ATERDAGAVO De Papalagi. BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD Een merkwaardig St_N icolaasfeest BIJ DE AMSTERDAMSCHE DOOFSTOMMEN. Een schitterend geslaagd experiment. EEN ZUIDZEE-OPPERHOOFD BEOORDEELT ONZE BESCHAVING. ZATERDAG 7 DECEMBER 1929 VIJFDE BLAI PROF. BURGER ENTHOUSIAST. JUST HAVELAAR: „Het ontroerend mysterie der hinderen berust in hun waarlijk goddelijke gratie". Een Sint-Nfcolaasfeest. Doch een zeer bij zonder. Het Centraal Theater in Amsterdam uitverkocht; in de parterre tientallen doof stomme kinderen, kleuters uit de laagste klassen van de Amsterdamsche Doofstom- menschool, de grootere leerlingen uit de hoogere klassen en tal van oud-leerlingen. Een jolige stemming. Een klaterende vreug de; je reinste optimisme! Het woord „doofstom" is hier eigenlijk ver keerd, want hoewel deze kinderen eens allen doofstom waren op de school heb ben zij leeren spreken. De meeste doofstom me kinderen zijn zooals ingewijden wel weten van nature bewegelijk en vroolijk. Op hen is in ieder opzicht het woord van Just Havelaar toepasselijk; „Het ontroerend mysterie der kinde ren berust in hun waarlijk goddelijke gratie."- En het moet deze gratie zijn die in wezen nog verschillend is van de gratie van een normaal kind) die den leeraren van de Doof- stommenschool het groote geduld verschaft, dat noodig is om een doofstom kind te lee ren spreken, te leeren lezen, schrijven, reke nen. en.... het leven te leeren waardeeren. Het is moeilijk uit te maken waarom een 'vertooning aLs deze zoo uitermate bekoorlijk is. Wellicht in de eerste plaats omdat de leiders van de doofstommenschool er in ge slaagd zijn het schoonste in het kind, zijn vreugde en zijn levenslust aan te wakkeren en te vermooien tot iets stralends. Op ieder Sint- Nicolaasfeest zal men zich kunnen vermeien aan de vreugde der kinderen, maar een feest als dit onderscheidt zich door nog meer dan alleen de kindervreugde. Er is nog de stille ontroering der ouderen om de wonderlijke gratie dier kinderen, hun expressieve gezicht jes, hun suggestieve gebaren. Voltaire heeft gezegd, dat de taal den mensch is gegeven om zijn gedachten te ver bergen. Is het daarom dat de doove kinderen die door hun gebrek stom zijn, hun zielen zoo openlijk in hun oogen te herkennen geven? Eenige leerlingen van de doofstommen school vertoonden, ter gelegenheid van het Sint Nicolaasfeest het sprookje „Repelsteeltje". Ge hebt waarschijnlijk allen, lezers, wel eens kinderen tooneel zien spelen. Dan zult ge u vermaakt hebben om dat grappige gedoe, dat gichelende spelen, die schuchterheid en de blozende verlegenheid van de jeugdige acteur - tjes. Maar heel andere gewaarwordingen doet ge op, als ge doove kinderen ziet acteeren. Zij zijn omdat zij het grootste gedeelte van hun leven ook stom waren, geboren .gebaren- makers. Maar dit is het niet alleen- Hun mimisch talent is ongemeen sterk ontwik keld en zij ageeren als volleerde filmacteurs op iedere emotie. Het duidelijke geaccen tueerde spreken maakt een vlot tempo on mogelijk en de heele vertooning krijgt iets van een verlangzaamde film. Het merkwaar dige is nu, dat die traagheid niet verveelt. Integendeel. Zij bewerkt een soort van be rekende spanning, die op haar beurt een kristallen klaarheid veroorzaakt. tesken kabouter kruipen. Nerveus wiegelt hij van het ééne been op het andere, benauwd kijkt hij om zich als een beestje dat zich ge vangen weeten dan zegt de Molenaar; Heet je dan soms Bibberkeeltje? Pijpkaneeltje, botergeeltje? Kleinkameeltje? Valsch