UIT VERGEELDE
TEMPORA MUTANTUR.
De vroolijke kant
Biographieen in
een notedop
Ja de tijden veranderen wel zeer! Nu zeg
gen. zU, die het weten kunnen, dat dit 'n
waarheid als 'n stamboekkoe is en dat elk
tljdvakje weer nieuwe mesnschenkinderen
voort heeft gebracht, die eenmaal in het
bezit van 'n patriarchalen witten baard ge
komen, met klagelijk geluld zegeen: „In mijn
tijd was het vrij wat beter!" Dat ga ik niet
bestrijden, ik geloof het wel, maar ik ben 'n
mannetje uit de vorige eeuw en ik kan den
nieuwen tijd en de nieuwe manieren niet bij
slof f on.
Een jaar of 50 geleden hadden onze ouders
andere manleren dan de generaties van
dezen verlichten tijd. Wij werden niet van
het etiquet „opgevoed en volwassen" voor
zien, voordat wij doorkneed waren In de
hoffelijke en rigoureuze manieren onzer
ouders. En zoo leerde men ons bijvoorbeeld
(ik weet wel het is verouderd en 't klinkt
vrij mal, maar ik vertel het alleen als histo
risch curiosum) dat je 'n Messerspitze eer
bied voor ouderen moest hebben, in elk ge
val toonen, minimaal uitgedrukt: veinzen.
Als onze ouders ergens uit eten werden
gevraagd en het was toevallig buiten de
stad, dan reed de koetsier „op tijd". Dat
wil zeggen: men stelde er een eer in a la
minute ergens het hek binnen te rijden en
met klokslag voor de stoep stil te houden.
Als men op een bal kwam, was het de
rigueur, dat men met de jonge meisjes, bij
wier ouders men aan huls kwam, een dans,
minimum om een toertje vroeg, ook al waren
ze geen professional beauties- Ja 't was bon
ton om(schrik niet juvenile lezers, ik
weet, 't moet u heel idioot en sof toeschijnen,
maar ik vertel het alleen maar om de meer
dan potsierlijk klinkende, typisch ou-bakken
gewoonte nog 's even uit het foudraal te
halen)enfin, het hooge woord moet er
nu eenmaal uit, om de oudere dames een
paar vrlndelijke dingen te zeggen, aan te
spreken noemden ze dat. En(nu ik
toch eenmaal over die dwaze dingen uit
den pruikentijd zult ge zeggen aan 't op-
dlsschen ben, moet ik er nog even en pas
sant gewag van maken) de zoogenaamde uit
gaande jongelui gingen bij een voorstelling
in den Stadsschouwburg niet in den foyer in
cirkeltjes staan rooken, maar moesten (de
dienst schreef het voor) de oudere dames,
bij wie zij aan huls kwamen, eveneens even
gaan aanspreken. tOm te bulderen. I know
It).
Deze gewoonte, om die ouderen van dagen,
die. hun allerlei uitgezochte menus voor
zetten en aardige Jonge meisjes voor hen
uitzochten en zich al de rompslomp van op
genomen kleeden. gecireerde dansvloeren,
koks over den vloer en wat al niet meer,
*n paar keer in een winter getroostten om de
menschen pleizier te doen, is, ik geef het toe,
tijdroovend en schon dagewescn. Ja, ik weet
wel, ik ben onleesbaar en ik hoor jullie al
zeggen: „Stel je voor dat je van die ouwe
theetantes óók nog notitie zou moeten
nemen! 11"
Ik gocf toe ik wil in deze gaarne de
minste zijn dat dit een vrij „melig gedoe,
een spuug-vervelende imbéciek, instelling
van 't jaar nul lijkt, om even in modern
jargon te praten, maar ik vertel er terloops
evon over. In mijn jonge jaren hadden ze
zelfs de krankzinnige gewoonte een gastheer
en natuurlijk de gastvrouw ook even 'n slap
handje te geven, eenmaal bij 't biinnen ko
men en als je wegging, nu ja, dan nog even.
Je vereerde die lui zelfs met 'n kleine cé*é-
■monie, door er mee kennis te maken. Lk zal
de laatste zijn om niet grifweg toe te geven
dat dit 'n vrij knuppellg, stuntelig en burger
lijk-braaf gedoe was.
