DOLLARKONINGEN UIT VERGEELDE PAPERASSEN. 'béheh ZATERDAG 11 JANUARI 1930 BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD VIJFDE BLAD door P. J. ZüRCHLR. Winsf- en ver!<"sprst^n. Speelman, de „los bol" en wat Valertijn van hem getuigt. Buitenverbli'ven en hoe Weltevreden gaande weg ontstond. Op Bronbeek hangt een fraai schilderij van Beerstraten, voorstellende de vloot van Adam Westerwolt, die in 1638 in gevecht gewikkeld is met een Portugeesch eskader voor de kust van Goa, de voorname sterkte en vestiging van „Portugaels Indiën". Te voren reeds on dernam Van Diemen verschillende operaties tegen Ceylon, op de kust van Koromandel en om het bezit van Malakka, doch een jaar na de operaties voor Goa (1639) was het de Commandeur Cornelis Simonsz. van der Veer, die met een eskader van zeven schepen, alle te Batavia toegerust, den toegang tot de baai van Goa forceerde en, in weerwil van de daar aanwezige, geduchte kuststerkte er in slaagde, drie groote Portugeesche galjoe nen te veroveren en in brand ve steken. Dit wapenfeit werd door Hendrick van Antho- nissen in beeld gebracht. Het doek hangt in het Rijksmuseum te Amsterdam. Van al deze en meerdere, we zouden bijna kunnen spreken van tallooze, expedities en krijgstochten te land en ter zee is Batavia het hoofdkwartier en de operatiebasis ge weest. Daar werd alles voorbereid en tot in de puntjes tot uitvoering gebracht, door de mannen, die de Oost-Indische Compagnie vertegenwoordigden in het verre Oosten, waar dat. lichaam zich „steêvast" en overal had ingewerkt als een netwerk van wortels yan een plant in de aarde. Een ietwat latere, aansluitende periode brengt der Compagnie een leelijken nim mer herstelden verliespost. In 1661 raakte zij Formosa, „de Paerel in haer kroone", kwijt, maar de krijgstochten tegen de Portu- geezen op Ceylon en aan de kust van Koro mandel bracht den onzen wederom „nieuwe lauweren". Het was Rijklof van Goens. diplo maat en krijgsman tegelijk, die in 16581663 ons deze voordeelen bracht. In 1672 versloeg deze admiraal een Fransche vloot en van 1678—1681 is hij Gouverneur-generaal van Indië geweest. De doortastende en hoogst-verdienstelijke Cornelis Speelman, de gelijkwaardige van Rijklof van Goens, bracht in 16671669 de onderwerping der Makassaren tot stand. Hij was tevens de man, die in 1676 in Oost-Java tegen het machtige rijk Mataram, de opera* ties opende. Hiermede was gelijktijdig het begin ingeluid van den eersten Jayaanschen successie-oorlog, die in 1708, net zeer voor- deellge perspectieven voor de V.O-C. eindig de. Van 1681'83 is ook hij Gouverneur- generaal geweest, maar zijn verdiensten als generaal waren belangrijk grooter dan die als landgenoot. Hij was een man van weinig traditie en wat men pleegt te noemen een „losbol". Lange jaren heeft een speciale uitgang in het „Kasteel van Batavia", nog den naam van „Speelmanspoortje" gedragen en dit had, mogen wij de overlevering geloo- ven, zijn naam te danken aan het feit, dat dit poortje een toegang tot het Kasteel was, waardoor de vrouwelijke bezoeksters van dezen doorluchtigen ..luchtigen" gezagsdra ger, het Kasteel bereikten. De overlevering dan, vertelt o.m. van hem, „dat hij even vaardig was met de pen als met het zwaard en dit was te verwonderlijker, omdat hij ook vrij sterk drinken, en zoowel een „nagtje", totdat hij ze allen van de bank gedronken had. overzitten kon." Alweer Valentijn, de geschiedschrijver van de Compagnie, toekent hem als: ,.een Heer, die 't vuur en verstand ten oogen uitzag, en in 't gemeen zoo gevreesd was, dat hij alles voor zich beven deed; doch hij was een groot voorstander van zijn vrienden. Hij was de langste niet, maar wat gezet, rond en frisch van wezen, scherp en redelijk kloek van neus, loens van gezicht, hebbende fraai, grijs achtig gekruld haar met lange vlammen." (Moderne spelling van mij. Z.). Onder zijn bestuur ontwikkelde zich in