TER UITVAART. te] MAAK VOORAL EEN BELEZEN INDRUK. De vroolijke kamt r I BIOGRAPHIEEN IN EEN NOTEDOP Ik was gelogeerd bij *n span prettige men- schen, begiftigd met een drietal zeer geslaag de kinderen, de beide oudste jongens stu deerden, het aankomende bakvlschje ging pas uit en het lieve kind mocht er wezen, had een arsenaal van goede dualiteiten, maar was bleu, hopeloos bleu, bleef 'n lichtje on der de korenmaat. Ze klaagde mij haar nood. .,Op zoo'n dinertje heb lk 't gevoel, dat ik den indruk maak van 'n uilskuiken! Nu ko men er de volgende week twee clubgcnoo- tcn van mijn broer hier eten, buitengewoon geschikte, vreeselijk aardige jongens, die veel gelezen, veel gereisd en gezien hebben. En dan maak ik weer den gewonen indruk van hopeloos stom bakvischje ..Hra! Luister eens Lorence! heb je le monde oü i'on s'ennuie gezien? Nee he? Niet meer van jouw tijd. Wat?" „Nee meneer Pernoll", zegt ze, met neer geslagen oogen. „Nou" zeg ik, „daar komt óók zoo'n leuke blaag ln voor als jij. En die helpen ze d'r boven op. Er worden haar citaten ingepompt en als ze er geen weet, dan draait ze er een tje in elkaar en zegt er, langzaam en gedra gen sprekend, achteraan: Co mme a dit monsieur de Toquevi 1 1 e. Dat maakt onmiddellijk 'n Indruk van belezenheid, ge loof me gerust. Ik heb 'n dagbladschrijver gekend, brutaal als de beul, die tot en met Grieksche citaten gaf, daar had hij 'n hand boekje voor. Het doet het geweldig- Het épa- teert den goeden „poorter." „Maar meneer Pernel, dat lijkt me erg moeilijk", antwoordde ze. „Ik wou dat ik er «enige kende-" „Malligheid" zeg ik. „Jij met Je heldere bolletje, jij timmert dat best voor elkaar. Schrijf er maar 'n paar opNu even prak- kizeerenbij voorbeeld Je zegt schrijf maar op „Das Leben 1st ein Tanz! Je kunt het ook omdraaien en dan krUg Je: Der Tanz ist wie das Leben! dat is nog 'n tikje dieper. Tien tegen een dat de een of anaer dat al gezegd heeft, anders zet jc er maar achter, bij voor beeld ..zooals Kant terecht zei!" Geen ster veling, die weet dat de ouwe Bierphilister het niet gezegd heeft. Ik heb er nóg een over het leven, luister maar: „Daar ik het leven liefheb, zoo weet ik, dat ik den dood even zeer zal liefhebben." „Nonsens! Hoe weet u dat!" zegt ze scherp. Maar ik zeg: „Kalmpjes aan meisje, dat ls van Tagore. heusch waar!" „Gesteld een van die belezen clubgenooten zegt, ln eens bout portant, dat hij nooit ge dacht had zoo'n meisje als Jij ooit te ont moeten, dan zeg je bv. heel ernstig: „Things do happen that afterwards seem incredi ble!" Dan deinst hij absoluut terug en denkt: Wat 'n kopje zit d'er op dat kleine nest!!!" Ze schreef het netjes op en keek me weer vragend aan, „Nou", zeg lk na eenig nadenken, „zeg bv. als je iet-s gezegd hobt, dat er glad naast is en je ziet de lui hevig nadenkeniets als: Het geniaalste in ons noemt de wereld 'n krankzinnigheid! Heb je dat?" „Jawel, van wie is dat?" „Dat ls nou van mij, maar begin in zoo'n geval anders gerust mot: ,.Es steht geschrle- ben!" net als papa Hlrsch. „Kom je te zitten naast 'n héél zwaar roze- getlnt, om niet te zeggen rood politicus, die over partij-programma's begint, waar je geen sikkepit van weet, dan zeg je zoo iets als: Ne donnoz ni votre ame ni votre esprit k la foule, cette cohue Insupportable sans coeur. zelden dc mannen van 1795- Wie waren dat? zal Je zeggen. Dat wéét ik niet. Maar niemand durft het vragen en de roze getinte meneer begint dadelijk over wat anders. Maar je moot het niet op een meeting zeggen, want dan gaat je hoedje d'r aan. Dat slaan ze Je heel geschikt in." „Maar wat moet je