HUISVLIJT.
KALENDERS.
RAADSELS
DUIMELIJNTJE.
Sprookje van
HANS ANDERSEN
naverteld door W. B.—Z.
3)
Ons kleine Duimelijntje
Liep door het mollenhuls.
Er lagen dikke loopers
Je hoorde geen gedruisch.
Opeens, hè wat ze schrikte,
Wat lag daar op den grond,
Het scheen een groote vogel.
Hoe die den weg daar vond?
Heer Mol, die zag haar beven
Hij lachte van de pret
„Schrik niet, dat is een zwaluw
Ik borg hem daar zoo net."
„Een zwaluw? Och, hoe treurig
Vond U hem in 't bosch?
Was hij van kou gestorven
En lag' hij op *t mos?"
„Ja, dat zal zeker wel zoo zijn,"
Beweerde toen Heer Mol.
Maar straks komen er kevers fijn
Geslopen in mijn hol.
Doodgravers zijn het, weet je kind
Die vogel is hun aas.
Maar 'k hap ze alle lekker op,
In plaats van brood met kaas."
„Och," zuchtte Dulmelijntje,
„Wat vind ik dat toch droef,
Ik wou wel een grafje maken,
Dat ik hem zelf begroef."
Heer Mol schudde zijn pelsje
Al lachend heen en weer.
Die rare Dulmelijntje
Was hem heusch al te teer.
Maar 's nachts kon 't kleine meisje
Niet slapen van verdriet
Ze dacht steeds aan den vogel,
Waarom? dat wist ze niet.
Heel vroeg sprong ze uit haar bedje
En vlocht van stroo en hooi
Een warme zachte deken,
Hij leek heusch keurig mooi.
Zij ging toen naar den vogel
En spreidde toen heel zacht
Over de koude vleugels
De warme wintervacht.
„N i ga ik je begraven
Mijn lief, lief vogelijn
Laat ik je nog eens streelen,
Je bent zoo zacht en fijn."
Ze drukte toen haar hoofdje
Tegen 't vogelborstje aan,
Opeens, zij schrok, wat was dat?
Zij hoorde 't hartje slaan.
O! 't vogeltje het leefde.
'fc Was slechts verstijfd van kou,
Ze zou hem streelen, koestren,
Tot hij weer leven zou.
Kon ze hem nu maar dragen,
Maar ze was heusch te zwak
En als ze hem liet vallen,
Licht dat zijn pootje brak.
Ze zocht de grootste bladen
En dekte warm hem toe.
Toen ging ze naar de veldmuis,
Want ze was o zoo moe.
Ze kon 's nachts weer niet slapen
En weer voor dag en dauw,
Sloop ze naar onzen zwaluw
Hoe of hij 't maken zou?
Hij lag met open oogjes,
En keek haar dankbaar aan,
En zei: lief duimelijntje,
Je hebt me goed gedaan.
Maar 'k heb zoo'n dorst lief meisje.
Mijn keel is o zoo droog,
Als ik 't durfde wagen,
'k Geloof, dat 'k naar bulten vloog."
..Neen zwaluwtje, dat gaat niet,
Daar buiten ligt veel sneeuw,
Er vliegt geen enkle vogel.
Slechts hier en daar een meeuw.
Maar 'k zal je water brengen,
Al op een klimopblad,
'k Kan niet meer dragen, weet Je,
Maar 't is toch altyd wat.
Vertel me eens, hoe kwam Je
Hier toch zoo heel alleen.
De andere vogels zijn toch
Naar warme landen heen?"
„Ja kind," sprak nu de zwaluw,
Ik vloog mee in de schaar,
Maar 'k wondde me aan doornen,
O, kind, wat was dat naar!
Niemand zag mij daar hangen.
De andren vlogen voort.
En hoe ik floot en tjilpte.
Geen zwaluw heeft 't gehoord.
Eerst hing Ik in de takken,
Toen viel ik op den grond,
Maar verder weet ik niets meer,
Was jij het, die me vond?"
Duimelijntje ging vertellen,
Hoe 't verder was gegaan.
En hoe ze was geschrokken,
Teen 't zwaluwhart ging slaan.
Maar nu zal 'k voor je zorgen,
jTot je weer sterk zult zijn."
.(Wordt vervolgd.)