juweeltje?" Ofmisschien ook.... Repelsteeltje? Heit hooge woord is er uit- De Kabouter maakt een bokkesprong, ploft neer, rolt op zijn rug heen en weer. springt op. Loopt weg met kromme beenen, het hoofd diep tusschen de schouders, en alle kabouters stuiven ver schrikt weg, nu de ban is verbroken. Vindt ge het vreen'id om zooveel aandacht te schenken aan een kindersprookje? Ge hadt het dan ook moeten zien..... Het prinsesje en de prins waren aanbid delijk. Het prinsje, dat zoo voorzichtig sprak en als maar glimlachte, .was de verpersoon lijkte gratie en hoffelijkheid. Het prinsesje met haar prachtige gebaartjes een droom van teederheid. Dit was een experiment. Prof. Burger, de voorzitter van het bestuur der Amsterdamsche doofstommenschool, ver telde me, dat men het hart heeft vastgehou den .Tot nu heeft men het nog niet aange durfd de kinderen een tooneelstukje, spre kende, te doen vertoonen. Men liet het vorige jaren bij korte twee spraken en pantomimes. Het resultaat van dit feest was echter verbluffend. En voor niet-ingewijden een openbaring. Men beseffe dat al deze kinderen,toen zij den drempel van de Amsterdamsche school voor de eerste maal overschreden, niet hooren, en geen syllabe spreken konden Welk een eindeloos geduld, welk een schat van opofferingen is er noodig geweest, om een dergelijk succes te kunnen bereiken! Prof. Burger die zich zeer Intensief met het wel en wee van de leerlingen bemoeit, die^ hen met naam en toenaam kent en groote liefde voor hen heeft opgevat vertelde mij dat de oud-leerlingen die dit Sint-Nicolaas- feest ook bij woonden, bijna zonder uitzon dering geslaagd zijn in de maatschappij. Er zijn er, van wie men het niet zou vermoeden dat zij eens doofstom waren. Ook aan de rhythmische gymnastiek-oefeningen die onder leiding van den heer De Vries op het tooneel werden gedemonstreerd hechtte Prof. Burger groote waarde. Hij deelde het enthousiaysme van de zaal ten aanzien van het spel der kinderen. „Zij zouden goede filmacteurs zijn, Jammer dat juist nu de sprekende film ïs gekomen", merkte hij lachend op. Binnenkort wil ik u meer vertellen van het onderwijs aan doofstommen: Hoe het toegepast wordt, welke middelen men bezigt, kortom welke de taak is van den staf van directeur M. S. Sluizer. L. A. VAN PRINSES TOT WERK VROUW. Een geheele reeks van ongelukkige huwe lijken heeft er toe geleid, dat een vroegere Oostenrijksche prinses moest gaan werken als schoonmaakster voor twee Oostenrijksche schellingen per dag. Zij heeft nu onlangs een betrekking gekregen als werkmeid bij een familie ergens in een voorstad, tegen een loon van ruim f 20 per maand. Het is prinses Ida, dochter van Prins Sul- kovsky, wiens levenswijze zoo buitensporig was, dat zijn familieleden er ten slotte in slaagden, hem in een sanatorium te doen op sluiten. Dr. Taganyi werd als beheerder van zijn bezittingen aangesteld. Prinses Ida groeide op onder de hoede van haar moeder; beide vrouwen ontvingen steeds zeer weinig geld van dr. Taganyi. Na eenigen tijd huwde hij met de prinses en hij zette op haar naam vast; een groot land goed en één millioen gulden. Het huwelijk was ongelukkig en een scheiding had plaats. Eenige jaren later huwde de prinses, een Duitschen graaf, die een verkwister bleek te zijn. Kort na zijn huwelijk werd hij beschul digd van diefstal van den trouwring van zijn vrouw. Na een tweede scheiding trouwde de prinses met een Poolschen landeigenaar, Kunovsky genaamd, maar binnen