nu beginnen als er een van die nieuweren begint overAntropo- sophle. Soefisme, of zooiels, ik ken al die niouwe leeren niet," vraagt ze verder. ,.TJa" zeg ik. dat is lastig- „Laat zoo Iemand vooral flink lang praten, dood zeu ren noemt de Gijzelaar dat, knik nu en dan ja en zog dan, met two fingers only graf stem: things happen as they are fated to happen, dat past op alle theosophische en andere richtingen en maakt 'n meer dan beestachtig geleerden indruk." ..Maar als je nu letterlijk niets invalt- en b.v. een Jongmensch Je vraagt: U Koffie?? véél melk of geen melk? En hij kijkt je lachend aan, 'n aardig antwoord venvacn- tend?! Zeg nu 's inééns, wat zeg je dan?" .Dan zeg Je iets als: What would life be without coffee? en Je kunt er op laten volgen: En tóch, wat is het leven mèt Koffie, dat maakt 'n diep donkduisteren in druk, dat Ls 'n knock out." ,.Is dat van iemand?" „Zeg maar van Carlyle, dien heeft, toch niemand voldoende gelezen. Niemand durft zeggen: dat liegt uwec". „En als er nu zoo'n jong heerschap begint te zeuren over Het Geluk en z'n hof maakt, dan heb ik wat moois voor je, dan moet je zeggen: Het geluk is zelden daar waar je 't zoekt!" „Dat zullen de meeste visschers met u eens zijn", riposteert het bij de bande ding en danst van de pret. „En, meneer Pim Pernel" zegt ze, „als ze nu vinden, dat lk te véél lach en gichel en niet ernstig genoog ben voor een van die beschaafde gesprekken wat zeg je dan?" „Dat weet ik zoo gauw niet," zeg ik en ze rammelt door: „Nu goed, zoo'n tafelbuurman maakt Je 'n katje en zegt, dat de lach beörlegelijk is of zoo iets." „Welnou kind", zeg ik, „dan sla je 'm met z'n eigen wapens, Je draait het om en je zegt: „Juist! Op 'n traan kan je aan!" ,.Maar dat ls waanzin", zegt ze geamu seerd. „De meeste citaten zUn waanzin! Geloof liHl gerust. Als i k zeg: Wij weten 'n be droefd klein beetje, dan zfjn er 300 vrinden klaar om dingen t-e zeggen als: Ja, dat kan mon jou best aanzien!" Maar als 'n groot man als Buys Ballot het gezegd heeft dan staat het lekker bij de gevleugelde woorden van groote mannen. Aldus staat het er dan: „Wij weten nog zoo weinig." Buys Ballot. „Als lk zeg: „Stinkt 'n peukle. smijt het dan weg." dan ls dat géén gevleugeld woord, maar als Antonlus of Billy Shakespeare zegt: ,Jf a cucumber is bitter throw it away, doet desgelijks met een gedachte", dan zit het er op, dan kan je t clteeren." „Toe meneer Pim Pernel", zeurde ze. vleie rig. „Geeft me nou nog 's *n reus-achtlg diepzinnig citaat" en plukt- aan mijn knoops gat. „Maar heel erg diepzinnig hoor!" „Effen prakkizccren". zeg ikSchrijf maar op. H:cr heb ik er een: Zondig zijn en toch voor het goede vechten, dat is het ware leven". „Dc frissche goeie morgen!" antwoorcit ze 'weer ter snede. Maar met die jolige leus kan jc oud worden!" Ik wil haar 'n beetje beteugelen en zeg: „Scherptongige vrouwspersonen zijn de lik doorns des levens heeft de Toqueville gezegd. „Niet waar!" komt ze met tintelende oogen. „Nou, dan maar niet. Ik heb er nóg een: „Opstijgerige vrouwen zijn gelijk de distels dor velden, mijdt ze, opdat u veel chagrijn bespaard blijveDat is van Hooft", zeg ik. „Ik geloof er niets van. U maakt het maar." „Schrijf op!" zeg ik. We seldom re- pent of h avlng eaten to o little!" „Dat is vast niet van u", kraait ze. „Nee", zeg ik, „dat Ls van Kemper. Die heeft trouwens nog iets gezegd, wat heel Nederland kent, maar dit ben ik weer ver geten, iets van: Ze eten me.enfin. We gaan door „Ik weet óók 'n leuke", zegt ze nu heele- maal opgaand in het jeu d'esprit. Hoor maar". „Never spend your money be fore