Bantam een omwenteling. De oude Sultan Agoeng, werd onttroond en naar Batavia overgebracht, waar hij in 1695, op het Kasteel overleed. De politieke lijn van die dagen vol gende. verleende de Compagnie asn diens opstandigen zoon, Sultan Hadji „krachtige hulp" en onnoodig te zeggen, dat haar dit géén windeieren legde. Een bij uitstek vocr- deelig handelsmonopolie was er het gevolg van en gelijktijdig de definitieve verdrijving van de Engelschen. die hun steun aan den ouden Sultan hadden verleend. Joannes Camphuis (16841691) was zijn opvolger. Deze was een groot voorstander van kunsten en wetenschappen en last not least van den vrede- Als secretaris der hooge „Regeeringhe" is hij de man geweest, die de eerste geregelde geschiedenis van Ba tavia en Jacatra „uyt oude papieren by mal kanderen ghetrocken" heeft- Zijn bestuur kenmerkte zich dan ook door een periode van betrekkelijke kalmte en rust. Weliswaar ver wekten de Baliërs onder aanvoering van Soerapati een opstand en veroorzaakte de vorst van Boni een over het paard getild en potentaat, Aroe Palakka. ons grooten over last. doch te Batavia heerschten „pais en vreè". Er bestond nu geen vrees meer voor verdere aanvallen. En in dien vred es-toestand breidden de cultures zich uit- De Clilneezen hadden zich geheel meester gemaakt van de suiker-cultuur. Het jaar 1696 bracht de koffie-cultuur op Java, die later op West- Java werd uitgebreid. Hoewel het einde van 1600 Batavia tot het toppunt van bloei opvoerde, waren de eerste kiemen van verval reeds zichtbaar. Ook de Compagnie, uiterlijk een bloeiend lichaam, ging reeds onder een zwaren schuldenlast gebukt. Ook haar verval stond voor de deur. In de tweede helft der zeventiende eeuw bezocht zekere Gerrit Vermeulen onze ko lonie. Hij beschrijft Batavia als „de gesond- ste plaetse uyt Indiën, uyt oorsaek van haer voortreffelijcke gelegentheyt en omme de seer aangenaeme riviere, die alle heerelijcke tuynen rondomme de stadt besproeyt" Dit oordeel was ook vrij unaniem dat van vele andere Nederlanders en vreemdelingen, die de „Kolonie" bezochten, maar die „aenge- aaeme riviere" zou gelijktijdig een leeJijk struikelblok worden. Het was in het jaar 1699. dat een eruptie van de nabij gelegen Salak, door een aardbeving gevolgd, de Tjili- woeng de „aangenaeme riviere" en bij kans alle ..graften" deed verstoppen. Bij laag water en dat was in den drogen tijd, den Oostmoesson, schering en inslag wasem den die „graften" dan „veele en kwaade dam pen uyt" en dit heeft veel bijgedragen tot de inderdaad beruchte ongezondheid van de stad. Vóór de monding was een „bank" ont staan, die voortdurend „groeyde". Om deze aanslibbing zooveel mogelijk te keeren, liet men een baggermolen „aanrukken", maar dit bleek monnikenwerk. Enkele grachten kwamen bij droog weer geheel droog te lig gen. Toen werden de bewoners verplicht tel ken jare in de maanden Juni en Juli voor hun woning de gracht te laten „uitdiepen", maar er was geen bijhouden aan, want eeni- ge maanden daarna zaten de grachten tóch weer dicht. De Gouverneur-generaal Van Outshoorn, Camphuis' opvolger, in 1701 „eervol ontsla gen" heeft aan de bekende Tijgersgracht nog ongeveer twintig jaar gewoond héél anders dan de huidige Ambtsdragers, bléven velen hunner in Indië hij overleefde er zijn beide opvolgers: zijn schoonzoon Joan van Hoorn (17041709) en Abraham van Rie- beeck (1709—1713), zoon van Jan van Rie- beeck, den stichter van de Kaap-kolonie. Volgens de gewoonte der Regenten in het verre vaderland, laat zich ook in Indië, bij de opvolging, de familie-verwantschap ge voelen. getuige het feit, dat de laatste land voogd ook nü weer een zwager van Van Hoorn was. Het meerendeel hunner werd in Indie gekozen. Dit was trouwens geheel over eenkomstig de wenschen der Compagnie aan welke gelijk wij gezien hebben reeds door Jan Pieterszoon Coen, op zijn steifbed werd voldaan. Geheel overeenkomstig