We zullen 't nieuwe jaar beginnen
met nog een kalenderschildje. Twee
vechtersbazen op een schutting. De
worm waaraan ze trekken, wordt
door een koordje voorgesteld, dat we
POSTZEGELRUBRIEK
BD5NIË-H ERZECDWINA
11
J A
JA
sA
/Sr
/sA
/At
jA
sA
*4.
A
sa A
ssA
ju A
taA
sa A
/A
j Ai
sAi
bosmc
I.
We zullen de Donaulanden beëin
digen met de behandeling van Bos-
nië-Herzegowina, vroeger rijksland
van het keizerrijk Oosten rijk-Hon
garije, sinds 1919 gevoegd bij Servië,
dat nu vergroot Yougo Slavië heet.
Na de samenvoeging gaven deze lan
den zelf geen zegels meer uit. Wel
werden de resteerende zegels van
een opdruk voorzien en door Yougo
Slavië verder uitgegeven, doch deze
krijgen een beurt bij de behandeling
van dat land.
De eerste serie werd uitgegeven
gedurende 1879—93. Deze zegels ver
toon en op een groot schild een ade
laar met 2 koppen en een kroon, met
tusschen de vleugels het wapen. De
adelaar is gelijk aan die van de eerste
Oosten rij ksche zegels. In de boven
hoeken staat, het waardecijfer, de
onderste hoeken zijn bewerkt. De
landsnaam komt op deze zegels niet
voor. De waarden zijn 1.2 kreuzer
(zwart), 1 kreuzer (grijs), 2 kreuzer
«geel». 3 kreuzer (groen) 5 kreuzer
nood) 10 kreuzer blauw). 15 kreuzer
'bruin), 20 kreuzer (olijf) en 25
kreuzer (roodviolet) Grootte van de
vakjes 2.8 bij 2.4 c.M.
Gedurende 190001 verscheen een
nieuwe serie in dezelfde teekening.
De waardecijfers, in hellers uitge
drukt, staan nu in de onderste hoe
ken. Voor de kronenwaarden krijgen
we zegels in groot formaat met de
teekening een weinig gewijzigd en
door de gaatjes in de snavel beves
tigen. Het jaartal wordt op een klein
kaartje hieraan bevestigd. Vóór we
't geheel uitzagen, zorgen we eerst,
dat de gaatjes in de snavels uitge-
de waardecijfers op alle hoeken. Uit
gegeven werden: 1 heller (zwart), 2
heller (grijs), 3 heller (geel) 5 heller
(groen), 6 heller (bruin) 10 heller
(rood), 20 heller (rose), 25 heller
(blauw), 30 heller (geelbruin), 40
heller (oranje), 50 heller (lila)
Grootte van de vakjes 2.8 bij 2.4 c.M.
1 kroon (rose), 2 kronen (blauw) en
5 kronen (blauw-groen). Grootte van
de vakjes 3.2 bij 2.8 c.M. Zie voor de
indeeling 's schetsie.
Nieuwe deelnemers:
112. Rlnus Klaasen, Kleverlaan 5.
114. Piet Verhagen, Leidschevaart
No. 20.
116. Jan Serné Tempeliersstr. 49.
117. R. Danse, Pres. Steinstraat 93.
118. Rie Niesten, Marnixstraat 35.
S.
Rustenburgerlaan 23.
ROOFVOGELS.
De wereld der roofdieren ls een
interessante, maar het aparte we
reldje der roofvogels munt daarbij
nog uit. Het belangwekkendste van
alles is zeker wel, dat je aan het
uiterlijk van een vogel dadelijk kunt
zien wie en wat hij is. Hier heb je
b.v. de afbeelding van een zwemvo
gel, dat zie Je natuurlijk aan de
zwemvliezen. Maar ook is het een
roofvogel. Dat zie je aan den snavel,
aan den punt, zoowel als aan de
lengte. Het is een soort havik.
De snavel is zoo lang en heeft
zoo'n scherpen punt- om als wapen
te worden gebruikt. Een harde slag
zaagd zijn, daar anders het
hout scheurt, 't Model ligt in de Tij
dingzaal ter bezichtiging.
S.