you have it, zegt de Engelsch- man." „Wij in onze jeugd zeiden: „Schrijf maar op! en dat ging ook best," mompel ik bin nensmonds. „Wat zei u?" vraagt ze. „Nee, niets" Jok ik. want dat is heelemaal niet geschikt voor haar. „Toe nu. nu nog 'n mooi citaatje tot slot." „Vooruit dan met de geit", zeg ik, „hier heb jc d r nog een. Schrijf maar op." nis^6"lg mensch bemlnt de deugd plato- Van wie?" vraagt ze. „Van u? Ik vertrouw u geen haar". ..Zeg ik niet, maar hier heb ik er nóg een de> allerlaatste: „On ne fait son bonheur qu en s occupant de celui des autres „Van wlen is dat? van Voltaire, is t niet' Of heeft u die weer zelf gebakken?"' Zes4.ik' •"dat 15 van stofzuiger- maatschappij. Maar onze cricketleermeester aardis levenswoord: i hit, hit hard! (Als je dan toch slaat, sla dan hardl. Maar schrUt nat maar niet op. Jullie moderne meisjes geven toch al ora°dtateii" de Pan' a' bcEchik ie ntet (Nadruk verboden.) PIM PERNEL. KENNEMER EN WESTFRIESCHE LEGENDEN. n. Sint Adelbert. Oorsprong en eerste Heer van Egmond. Oor sprong van Alkmaar. Hoe komt Schoorl aan zijn naam? Den vorlgen keer zagen we dat Koning Raabourd werd opgevolgd door Adgildus. De kroniekschrijver brengt ons dan ln eens in Kennemeiiand tijdens de eerste prediking van hei, Christendom en noemt Radbouds zoon een „vreedzaam man en Liefelyck". Adgit dus werd bekeerd door den haastigen dood van zijn vader en gedoopt door den heiligen „Con- fesseur St. Aelbert, waar naar de heerlijkheid Aelbertsberg (nu dorp Bloemendaal) en om geving) is genoemd. Die Aelbert of Adelbert was hier gekomen met Sint Willebrord, den welbekenden godsdienstprediker en „nog thien heyligc mannen". Willebrord was een Koningszoon uit Engeland, dat toen uit wel zes verschillende rijken bestond. Genoemde Aelbert, verlattiniseerd Aelber- tus, was de eerste archi-diaconus van Utrecht en heeft in den eersten tijd de Kennemers bekeerd tot het Christelijk geloof. Nu even naar onzen tijd. Ge kent natuur lijk de boerenhoeve „Het Huis Bloemendoal" aan den Aelbert-sbergwcg te Bloemendaal. achter het sportveld. Daar stond eenmaal het Slot Aelbertsberg Daar achter weer vindt ge in het land een oud steenen gebouwtje, laatste overblijfsel van het reeds lang verdwenen slot. In de onmiddellijke nabijheid moet een verhooging, een „berg" geweest zijn, waar vol gens de overlevering Adelbert gepredikt heeft. Na zijn prediking in deze streken ging hij naar het dorp Hallen, „hetwelck hij van de af- goderile gereynicht heeft, en geseyt: Eratia Deo hic loea munda funt: dat is geseyt: Godt zij gelooft, nu zijn deze plaatse ofte dorpe Egmond gesticht". Koning Adgildus hield veel van den braven prediker Aelbert, verzocht hem dikwijls te zUnent en liet voor hem een huls bouwen te Egmond. Op raad en door bemiddeling van St. Aelbert trouwde Adgildus met „een seer schoone maget. genoemt Geertruydt". Zij was een dochter van den Engelschen Koning Dagobert. Uit dat huwelijk werd geboren „de Jonge Radbout". Aan Sint Aelbert werd de opvoeding van den Frieschen Koningstelg opgedragen. Tot dank heeft de moeder hem gemaakt „den Eersten Heer van Egmond met de dorpen daarom liggende". Daarna heeft Koning Adgildus, omtrent een mijl van Egmont „en stedeken gebouwd dat hij genaemt heeft Allcmaer" om uit le drukken „daoter veel meeren bij waren ende wateren doorliepen". Na zijne vaders dood werd de Jonge Rad bout, „Radtbout den eersten Heer van Eg mond". Hij huwde met Vrouwe Amarram, des Koninck's dochter van Hungarlën". Hij zocht het dus voor dien tijd heel ver. Daarna heeft hij twee dorpen „getimmerd" nl. Warmenhuizen en