Ik weet het, enfin, het was nu eenmaal
zoo. En op grootere diners hadden die zoo
genaamd wel opgevoede wezens zeifs de vrij
wel onthutsend potsierlijke gewoonte om
zich aan de mede aanwez'ge oudere heertjes
voor te stellen, op stal gezette ministers en
zoo, of beruchte schilders, kortom van die
onuitstaanbare ..bekende Nederlanders" en
hoe ze die bevriende kwallen dan ook noe
men. (Om je 'n aap te lachen, Lk weet toet).
Ik herhaal het, daar is veel bij. wat aan
een latente hard-gekookte waanzin, wor
telend op recidieve serviliteitsaffeeten, doet
denken, maar u moet maar denken de lui
waren niet wijzer. Alvorens van dit doffe,
sloome, unrasslge gedoe af te stappen, rele
veert lk nog even de vrij bizarre en tljdroo-
venac gewoonte om zeer oude menschen, die
vroeger schitterende diners van 80 couverts
en bals van 'n dikke honderd menschen in
hun salons plachten te geven, nog zoo'n soort
laatste eer te gaan bewijzen. Ze hielpen die
oude fossielen begraven, al hadden ze er ook
geen voet meer In huls gezet, nadat die men
schen geen festijnen meer gaven (iets wat
voor zichzelf spreekt), wijl ze daar al jaren
lang te afstandsch voor waren geworden of
geen „flappen" meer bezaten.
Tournee la fcutlle: 'n Meer up to date-
gcvallerje. We zijn nu in den tijd van elbow-
room, breiter Sitz, óte-toi de 1& que je m'y
mette, de eeuw van het Kind.
'n Bazaar (reer nuttig doel), een jong-
mcnsch, volle neef, duikt op uit den mist
der tijden, verwaardigt zich kennis te maken
met. zijn tante, die in dezelfde stad, ten
minste vlak daarbij, 'n bulten bewoont. „Wilt
u mij eens opzoeken? Het zal mij heel aan
genaam zijn", zegt tante, „en oom zal het
ook héél aardig vinden".
..Right ho! Ik kom morgen heel graag *s
aan", is het antwoord. Tante is verrukt.
„Maar blijft u dan eten!" zegt ze voor
komend en achttiende ecuwsch: Wat hij
aanneemt.
„We dlneeren om zeven uur", zeg ze er
zachtjes bij. wetende dat dat wel wat vroeg is.
Den volgenden dag tegen een uur of één
wordt tante opgebeld. Het ls neef, die even
meedeelt, dat hij 't „geschikter" zou vinden
als hij mocht blijven logeeren. Tante denkt
pijlsnel na en haast zich te zeggen, dat dat
we! kanEn dan, o Ja! hij had nóg wat.
Doddy logeerde bij hen en die wou vreese-
Hjk graag moe komen. Doddy, u weet wel, ook
min of meer 'n nichtje van u?! Tante is even
sprakeloos, maar denkt: vooral niet ouder-
wetsch doen en zegt: „En die blijft dus ook
eten. niet waar? Ja Ja, héél aardig! goed
hoor. uitstekend
„En logeeren" valt neef in. ..Niet waar,
dat kan wel, wat? Wc zouden den volgenden
dag de final zien in^NoordwiJk, dat is maar
90 kilometer. We nemen den wagen mee.
Kan wel, hè? Sorry voor de moeite. Zoo vrln-
deiijk van u. tante!"
„O!welikik denk van wèl,
ikweifelt tante nog even.
„In orde! tata. tot morgen" zingt de tele
foon cn weg ls neef.
