten wij het nogal on waarschijnlijk, dat Russische films in Japan vertoond zouden worden. Het druppelen van water in een emmer, suggereerend het voort gaan van den tijd. kennen wij reeds uit de „Moeder" van Pudowkin; het nemen van een grijnzenden mond als close-up zagen wij in verschillende films. Doch over het algemeen heeft de regisseur een origineelen kijk op de dingen. Wat is het niet buitengewoon goed als daar een poes nader komt sluipen om het bloed op te likken dat van de gewonde hand van Rikya neerdrupt. En hoe suggereert hij niet het. naderend onheil .in het tergend langzaam naar boven komen van den huis baas. Een der sterkste scènes, gruwelijk be klemmend is wel die, waarin „de man met den politiestok" eerst onbeholpen, voorzichtig O-Kiku wakker wil maken, haar later feite lijk prest hem voor te gar - naar buiten. Ge ziet alleen de voeten van het meisje die langzaam, langzaam voorwaarts gaan, die weifelen voor den drempel en heel dit tries tig langzame wordt, piots verbro/.en door het neerstorten van O-Kiku. Er is veel goeds in deze film- De afwisseling tusschen het stille kamertje van O-Kiku en Rikya en het bonte, wilde, dwarrelende leven in de Yoshiwara. waar dronken mannen spelen met rondtollende lampions en geblan- kette vrouwen met geverfde lippen en wenkbrauwen, in dure kimono's, lachen, on ophoudelijk lachen, deze afwisseling is niet alleen in de beelden der film te zien, maar ook in het rhythme van de beeldopvolging tot uiting gebracht. De Japanners, wier beeldende kunst hoog staat sedert eeuwen, toonen ook ten opzichte van de film kunstenaars te zijn. C. G. B. DE LONDENSCHE SCHOOL JONGEN WORDT FLINKER. De Londensche schooljongen van omstreeks acht jaar is 12 millimeter langer en meer dan 1 K.G. zwaarder dan zijn voorganger van 20 jaar geleden. Hij is ook gezonder, be ter gevoed en beter gekleed. In 1906 werd een wetsmaatregel ingesteld, die voorzag in voedselvoorziening op school. Voor dien tijd leden 10 procent van de kinderen op de scholen van den Londenschen Graafschaps- raad aan ondervoeding. Thans is dit per centage 1 1/2. De kleine Londenaars worden elk jaar beter en beter. Die conclusie kan men trekken van een zoo juist door het On- derwijs-departement van het bestuur van de men, bedacht ik, dat ik de parapluie verge ten had. Dus telefoneerde ik naar de lunch room: „heeft u misschien een parapluie ge vonden, een dure parapluie met. een heel lee lijken kop?" De juffrouw zei: „Er komen hier zooveel parapluies, het spijt mij wel, maar daar kunnen wij moeilijk op letten." Ik zei: „dan kom ik zelf". Natuurlijk nam ik de uitleenparapluie niet mee; die is goed genoeg voor andere menschen. Toen ik in de lunchroom kwam, stonden daar 6 parapluies in den standaard, allemaal leelijke katoenen dingen, maar niet de mijne. Ik stelde een wijdloopig onderzoek in. wie mijn paraluie zou kunnen hebben meegenomen. De juf frouw noemde welwillend eenige namen op van heeren, die zij kende en. dien middag in de lunchroom waren geweest. Als ik wou, mocht ik ze zelf opbellen. Van de 4 adressen waren er 3 aangesloten; toen ik die na veel moeite had opgebeld, maar mijn parapluie niet ontdekt, moest ik wel naar den vierden, die geen telefoon had. Ver weg aan het eind van de stad vond Ik den man, dien ik onschuldig weg uit- zijn middag dutje had gehaald en die, grimmig nog, mij op de mat liet staan en zijn parapluiebak nakeek. Daar stond inderdaad het monster en grijnsde meer dan ooit. Ik drukte hem stijf onder mijn arm en ging naar huis. Heb ik al verteld, dat er drie maanden la ter bij mij ingebroken werd en dat de dief zonder buit vertrok! Ik geloof van niet en dan zal ik nu maar zeggen waarom ik er tot dusver over gezwegen heb. Als er