Rustenburgerlaan 23.
met de punt er van is in staat om
een sterken dierenschedel te klo
ven. Met zijn langen snavel is het
dier zeer gebaat omdat, hij daar
door overal gemakkelijk bij kan ko
men. De deskundige ziet aan dezen
vogel echter onmiddellijk nog een
bijzonderheid. Dat ls n.l. dat hij
veeren op den kop heeft. Dit wijst
er op dat het beest hoogstvermoede-
lijk alleen op levend gedierte jacht
maakt doch kadavers met rust laat-
Dieren die wel kadavers verslinden
hebben n.l. over het algemeen kale
koppen. Als voorbeeld noemen wij
den steltlooper de Maraboe en dc
gevreesde aasgier. Hun kale koppen
zijn wel leelijk om te zien, maar in-
tusschen zeer practlsch, want daar
door kunnen zij naar hartelust in
de kadavers rondwroeten. Dit zou
niet zoo gemakkelijk gaan als zij
veeren op den kop hadden, want
dan zouden zij er eerstens na een
poosje ontoonbaar uitzien en twee-
dens dikwijls de kans loopen dat zij
hun kop niet meer konden terug
trekken nadat zij hem ergens had
den ingestoken Je ziet, de voorzie
nigheid heeft elk beest apart toege
rust voor zijn taak in het leven!
RU1LRUBRIEK
THEO VISSER, Brederodestraat 2,
heeft een geheel zwart klein poesje
Wie het hebben wil, mag het komen
halen.
WTM ANEMa. Marnixstraat 22
heeft 23 Pleinesp!., 66 bons van Tie-
leman en Dros, 2 bons Koffie-Hag.
Dit alles wil hij rullen voor Hagze-
gels. Ruiltijd de volgende week na 7
uur 's avonds.
ALI v. NORDEN, Olycanstraat 11
heeft 17 Hcrfstpl. 11 Blonde duinen
pl. Deze wil ze ruilen voor Bloemen
in onzen tuin. Ruiltijd tusschen 5
en 6 uur.
DE WEDSTRIJD.
Wedstrijd-inzendingen ontvangen
van: Appeltje oud 14 jaar teekening,
Appelmootje, oud? teekening, Ap
peltje, oud 14 Jaar, gedicht. (Is dit
zelf gemaakt?). Appeltje, oud 14
jaar, opstel, Appelmootje, oud 12
jaar, gedicht. (Is dit z"lf gemaakt?).
Schoonschrlftwedstrijd ontvangen
van: Bertha Verhagen.
Raadselprljzen voor de maand De
cember zijn bij loting ten deel ge
tallen aan:
EGMONDERTJE, BALLENBREI-
BTERTJE, DE KLEINE BOUWER en
KERSTROOSJE,
die ze Woensdag 8 Januari bij mij
jnogen afhalen.
(Deze raadsels zijn Ingezonden
■oor Jongens en Meisjes, dia Onze
feugd lezen.)
Iedere maand worden onder de
fceete oplossera vier boeken »erloot.
AFDEELING I
(Leeftijd 10 Jaar en ouderj
1. (Ingez. door Het Timoreesje.)
Ik ben een bekend spreekwoord
[ran 28 letters.
13 14 is versterkend.
9 10 11 12 is niet heel.
28 27 28 is meisjesspeelgoed.
5 4 2 3 is een ander woord voor
kier.
24 23 22 21 ls een kleur.
1 10 11 wordt bij vele spelen ge
bruikt.
15 16 16 17 is een jongensnaam.
6 7 8 26 is een zwemvogeL
19 20 is een voegwoord.
26 25 13 21 behoort bij een boer
derij.
2. (Ingez. door Het Timoreesje.)
Ik ben een mooie vogel van 8 let
ters.
2 3 4 is een viervoetig dier.
7 8 6 7 is een deel van het huis.
5 6 3 is een meisjesnaam.
4 8 1 wordt door dames in den
winter gebruikt.
3. (Ingez. door Boerinnetje.)
Strikvragen.
a. Welk mes kan men niet gebrui
ken om te snijden?
b. In welke glazen kan men het
meest schenken?
c. Waarom eten In het oude-man-
nenhuis de oude mannen meer dan
de jonge?
d. In welke steden stierven vroeger
de meeste menschen?
4. (Ingez. door Boerinnetje.)
Ik ben een meisjesnaam van 9
letters.
4 5 6 7 groeit aan het water.
8 9 Ls een uitroep van kleine kin
deren.
1 6 7 is een lidwoord.
7 2 3 7 is een verblijfplaats voor
kampeerders.
5. (Ingez. door A. B C.)
Ik besta uit 9 letters en word
iedere week met blijdschap begroet.
