DOLLARKONINGEN
UIT VERGEELDE PAPERASSEN.
'béheh
ZATERDAG 11 JANUARI 1930
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
VIJFDE BLAD
door P. J. ZüRCHLR.
Winsf- en ver!<"sprst^n. Speelman, de „los
bol" en wat Valertijn van hem getuigt.
Buitenverbli'ven en hoe Weltevreden gaande
weg ontstond.
Op Bronbeek hangt een fraai schilderij van
Beerstraten, voorstellende de vloot van Adam
Westerwolt, die in 1638 in gevecht gewikkeld
is met een Portugeesch eskader voor de kust
van Goa, de voorname sterkte en vestiging
van „Portugaels Indiën". Te voren reeds on
dernam Van Diemen verschillende operaties
tegen Ceylon, op de kust van Koromandel en
om het bezit van Malakka, doch een jaar
na de operaties voor Goa (1639) was het de
Commandeur Cornelis Simonsz. van der
Veer, die met een eskader van zeven schepen,
alle te Batavia toegerust, den toegang tot de
baai van Goa forceerde en, in weerwil van
de daar aanwezige, geduchte kuststerkte er
in slaagde, drie groote Portugeesche galjoe
nen te veroveren en in brand ve steken. Dit
wapenfeit werd door Hendrick van Antho-
nissen in beeld gebracht. Het doek hangt in
het Rijksmuseum te Amsterdam.
Van al deze en meerdere, we zouden bijna
kunnen spreken van tallooze, expedities en
krijgstochten te land en ter zee is Batavia
het hoofdkwartier en de operatiebasis ge
weest. Daar werd alles voorbereid en tot in
de puntjes tot uitvoering gebracht, door de
mannen, die de Oost-Indische Compagnie
vertegenwoordigden in het verre Oosten,
waar dat. lichaam zich „steêvast" en overal
had ingewerkt als een netwerk van wortels
yan een plant in de aarde.
Een ietwat latere, aansluitende periode
brengt der Compagnie een leelijken nim
mer herstelden verliespost. In 1661 raakte
zij Formosa, „de Paerel in haer kroone",
kwijt, maar de krijgstochten tegen de Portu-
geezen op Ceylon en aan de kust van Koro
mandel bracht den onzen wederom „nieuwe
lauweren". Het was Rijklof van Goens. diplo
maat en krijgsman tegelijk, die in 16581663
ons deze voordeelen bracht. In 1672 versloeg
deze admiraal een Fransche vloot en van
1678—1681 is hij Gouverneur-generaal van
Indië geweest.
De doortastende en hoogst-verdienstelijke
Cornelis Speelman, de gelijkwaardige van
Rijklof van Goens, bracht in 16671669 de
onderwerping der Makassaren tot stand. Hij
was tevens de man, die in 1676 in Oost-Java
tegen het machtige rijk Mataram, de opera*
ties opende. Hiermede was gelijktijdig het
begin ingeluid van den eersten Jayaanschen
successie-oorlog, die in 1708, net zeer voor-
deellge perspectieven voor de V.O-C. eindig
de. Van 1681'83 is ook hij Gouverneur-
generaal geweest, maar zijn verdiensten als
generaal waren belangrijk grooter dan die
als landgenoot. Hij was een man van weinig
traditie en wat men pleegt te noemen
een „losbol". Lange jaren heeft een speciale
uitgang in het „Kasteel van Batavia", nog
den naam van „Speelmanspoortje" gedragen
en dit had, mogen wij de overlevering geloo-
ven, zijn naam te danken aan het feit, dat
dit poortje een toegang tot het Kasteel was,
waardoor de vrouwelijke bezoeksters van
dezen doorluchtigen ..luchtigen" gezagsdra
ger, het Kasteel bereikten. De overlevering
dan, vertelt o.m. van hem, „dat hij even
vaardig was met de pen als met het zwaard
en dit was te verwonderlijker, omdat hij ook
vrij sterk drinken, en zoowel een „nagtje",
totdat hij ze allen van de bank gedronken
had. overzitten kon."