de gewoonte onzer achttiende-eeuwsche regenten, die hun zo merverblijven langs de Vecht hadden, begon men ook in Indië meer en meer er toe over te gaan om, behalve een woonhuis in de stad, tevens een landhuis buiten, in de naaste om geving te hebben. Zoo bezat Camphuis het eiland Edam, dat hij, bij legaat, aan zijn schoonzoon van Hoorn schonk. Geruimen tijd heeft deze het nog in den toestand, waar- het verkeerde Camphuis had er eon Ja- panschen tuin doen aanleggen als ver- poozingsoord bewoond. Na hem volgende landvoogden bleven bij voorkeur wat dichter bij huis en richtten zich verpoozings-verblij- ven op het land in en het is een tijdlang een onderlinge wedijver geweest om „deese playsante ende verm aakelij cke tuynen" zoo fraai mogelijk aan te leggen met rotspar tijen en waterwerken en perken, gelijk Broek in Waterland die in die dagen kende, te ver sieren. En bij het aantal Nederlanders en vreem delingen, dat over de schoonheid van ons nieuw verworven bezit, dat „oogeleyn van Indiën", niet uitgepraat raakte, voegde zich nu ook de schilder Cornelis de Bruyn. die reizende „voor saecken ende syn playsier", in 1706 te Batavia verbleef. Hij was herhaalde malen de gast van den gewezen directeur- generaal, Van Riebeek. op diens buiten te Tanah-Abang (spr. uit: Tanabang), op het buiten Struyswijk van den Gouverneur-gene raal Van Hoorn en op de „vermakelijke hof stede" bij Noortwijck, van den Raad van Indië, Cornelis Chasteleljn. Behalve de stad, roemt ook deze gast ten zeerste „de schoone hofsteeden, tuynen, mitsgaeders de wo ninghen buyten". Een ieder, die het maar even betalen kon verliet de stad van Jan Pietersz. Coen, om zijn vrije uren en vacanties in mensehwaar- diger omgeving door te brengen. De stad Batavia moge fraai geweest zijn, beschouwd in het licht van de buitengewone moeilijk heden met welke onze pionniers te vechten hadden, in werkelijkheid was zij d3t niet. Zij stonk door de permanente aanslibbing van de groote Rivier en als gevolg van de eruptie „Hè zeg, kijk 'es even mat 'n hoogen hoed die vent op heeft 1* fThe Humorist), van den in het Buitenzorgsche gelegen Salak. Deze factor stank, en daardoor toenemen de onbewoonbaarheid voor Europeanen ls de latere oorzaak geworden van hare al- geheeie ontruiming door Europeanen en ge leidelijke verplaatsing naar boven, waar zich, naar wij in volgende opstellen zullen ervaren, als een „suburb", de stad Weltevreden waar men „wel tevreden" leefde begon te ontwikkelen- LANGS DE STRAAT Malle Dingen. Te Amsterdam. Parijs is als een interessant geslepen edel steen, ge bewondert hem aanvankelijk eerbie dig, ge nadert hem met schroom, ge zoudt hem graag bezitten, hij is alleen wat duur. Weenen is goedgeefsch en haalt u met char- manten glimlach binnen. Berlijn heeft iets van den gemoedelijken handelsman, dien ge in den trein ontmoet; in de stationswacht kamer drinkt ge een biertje met. hem en den volgenden dag zit ge met hem aan de tafel van zijn stamkroeg en kent ge al zijn vrienden en zijn heele familie. Amsterdam is geen wereldstad en zal het nooit worden. Zij mag den buitenlanders dan al de verrassing van het typisch Amsterdamsch bieden (oude grachten, mooie kleuren, grijs, met toetser, rood en blauw en geel èn zalmkleur van kunstzijden ondergoed dat uit ieder venster van den Jodenhoek wappert) zij reserveert haar zeer speciale bekoring voor den inboor ling en diegenen die haar verborgen karakter weten te ontdekken. En dat kan een vreemde ling niet. Wat zeggen hem straatnamen als .Heintje Hoekstraat" of „Zakslootje"? Wat zegt hem de hartekreet va.n het Amster damsch meisje dat boven op de houten bui tentrap zit en dat u toeroept ais ge het „Zak slootje" in wilt gaan: „Nei menefr, daar kê-je niet in, dassun slurrefieWant een dood loopend straatje heet in Amsterdam een slur refie. Vlak bij dat slurrefie vond ik iets, dat den kop van den getourmenteerdsten