bij je in gebroken wordt en den volgenden dag in de kranten een heele lijst staat van wat er ont vreemd is: zooveel zwaar zilveren lepels met monogram, een gouden markiezenring, 2 bankbiljetten van f 25, eenige zilveren beeld jes en andere kostbaarheden, dan is dat niet plezierig, maar er zit een zekere reclame van welstand in. Een inbraak, waarbij niets ver mist wordt, geeft een armelijken indruk, zooiets alsof er in je huis geen blind paard, laat staan een dief met scherpe oogen kwaad kan doen en daarom heb ik er tot dusver geen gewag van gemaakt. Maar één ding hadden ze toch meegenomen en dat was na tuurlijk de parapluie met den monsterachti- gen knop. Dat heb ik aan de politie verteld en juist die parapluie is ook het middel ge weest om den boosdoener te ontdekken, want na mijn levendige beschrijving vond de Am- sterdamsche politie het ding ergens op een stalletje en kwam langs dezen draad tot. den dader, die nu al gevangen zit. Het- moet wel hard geregend hebben, dat hij het gevaar lijke ding meenam, maar toen de zaak was afgeloopen kreeg ik de parapluie weer terug, het stuk van overtuiging, zooals ze bij de rechtbank zeiden en toen ik op een dag in mijn huis terugkeerde, stond hij weer in den stan daard en grijnsde erger dan ooit, alsof hij blij was, na zoo lange afwezigheid weer te zijn teruggekeerd. Had ik toen mijn zin ge daan, dan zou ik hem hebben stukgeslagen, want het monsterachtige mannetje begon mij te vervelen cn ik voorzag nog meer ver driet in de toekomst. Helaas, mijn voorge voel had mij niet bedrogen. Op een avond hadden wij bezoek van jon gelui ca voor die feestelijke gelegenheid had Londensche graafschap uitgegeven rapport. De kinderen die er in dezen tijd het slechtst aan toe zijn. zijn de kinderen van de zooge naamde „nieuwe armen". Die kinderen, van fatsoenlijke ouders, zijn veelal het slechtst gevoed omdat te veel van de inkomsten wor den besteed voor het ophouden van stand. En de ouders van deze kinderen vragen nooit om steun. Op de vrije scholen van den Graafschapsra&d worden dagelijks aan 3000 kinderen maaltijden verschaft. Daarenbo ven krijgen 9000 kinderen vaste hoeveelhe den melk of levertraan. Niet- behoeftige schoolkinderen kunnen op school ook maai tijden krijgen, in weLk geval de ouders vier stuivers per maal moeten betelen. School- photo's van 20 tot 30 jaar geleden laten zien. dat de kinderen er in dien tijd veel ouder uitzagen dan thans. Er was geen geneeskun dige behandeling, hetgeen o.a. blijkt uit het feit. dat men op de oude photo's geen kin deren met- brillen ziet. De manier van klee- den van vroeger steekt- ongunstig af bij die van thans. Toen medisch toezicht begon bleek dat vele kinderen in hun winterklee- ding vastgenaaid waren. Dit komt natuur lijk niet meer voor. De kinderen worden ge neeskundig onderzocht wanneer zij op zesja rigen leeftijd op school komen en het onder zoek wordt herhaald wanneer zij acht, twaalf en veertien jaar oud zijn. Het vooroordeel van ouders tegen dezen maatregel, vroeger sterk is nu vrijwel vervallen. Het afgeloopen jaar, werden 500.000 kinderen geneeskundig onderzocht en slechts in 150 gevallen wei gerden de ouders het onderzoek. De kleine Londenaar is er niet alleen licliamelijk, maar ook moreel op vooruitgegaan. Spijbelen komt voel minder voor dan voorheen en jeugdmis- daad neemt eveneens sterk af.. De Londen sche Graa.fschapsraad heeft, drie strafscho- len voor kinderen met misdadige neigingen. De scholen, vroeger In tuclitregels en inrich ting sterk overeenkomend met gevangenis sen. ztfn nu in niets te onderscheiden van de gewone scholen. Ze zijn er op ingericht de booswichten te veranderen in goede burgers en hun karakters te sterken voor een behoor lijk