Neef komt. rijdt in suizende vaart het hek
binnen, weliswaar pas 'n heel eindje over
halfzeven, maar dat Ls minder, nichtje
maakt 'n aardig en indruk, ziet er beelderig
uit. Tante heeft den naam nog niet goed
yexstaan, maar nu ja! ZU wijst beiden hun
kamers. Ze komen tegen half acht beneden,
laten zich zelfs aan oom voorstellen. Zijn
zeer beleefd en excuseeren zich over dat
half uurtje, omdat Willy (spreek uit Oewilly)
even 'n cocktail voor hen had in elkaar ge
klutst. Voor de conversatie aan tafel zorgen
ze zelf. Tegen halfelf gaat oom naar boven,
tegen elf uur verdwijnt ook tante, die wit
ziet van den slaap en keelpijn heeft van den
clgarettenrook. Ook de jongere generatie
gaat naar de voor haar bestemde logeer
kamers en neef is weer zoo beleefd mee te
deelen, dat Doddy héél laat ontbijt.
„Héél goed hoor, maak jullie je het maar
gezellig", zegt tante nog.
Maar de oude huisknecht brengt den vol
genden morgen tante de ietwat verrassende
mededeeling, dat de gasten van plan waren
veranderd en al te kwart voor negenen waren
weggetufd. Oom was zoo vriendelijk later de
juiste namen voor tante op te snorren.
Geen briefje later, noch van hem, noch
van het nichtje. Niets meer! Afgeloopen.
Alleen een zéér beleefd charmant gestelde
brief van de oude moeder van het meisje 'bij
geluk wérkelijk 'n nichtje). Alles heel chic,
modern, vlot, breed gezien vooral.
Nadruk verboden. PIM PERNEL.
Correspondentie.
Lezeres. Deze sprot-etende heertjes en
het geval zelf moeten een 30 jaar geleden
bestaansmogelijkheid hebben gehad. P. P.
EEN
BOORDENKNOOPJE
MINDER.
Hoeveel mannen hebben den vredigen
gang van het huishouden ernstig verstoord
door het verlies van een boordenknoopje?
Bijvoorbeeld wanneer zij zich gehaast kleed
den om den'trein te pakken of om bijtijds in
den schouwburg te zijn? De kreet „waar is
mijn boordknoopje?!" is niet zelden de
schrille introductie tot veel geredecavel en
meer onredelijke frictie.
Maar nu is in Engeland een weldoener der
menschheid opgestaan, die dit alarmge
schreeuw voorgoed zal doen verstillen. En
zoo zullen wij van een van 's levens kleine
verdrietelijkheden worden verlost. Een nieuw
soort boord ls uitgevonden door een der
ambtenaren van Whitehall. Dat de uitvin
ding uit Engeland komt, het land, dat nog
steeds den toon aangeeft in mannenklee-
ding, doet hopen dat ze ruim verbreid zal
worden en universeel zal worden aanvaard.
Een boordenfabriek heeft het gepatenteerde
idee reeds overgenomen.
Als alle groote uitvindingen is deze uitvin
ding van het boord de eenvoud zelf. Over
hemd en boord moeten trouwens voor het
doel samenwerken. Het boord heeft twee
tongvormige uitsteeksels aan den achterkant
(wij worden alleen verlost van het ach
terknoopje. die passen ln twee sleufjes
aangebracht in den bovenachterkant van het
overhemd. Het boord glijdt gemakkelijk in
die sleufjes en wordt er stevig door vast
gehouden. Meer heeft men ons niet van de
uitvinding verteld. Maar vele vragen rijzen
terstond. Zal de truc ook gelukken met een
slap boordje? Voor het dubbele, stijve boord,
dat de meeste menschen overdag dragen,
schijnt de vinding heel doeltreffend. Maar
voor het boord in den avond? Wat komt
er van de met zorg en moeite gestrikte vlin
derdas terecht, wanneer er geen knoopje
meer is om haar aan den achterkant in de
gewenschte, lage, onzichtbare positie te hou
den? Misschien heeft de uitvinder in deze
moeilijkheid voorzien, al heeft hij het niet
gezegd. En nu zien wij met belangstelling
den tijd tegemoet, dat het nieuwe boord met
bijbehoorend arrangement in de winkels te
koop is. Als het wederom een mislukking
blijkt, zullen wij zeer teleurgesteld zijn en
wanhopiger dan ooit dat S. O. S.-seln van
de kleedkamer gaan uitschreeuwen: Waar is
m'n boordenknoopje!
„Neem dat van mij aan, ouwe jongen, je
komt in het leven niet hooger op, als je geen
opvoeding hebt gehad.