modernisL op hol zou brengen, een specimen van schil derkunst waarbij de bizarste negerkunst flauw wordt: een muurschildering. Geen fres co, geen peinture op den natten mortel, maar toch een wandschildering. Op den steenen boog van een keldergewelf, op manshoogte, heeft een van kleuren-hartstocht dronken primitie veling een roomgeel fond je gezet, daarop staat het figuur van een adolescent, een jongeling met groote Oostersche, extati sche oogen, die de helft van het paarse ge laat innemen. Het hoofd wordt gedekt door een zwarten donderwolk.het lijf het zou een van Dongen kunnen zijn, of een Fouyta, zooals u wenscht is veel te klein voor het groote hoofd; het jasje is rood. de revers zijn groen, de handen hebben respectievelijk acht en vier vingersOch welk een heerlijke vrijheid, welk een bovennatuurlijke visie. In Parijs zou dit tafereel duizenden francs op brengen en dan zou collega Cocteau een boek schrijven over de rudimentair-klnderlijke kunst van de twintigste eeuw. Maar deze wandschildering zit vast aan den muur. En zij za.l in vergetelheid vergaan, tenzij Ameri ka nóg eens ontdekt wordt, en vele eeuwen later Amerikaansche milllardairs het uit gemergelde, vergane, oude continent komen bezoeken. Dan zal er wellicht een gids zijn die de Amsterdamsche ruines exploiteert en die sil zeggen: And now Ladies and Gentle menzal ik u het verrukkelijkste van alles wat over is gebleven van de prae-liistorische Hollandsche schilderkunst laten zien, een wonderbaarlijk schoon fresco dat getuigt van een aanbicklelij k-primitieven geest en een ontroerend sumaturalisme. En dan zal de Amerikaan zeggen: All right, ik koop het. How much?" Maar nu is de muurschildering die mij in vervoering bracht nog maar een bescheiden middel om de aandacht te trekken. Het met zooveel fantasie geschilderde jongmensch is het middelpunt van een advertentie, die tot opschrift heeft: Jantje van Alles. Bij „Jantje van Alles" kun je van alles koo- pen. Onder hem gaapt het zwarte keldergat. Er stijgt een prikkelende geur uit op. Zoo moet het walmende orakel van Delphi een spleet in de rotsen van den Parnassus ge geurd hebben. De spelonk is volgepropt met zeep. borstels, poetsmiddelen, turven, zand. Maar o wonder ergens achter in den kelder staat in een leege blikken bus een bos seringen. Teere, witte kasseringen Hoe komen die in 's hemelsnaam hier? Daar gaat achter in den kelder een deur open. Een gele lichtstraal glijdt over den steenen vloer en blijft stil liggen als een gouden lint op het eeuwenoude plaveisel van kleine vier kante steentjes; een donkeroogige, zwartha rige vrouw komt te voorschijn. Zij trekt hui verend een zwarten schouderdoek dichter ora zich heen en kijkt me nieuwsgierig aan. Er komt een idiote vraag in me op: „Is u Jantje van Alles?" „Nee, zegt ze vriendelijk, da's mc ouwe heer". Wandel tegen vier uur, half vijf door de stad, zoek de Houttuinen eens op en kijk eens of ge daar tusschen de bijna geruïneerde huizen niet een soort van poortgebouw kunt vinden dat zonder deuren zwart en diep als een enorme open muil, aan de straat ligt. In een hoek van deze hooge holie ruimte heeft een karakteristieke bewoonster van de Joden-Houttuinen een tent opgesla- gen, of eigenlijk alleen maar een op twee schragen rustende aanrecht. Ecu kaal elec- trisch peertje smijt een plas wit licht op de transpireerendc juffrouw en op de aanrecht, die ouder anderen een cmaillc emmer met oliebollendeeg draagt, een voor mijn begrippen immense kcekepan on een groo te ijzeren pot. met kokende bakolie. In deze pot komen oliebolletjes tct stand aio .voor de som van één cent per stuk van dc hand wor den gedaan. In de koekepan liggen sissend groote stukken stokvisch. Op den muur staat met krijt geschreven: Iedere Dingsdag Schtokvisch. Als ge het heel mal wilt maken dan kunt ge nog een minuscuul Amsterdamsch volks- kofflehuis bezoeken en u verzadigen voor een