Alweer Valentijn, de geschiedschrijver van
de Compagnie, toekent hem als: ,.een Heer,
die 't vuur en verstand ten oogen uitzag, en
in 't gemeen zoo gevreesd was, dat hij alles
voor zich beven deed; doch hij was een groot
voorstander van zijn vrienden. Hij was de
langste niet, maar wat gezet, rond en frisch
van wezen, scherp en redelijk kloek van
neus, loens van gezicht, hebbende fraai, grijs
achtig gekruld haar met lange vlammen."
(Moderne spelling van mij. Z.).
Onder zijn bestuur ontwikkelde zich in
Bantam een omwenteling. De oude Sultan
Agoeng, werd onttroond en naar Batavia
overgebracht, waar hij in 1695, op het Kasteel
overleed. De politieke lijn van die dagen vol
gende. verleende de Compagnie asn diens
opstandigen zoon, Sultan Hadji „krachtige
hulp" en onnoodig te zeggen, dat haar dit
géén windeieren legde. Een bij uitstek vocr-
deelig handelsmonopolie was er het gevolg
van en gelijktijdig de definitieve verdrijving
van de Engelschen. die hun steun aan den
ouden Sultan hadden verleend.
Joannes Camphuis (16841691) was zijn
opvolger. Deze was een groot voorstander
van kunsten en wetenschappen en last not
least van den vrede- Als secretaris der
hooge „Regeeringhe" is hij de man geweest,
die de eerste geregelde geschiedenis van Ba
tavia en Jacatra „uyt oude papieren by mal
kanderen ghetrocken" heeft- Zijn bestuur
kenmerkte zich dan ook door een periode van
betrekkelijke kalmte en rust. Weliswaar ver
wekten de Baliërs onder aanvoering van
Soerapati een opstand en veroorzaakte de
vorst van Boni een over het paard getild en
potentaat, Aroe Palakka. ons grooten over
last. doch te Batavia heerschten „pais en
vreè". Er bestond nu geen vrees meer voor
verdere aanvallen. En in dien vred es-toestand
breidden de cultures zich uit- De Clilneezen
hadden zich geheel meester gemaakt van de
suiker-cultuur. Het jaar 1696 bracht de
koffie-cultuur op Java, die later op West-
Java werd uitgebreid.
Hoewel het einde van 1600 Batavia tot het
toppunt van bloei opvoerde, waren de eerste
kiemen van verval reeds zichtbaar. Ook de
Compagnie, uiterlijk een bloeiend lichaam,
ging reeds onder een zwaren schuldenlast
gebukt. Ook haar verval stond voor de deur.
In de tweede helft der zeventiende eeuw
bezocht zekere Gerrit Vermeulen onze ko
lonie. Hij beschrijft Batavia als „de gesond-
ste plaetse uyt Indiën, uyt oorsaek van haer
voortreffelijcke gelegentheyt en omme de
seer aangenaeme riviere, die alle heerelijcke
tuynen rondomme de stadt besproeyt" Dit
oordeel was ook vrij unaniem dat van vele
andere Nederlanders en vreemdelingen, die
de „Kolonie" bezochten, maar die „aenge-
aaeme riviere" zou gelijktijdig een leeJijk
struikelblok worden. Het was in het jaar
1699. dat een eruptie van de nabij gelegen
Salak, door een aardbeving gevolgd, de Tjili-
woeng de „aangenaeme riviere" en bij
kans alle ..graften" deed verstoppen. Bij laag
water en dat was in den drogen tijd, den
Oostmoesson, schering en inslag wasem
den die „graften" dan „veele en kwaade dam
pen uyt" en dit heeft veel bijgedragen tot de
inderdaad beruchte ongezondheid van de
stad. Vóór de monding was een „bank" ont
staan, die voortdurend „groeyde". Om deze
aanslibbing zooveel mogelijk te keeren, liet
men een baggermolen „aanrukken", maar
dit bleek monnikenwerk. Enkele grachten
kwamen bij droog weer geheel droog te lig
gen. Toen werden de bewoners verplicht tel
ken jare in de maanden Juni en Juli voor
hun woning de gracht te laten „uitdiepen",
maar er was geen bijhouden aan, want eeni-
ge maanden daarna zaten de grachten tóch
weer dicht.