(Passing Show).
De eene: ,.Ik kan niet- slapen. Ik lig uren
wakker. De dokter noemt het insomnia
neurotica paralaxitis".
De andere: „Zoo iets heb ik een jaar lang
gehad. Maar wij noemden het „baby".
Eerste automobilist die in den greppel is
terecht gekomen tot tweede automobilist die
bezig is er in terecht te komen: „Pardon, deze
sloot ls bezet".
„Heb je die kar al lang?"
„Nee, ongeveer drie termijnen".
„Neem mij maar Betty. Die andere mannen
zijn niets gedaan. Ze zijn als kachels. Rooken
den heelen dag en gaan 's nachts uit.
„Jij moet kinine voor je verkoudheid in
nemen".
„Dank je, maar d*r zijn 147 geneesmidde
len vóór het jouwe die ik beloofd heb te zullen
probeeren!"
Saxophonist: „Ik wou dat ik geld had, dan
speelde ik nooit meer een noot op de saxo
phone".
Buurman: „Ik wou dat ik geld had, dan
kreeg je het".
„Ik hoor dat je vrouw je met een tweeling
verrast heeft? Meisjes of jongens?"
Professor: „Zoover ik me herinner een
jongen en een meisje. Maar het kan ook
wel andersom zijn".
„Een geluk dat onze vrouwen niet weten
waar we gisteren uithingen".
tija apropos waar hingen we uit?
Mama: „Wat doe jij
daar Jan!"
Jan: „Ik maak broe
ken voor arme kin
deren".
door P. J. ZüRCIiEIï.
XV.
Toen de vloot voor Neira gereed was.
Tegenspoed en succes. Vredesvoorwaarden.
Hoe Sonck optrad. Topzware macht.
Ontzaglijk veel leed.
Na een langzame, uiterst bedachtéarae voor
bereiding die wij in een vorig opstel ge
schetst hebben lag den 7en Maart 1621 de
geheele vloot voor Neira „slagvaardig". Lon
thor stond No. 1 op de lijst om tot gehoor
zaamheid gedwongen te worden. En onze
mannen begeesterd door het „heilige vuur"
van niemand minder dan Coen togen er
op af. Maar el-zlefc, wij hadden buiten den
waard gerekend. Ook „groote mannen" kun
nen zich misrekenen en deze, eerste aanval
werd door de Bandaneezc-n. die zich in hun
bergen geducht versterkt hadden, zóó ge
ducht, dat de Hollanders er niets tegen ver
mochten, afgeslagen. We konden niet eens
landen en onze bewapende prauwen werden
door de (Engelsche) kanonnen in den grond
geboord. Daarop nam Coen persoonlijk het
bevel over en met 17 compagnieën ging hij
den vijand opnieuw tegemoet. Maar ook deze
tweede poging mislukte. De zee, voor de lan
dingsplaats bij Lonthor. geleek wel een aqua
rium met aa!. zoo talrijk waren de uit him
Dra uwen geschoten Compagnie-soldaten. Ze
verdronken er als ratten en deze Lonthor-
expedities werd en een massagraf van Com
pagnie-soldaten. Nu nam de ontmoediging
onder de Hollanders hand over hand toe. He
zag er leelljk voor hen uit. Werkelijk hopeloos
Dit inziende belegde Coen een krijgsraad.
Als de onverschrokkenheid en het zelfver
trouwen verdwenen waren, was het pleit be
slecht. Deze dienden dus herwonnen te wor
den en voor zoo-iets had men een man van
Coen's ijzeren constructie noodlg. Een „man
netjes-putter" als hij, alléén kon de zaak door
zijn „vlammenden toorn" nog redden. En hij
von het pleit. Het zelfvertrouwen werd her
steld en op de vloot keerde de oude begeeste
ring terug. Coen had z ij n wil en z ij n vast
beradenheid op zijn officieren overgebracht
en onder de leuze: Geit maeckt moed" had hij
alle manschappen, die hem trouw en dus
gehoorzaam aan het bevel bleven bij de
overwinning dertig realen als belooning toe
gezegd.
Maar bij al zijn energie en bekwaamheid
kwam „het gelukkige toeval" Coen te hulp.