Onze kuikens hebben 9 1 2 3 4 2
veertjes.
Wij zijn nog 5 12 8
Eerlijkheid is een 9 6 7 8 9
6. (Ingez. door Michiel de Ruyter).
Vul deze kruisjes in met medeklin
kers, zoodat er een goed gedichtje
komt.
xexix xex xieuxe xaax xex xoex.
xoe xxixx xe xexx
xax xoxxx xex xoex.
AFDEELING n
(Leeftijd 9 Jaar en jonger.)
1. (Ingez. door Marietje G.)
Ik ben een straat in Haarlem en
besta uit 6 letters.
Mijn 1ste en mijn 6de letter en
nee een a vormen een huisdier.
Mijn 2de en mijn 5de letter en nog
een e en een t vormen een dier, dat
een gewei draagt.
Mijn 3de en mijn 4de letter en nog
een c, een a en nog een a vormen
een lekkeren drank.
2. (Ingez. door Jan ten H.)
Krulsraadsel.
De kruisjes moeten hetzelfde
woord noemen.
x
x
X
X X X X X X X
x
X
X
een medeklinker
een dier met vier handen,
bergen in Zwitserland,
kan mooi of leelijk zijn.
droomen we 's nachts,
een soort vaartuig
een medeklinker
R, (Ingez. door Arnold.)
Ladderraadsel
A
B
C
D
E
F
De 1ste sport noemt een dier uit 't
bergland.
De 2de sport noemt ook een dier
uit 't bergland.
De 3de sport noemt een vogel.
De 4de sport noemt een vogel.
De 5de sport noemt dieren, die op
menschen lijken.
De 6de sport noemt een familie
lid.
Iedere sport bevat 4 letters. De
letters A B C D E F moeten een jon
gensnaam noemen.
4. (Ingez. door Zwaluw).
Vul de stippels in met klinkers,
zoodat er een aardig gezegde komt.
G d b g nn n, s h lf
g w nn n.
5. (Ingez. door Roodborstje.)
't Rad van avontuur.
1
1—9
is
een jongensnaam.
2—9
is
restjes turf.
2—9
is
Zingen wij.
4—9
is
een vervoermiddel,
5—9
is
een plaats in N.-Holland.
6—9
is
het beste van de melk.
7—9
is
een menigte
8—9
o
is
dezelfde jongensnaam als
12 3 4
5 6 7 8 9 noemt een groote
stad in Nederland.
6. (Ingez. door Karei de Groote.)
Verborgen vruchten.
a. Beschouw deze plaat eens goed.
b. In de opruiming kocht ik die
schoenen.
c. Kom rakker, steek ook eens een
handje uit.
d. Kom, kom, merk nu ook de goe
de dingen eens op.
Raadseloplossingen
De raadseloplossingen der vorige
week zijn:
AFDEELING I.
1. Zooals het klokje thuis tikt, tikt
het nergens.
2. Een ezel stoot zich in 't gemeen
geen tweemaal aan denzelfden steen.
3. Leeuwarden.
4. Roodkapje, Sarina, Theeroosje,
Draaitol
5. Andijk.
6. Stucadoor, Steendrukker, Siga
renmaker, Kleermaker.
AFDEELING II
1. Vogelenzang.
2. Bal, dal, gal, hal, mal, pal, val,
wal.
3. Kerstboom.
4. Nieuwjaar.
5. Scheurkalender van 1929.
6. Negentienhonderd dertig.
Goede oplossingen ontvangen van:
Karei I 6, Wipneusje 6, De kleine
Violist 6, De kleine Vogelvriend 6.
Trambestuurder 6, Katuil 3, Graaf
Lodewijk 6, De kleine Koopman 6,
Vergeet mij nietje 6. Babbelkousje 5,
Wenda 6. Breeroo 6, Bloze Krlekske
6, Graaf Lodewijk 6, Mimi Poesekat
ft Piet Hein 6, Dicky Durf 6, De
Schipperin 6, Katuil 6, Egmondertje
4, Mopsneusje 2, Brillantster 6, Bal-
lenbreistertje 6.