kwartje. Dat zijn de kleine cafctjes van den koperen cent, de dampende kommer, met snert, thee of koffie, de fluweelwarme tinten, de gebloemde behangetjes, de roode dicht naar elkander toegebogen mannenkoppen en het kaartspel, L. A. (Speciale correspondentie). (Dienst van de United Telegraph), 42.COO millionairs in de V. S Zes milliardairs Rockefeller, het oliefantoon. Ford, koning der Robots. Mellon, de grand-seigneur. Morgan, de machtige. Een eindelooze stroom van groote getallen stuwt onophoudelijk van de overzijde van den Atlantischen Oceaan naar ons toe. Statis tieken, handelsbalansen, productierecords. En van tijd tot tijd een sensationeele mede- deeling, die de verbazing ten top voert. Zoo b v. deze, dat Walter Chrysler een kantoor gebouw heeft gebouwd dat met zijn 270 Meter hoogte eindelijk het oude Woolworfchbuilding onttroont. Richard Crane, de man, die Ame- rika's badkamer zoo mooi en talrijk heeft gemaakt, bouwt. In Chicago een huis, 75 ver diepingen hoog. En wij gelooven de naijverige New-Yorkers op hun woord, dat zij een nieuw monster willen bouwen, dat niet alleen Crane in Chicago overtreft-, maar ook een flink stuk hooger is dan de Eiffeitoren: het Noyes- Schulte Building. 482 Meter hoog, 150 ver diepingen, bouwkosten 90 millioen dollar. Van grooter illustratieve beteekenis zijn echter de 42.000 lieden, die zich bij de laatste belastingaangifte als dollarmillionnairs heb ben doen kennen. Maar niet over dit leger willen wij spreken want waar, gelijk in New-York, 3000 millionnairs alleen in één straat wonen, daalt hun koerswaarde aan merkelijk doch over de 300. die ver boven hen staan, de 300 multimillionnairs. Zoo noemt men in Amerika een man, die een mil- lioen dollar jaarlijksche rente heeft, hetgeen een vermogen eischt van ten minste 25 mil- lloen dollar. Het ligt voor de hand, dat de man, wiens millioen zijn geheele vermogen, zijn totale have en goed is, maar een arme drommel is in vergelijking met dengeen. die jaarlijks tien, vijftig of honderd millioen dollar inkomen heeft. Rockefeller, te midden van de menigte, zingende. Milliardairs? Zij zijn te tellen, het zijn er maar zes: Ford, Rockefeller, Mellon, Morgan, Dupont, Baker zijn de rijksten (in materieel opzicht) ter wereld. Europa heeft geen enkele doliarmilliardair. Engeland's diamantkoning Solly Joel, de hertog van Westminster, de schcepvaartmagnaten John Ellerman en Vis count Incbcape, Frankrijk's Interna ionalist Henri Letellier en industrieel LouU Lou- cheur, de bankier Rothschild, de staalkeizer Engeno Schneider, Nederland's oliekoning Henri Deterding. Zweden's lucifersmagnaat Ivar Kreuger, België's bankier Emile Fran- qui, Italië's industrievorst Alberto Pirelli, Grlekenland's „mystery man" Basil Zaha- roff, zij allen komen pas ver, ver achter twee dozijn Amerkanen Op een golf veld in Florida wandelen twee grijsaards. Energiek marcheert de eene. Thomas A. Edison, bedachtzaam stapt de andere. John D. Rockefeller, een klein, mager mannetje, het gezicht mummie-achtlg ver droogd. Zijn ondernemingen, zijn vermogen, heeft Rockefeller reeds lang aan zijn zoon overge dragen, maar hij is nog het regeerende brein. Weldadig is de oude. verschrompelde hand van Rockefeller, daarom heeft de wereld hem zooveel vergeven. Zijn diverse schenkingen bedragen tot dusver ongeveer 600 millioen dollar. Gccritisecrd wordt zijn kwezelarij, zijn spartaansche zuinigheid; zijn dochters en kleinkinderen werden om adellijke reflectan ten uit Europa af te schrikken, zonder bruidsschat uitgehuwelijkt, zoons en klein kinderen kregen in hun jeugd 7 dollarcent zakgeld per week- Een modernen geest ademt C. F. Baker, de nestor der Hcw-Yorksche bankiers, een millionnair die bij de jongste beurscrisis in imee dagen 40 millioen gulden verloor Henry Ford. het huis van den jongen Rockefeller in Po- cantico Hills bij New-York. In een onmetelijk park ligt het reusachtige