Hoe. staat niet vermeld, maar een Bandanees
van Lonthor kwam zich als spion in het
kamp der Hollanders aanmelden. En deze
.andverrader, want dat was hij. wist te ver-
lellen, dat de Lonthoreezen uitsluiteud voor
bereid waren op een aanval van de baai uit,
omdat daar de gemakkelijkste landingsplaats
was. Maar aan de achterzijde was zoo
telde hij het eiland onbeschermd. Daar
op besloot Coen om de geduchte versterking
aan de achterzijde aan té vallen. De landver-
-ader bood nu aan de Hollanders daarheen
den weg te wijzen en dezen niet gek
maakten daar onmiddellijk gebruik van. Een
maal geland, zou hij hen dan door de bos-
schen en de moeilijk begaanbare, klippige
landstreek, den weg verder wijzen. Deze was
„rontsom met hoogen bergen omringt me'
seer diepe valleijen, soo dat een schrick is
om tecgen te sten". Hij deelde verder mede.
dat de sterkte „hadt twee inganghen. see-
.smal en-Ie wel soo. datie een menseh een
hant of te voet faileert( apparent is doot te
vallen".
Dat wisten de onzen dus alweer en gelijk
tijdig hadden zij ook begrepen, dat alleen
door de hulp van een landverrader langs de
zen weg een opmarsch geforceerd kon wor
den.
Hierop begon op 11 Maart, in den vroegen
mogen, de aanval. Coen smeekte „den Al-
machtigen Godt" om hulp en terwijl van den
kant der baai. door schijn-aanvallen, de aan
dacht word afgeleid, waren des nachts, on
der commando van Coinget en Houtman
groote troepenmachten omgevaren en zonder
dat de Lonthorsche versterking daarvan iets
bemerkt had, des morgens aan den anderen
kant van het eiland geland.
Hierop waren de Lonthoreezen allerminst
bedacht. Ze werden totaal verrast en toen zij
zich nu in hun rug bedreigd zagen, gaven
zij de verdediging op. Er werd geen schot ge
wisseld, slechts enkele weerspannigen werden
doodgeslagen. Alleen ten opzichte van enkele
Engelschen werd een uitzondering gemaakt.
Dezen werden, ter vermijding van politieke
verwikkelingen, aan boord van onze schepen
overgebracht. Nadat aldus deze versterking
het zwijgen was opgelegd, drongen de onzen
ook aan de voorzijde het eiland binnen.
Een buitengewonen indruk moeten de bij
uitstek sterke verdedigingswerken, thans ver
laten en alle van Engelsch maaksel op de
overwinnaren gemaakt hebben. Bovendien
werd een overvloed van Engelsche wapenen
aangetroffen.
De Westelijke helft van Lonthor was dus
nu veroverd: het was deze sterkte, op welke
de hoop der Bandaneezen gevestigd was. Nu
boden ook de verdedigers van het Oostelijke
gedeelte de vredes-onderhandelingen aan.
Coen ging er op in en stelde de volgende
elschen: 1. de verdedigingswerken zouden ge
slecht worden:, 2. de wapens uitgeleverd: 3.
foelie en muskaatnoten zouden uitsluitend
aan de Compagnie geleverd worden; 4. er
kenning van de Staten-Generaal der Veree-
nigde Nederlanden als souverein en tot slot
5. hun verhuizing naar elders.
Daarop kreeg Lonthor een garnizoen en
nabij Selamme werd een fort gebouwd.
Nadat aldus de schrik er was Ingebracht
door het machtsvertoon op Lonthor, onder
wierpen de Bandaneezen van Roen zich nu
ook op dezelfde voorwaarden, toen Coen met
zijn welbewapende prauwen-vloot kwam aan-
roeien, in weerwil van de aanwezigheid van
een Engelschen oorlogsbodem. Overeenkom
stig een verdrag van 1619 mochten wij Enge
land niet aantasten. Dus bleef de Engelsche
batterij met de bezetting op Nailaka onge
moeid. Er is over deze kwestie veel einde
loos veel met Engeland heen en weer ge
schreven, doch steeds vergeefs. Eerst bij den
vrede van Breda in 1667 liet de Engelsche re
geering haar nederzetting terugroepen en
stond daarmede hare rechten aan de Oost-
Indische Compagnie af.