De kleine Kapitein 6 Damiaatje 6
De Ster van Bethlehem 6 Rangeer-
dertje 0 Teekenaarster 4 Bloemen-
daalstertje 6 Kerstroosje 6 Zonne
straaltje 6 Violetta 6 Breeroo 6 Kriel
kip 6 Sneeuwklokje 6 Obione 6 Pa-
pavertje 5 Zevenster 6 Bloze Krieks-
ke 6 Hardlooper 6 Herfstkind 8 Klei
ne Stoffeerder 6 Zomerbloempje 6
Kerstroosje 6 De kleine Bouwer 5 Ro
zenknopje 6 Juffertje Schrijfgraag 6
De kleine Voetballer 6 Alba 6
Zeeuwsch Boerinnetje 3 Blauwdruif-
je 6 Doctor Mystero 4 Don Frederik
6 Tilburgertje 6 Pioenroos 6.
WIE WAS DE HELD?
door
W. B Z.
7)
Jan wou toch wel eens toonen, dat
hl] ook wel springen kon. Hij plantte
den stok aan den walkant en sprong
wel een meter ver.
„Gaat 't niet fijn?" vroeg Jaap.
Jan moest het beamen, maar Jen
nie vroeg, of ze nu weer met haar
spelen gingen.
Jaap had er geen zin meer in. Hij
wou liever aan den walkant wat
met. den stok gaan spelen.
„Ik weet er nog een te liggen." riep
Jaap opeens. En hij vervolgde: ..Als
ieder er een had, zou de pret nog
grooter wezen."
„Laten we nu nog wat met Jennie
gaan spelen," stelde Jan voor. En hij
vervolgde: „We hebben 't immers
aan je moeder beloofd?"
„Eerst een klein poosje springen,"
zeurde Jaap.
Jan was in tweestrijd Terwijl Jaap
een stok zocht, ging hij naast Jen
nie zitten. „De mannen moeten wer
ken en nu moet moeder alleen op 't
kind passen," probeerde hij Jennigje
zoet te houden.
„Nee, dat wil Jennie niet," ant
woordde het kleine ding.
„Wie komt er een koekje halen?"
klonk nu moeders stem.
„Ikke!" riep Jennie. Jan volgde
haar. Hij keek nog»naar Jaap. maar
die was in 't vooronder verdwenen.
„Jaap we krijgen een koekje",
waarschuwde Jan. Jan en Jenneke
kregen van moeder een lekker kopje
thee, een koekje en een balletje.
Tante Sjoukje had een zakje vol van
die lekkere balletjes meegebracht.
„Waar is onze Jaap?" vroeg vader.
„Lust hij soms geen koekjes meer?"
„Hij zoekt een stok," vertelde Jan.
„Hij speelt niet meer vadertje. Hij
wil springen," vertelde Jennie.
„Is die bengel weer kattekwaad
aan 't uithalen?" vroeg vader boos
en een treedje overslaand snelde hij
naar boven. Hij keek naar alle kan
ten, maar Jaap was nergens te zien.
Hij liep naar 't voordek en riep:
„Jaap, Jaap. waar zit je?"
Opeens een plomp, een slag en een
angstig roepen. Vader Verhorst
stond te beven van schrik. Hij keek
naar den voorsteven en zag daar
Jaan spartelen in de roeiboot.
„Heb je je bezeerd?" vroeg vader.
Het antwoord kon vader niet ver
staan. Zoo kreunde de jongen. En
't was niet zoo heel gemakkelijk de
boot te bereiken. Het duurde dan ook
wel een paar minuten voor vader bij
Jaap was. Och, och. wat zag die jon
gen eruit. Zijn gezicht was bebloed
en een dikke buil prijkte midden op
zijn voorhoofd.
„Waar heb je nog meer pijn?"
vroeg vader terwijl hij Jaap voor
zichtig op de bank zette.
„Overal," kreunde Jaap.
„Kun je staan?"
,,'k Weet niet, vader."
„Probeer het eens, want we kun
nen hier niet blijven."
Jaap kwam. hoewel met veel moei
te, overeind.
„Gelukkig, je hebt je beenen niet
gebroken."
„Maar ze doen wel pijn."
„Dat is mogelijk, maar 't kan al
tijd nog erger. Vertel me nu eerst
eens, hoe je hier bent verzeild ge
raakt."
Jaap wreef met zijn hand over zijn
bebloed gezicht, maar hij antwoord
de niet.
„Nu, Je bent toch zeker niet ovat
boo d gewaaid."
,,'k Wou
„Wat wou je? Anders ben je ook
zoo verlegen niet."
,,'k Wou zoo met den stok.
langs den stokin 't bootje
springen."