Huysduinen. Nog andere dorpen, die vervallen waren, heeft hij „gerepareert" als Limmen en Schoorl. Schoorl heette in lang vervlogen tijden Rel. Omdat Radbout, soo we sagen „ge'.eert" was, „soo beminde hij de geleerdheyt zeer en liet tot Rel fonderen" (stichten): een schooL Daarom heette dit dorp voortaan Schoolrel, wat langzamerhand Schoorl werd. Dat zou de Jonge Radbout niet lang over leven. Op een keer kwam hij te paard ge reden langs „Bergje op den Hoeve" (Egmond aan den Hoef). Daar (hoe vertelt de legende niet) viel hij van zijn paard en wel heel on gelukkig, want hij brak er den hals bij. Toen werd hij naar Rijnegom gebracht, waar toen tertijd „syn huys oft Slot stondt". Goede hulp en verzorging mocht niet baten. Kort daarna is de goede Jonge Radbout gestorven in het jaar 792. Hij werd begraven „t-ot Rijnnegom bij sijn huys, daer de plaetse noch Huyden ten daghe den naem af heeft „Heer Radt'ooutó Kerckhof". Zijn echtgenoote, de Hongaarsche Konines dochter, stierf van rouwe in 't selve jacr encie leyt bij haren man begraven. DE SCHOOL DER BESCHAVING. Een school, welke eenig is in haar soort, is de internationale school te Bagdad, die door een Amerikaansche ver-ceniging is ge sticht. De leerlingen van deze school verte genwoordigen, procentsgewijze, de meest ver schillende nationaliteiten. De school telt 400 toehoorders, die uit veertien staten komen en tot 16 verschillende godsdiensten behoo- ren. Arabieren, Perzen, Turken, Koerden, In diërs, Afghanen, Russen, lieden uit Irak enz. Christenen, Joden, Mohammedanen studee- ren hier en gaan met elkaar in volkomen harmonie om, ongeacht alle religieuse en rassenveroordeelen. In de gehoorzalen, zoo wel als op de sportpiaatsen ziet men zonen van hoefden van Bedouinen en Koerden, fa milieleden van den koning van Irak, zonen van Indische vorsten naast voorname Per zen. Ook geleerden, die op hun tocht Bagdad aandoen, voldoen gaarne aan het verzoek, van de leiding van de school, om voordrach ten te houden. De les wordt steeds met een gebed geopend, dat iedere leerling in zijn taal en naar zijn godsdienstige voorschrif ten uitspreekt. Karakteristiek voor den geest, welke aan deze school heerscht, is het her haaldelijk opvoeren van historische en gods dienstige werken uit verschillende landen met tooneelspelers van alle godsdienstige richtingen. Jack tot onderwijzer: „Meneer hoe komt het dat de kippen weten hoe groot onze eierdopjes zijn?" Moeder: „Wij zUn boos. Je hebt Will Smith gekust." Vader: „Daar houden we niet van." Dochter: „Maar Will en ik nouden er van." Bezoekster: „Wat moet je zoon worden?" Gastvrouw: „Onderwijzer". Bezoekster: „Is hij daar dan geschikt voor?" Gastvrouw: „Hij is dol op vacanties". Clown tot circusdirecteur: „Het circus staat in brand." Directeur: „Roep den vuureter". Zij: „Ga niet weg, je verlaat me zonder eenige reden." Hij: ..Ik laat de dingen achter zooais ik ze gevonden heb". „Alle pogingen om weer lange japonnen te doen. dragen, zullen falen" zegt een schrijver over damesmode. Ervaring in dezen zin heb ben echtgenooten en vaders reeds lang ten opzichte van hoeden opgedaan. Een Amerikaansch professor heeft de griep-bacil gevonden. Maar zal hij er ook in slagen om te voorkomen dat wij hem ook zullen vinden? Dokter: „Ga naar huis en neem rust". Patiënt: „Dat kan niet, ik heb moderne meubelen". 