Op Lonthor begon men op 29 Maart men
lette wel: 18 dagen nadat de aanval ge
slaagd was! met den bouw van het fort
Holland la, waarvan de ruïnes nog bestaan, en
werd Martijn Sonck tot algemeen Gouver
neur der gezamenlijke Banda-ellanden be
noemd en van zijn schip, „de nieuw Hollan-
d:a" af. schreef Coen aan „de eedele, emtfeste
wijse, voorzienighe ende seer discrete Heeren
Bewindhebberen", dat Banda gevallen was.
Sonck volgde nu den gouverneur van Neira.
Willem van Antsen op. Deze v. A. was lui en
zijn groote liefde voor den alcohol maakte
hem onbekwaam dit moeilijke gewest naar
den eisch te besturen. Maar hij had vele en
voorname relaties en dus was hij een mach
tig man. Aan deze. toevallige omstandigheid i
heeft hij dan ook zijn benoeming te danken
tot Lid van den Raad van Indië. Zulke man
nen had de Compagnie noodig.
Intusschen werden de punten 2 en 5 van
de vredesvoorwaarden, resp. de uitlevering
der wapenen en „de verhuizing naar elders"
met echt Inlandsche traagheid uitgevoerd.
Dit viel te begrijpen en ook de slimme
Coen begreep het want ieder, die Indie en
den Inlander kent, weet hoezeer deze aan zijn
geboortegrond is gehecht. Mogen we allen
dezen zelfden karaktertrek in meer of min
dere mate bezitten, bij den inlander is deze al
buitengewoon sterk ontwikkeld.
Het plekje grond waar bij geboren is en als
kind heeft rond gesprongen, staat zoo diep
in zijn ziel gegrift, dat een scheiding-voor-
altijd, voor hem t-ot een der zwaarste beproe
vingen telt. Deze bepaling was dan ook in
derdaad een hoogst onmenschelijke en dus
wreede bepaling. Men kan den inlander beter
een arm of been amputeeren, dan hem voor
goed van zijn geboortegrond vervreemden.
Coen wist het en hij schreef er den Hee
ren Bewindhebberen over: „lek melt mee,
dat de Bandaneesen liever souden sterven
ende r' uyterste ruyn sien, dan in soo een
staet te leefven. Maar sal men ons altoos
met praetjens ende contracten laaten
abuseeren? Voorwaer, het wordt tijt om
d' oogen eens te openen."
Dit wetende en erkennende zag hij in het
trage uitleveren der wapenen, dan ook niets
anders, dan het wachten op een gelukkigen,
plotselingen ommekeer, die hun toestand op
een of andere, onbekende wijze, nog ten
gunste zou kunnen beïnvloeden. Dies be
sloot de Krijgsraad hét lichaam „sans
peur et sans reproche", op 15 April om de in
woners met geweld te dwingen hun eiland te
verlaten en hun werd daarop bevolen zich
met hun vrouwen en kinderen en alle wape
nen naar het fort Nassau te begeven. Dc
gouverneur-generaal zou dan de plaatsen
aanwijzen waarheen zij zouden worden
overgebracht. En aan den Gouverneur Sonck.
werd op den 2iien April gelast, zich met 5
campagnieën naar Lonthor te begeven om
zich van die opdracht te kwijten.
Deze Sonck was een bij uitstek domme en
onhandige kerel en hij heeft de bevelen van
zijn Gouverneur-generaal, dan ook met pre
cies dezelfde adjectieven uitgevoerd. Dom en
onhandig. Aanvankelijk dachten de Banda
neezen niet aan verzet.doch de domme maat
regelen van Sonck. zijn nerveuze wantrou
wen en heel zijn onhandige houding, deden
bij Coen aldra de overtuiging post vatten,
dat het verzet nog niet gebroken was en hun
onderwerping slechts huichelachtige schijn.