„En toen ik Je riep, schrok je?"
„Ja, vader."
„Zoo. Dank er onze lieve Heer maar
voor, dat je je armen en beenen niet
hebt gebroken. Je hadt wel mors
dood kunnen zijn. Probeer me nu
maar stijf vast te houden, want je
bent heusch geen licht vrachtje."
Toen vader Jaap's pijnlijk zuchten
hoorde, nam hij hem in zijn sterke
armen en bracht hem zoo aan boord.
Daar stond moeder al uit te kijken
met vader Berger, 't Was. of ze er
een voorgevoel van had, dat Jaap
weer wat had uitgehaald.
„Hij had er zijn leven bij In kun
nen boeten," vertelde vader, tot-wijl
hij Jaap het trapje afdroeg en hem
toen in de bedstee legde.
Moeder, de Bergers en tante
Sjoukje vernamen toen. wat er ge
beurd was, Jaap had wel weg willen
kruipen. Hij zag wel. hoe boos tante
Sjoukje keek. Haar blauwe oogen le
ken nu wel zwart.
Een ding was gelukkig. Hij zou nu
ze kei' aan boord moeten blijven en
de reis meemaken. Jan moest dan
maar alleen mot tante Sjoukje mee
gaan.
Moeder begon Jaap's gezicht af te
wasschen. Ze maakte zijn kleeren los
en onderzocht, of er iets gewond
was. Hier en daar vertoonde zich een
blauwe plek.
„Heb je nergens aan gedacht? Niet
aan je Zondagsche pak, je nieuwe
schoenen?" vroeg moeder verwijtend
Jaap kreunde en steunde maar,
misschien erger dan bepaald noodig
was.
„Wil ik even den dokter halen?"
vroeg vrouw Buursma.
„De jongen mocht eens inwendig
gekneusd zijn," zei moeder.
„Hier schuin over woont dokter
de Jong. 'k Zal er meteen heen
gaan," zei vrouw Buursma kordaat.
Zonder verder antwoord af te wach
ten, stond ze op en verliet het schip.
Schipper Berger stelde nu maar
aan zijn vrouw voor om naar eigen
haard terug te keeren. Ze hadden
heel veel medelijden met Jaap en
zijn ouders, maar voor 't oogenblik
konden zij toch niets doen.
„Heb je ons noodig, kom dan maar
gerust aankloppen," zei vrouw Ber
ger op hartelijken toon. Pas waren ze
vertrokken of ze hoorden stappen
over de loopplank.
,,'t Zal de dokter zijn," zei moeder
't Was dc dokter. Vrouw Buursma
stelde voor, dat Jenneke met haar
een grachtje omging. Jennie wou
wel. Voor anderen was ze wat verle
gen, maar bij vrouw Buursma voelde
ze zich thuis.
Dokter de Jong onderzocht Jaap
van top tot teen en vroeg ondertus-
schen aan den vader, hoe alles ge
beurd was.
Af en toe kreunde Jaap, als de
dokter een pijnlijke plek aanraakte.
„Je mag van geluk spreken, ais je
er alleen met pijn afkomt," zei de
dokter tegen Jaap.
Toen het onderzoek was afgeloo-
pen, hoorde Jaap den dokter tegen
zijn ouders zeggen: „Ik zou hem
maar niet over zee laten gaan. Hij
moet geheel en al rust hebben.
„Hoe krijgen we hem bij vrouw
Buursma?" vroeg moeder aan vader.
De dokter werd verteld, dat Jaap in
Amsterdam woonde.
„Ik wil hem er over een half uur
tje wel heen brengen met mijn au o 1
bood de dokter aan. „De groote
moeilijkheid is echter hoe krijg je
hem in mijn auto?"
„Mijn buurman wil me wel helpen
met 't vervoeren," zei schipper Ver
horst.
De dokter vertrok en vader ging
Berger even waarschuwen. Moeder
zette zich voor de bedstee neer.
„Wat Ls dat? Tranen? Waarom
huil je Jaap?"
,,'k Wou liever hier blijven."
„Dat gaat niet, jongen. Je hoorde
dat de dokter het verkeerd vond, dat
Je over zee ging."
„Een paar dagen nog.
„Nee. mo-gen moet vader vertrek
ken. Hij heeft veel vracht in."
„Maarrr
„Wat maar?"
(Wordt vervolgd.).