1 'f' l?"' Mevrouw X. heeft aschbakken geplaatst overal waar haar man ascli pleegt te morsen. (Life). Bij het afbreken der Groote Houtbrug. Op de nieuwjaarsreceptie bij den heer staatsraad gouverneur van Noordholland van 1824 destijds heette zoo'n officieele ont vangst: publieke audiëntie bij gelegenheid van het nieuwe jaar was de zaak voor het eerst aangeroerd De provinciale autoriteit, een gebruikelijke gezagvolle naam voor den gouverneur, had zich tegen den burgemees ter van Haarlem uitgelaten over de verfraai ing der stad, en hem de verzekering gege ven van zijn bereidwilligheid om daartoe mee te werken door bijdragen uit de provin ciale opcenten. De burgemeester moest maar eens een voorstel doen. In de eerstvolgende raadsvergadering deel de de voorzitter dc inhoud van dit gesprek mee- De leden namen er met belangstelling kennis van en in ztjn vergadering van 1 April hechtte de raad zijn goedkeuring aan een ontwerp van verfraaiing door burge meester en wethouders opgemaakt in overleg met de gecommitteerden tot dc stedelijke financiën. Uit dit ontwerp bleek dat hier „speciaal in aanmerking is gekomen het wegbreken der Groote Hout- en Zijlpoorten en het plaatsen van Barrières in derzelver plaats". Intusschen stelde de voorzitter de vraag wanneer aan het plan een begin van uitvoe ring zou gegeven worden. De stad stond voor aanzienlijke uitgaven: de Liebrug vroeg drin gend om herstelling, het uitbaggeren van enkele vaarten kon niet wachten, op de Os senmarkt moest naast- de ln het vorig jaar gebouwde stal voor 100 paarden een tweede verblijfplaats voor 60 paarden verrijzen. Was het in deze omstandigheden misschien raad zaam het wegbreken der poorten tot een vo'.gcnd jaar uit te stellen." Dc raad beantwoordde deze vraag bevesti gend alleen voor de Houtpoort. Toch zou zij het lot der Zijlpoort spoedig deelen- Vier maanden later, in de raadsvergadering van 28 Juli, deelde dc burgemeester mede, „dat hem van verschillende kanten gebleken is, hoe aangenaam het aan veele Ingezeetenen en speciaal ook aan de Provinciale Autori teit zoude zijn, indien de zints zoolang aan hangige verandering van de Groote Hout poort nog in den loop van dit jaar werd aan gevangen en voor de Tentoonstelling der Voorwerpen van Nationale Nijverheid in July 1825 konde zijn tot stand gebracht." Wel dui delijk blijkt hieruit, hoezeer de zaak den gouverneur interesseerde en hoe dc naderen de groote tentoonstelling den ondergang der oude historische gebouwen heeft verhaast. De raad had nu geen bezwaar meer. en met spoed gaat het werk voort. Reeds den 16den September arresteert bij dc voorwaar den voor het sloopen. Op dcnzelfden dag hecht hij zijn goedkeuring aan het ontwerp tot plaatsing eener barrière en van gebouwen ter vervanging van de poorL En net was in deze vergadering, dat de burgemeester, jhr. David Hoeufft. hot genoegen had te kunnen verzekeren, dat de gouverneur, gelet op de omstandigheden dat het werk te laag ge raamd was, „bereid is om door een ruimere toelage uit de Provinciale opcenten, welke men veilig op 11.000 koude berekenen, hier toe mede te werkèn". Dan volgt een maand later. 13 October de mededeellng, dat de poort met dc portierswoning en de koepel van den zwanentuin voor afbraak is verkocht. Ook de slooper haastte zich: 3 November lazen de burgers op de aangeplakte stads- publicatle. dat- „van 8 November af de passa ge zal gestremd zijn wegens het afbreken van het verwulft der Groote Houtpoort." Wat een haast om onze goede stad te „ver fraaien". Ik wil over dit woord niet vallen. Ik wil me nog juist bij tijds herinneren, hoe iedere tijd zoo zijn eigen qualiflcaties heeft, zijn eigen opvattingen Voor honderd jaar sloopte men mooie oude gebouwen met sub sidie van de provincie, wij krijgen zoo'n gel delijke tegemoetkoming om ze tc kunnen restaureeren. Toch mag ik niet verzwijgen, dat