Niets was minder waar. Maar Sonck trad
aanstonds onridderlijk op. Zoo opende hij
een jacht op de in de bergen terug getrok
ken bevolking. Van deze liet hij eenlge hon
derden vrouwen door opjagende patrouilles,
die als wilde horden optraden, gevangen ne
men en die stakkerds, als gijzelaars, opslui
ten binnen een afgepaald gebied nabij Se
lamme Dit sloeg de Bandaneezen met
machteloosheid. Deputaties wendden zich tot
het Bestuur, in de hoop, deze vrouwen weer
„vrij" te krijgen. Ze boden alles aan, geens
zins op verzet ingesteld. Maar de wreede
Sonck liet zich niet vermurwen. Ze'ts liet
hij een honderdtal vrouwen op 15 schepen
„interneeren". Dezen waren aan het Hol-
landsche „Jan Hagel" overgeleverd. Maar de
geschiedenis laat er gelukkig een sluier
over vallen. Dit was clement van Clio.
Doch Sonck ging lustig voort. Hij ontzag
zich niet de Moskee te Selamme kent de
Inlander iets, dat gewljder is. dan zijn Mos
kee? op te eischen en hierin huisvestte
hij zijn soldaten.
Voor Mohammedaansche Inlanders was
dit een Barbaarsche heiligschennis Wel ba
den de Bandaneezen andere tempels aan. In
ruil voor die prachtige Moskee, die Sonck
daartoe had uitverkoren, maar dit was aan
doovemans deur geklopt. Er was slechts
plaats voor macht. En natuurlijk moesten'
de weerloozen zich daaraan onderwerpen. Dit
was dan ook de toeleg van Sonck: onderwer
ping aan de macht van de Compagnie, door
krenking der edelste gevoelens van den In
lander. zijn vijand.
Sonck heeft in wTeedheld uitgeblonken
Hij had een diep verdorven ziel en nfet te
tellen zijn de misdaden, aan de weerlooze
bevolking bedreven, waarmede hij zich be
last heeft. Hij leed als velen zijner volge
lingen aan tropenkoller ln den oppersten
graad en waar deze man de macht en ae
bevoegdheid eener vrije handeling tot zijn
beschikking had. was het. in dit kader be
schouwd, niet te verwonderen, dat hij zijn
laagste lusten den vrijen teugel liet. Het
arme Banda kan er van mede praten.
Volgende opstellen zullen u dezen „Com-
pagnie's-beul" nog meer van nabij doen
kennen.
CONSTANTIJN HUYGENS.
Constantijn Huygens. Heer van Zuillchera,
Zeelhem en Monnikenland werd 4 Septein-
tember 1596 te 's-Gravenhage geboren. Zijn
vader was Christ laan Huygens, die eerst bij
Willem I en vervolgens bij den Raad van
State den post van secretaris bekleedde. Zijn
moeder was Susanna Hoefnagel, zuster van
den schilder en dichter Joris Hoefnagel. Hun.
onbekrompen vermogen stelde de ouders in
staat om hun begaafden zoon een uitste
kende opvoeding te geven. Hij beantwoordde
volkomen aan de verwachtingen, die men
van hem koesterde. Vroeg leerde hij reeds mu
ziek en Franseh, vervolgens Latijn en
Grieksch en naderhand ook Engelsch. Ita-
liaansch, Spaansch en Duitsch en hij toonde
zich bedreven in het schilderen, teekenen,
boetseeren en anderen nuttigen arbeid. Bui
ten weten van zijn vader liet hij zich ook nog
in de wiskunde onderwijzen, terwijl hij te
vens een waar sportsman moet geweest zijn,
want hij reed paard, schermde en zwom,
worstelde zelfs en danste ook. Hij studeerde
een jaar in de rechtsgeleerdheid aan de
Leidsche Hoogeschool, doch als advocaat is
hij waarschijnlijk nooit opgetreden, want zijn
vader had hem voor het hofleven bestemd en
daarin deed hij ook weldra zijn intrede. De
Engelsche gezant Dudley Carleton nam hem
mee naar Engeland, waar hij aan koning
James werd voorgesteld en waar hij de voor
naamste steden bezocht.