korten.tijd was er van diens vermogen en bezittingen niets meer over en de ongelukkige prinses moest als „vrouw Kunovsky", als schoon maakster in haar onderhoud trachten te voorzien EEN BALZAAL OP WIELEN. „Wilt u met mij dansen van Londen naar Brighton?" Dat klinkt als een uitnoodiging tot deelneming aan ee lange-afstands- dans. Maar het is niet zoo. Toch ïs het mo gelijk, thans uit lenden te vertrekken en al dansend Brighton te bereiken. Er rijdt nl. tusschen deze beide plaatsen een balzaal op wielen: een groote luxe-auto, die een com plete danszaal bevat. De banken aan den kant kunnen terugge slagen worden, zoodat er een behoorlijke dansvloer vrij komt. De piano kan in elkaar worden geschoven wanneer zij niet gebruikt wordt; er zijn automaten voor sigaretten en chocolade in den auto en uit de achterzijden van de banken kunnen kleine tafeltjes ge schoven worden. De wanden van den auto zijn aardig aan gekleed met vroolijk-gekleurde gordijnen en electrische lampjes met gekleurde kapjes. Zóó reist men wel op zeer moderne wijze van Londen naar Brighton. Vergelijk daar mede de diligences uit de dagen van Dickens! Inbreker: „Hier is 'n mooi dingetje, Bert. Dat heeft die ouwe buffel met scherpschie- ten gewonnen(The Passing Show). KRANIGE PRESTATIES. De heer W. A. Heath, een aannemer uit Zuid-Londen, heeft een kranige prestatie op dansgebied geleverd. Toen hij 43 jaar was, kende hij van dansen totaal niets. Toen ging hij dansen leeren met het gevolg, dat hij nu, op 50-jarigen leeftijd, amateur-dans- kampioen van Europa is! Twee jaar nadat hij dansles ging nemen was hij al dans- kampioen van Engeland en in de laatste vier jaren heeft hij vier wereldkampioenschappen in Parijs gewonnen en nog 16 Europeesche andere zegeteekenen voor dansprestaties. Hij danst altijd met zijn dochter, een mooi meisje van even in de twintig, die les van haar vader heeft gehad. Een andere kranige Engelschman is John Orme, van Wickford, Essex. Hij is nu 80 jaar en zijn grootste liefhebberij ismotorrij den. Hij gaat bijna iederen dag per motor uit, vergezeld door zijn dochter in een zij- spanwagen. Gemiddeld rijdt hij 30 mijlen per dag. Nog niet lang geleden heeft hij zijn land huisje afgebroken en het, zonder eenige hulp, in anderen vorm opgebouwd. Gastheer (die zijn logé naar diens slaapvertrek heeft gebraeht)..Apropos, hang niets op aan die haak. „Glibberige Gerald" komt zich hier icdcrcn nacht om 12 uur ophangen". (The Humoristi. Er is. bij de N.V. Boekerij „De Voortganck" te Amsterdam, een merkwaardig boekje ver schenen, dat volgens den vertaler redevoerin gen bevat, die het Samoa-opperhoofd Tuiavii uit Tiavea (Samoa) na een bezoek aan Eu ropa voor zijn Polynesische landgenooten zou houden. Het is, zegt de vertaler, Erich Scheurmann, in de inleiding, nooit zijn be doeling geweest, zijn redevoeringen voor het Europeesche publiek uit te geven. Toch heb ik, gaat hij voort, zonder zijn medeweten, en zeer zeker in strijd met zijn wensch, deze redevoeringen van een inboorling onder het bereik van Europeesche lezers willen bren gen, in de overtuiging, dat het voor ons met onze Westersche ontwikkeling nuttig kan zijn, te vernemen, hoe een man, die nog leeft in hechte aanraking met de natuur, ons en onze beschaving ziet. Menigeen zal door veel, dat in dit boekje gezegd wordt, tot nadenken en zelfcritiek gebracht worden, want, zegt de vertaler, zijn wijsheid spruit voort uit een voud, de grootste gave, die God een mensch geven kan en die ziet, wat geen