bestaan. Er zijn gevallen van strafschool- jongens die tenslotte met lof zijn gepromo veerd aan universiteiten. TIJD METEN. Het eerste Instrument om den tijd te meten was de zonnewijzer. Deze werd gebruikt tot de waterklok weid uitgevonden, door wien is niet bekend. De druk vau opstijgend water duwde een getanden stang in de hoogte en deze beweging werd naar een wijzer overge bracht. Er zijn in het Britsch Museum ver schillende waterklokken te zien; de beste is uitgevonden door een Engelschman. Trouwens: de Engelschen hebben altijd een eerste plaats ingenomen op het gebied van tijdmeetinstrumenten. Een Engelschman, John Harrison, vond den zee-chronometer uit. waardoor de zeelieden de positie van hun schip konden bepalen als zij geen land in zicht hadden. Duizenden schepen werden op deze wijze voor schipbreuk behoed. Een andere Engelschman, John Quare, heeft het „repeteerhorloge" uitgevonden. Na de waterklokken kwamen de zand- loopers of „eierkokers", in de vierde eeuw al. Toen er voor het eerst wijzerplaten werden gemaakt, hadden zij slechts één wijzer. Al leen de uren, niet de minuten, werden aan gewezen. Langzamerhand werden er verbe teringen ingevoerd. En toen de groote uur werken een zekeren grond van volmaaktheid bereikt hadden, ging men kleinere klokken en tenslotte horloges maken. Een van de eerste horloges was het eigendom van Oliver Cromwell. Het. schijnt dat het horlogemakersvak zeer geschikt is om door vrouwen te worden uitge oefend. ik een doos cigarctt.cn aangeschaft en deelde die zoo mild mogelijk rond. Het waren, dat mag ik gerust zeggen, cigaretten van goede kwaliteit, maar toch meende ik op te mer ken, dat mijn gasten ze niet bijzonder waar deerden Er waren erbij, die wanneer zij dachten, dat ik niet keek, stiekum een ciga- ret uit. hun eigen koker opsteken. Zooiets spreekt boekdeelen, al doe je als gastheer net of je niets merkt. Ik houd nu eenmaal niet van cigaretten en toen de jongelui vertrok ken waren, hebben wij de ramen tegen el kaar opengezet om de kamer grondig te ver- frisschen. Maar de doos was leeg; zóó slecht hadden zij ze dan niet gevonden (nota bene cigareoten van 5 cent per stuk) of de hee ren hadden ze tot de laatste opgemaakt en ik herinnerde mij bij die gelegenheid wat jongelui in mijn familie we! eens hebben la ten doorschemeren: ,,U is ouderwetsch met uw sigaren. Tegenwoordig rooken we alle maal cigaretten, dat is veel prettiger." Mid den in den nacht werd ik wakker. Waarom wordt een mensch, die zich niets te verwijten heeft en dus den slaap der rechtvaardigen slapen mag. opeens om half drie wakker? Ik denk, dat er duizend redenen voor kunnen zijn: een passeerende auto, signalen gevende om een agent van politie of een man van den nachtveiligheidsdienst (want anders is er niemand op straat) te waarschuwen, mis schien ook dat per ongeluk je oor dubbel ligt op het kussen of nog misschiener een van die geheimzinnige gewaarwordingen in je onderbewustzijn, dat er iets in huis niet in orde is. Misschien ook een balk, die kraakt zonder zelf te weten hoe of waarom, of een zuchtende plank, waarvan de moleculen zich noodzakelijk moeten uitstrekken, of een musch, die uit een boom valt naast je huis en van schrik aan het piepen slaat, kortom er kunnen duizend redenen zijn, die je wak ker maken en in ieder geval wa3 een van die redenen aanwezig, want ik was wakker en het leek mij toe alsof ik iets vreemds rook. Mijn huisgenooten spotten daar altijd mee; die zeggen dan: „vader ruikt weer iets, dat er niet is," maar i k ben er van overtuigd, dat zij dingen niet ruiken, die er wel zijn. En zoo stapte ik uit mijn bed, stootte mijn voet ongenadig tegen een stoel en zei een heel leelijk woord, zooiets in het genre van „wel suikerboonen met borstplaat!" en begon mijn tournée door het donkere huis. Je loopt dan zoo voorzichtig mogelijk om niemand wakker te maken, maar het helpt niet, want iedere traptree schijnt uit pure kwaadaar digheid te willen kraken en iedere plank van den vloer slaakt een gil, wat ze overdag nooit doen. Snuffelende als een hond op jacht, liep ik het huis door, het rook er nog naar cigaretten, maar vooral in de vestibule was er een heel sterke brandlucht die ciga retten alleen onmogelijk veroorzaakt konden hebben, een luchtje zooals je dat denken kunt van een wollen kous in het vuur. Dus draaide ik het ganglicht aan en zag toen al heel gauw wat er gebeurd was. De heele pa rapluiebak was uitgebrand. De parapluie van mijn vrouw, voorwerp van teedere zorg. be stond alleen nog maar uit den knop en de baleinen, de zij was eraf gebrand. Onze ka toenen lecnparaplulc had hetzelfde lot ge deeld cn mijn eigen regenscherm met den EEN PARKEERMACHINE. Met een verrassend voorstel tot oplossing van het parkeerprobleem zijn in Amerika In genieurs der Westinghousemaat-schappij te voorschijn gekomen. Zij hebben een zelfstan dige parkeermachine geconstrueerd, die den automobilist in staat stelt, zijn wagen in een handomdraai onder te brengen en even snel te voorschijn te halen. Bij het binnenrijden in de machinaal werkende garage trekt hij namelijk, op een platform aangekomen, aan een hefboom en ontvangt dan een contróle- kaartje: op hetzelfde oogenblik verdwijnt de wagen voor zijn blikken cn gaat naar boven, terwijl in hei sousterrain een nieuw plat form in beweging komt, om den volgenden wagen te ontvangen. Wensch» de automobi list zijn wagen terug, om verder te rijden, dan behoeft hij maar te drukken op een knop. die hetzelfde nummer draagt als zijn con- trölebiljetde wagen wordt dan automatisch teruggebracht naar den beganen gror.d. Het lastige wachten in garages komt aldus te vervallen en het geheele proces speelt zich af als in de garderobe van een schouwburg, waar men zijn goederen in bewaring geeft en ze te allen tijde kan afhalen. Dt nieuwe parkeermachine neemt niet. meer plaats in dan een kleine particuliere garage voor twee wagens; zij kan echter een willekeurig aan tal wagens opnemen en kan in ieder oud of nieuw huls worden aangebracht; men kan haar natuurlijk ook op kleine, vrije bouw terreinen lnstalleeren- Uit de combinatie van verscheidene machines van d^zen aard ont staat een ultramoderne groote garage.De parkeermachine bestaat uit twee eindelooze kettingen, die beneden en boven over rade ren 1 oopen en tusschen welke platformen hagen, die elk plaats bieden aan een auto. Dergelijke automatische garages zouden in groote magazijnen, kantoorgebouwen, hotels, schouwburgen en andere openbare gebouwen zijn aan te brengen. Zij zouden drukke stra ten door het vervallen van de parkcerende auto's begaanbaar en berijdbaar maken. Tn de groote Amerikaansche steden is het par- keerprobleew uiterst urgent, maar ook in Europa zal men wellicht nog zoover komen, dat ieder huis heeft te zorgen voor het on derbrengen zoowel van den huurder als van zijn wagen. Van groot belang is het. dat de nieuwe machine ook als muntautomaat kap worden geconstrueerd. INFLUENZA EN KANEEL. Heel veel menschen uit de provincie of uit het buitenland, die Londen bezoeken, voor zaken of voor genoegen, krijgen binnen 48 uur een lichten aanval van influenza. Dit verschijnsel wordt toegeschreven aan de wer king van een ziekteklem, die blijkbaar op Londenaars geen vat heeft, maar die vreem delingen niet kunnen weerstaan Het is nog niet uitgemaakt of deze meening juist is maar in ieder geval is het waar dat menschen die zich van buiten te Londen ves tigen, het eerste jaar veel