De Gouverneur-generaal Van Outshoorn,
Camphuis' opvolger, in 1701 „eervol ontsla
gen" heeft aan de bekende Tijgersgracht nog
ongeveer twintig jaar gewoond héél anders
dan de huidige Ambtsdragers, bléven velen
hunner in Indië hij overleefde er zijn
beide opvolgers: zijn schoonzoon Joan van
Hoorn (17041709) en Abraham van Rie-
beeck (1709—1713), zoon van Jan van Rie-
beeck, den stichter van de Kaap-kolonie.
Volgens de gewoonte der Regenten in het
verre vaderland, laat zich ook in Indië, bij
de opvolging, de familie-verwantschap ge
voelen. getuige het feit, dat de laatste land
voogd ook nü weer een zwager van Van
Hoorn was. Het meerendeel hunner werd in
Indie gekozen. Dit was trouwens geheel over
eenkomstig de wenschen der Compagnie aan
welke gelijk wij gezien hebben reeds
door Jan Pieterszoon Coen, op zijn steifbed
werd voldaan.
Geheel overeenkomstig de gewoonte onzer
achttiende-eeuwsche regenten, die hun zo
merverblijven langs de Vecht hadden, begon
men ook in Indië meer en meer er toe over
te gaan om, behalve een woonhuis in de stad,
tevens een landhuis buiten, in de naaste om
geving te hebben. Zoo bezat Camphuis het
eiland Edam, dat hij, bij legaat, aan zijn
schoonzoon van Hoorn schonk. Geruimen
tijd heeft deze het nog in den toestand, waar-
het verkeerde Camphuis had er eon Ja-
panschen tuin doen aanleggen als ver-
poozingsoord bewoond. Na hem volgende
landvoogden bleven bij voorkeur wat dichter
bij huis en richtten zich verpoozings-verblij-
ven op het land in en het is een tijdlang
een onderlinge wedijver geweest om „deese
playsante ende verm aakelij cke tuynen" zoo
fraai mogelijk aan te leggen met rotspar
tijen en waterwerken en perken, gelijk Broek
in Waterland die in die dagen kende, te ver
sieren.
En bij het aantal Nederlanders en vreem
delingen, dat over de schoonheid van ons
nieuw verworven bezit, dat „oogeleyn van
Indiën", niet uitgepraat raakte, voegde zich
nu ook de schilder Cornelis de Bruyn. die
reizende „voor saecken ende syn playsier", in
1706 te Batavia verbleef. Hij was herhaalde
malen de gast van den gewezen directeur-
generaal, Van Riebeek. op diens buiten te
Tanah-Abang (spr. uit: Tanabang), op het
buiten Struyswijk van den Gouverneur-gene
raal Van Hoorn en op de „vermakelijke hof
stede" bij Noortwijck, van den Raad van
Indië, Cornelis Chasteleljn. Behalve de stad,
roemt ook deze gast ten zeerste „de schoone
hofsteeden, tuynen, mitsgaeders de wo
ninghen buyten".
Een ieder, die het maar even betalen kon
verliet de stad van Jan Pietersz. Coen, om
zijn vrije uren en vacanties in mensehwaar-
diger omgeving door te brengen. De stad
Batavia moge fraai geweest zijn, beschouwd
in het licht van de buitengewone moeilijk
heden met welke onze pionniers te vechten
hadden, in werkelijkheid was zij d3t niet. Zij
stonk door de permanente aanslibbing van
de groote Rivier en als gevolg van de eruptie
„Hè zeg, kijk 'es even mat 'n hoogen hoed
die vent op heeft 1*
fThe Humorist),
van den in het Buitenzorgsche gelegen Salak.