wetenschap kan doorgronden. Toen de schrijver Tuiavil leerde kennen, leefde hij vredig en afgezonderd van de Euro peesche wereld op een afgelegen eilandje Upolu, in het dorpje Tiavea, waarover hij heerschte als opperhoofd. Op het eerste ge zicht maakte hij den indruk van een groo- ten, goedigen reus. Hij was bijna twee Meter lang en buitengewoon krachtig gebouwd- Maar zijn stem was zacht en vriendelijk als die van een vrouw, zijn groote, donkere docr zware wenkbrauwen overschaduwde, diep liggende oogen hadden iets stars, iets afwe zigs. Maar als hij onverwacht werd aange sproken, begonnen ze te glinsteren en verrie den een warm zonnig hart. Nu, daarvan leg gen zijn meditaties stellig getuigenis af. Wanneer men hem na lezing van zijn ge schrift kort zou willen analyseeren. dan zou men kunnen zeggen „een fijne, zuivere vent". Al behoeft men het niet in alle bijzonder heden met zijn meermalen allesbehalve vlei end oordeel eens te zijn, hetgeen hij ons te zeggen heeft, zegt hij met een eenvoud, een schier kinderlijken deemoed, die sympathiek aandoen. En dat is niet weinig. De cultuur van Europa beschouwt Tuiavii kort en goed als een dwaling, een „doodloopend slop" ge lijk het in de wat stroeve en ver van onbe rispelijke vertaling heet. „De Papalagi", vertelt hij, „wonen als schaaldieren in vaste huizen. Ze leven tus schen de steenen, als de duizendpoot tus schen lavasplcten. Om hem heen. boven hem en onder hem zijn steenen. Zijn hut gelijkt een opstaande kist van steen. Een kist met gaatjes, die in vakjes is verdeeld. Er is maar één plek, waar men die steenen woningen kan binnegaan of verlaten. Die plek noemt de Papalagi den ingang, wanneer hij zijn hut binnentreedt en den uitgang, als nij er door naar buiten gaat. hoewel het een en dezelfde plek is. Op die plek is een groote houten vleugel aangebracht, die krachtig terug ge- stooten moet worden, om de nut te kunnen betreden. Maar dat is nog maar een begin, vele houten vleugels moeten terug gestooten, voor men werkelijk in de hut is." Na op deze primitieve wijze een uitvoerige beschrijving te hebben gegeven van de Europeesche wo ning, heeft Tuiavii het over onze leefwijze. „Tusschen die kisten (kamers) brengen de Papalagi hun geheele leven door. Zij zijn nu eens in de eene, dan weer in de andere kist. dat wordt geregeld naar den stand van de zon. Hun kinderen groeien op. hoog boven de aarde, hooger vaak dan de hoogste palm boom, tusschen de steenen!! Van tijd tot tijd verlaten de Papalagi hun particuliere kisten, zooals ze dat noemen, om naar een andere kist te gaan, waar zij hun werkzaamhe den verrichten, waarbij ze niet gestoord willen worden en hun vrouw en kinderen niet kun nen gebruiken. Gedurende dien tijd zijn de vrouwen en meisjes in het kookhuis bezig, en koken of maken voethuiden glimmend, of wasschen lendeschorten. Wanneer ze rijk genoeg zijn om bedienden te houden, moeten die het werk doen en gaan zij zelf bezoeken maken of nieuwe eetwaren halen. Op deze wijze leven er in Europa zooveel menschen als er palmen zijn op heel Samoa en dan nog veel meer. Er zijn er wel enke len, die een groot verlangen in zich hebben naar de zon en het licht en naar de bosschen, maar dat wordt over het algemeen beschouwd als een ziekte, waartegen men zich verzetten moet. Wanneer iemand met dat steenleven niet tevreden is. dan zeggen de anderen: hij is een onnatuurlijk mensch. Wij gunnen, zegt de schrijver, de Papalagi graag hun twijfel achtig geluk, maar wij zullen ons verzetten