niet iedereen in elk opzicht met deze ver fraaiing door ontsiéring was ingenomen. Het raadslid Mr. Joh. Enschedé stelde althans voor „aan de stadszijde van de twee nieuwe gebouwen aan de Groote Houtpoort eenige Italiaansche populieren te doen planten, ten einde het gezigt der daken van de buiten zijde weg te nemen." Die daken leverden dus geen fraaien aanblik. Nu, de boomen zijn er geplant. Lang hebben ze er gestaan en naar behooren hun taak vervuld. Aardig deden ze, de hooge populieren naast de lage ge bouwtjes, zooals afbeeldingen u laten zien. En zij onttrokken inderdaad ds geïnsinueer de daken aan de oogen der wandelaars. Het genoemde ontwerp wenscht „de Brug zes Ellen te verwijden en dus op eene breedte van ruim Elf Ellen te brengen, de Barrière ongeveer de breedte van de geheele straat te geven en ter wederzijde een Gebouw met een plat dak en met de Colonnade versierd, te plaatsen". Ook de brug deelde dus in de al- geheele verandering ter plaatse. Ze werd ver breed in overeenstemming met de eischen van het toenmalig verkeer, en van een fraaie leuning voorzien. Een Amsterdammer die in de zomermaand van 1828 een bezoek aan de nieuwe Hout bracht, roemt haar sierlijkheid. „De aloude Houtpoort", aldus deze ooggetui ge. „is weggebroken: de schoenen alleen be legeren thans dit oord, en een sierlijke brug geleidt tot in het centrum. Welk een sierlijke brug! Ik was gelukkig genoeg, om dezelve nu, ter gelegenheid der bczigtiging van het ge heel omgewerkte en ten deele gekapte Hout, te kunnen overgaan, want even na derzelver opbouw, hoe hecht en sterk ook, was er al een gebrek aan, zoodat dc passage gestremd was-" Deze brug behoort bij de poort, zooals zij behoort hefet bij de huisjes. Met haar verdwijnt, schoon ze niet onveranderd de zelfde bleef, de laatste herinnering aun den toestand zooals die voor honderd Jaar ge schapen werd. Ook het Plein onderging in grijpende wijzigingen En nu ze afgebroken wordt, vind ik in deze uitvaart een welkome gélegenkeld om het een en ander van de Groote Houtbrug en van haar vroegere om geving tc vertellen. H E. KNAPPERT, ARTUS QUELLIJN (1609—1668). Toen Jacob van Campen zijn Stadhuis, het tegenwoordige Koninklijk Paleis op den Dam, bouwde, verzekerde hij zich voor dc afwerking en versiering van het reuzc-nwerk van de medewerking van bekwame vaklieden en kunstenaars van naam. Onder hen waren de timmerman-bouwmeester Plcter Post en de steenhouwer Willem de Keyser, de beeld houwers Daniël Stalpaert en Artus Quellijn of Q'iellinus- Nederland, rijk aan groote bouwmeesters, aan onsterfelijk roemrijke schilders beeft weinig of geen beeldhouwers van een wereld- reputatie voort-gebracht Quellijn, Rombout Verhulst, Royer, later Pier Pander, het zijn v;el de grootste. De groot-Nederlander Quel lijn heeft zijn naam tenminste voor het na geslacht roemrijk gevestigd door wat hö in Amsterdam wrocht. De Antwerpenaar had in de Zuidelijke Nederlanden reeds groote be kendheid verworven, als leider van het schil deren van fresco's in het Mauritshuis door Vlamingen had hij reeds de opmerkzaamheid getrokken. Te Amsterdam echter werkte hij onder leiding van Jacob van Campen naar diens ontwerpen, aangezien de architect alles tot in details geregeld had. De geheele gevelversieringen van het Stad huis, de rijke frontstukken met de engelen, de bronzen beelden op de dakhoeken heeft hij aangebracht, de imponeerende burger zaal, de galerijen en portieken, de schouwen ln verschillende vertrekken voorzag hij met meesterhand van beeldhouwwerk. En niet het minst in de Vierschaar valt zijn hand te onderkennen, hoewel