Deze factor stank, en daardoor toenemen
de onbewoonbaarheid voor Europeanen
ls de latere oorzaak geworden van hare al-
geheeie ontruiming door Europeanen en ge
leidelijke verplaatsing naar boven, waar zich,
naar wij in volgende opstellen zullen ervaren,
als een „suburb", de stad Weltevreden
waar men „wel tevreden" leefde begon te
ontwikkelen-
LANGS DE STRAAT
Malle Dingen.
Te Amsterdam.
Parijs is als een interessant geslepen edel
steen, ge bewondert hem aanvankelijk eerbie
dig, ge nadert hem met schroom, ge zoudt
hem graag bezitten, hij is alleen wat duur.
Weenen is goedgeefsch en haalt u met char-
manten glimlach binnen. Berlijn heeft iets
van den gemoedelijken handelsman, dien
ge in den trein ontmoet; in de stationswacht
kamer drinkt ge een biertje met. hem en
den volgenden dag zit ge met hem aan de
tafel van zijn stamkroeg en kent ge al zijn
vrienden en zijn heele familie. Amsterdam is
geen wereldstad en zal het nooit worden. Zij
mag den buitenlanders dan al de verrassing
van het typisch Amsterdamsch bieden (oude
grachten, mooie kleuren, grijs, met toetser,
rood en blauw en geel èn zalmkleur van
kunstzijden ondergoed dat uit ieder venster
van den Jodenhoek wappert) zij reserveert
haar zeer speciale bekoring voor den inboor
ling en diegenen die haar verborgen karakter
weten te ontdekken. En dat kan een vreemde
ling niet. Wat zeggen hem straatnamen als
.Heintje Hoekstraat" of „Zakslootje"? Wat
zegt hem de hartekreet va.n het Amster
damsch meisje dat boven op de houten bui
tentrap zit en dat u toeroept ais ge het „Zak
slootje" in wilt gaan: „Nei menefr, daar kê-je
niet in, dassun slurrefieWant een dood
loopend straatje heet in Amsterdam een slur
refie.
Vlak bij dat slurrefie vond ik iets, dat den
kop van den getourmenteerdsten modernisL
op hol zou brengen, een specimen van schil
derkunst waarbij de bizarste negerkunst
flauw wordt: een muurschildering. Geen fres
co, geen peinture op den natten mortel, maar
toch een wandschildering. Op den steenen
boog van een keldergewelf, op manshoogte,
heeft een van kleuren-hartstocht dronken
primitie veling een roomgeel fond je gezet,
daarop staat het figuur van een adolescent,
een jongeling met groote Oostersche, extati
sche oogen, die de helft van het paarse ge
laat innemen. Het hoofd wordt gedekt door
een zwarten donderwolk.het lijf het zou
een van Dongen kunnen zijn, of een Fouyta,
zooals u wenscht is veel te klein voor het
groote hoofd; het jasje is rood. de revers zijn
groen, de handen hebben respectievelijk acht
en vier vingersOch welk een heerlijke
vrijheid, welk een bovennatuurlijke visie. In
Parijs zou dit tafereel duizenden francs op
brengen en dan zou collega Cocteau een boek
schrijven over de rudimentair-klnderlijke
kunst van de twintigste eeuw. Maar deze
wandschildering zit vast aan den muur. En
zij za.l in vergetelheid vergaan, tenzij Ameri
ka nóg eens ontdekt wordt, en vele eeuwen
later Amerikaansche milllardairs het uit
gemergelde, vergane, oude continent komen
bezoeken. Dan zal er wellicht een gids zijn
die de Amsterdamsche ruines exploiteert en
die sil zeggen: And now Ladies and Gentle
menzal ik u het verrukkelijkste van alles
wat over is gebleven van de prae-liistorische
Hollandsche schilderkunst laten zien, een
wonderbaarlijk schoon fresco dat getuigt van
een aanbicklelij k-primitieven geest en een
ontroerend sumaturalisme. En dan zal de
Amerikaan zeggen: All right, ik koop het.
How much?"