tegen zijn pogingen ook in onze zonnige lan douwen zijn steenen kisten te bouwen en de menschenvreugde te dooden met steen, sple ten (straten bedoelt hij daarmede) vuil, ge raas, rook en zand, zooals zijn voornemen is Volkomen in de war geraakt is Tuiavii door ons geldsysteem. door „het ronde metaal en het zware papier". „Verstandige broeders", zegt hij tot zijn landgenooten, „hoort mij geloovig aan en weest dankbaar, dat ge de zonde en de verschrikkingen der blanken niet kent. Het ronde metaal en het zware papier, dat zij geld noemen, dat aanbidden tic blanken als hun God. Geld is zijn groote liefde, geld is zijn godheid. Er zijn er, wier handen krom geworden zijn en den vorm hebben aangenomen van de pooten der boschmieren, door het vele grijpen naar me taal en papier. Er zijn er. wier oogen blind zijn van het tellen van geld. Er zijn er, die hun vreugde hebben weggegeven om geld, nun lachen, hun eer, hun geweten, hun ge luk, ja. hun vrouw en hun kind. Bijna allen geven hun gezondheid weg voor geld. Ze s!ec- pen het mee in hun lendeschorten tusschen samengevouwen harde hulden. Des nachts leggen zij het onder hun slaaprollen, dat aiemand het weg zal kunnen nemen- Ze den ken er aan. iederen dag, ieder uur, ieder oogenblik. Ook de kinderen! Ze moeten en zullen er aan denken. Het wordt hun door de moeder bijgebracht en zij zien het van den vader. Maar het is dan ook in het land der blanken niet mogelijk ook maar één enkele maal van zonsop- tot zonsondergang zonder geld te zijn. Heelemaal zonder geld! Gij zoudt Uw hon ger en dorst niet kunnen stillen, gij zoudt geen mat vinden voor den nacht. In het naargeestige pfui pfui (gevangenis) zouden ze u opsluiten en u aan de kaak stellen i:i de vele papieren (couranten), omdat ge geen geld hebt. Ik aarzel niet te beweren, dat wanneer in Europa mijn woorden konden worden ge hoord onmiddellijk ook daarvoor rond metaal en zwaar papier zou worden geölscht. Want alle Europeanen zoeken voortdurend naar redenen, nog meer geld te clschen. Eerlijk heidshalve moet gezegd worden: er wordt voor alles zwaar papier en rond metaal ge vorderd, maar het is ook gemakkelijk, het voor alles te krijgen. Ge behoeft niets te doen, dan een handeling te verrichten, die in Europa „arbeid" genoemd wordt. „Arbeidt, dan zult ge geld hebben" is een vaste stel regel in Europa. Maar geen enkele Papalagi durft het geld te verachten. Wie het geld niet liefheeft, wordt uitgelachen, is valea (dom). „Rijkdom dat beteekent veel geld hebben maakt gelukkig" zeggen de Papa lagi. En dan wendt hij zich tot zijn landge- nooten: „Hoeden wij ons voor het geld. Ook ons houden de Papalagi het ronde metaal en het zware papier voor om onze begeerte op te wekken. Ze beweren, dat het ons rijker en gelukkiger maken zal. Velen van ons zijn er reeds door verblind en door de vreeselijke ziekte aangetast. Maar gij, wanneer ge aan de woorden van uw deemoedigen broeder ge loof hecht en weet, dat Ik rie waarheid spreek wanneer ik zeg, dat geld nooit vro lijker maakt en beter, maar we! het hart. in grenzenlooze verwarring brengt, dat door geld een mensch nooit werkelijk geholpen worden kan. dat hij er nooit vroolijker, ster ker en gelukkiger van wordt. gij zult het ronde metaal en het zware papier haten als uw ergsten vijand." De Papalagi, gaat hij verder, zijn arm door hun vele dingen. Het ;s een teeken van groote armoede, wanneer iemand veel noo dig heeft, want hij bewijst daarmee, dat hij arm is aan de dingen van den grooten