te kampen hebben met kouvatten en influenza. Hun wordt tegenwoordig, als een bestrij dingsmiddel der influenza, het gebruik van kaneel aanbevolen! Het schijnt een feit te zijn dat menschen die den geheelen dag in kaneel werken, nooit koude vatten of influenza krijgen. Een knecht die dertig jaar lang gewerkt had in de „ka- neelafdeeling" van een groot Londensch pak huis, gaat cr prat op dat hij nog nooit in fluenza heeft gehad, ook niet in de epidemie- perioden. Verder wordt het gebruik van veel groen te en vruchten als een middel tegen influenza beschouwd. Ook broodvoeding is goed en sinaasappel en citroensap. Om de vitaminen natuurlijk, die men over 't algemeen 's winters in gerin ger hoeveelheid dan 's zomers tot zich neemt. monsterachtigen knop was aan het brandge vaar niet ontkomen. Hij stond er kaal als oen geplukte kip. niets anders dan stek en balei nen cn de vreeselijke knop grijnsde meer dan ooit cn keek mij zoo doordringend aan, dat ik hem in gedachten meende tc hooren schateren. Vraag mij niet hoe het geval ontstaan is, er kan maar één oplossing voor zijn: één van mijn bezoekers moet bij het heengaan een laatste cigaret hebben aangestoken en den lucifer onverschillig in den parapluiebak hebben gegooid. Een andere oplossing is niet mogelijk, maar ik heb er niet verder naar geïnformeerd; mijn bezoekers zouden het toch niet erkend hebben. Het treurige overschot van mijn drie para pluies verdween uit den standaard en de brandassurantie heeft mij de schade netjes vergoed. Ik zei tot mijzelf: „gelukkig, ik zie dien leelijken grijnzenden knop nooit meer weerom." Helaas, hoe lichtvaardig had ik geoordeeld! Want veertien dagen later toen ik tegen etenstijd thuis kwam, keek mijn vrouw mij aan aisof zij een verrassing voor mij had en zei: „man. nu je een regenjas hebt gekocht en niet meer met een parapluie wilt uitgaan, heb ik een wandelstok voor je laten maken en daarvoor dien prachtigen ivoren knop gebruikt van je vroegere para pluie, want het zou jammer zijn om die niet meer te gebruiken." En daar kwam zoo waar boven op den nieuwen stok de gehate knop weer voor den dag. Het grijnzende monster grijnsde erger dan ooit. Met moeite heb ik de dankbare woorden gevonden, die van mij verwacht werden cn den stok zoo gauw mo gelijk gezet in den parapluiebak tusschen de nieuwe parapluies, die wij aan de goedheid van de brandverzekering te danken had den. Ik haat den vreesclijken kop. h ij haat m ij ook, ik weet. dat, ik voel het.. Er is maar één ding dat mij troost, hij ls geen blijvertje, bij zal mij verlaten zoodra hij cr kans toe ziet. Vandaag of morgen zal één van mijn bezoe kers bij het heengaan zich vergissen en hem inplaats van zijn eigen stok meenemen. Ik zal hem niet naloopcn, hij mag hem hebben en als dat niet binnen drie maanden ge beurt, dan zal ik er mee op reis gaan, ik weet nog niet waarheen, desnoods naar Rotter dam. waar ik niet wezen moet of zelfs naai den Helder, waar ik niet te maken heb. Ik zal een coupé uitkiezen, waar ik alleen zit en bij het uitstappen zal ik het monster achter laten in de netten en hard wegloopen, zoo dat geen conducteur mij achterna kan gaan zeggende: „U heeft uw stok laten liggen". Dan zal de parapluie in het hoofddepöt van gevon den voorwerpen te Utrecht worden verzameld bij andere wandelstokken en parapluies. die reizigers hebben laten liggen en hij zal na een paar jaar in een pakketje soortgenooten, maar geen van alle zoo leelijk als hij, wor den verkocht aan den meestbiedende. En wanneer u nu een moraal zoekt in dit grijnzende knoppcnverhaal. dan is het deze: „laat je nooit een parapluie of een wandel stok cadeau doen, maar koop ze zelf." FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 19