niet alles zoo sterk is, dat wij het als zijn werk mogen veronder stellen. De beelden van de Gerechtigheid, de Voorzichtigheid en andere zinnebeeldige voorstellingen geven blijk van zijn machtig kunnen, de sculptuur boven de marmeren schepenbank is buitengewoon mooi. De re- liefs tusschen de vrouwenfiguren zijn minder gelukkig en blijkbaar afkomstig van Quel- lijn's helpers. In zijn wand-decoraties, waarin hij veel met kindergroepen heeft bereikt is Quellijn geestig en frisch. In een „Beschrïjvinghe van het Stadhuis van Amsterdam" van 1781 vinden wij van hem gezegd: „Dit konstig en uitmuntend beeldwerk als ook het overige, dat tot sieraat van het Ge bouw voorkomt, is gemaakt door de hand en onder opzicht van den gr ooten konstenaar en weêrgaloosen beeldhouwer Artus Quellinus van Antwerpen, welke een altoosdurende lof verdient heeft, door de schikking en aardige uitvinding der vei'beeldingen en geestig bij werk, op 't gebruik en bedieninghe van dit Huis zeer zinrijk te voorschijn gebracht." Quellijn was, toen hij zijn Amsterdamsche meesterwerken schiep tusschen de veertig en vijftig jaar. In 1650 was hij er heen ontbo den, in 1656 kwam hij klaar met de beide frontispiecen op de voor- en achtergevels. Hij was geboren in 1609 te Antwerpen. Zijn vader, Erasmus Quellijn de Oude, die ge trouwd was met Elisabeth van Uden is de stamvader van een geheel geslacht van kun stenaars, dat den naam Quellijn, of verla- tijnscht Quellinus, draagt. In tegenstelling met Artus Quellinus de Jonge noemt men den grooten beeldhouder De Oude. Artus de Jonge, eveneens een beeldhouwer, cn leer ling van den Oude was, volgens Kramm, niet diens zoon, doch een neef, daar Artus de Oude kinderloos bleef. De broeder van den meester, Erasmus de Jonge was letterkundi ge en schilder, diens zoon Erasmus. later genaamd Jan Erasmus was eveneens schilder. Dragers van den beroemden naam zijn voorts Hubertus Quellinus, de broer van Artus den Oude. een schilder en plaatsnijder en Thomas en Jan Erasmus, zonen van Artus de Jonge. Artus de Oude heeft waarschijnlijk het beeldhouwen bij zijn vader geleerd: later heeft hij zich bij zijn landgenoot Francois Duquesnoy in Italië verder geoefend, tot hij in 1640 in de Scheldestad weerkeere. Zijn kunst draagt dan ook een Italo-Vlaamschen stempel. Hij moet- zooals trouwens op het hierboven afgedrukte portret van Ferdinand Bol. (een der weinige die bestaan) te zien is een rijzige figuur gewoest zijn, te Rome had hij den bijnaam van „Corpus". Rombout Verhulst is een leerling van QueUijn, doch Verhuist is meer Nederlander in zijn kunst- Al staat hij misschien technisch niet. zoo hoog, zijn werk is voor ons karak teristieker dan de internationale kunst van Quellijn. De productiefste periode van dezen laatste is ongetwijfeld de Amsterdamsche. Er 2ijn modellen van verschillende beeldhouw werken voor het Stadhuis in het Rijks museum, de borstbeelden van twee Amster damsche burgemeesters en het marmerwerk op het orgel van de Nieuwe Kerk te Amster dam heeft hij vervaardigd. Van zijn Antwerpsche scheppingen Is wei nig merkwaardigs bekend, hij maakte een praalgraf voor Jan Gevaerts in den Kathe draal en in de St. Andreaskerk een marmeren beeld van Petrus. Hij stierf in 1668 In rijn geboortestad. Te Amsterdam is hU evenals Jacob van Campen en Daniël stalpert geëeerd door een straat naar hem te noemen. Lieve oude heer tot zeer jong mensch, dat een appel eet: „Denk om dc wurmen, jonge tje!" Jongetje: „Als ik een appel eet. dan moe ten de wurmen op zich zelf passen,"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 16