speelhuis van zijn. kinderen, met verwarmd zwembassin, ten nisveld. gymnastiekzaal, kegelbaan en stu deerkamers. Een spoorlijn liep jarenlang langs de grens van het bezit. Onlangs ergerde „John D," zich aan het lawaai van de trei nen, betaalde de maatschappij vier millioen om de lijn te verplaatsen. Eveneens liet hij een dorp. dat in de nabijheid lag. huls voor huis opkoopen en legde op de vrijgekomen plek een nieuw golfterrein aan. De geheele zaak heeft hem 4 millioen gulden gekost. Ook kocht hij kort- geleden voor 35 millioen gulden drie van dc duurste huizenblokken aan de Fifth Avenue. Hij is voornemens de geheele wijk af te breken en op de plaats een nieuwe Metropolitan opera, reusachtige hotels, etagestraten aan te leggen.... Ofschoon Ford In de laatste jaren Rocke feller heeft ingehaald het vermogon van Rockefeller wordt op 4 milliard gulden ge schat, dat van Ford op ongeveer 5 1/2 wordt de oude Rockefeler nog steeds be schouwd als de rijkste man ter wereld- Ford is den Amerikanen nog te nieuw, dan dat zij met den eerbied tegen hem kunnen opzien, waarmede zij Rockefeller vereeren.... Een kaarsrechte weg, vele Kilometers lang, loopt van Detroit naar Dearborn. Aan het einde van dezen weg woont Ford, temidden van zijn machinerijk. Mijlen en mijlen fa briekshallen, vliegvelden, arbeiderskolonies. Hij zelf, lang, mager, met een neusgeluid, is een eenvoudig man gebleven, zender luxu euze behoeften. Hij leeft in zijn eigen wereld van mechanica, waarvan hij en Edison de vaders zijn. In zijn particulier kantoor han gen schilderijen aan de wanden: Ford-rub berplantages, Ford-schepen, Ford-mijnen, vliegtuigen.... i Buiten, In de enorme hallen, werken tien duizenden in de maat-, een leger met het rhythme van de machine. Dagelijks 7000 Ford-wagens, meer dan 2.000.000 per jaar. Fords nettowinst bedraagt veel meer dan een millioen dollar per dag. Andrew Mellon is de nabob van den roman. Koel, zwijgzaam, ascetisch, een grijsaard in jaren, een jongmensch in zijn optreden, een eenzame in het bedenken van enorme pro jecten. De wereld kent hem in het algemeen alleen als minister van financiën, vergeet gewoonlijk, dat hij op drie na dc rijkste man ter wereld is. Zijn rijk Is staal, olie, nikkel, glas. Hij is bekend als verzamelaar van dc meest selecte oude meesters. Wanneer ergens ter wereld een schilderij ter waarde van mü- lioenen te koop Is, wien wordt het het eerst aangeboden? Andrew Mellon te Pittsburgh.., J. Pierpont Morgan Nr. 29 East 26e straat. Witte marmeren hallen in den zuiversten Griekschen stijl, ge doopt in donkere renalssancepracht- Een immense tegelkachel staat tusschen twee an tieke zuilen van lapislazoelL Op de schrijf tafel ligt als presse-papicr een blok zuiver goud. Rondom dc zaal loopt een gebeeld houwde galerij, dc wanden zijn bedekt met vele rijen van de zeldzaamste boeken, waar van elk exemplaar zijn gewicht in goud waard is. Niet opdringerig is de indruk van het geheel; waar alles onbetaalbaar is. kan niets door zijn kostbaarheid opvallen. Het is het interessantste vertrek van Amerika;, Morgan's bibliotheek. Niet de rijkste man van Amerika is Pier-* pont Morgan, maar wel de machtigste. Zei den schrijft hij zijn handteekening. Zij kan regeeringen ten val brengen, landen finan cieren. Hij slaat op de tafel en dc- wereld- beurzen beven, industrieën wankelen. Maar de „ijzeren vuist in de fluweelcn handschoen'1 slaat nooit- op tafel- Morgan spreekt lang zaam, op één toon. Iedereen kent hem ais bankier van Amerika's grootste Industrieele ondernemingen: General Motors, Radio Corp., UB. Steel, General Electric. Hij con troleert spoorwegen, scheepvaartlijnen, ban ken, telegraafnetten, een levensmiddelen trust. Het bankiershuis Morgan Co. Wall- street nr. 23 bestaat uit 19 dcelgenooten, na tuurlijk zijn zij zonder uitzondering multl- mlllionnair

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 15