Maar nu is de muurschildering die mij in
vervoering bracht nog maar een bescheiden
middel om de aandacht te trekken. Het met
zooveel fantasie geschilderde jongmensch is
het middelpunt van een advertentie, die tot
opschrift heeft: Jantje van Alles.
Bij „Jantje van Alles" kun je van alles koo-
pen. Onder hem gaapt het zwarte keldergat.
Er stijgt een prikkelende geur uit op. Zoo
moet het walmende orakel van Delphi een
spleet in de rotsen van den Parnassus ge
geurd hebben. De spelonk is volgepropt met
zeep. borstels, poetsmiddelen, turven, zand.
Maar o wonder ergens achter in den
kelder staat in een leege blikken bus een
bos seringen. Teere, witte kasseringen
Hoe komen die in 's hemelsnaam hier? Daar
gaat achter in den kelder een deur open.
Een gele lichtstraal glijdt over den steenen
vloer en blijft stil liggen als een gouden lint
op het eeuwenoude plaveisel van kleine vier
kante steentjes; een donkeroogige, zwartha
rige vrouw komt te voorschijn. Zij trekt hui
verend een zwarten schouderdoek dichter ora
zich heen en kijkt me nieuwsgierig aan. Er
komt een idiote vraag in me op: „Is u Jantje
van Alles?"
„Nee, zegt ze vriendelijk, da's mc ouwe
heer".
Wandel tegen vier uur, half vijf door de
stad, zoek de Houttuinen eens op en kijk eens
of ge daar tusschen de bijna geruïneerde
huizen niet een soort van poortgebouw
kunt vinden dat zonder deuren zwart
en diep als een enorme open muil, aan de
straat ligt. In een hoek van deze hooge holie
ruimte heeft een karakteristieke bewoonster
van de Joden-Houttuinen een tent opgesla-
gen, of eigenlijk alleen maar een op twee
schragen rustende aanrecht. Ecu kaal elec-
trisch peertje smijt een plas wit licht op de
transpireerendc juffrouw en op de aanrecht,
die ouder anderen een cmaillc emmer
met oliebollendeeg draagt, een voor mijn
begrippen immense kcekepan on een groo
te ijzeren pot. met kokende bakolie. In deze
pot komen oliebolletjes tct stand aio .voor de
som van één cent per stuk van dc hand wor
den gedaan. In de koekepan liggen sissend
groote stukken stokvisch. Op den muur staat
met krijt geschreven:
Iedere Dingsdag Schtokvisch.
Als ge het heel mal wilt maken dan kunt
ge nog een minuscuul Amsterdamsch volks-
kofflehuis bezoeken en u verzadigen voor een
kwartje. Dat zijn de kleine cafctjes van den
koperen cent, de dampende kommer, met
snert, thee of koffie, de fluweelwarme tinten,
de gebloemde behangetjes, de roode dicht naar
elkander toegebogen mannenkoppen en het
kaartspel,
L. A.
(Speciale correspondentie).
(Dienst van de United Telegraph),
42.COO millionairs in de V. S Zes milliardairs
Rockefeller, het oliefantoon. Ford, koning der
Robots. Mellon, de grand-seigneur. Morgan, de
machtige.
Een eindelooze stroom van groote getallen
stuwt onophoudelijk van de overzijde van den
Atlantischen Oceaan naar ons toe. Statis
tieken, handelsbalansen, productierecords.
En van tijd tot tijd een sensationeele mede-
deeling, die de verbazing ten top voert. Zoo
b v. deze, dat Walter Chrysler een kantoor
gebouw heeft gebouwd dat met zijn 270 Meter
hoogte eindelijk het oude Woolworfchbuilding
onttroont. Richard Crane, de man, die Ame-
rika's badkamer zoo mooi en talrijk heeft
gemaakt, bouwt. In Chicago een huis, 75 ver
diepingen hoog. En wij gelooven de naijverige
New-Yorkers op hun woord, dat zij een nieuw
monster willen bouwen, dat niet alleen Crane
in Chicago overtreft-, maar ook een flink stuk
hooger is dan de Eiffeitoren: het Noyes-
Schulte Building. 482 Meter hoog, 150 ver
diepingen, bouwkosten 90 millioen dollar.