Geest. De Papalagi zijn arm, want als razenden ja gen zij naar het ding. Zonder dingen kun nen zo heelemaal niet leven. In iedere hut zijn zooveel dingen, dat de blanke hoofdlie den vele mannen en vrouwen in dienst heb ben, die niets anders doen dan die dingen neerzetten waar ze hooren te staan en ze van zand reinigen. En zelfs de allerhoogste taopou gebruikt een deel van haar tijd om haar dingen na te tellen, te verschuiven en te reinigen. Wie weinig dingen heeft, noemt zichzelf arm en is treurig. Hoe meer dingen iemand noodig heeft, hoe beter Europeaan hij Ls. Daarom rusten de handen der Papa lagi nooit, steeds maakt hij dingen. Daarom zijn de gezichten van de blanken vaak zoo moe en zoo droevig en daarom weten slechts enkele van hen tijd te vinden om de dingen van den grooten Geest te zien. Trouwens, in het algemeen hebben de Papalagi geen tijd. Om een uur te maken heeft men zestig mi nuten noodig en nog veel meer seconden. Dat is een vreesdijk verwarde geschiedenis zegt Tuiavii, waarvan ik het rechte nooit be grepen heb, omdat het mij zwaar valt, lan ger dan noodig is na te denken over zulke nonsens. Maar de Papalagi doen daar zeer gewichtig over. Er zijn Papalagi. die bewe ren, nooit tijd te hebben. Ze loopen ver dwaasd rond, als van den aitu bezeten en waar ze komen, stichten ze onheil, omdat ze hun tijd verloren hebben. Die bezetenheid is een vreeselijke ziekte, waarvan geen medicijn man hen genezen kan en waardoor vele menschen besmet worden, zoodat ze diep ongelukkig worden. Een enkele maal heb ik een Papalagi gezien, die Lijd had, die nooit over zijn tijd klaagde maar hij was arm en vuil en veracht. De menschen liepen in een wijden boog om hem heen en niemand sloeg acht op hem. Ik begreep dat niet, want zijn tred was langzaam en rustig en zijn oogen waren stil ep vriendelijk. Toen ik hem vroeg, hoe dat zoo kwam. vertrok hij het gezicht en hij zei treurig: „Ik heb nooit mijn tijd goed weten te besteden, daarom ben ik nu een arme, verachte sukkel." Die man had tijd, maar ook hij was niet gelukkig. Wij moeten de arme, verdwaasde Papalagi van hun waandenkbeelden bevrijden, moeten hun den tijd teruggeven. Laten we hun de kleine ron de tijdmachines afnemen en ze stuk slaan en hen zeggen, dat er tusschen zonsopgang en zonsondergang veel meer tijd is dan een mensch gebruiken kan." Op dezelfde beminnelijke wijze gaat deze vriend, die ons zonder het te willen of te be seffen, onze feilen toont verder over het be roep van de Papalagi en de verwarring, die daardoor wordt gesticht, over de plaatsen van schijnlevcn (de bioscopen) en de vele papieren (de kranten). Met zijn conclusie zal misschien niet ieder het eer.s zijn, maar zij is toch te merkwaardig, om haar h'.er weg te laten: „Het oord van het schijnleven en de vele papieren hebben den Papa'.agi gemaakt tot wat hij is: een zwak verdoold mersch. die liefheeft, wat schijn Ls, die de werkelijkheid niet meer van den schijn kan nderscheiden. die de weerspiegeling van de maan aanziet voor de maan zelf en de dichtbeschreven mat voor het leven." En over de „zware clenk- zicktc" is de man van Samoa allerminst te spreken. Het eenige, dat die denkpatienten zou kunnen helpen: het wegslingeren van gedachten, het vergeten, daarin wordt geen onderricht gegeven en dat kan ook bijna nie mand. De meesten dragen in hun hoofd een zoo zware last mee rond, dat hun lichaam er moe van wordt en krachteloos en verlept is voor den tijd."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 15