Na zijn terugkomst was hij achtereenvol
gens secretaris van verschillende gezanten
naar Venetië en Engeland en daarna ook van.
stadhouder Frederik Hendrik. Daarmee vangt
zijn merkwaardige loopbaan aan als secre
taris van niet minder dan drie stadhouders
uit het Huis van Oranje, die hij te zamen 62
jaar achtereen gediend heeft. Menigmaal
vergezelde hij den Prins in het leger en was
hem zeer van nut bij het ontcijferen van on
derschepte brieven van den vijand.
In het veld heeft hij vele der gedichten
vervaardied, die hij bundelde onder de titels
van „Momenta desultoria", .Ledighe Uren" en
„Korenbloemen". Verscheidene buitenland-
sche bezittingen van het huls van Oranje,
die door vreemde vorsten bezet waren be
zorgde hij aan dat huis terug. Vier jaar on
derhandelde hij in Spanje over de teruggave
van het vorstendom Oranje. Hij nam er in
1665 in naam van den Prins bezit van, hij
regelde het bestuur van 's Prinsen bezittin
gen in Zeeland en had de hand in de benoe
ming van Willem Hl tot eersten Edele, het
geen den grond legde voor diens latere ver
heffing tot stadhouder. Na den dood van zijn.
vader huwde hij in 1626 Susanne van Baeiie,
de „sterre" die hij 10 jaar later door den dood
verloor. Roerend gedenkt hij haar in het La-
tij nsche vers, dat. hij op 83-jarigen leeftijd
vervaardigde en waarin hij evenals Cats ln
het Hollandsch deed, zijn levensloop be
schrijft. Kort na den dood van ziïn echtge-
noote kocht hij de heerlijkheid „Zulllchem
doch hij had er spoedig berouw van, omdat
zijn landerijen overstroomd werden.
Fortuinlijker was hij met- „Hofwijck" het
orachtïge buiten aan den Vliet bij Voorburg.
Zijn talrijke vrienden en vriendinnen waren
er zoo welkom als Huygens het zelf was in
den Muiderkring bij zijn vriend Hooft on het
Muiderslot. In een uitvoerig gedicht heeft hij
den lof van „Hofwijck" gezongen. Van zijn
kinderen, vier zonen en een dochter, is Chris-
tiaan, de wiskundige en technicus wereldbe
roemd geworden. Een van Huygens nutrige
werken is het doen aanleggen van de ..Zee-
straet" van de hofstad naar Scheveningen.
Zeven jaren leefde hij na de bekleding
van de openbare ambten rustig op zijn bui
ten. helder van geest, sterk en gezond van
lichaam. Negentig jaar oud stierf hij in
Maart 1687.
In tegenstelling met Cats ls Huvgens door
zijn beknoptheid en gedrongenheid moeiliik
te lezen, doch desniettemin hebben vele zij
ner gedichten een groote populairlteit verkre
gen. Wie kent er zijn „Scheepspraet." niet of
„Costelvck Mal", en zijn .JBatave Tempo, dat
ls 't Voorhout van 's-Gravenbage" en wie
heeft er niet althans eenige van zijn 3000
„Sneldichten" van bulten gekend?
Huygens is in de Nederlandsche litteratuur
de meester van het punt dicht, die misschien
door Staring geëvenaard, door De Gsnsstet
en de Schoolmeester benaderd is, maar nim
mer overtroffen.
Als mensch was hij een der meest aantrek
kelijke en eerbiedwaardige personen uit onze
gouden eeuw. door zijn geleerdheid en sriierp
verstand, zijn standvastigheid en zijn schalk-
sc'nen geest.
TOERGENJEFF.
In de „Revue des deux Monies" publiceert
André Mazon 31 tot dusver onbekend geb'.e-
venn „gedichten in proza" van Tosrgenjoff.
De manuscripten zijn gelijktijdig gevonden
met de ontwerpen voor de reeds gepubliceerde
srukken in de nalatenschap van PauLine
Viardot. Voor zij worden opgenomen lo rie
eerste complete Russische ui;gave. z.iju zü in
de zeer mooie verteling van Charles Salomon
in het Franseh gepubliceerd. De meeste zijn
ontstaan in de jaren 1878'82 de laatste twee
enkele maanden voor den dood van den schrij
ver.