Van grooter illustratieve beteekenis zijn
echter de 42.000 lieden, die zich bij de laatste
belastingaangifte als dollarmillionnairs heb
ben doen kennen. Maar niet over dit leger
willen wij spreken want waar, gelijk in
New-York, 3000 millionnairs alleen in één
straat wonen, daalt hun koerswaarde aan
merkelijk doch over de 300. die ver boven
hen staan, de 300 multimillionnairs. Zoo
noemt men in Amerika een man, die een mil-
lioen dollar jaarlijksche rente heeft, hetgeen
een vermogen eischt van ten minste 25 mil-
lloen dollar. Het ligt voor de hand, dat de
man, wiens millioen zijn geheele vermogen,
zijn totale have en goed is, maar een arme
drommel is in vergelijking met dengeen. die
jaarlijks tien, vijftig of honderd millioen
dollar inkomen heeft.
Rockefeller,
te midden van de menigte, zingende.
Milliardairs? Zij zijn te tellen, het zijn er
maar zes: Ford, Rockefeller, Mellon, Morgan,
Dupont, Baker zijn de rijksten (in materieel
opzicht) ter wereld. Europa heeft geen enkele
doliarmilliardair. Engeland's diamantkoning
Solly Joel, de hertog van Westminster, de
schcepvaartmagnaten John Ellerman en Vis
count Incbcape, Frankrijk's Interna ionalist
Henri Letellier en industrieel LouU Lou-
cheur, de bankier Rothschild, de staalkeizer
Engeno Schneider, Nederland's oliekoning
Henri Deterding. Zweden's lucifersmagnaat
Ivar Kreuger, België's bankier Emile Fran-
qui, Italië's industrievorst Alberto Pirelli,
Grlekenland's „mystery man" Basil Zaha-
roff, zij allen komen pas ver, ver achter twee
dozijn Amerkanen
Op een golf veld in Florida wandelen twee
grijsaards. Energiek marcheert de eene.
Thomas A. Edison, bedachtzaam stapt de
andere. John D. Rockefeller, een klein, mager
mannetje, het gezicht mummie-achtlg ver
droogd.
Zijn ondernemingen, zijn vermogen, heeft
Rockefeller reeds lang aan zijn zoon overge
dragen, maar hij is nog het regeerende brein.
Weldadig is de oude. verschrompelde hand
van Rockefeller, daarom heeft de wereld hem
zooveel vergeven. Zijn diverse schenkingen
bedragen tot dusver ongeveer 600 millioen
dollar.
Gccritisecrd wordt zijn kwezelarij, zijn
spartaansche zuinigheid; zijn dochters en
kleinkinderen werden om adellijke reflectan
ten uit Europa af te schrikken, zonder
bruidsschat uitgehuwelijkt, zoons en klein
kinderen kregen in hun jeugd 7 dollarcent
zakgeld per week- Een modernen geest ademt
C. F. Baker, de nestor der Hcw-Yorksche
bankiers, een millionnair die bij de jongste
beurscrisis in imee dagen 40 millioen gulden
verloor
Henry Ford.
het huis van den jongen Rockefeller in Po-
cantico Hills bij New-York. In een onmetelijk
park ligt het reusachtige speelhuis van zijn.
kinderen, met verwarmd zwembassin, ten
nisveld. gymnastiekzaal, kegelbaan en stu
deerkamers. Een spoorlijn liep jarenlang
langs de grens van het bezit. Onlangs ergerde
„John D," zich aan het lawaai van de trei
nen, betaalde de maatschappij vier millioen
om de lijn te verplaatsen. Eveneens liet hij
een dorp. dat in de nabijheid lag. huls voor
huis opkoopen en legde op de vrijgekomen
plek een nieuw golfterrein aan. De geheele
zaak heeft hem 4 millioen gulden gekost.
Ook kocht hij kort- geleden voor 35 millioen
gulden drie van dc duurste huizenblokken
aan de Fifth Avenue. Hij is voornemens de
geheele wijk af te breken en op de plaats een
nieuwe Metropolitan opera, reusachtige
hotels, etagestraten aan te leggen....
Ofschoon Ford In de laatste jaren Rocke
feller heeft ingehaald het vermogon van
Rockefeller wordt op 4 milliard gulden ge
schat, dat van Ford op ongeveer 5 1/2
wordt de oude Rockefeler nog steeds be
schouwd als de rijkste man ter wereld- Ford
is den Amerikanen nog te nieuw, dan dat zij
met den eerbied tegen hem kunnen opzien,
waarmede zij Rockefeller vereeren....
Een kaarsrechte weg, vele Kilometers lang,
loopt van Detroit naar Dearborn. Aan het
einde van dezen weg woont Ford, temidden
van zijn machinerijk. Mijlen en mijlen fa
briekshallen, vliegvelden, arbeiderskolonies.
Hij zelf, lang, mager, met een neusgeluid,
is een eenvoudig man gebleven, zender luxu
euze behoeften. Hij leeft in zijn eigen wereld
van mechanica, waarvan hij en Edison de
vaders zijn. In zijn particulier kantoor han
gen schilderijen aan de wanden: Ford-rub
berplantages, Ford-schepen, Ford-mijnen,
vliegtuigen.... i
Buiten, In de enorme hallen, werken tien
duizenden in de maat-, een leger met het
rhythme van de machine. Dagelijks 7000
Ford-wagens, meer dan 2.000.000 per jaar.
Fords nettowinst bedraagt veel meer dan
een millioen dollar per dag.
Andrew Mellon is de nabob van den roman.
Koel, zwijgzaam, ascetisch, een grijsaard in
jaren, een jongmensch in zijn optreden, een
eenzame in het bedenken van enorme pro
jecten. De wereld kent hem in het algemeen
alleen als minister van financiën, vergeet
gewoonlijk, dat hij op drie na dc rijkste man
ter wereld is. Zijn rijk Is staal, olie, nikkel,
glas. Hij is bekend als verzamelaar van dc
meest selecte oude meesters. Wanneer ergens
ter wereld een schilderij ter waarde van mü-
lioenen te koop Is, wien wordt het het eerst
aangeboden? Andrew Mellon te Pittsburgh..,
J. Pierpont Morgan
Nr. 29 East 26e straat. Witte marmeren
hallen in den zuiversten Griekschen stijl, ge
doopt in donkere renalssancepracht- Een
immense tegelkachel staat tusschen twee an
tieke zuilen van lapislazoelL Op de schrijf
tafel ligt als presse-papicr een blok zuiver
goud. Rondom dc zaal loopt een gebeeld
houwde galerij, dc wanden zijn bedekt met
vele rijen van de zeldzaamste boeken, waar
van elk exemplaar zijn gewicht in goud
waard is. Niet opdringerig is de indruk van
het geheel; waar alles onbetaalbaar is. kan
niets door zijn kostbaarheid opvallen. Het is
het interessantste vertrek van Amerika;,
Morgan's bibliotheek.
Niet de rijkste man van Amerika is Pier-*
pont Morgan, maar wel de machtigste. Zei
den schrijft hij zijn handteekening. Zij kan
regeeringen ten val brengen, landen finan
cieren. Hij slaat op de tafel en dc- wereld-
beurzen beven, industrieën wankelen. Maar
de „ijzeren vuist in de fluweelcn handschoen'1
slaat nooit- op tafel- Morgan spreekt lang
zaam, op één toon. Iedereen kent hem ais
bankier van Amerika's grootste Industrieele
ondernemingen: General Motors, Radio
Corp., UB. Steel, General Electric. Hij con
troleert spoorwegen, scheepvaartlijnen, ban
ken, telegraafnetten, een levensmiddelen
trust. Het bankiershuis Morgan Co. Wall-
street nr. 23 bestaat uit 19 dcelgenooten, na
tuurlijk zijn zij zonder uitzondering multl-
mlllionnair