DE BOUWKUNDIGE TEEKENING H. D. VERTELLING De vroolijke kant Biograpliieen in een notcdop Zaten bij Brlnkmann op de Markt te Haarlem, genoten samen van hot glasheldere getinkel van het voorspel in den ouden St.- Bavotoren en namen een kopje koffie tot ons, hij en ik. Roerden even in deze genoeg lijk stemmende vloeistof, staken behoedzaam onz,e panatella's aan, genoten van die eerste trekjes, die zelfs min of meer verhuwde vrouwen toegeven te zijn „dragelijk van lucht", zwegen, trokken nog weer eens pre cieuze Walhalla-achtige geurtjes uit de op gesomde smakelijke voorwerpen. „Is 't nou uit!?" zeg ik tegen mijn tafel buurman, bij wijze van waarschuwing. Aan een ander tafeltje 'n eind verder op, zat namelijk 'n bizonder knap natuurver schijnsel van het vrouwelijk geslacht; mijn metgezel had ontdekt, trekt z'n das wat aan en begint door zijn artisterigen punt baard te' graaien. Hij is 'n vrij licht gebouwd kereltje en ik draai hem opeens rustig met stoel en al 'n kwartslag om. „Zie-zoo", zeg ik, „nu is dat filmheldachtige gekijk uit, verve lende ladykiller". Hij lacht even zuur, maar durft toch z'n stoel niet meer te draaien, hij weet wat hij aan mij heeft. „Je bent en blijft *n ellendeling", zegt hij. „Drink 's 'n slokje voor den schrik", zeg ik minzaam. Hij doet het gedwee, ik bestel twee poesjes om het weer goed te maken en hij klaart weer op. Dan kucht hij eens, zegt, om toch maar weer eens geluid te geven: „Heb je gelezen, dat er weer eens 'n boef ontsnapt is uit Scheveningen? Er is een persoonsbeschrijving rondgeradieerd." „Neen", zeg ik, „ik hoop maar, dat hij niet op een van ons beiden lijkt, wijl de moge lijkheid alsdan niet uitgesloten is, dat er aanstonds 'n zoeklichtje van 'n rechercheurs lantaarn dit plantaardig genoegen komt verstoren, een Essebé (of wel stille bout zoo als de 1-Iaarlemsche straatjongens zeggen) 'hier binnen dreunt, ons 'n verzengenden blik toesllngert en tot jou of mij zegt: „Wilt u maar 's even meegaan." De confrater lacht even beleefdheidshalve, blijft door grinniken en roert, vroolijker, al maar vroolijker kijkend 'n maalstroomkolk in z'n weerlooze koffie, blijkbaar in gedach ten. Ik kijk 's naar 'm. „Vertel 'm mij maar, als-ie daarvoor geschikt is, maar denk er om, ik ben 'n wees." ,,'t Is geen mop, maar 'n geval!" ripos teert hij, ..en die ontsnapte boef doet me denken aan iets uit mijn eigen leven." „Zeg 's! Ik neem zóó 'n ander tafeltje." Hij grijnst beminnelijk, gaat er niet op in verder, zwijgt even, doet weer een buiten gemeen voorzichtig trekje en steekt dan van wal: „Het zal een jaar of tien geleden zijn, ik had 'n zeer aantrekkelijke opdracht. Er was een oude boerderij, die naar den eisch in den oorspronkelijken stijl moest wor den gerestaureerd en ik had al 'n mooie partij oude steen op den kop getikt, was nu bezig aan het opmeten. Ik vertel aan 'n goeden bekende, 'n industrieel in den Bosch, wat ik ga doen. Weet je wat? zegt hij, rij met mijn auto mee. Ik moet toch naar Vlijmen, dan zet ik je daar af en kom je later weer afhalen, als je met je teekenarij klaar bent Graag, zeg ik en zoo gezegd, zoo gedaan." „Hij brengt me dus bij die boerderij. Zet me daar af en rijdt verder. Ik plant mijn teekenbord in den berm van den weg, begin te meten en te kijken en' zet de teekening op." „Toen ik de schets er zoowat op had komt er een juffrouw aantippelen, half dame, half boerin, 'n soort combination. En blij it staan. Ik teeken door." „Wat doede ge daar?" zegt ze. I „Ik teeken", zeg ik en werk door. I „Waarvoor?" zegt ze. „Voor me plezier!" zeg ik, om er af te wezen. „Um!" mompelt ze, zet haar onderstel weer in beweging en trippelt weer verder. „Gelukkig, denk ik en werk weer door. Dan komt er van den kant, waar ze heen is ge gaan. 'n exbeliebige knul aan met 'n pet op z'n kop, ook alweer 'n soortement boer." „Wa doede ge daor?" zegt hij op zijn beurt. „Dat zie je wel", zeg ik, „ik teeken." „Jao, maor waorüm doe je dat?" „Voor de lol", zeg ik, veeg 'n scheef ge schetste schoorsteen uit en werk weer door." ..Hoe heet-de ge eigenluk?" zegt de vent toen. „Ik leg m'n teekengerei in m'n linker hand, kijk 'm eens aan en vraag: „Wat gaat jou dat aan?" „Ik ben de onbezoldigd rijksveldwachter van I-Iedlkhuyzen en de veldwachter van Haarsteeg!" zegt-ie en niet zonder 'n zeker vertoon van gepast zelfbewustzijn. „Nou", zeg ik, en ik noem m'n naam, zeg dat ik uit den Haag ben en laat er 'n beetje korzelig op volgen: „En nou moet je me niet kwalijk nemen, maar nu is 't móói! Ik tee ken dóór. Ik word straks gehaald met de auto. ik zit hier niet om vliegen te vangen". De vent af. En ik werk een minuut of tien rustig dear. Toen komen daar aangestapt 'u wachtmeester van de maréchaussée. twee korporaals en die zelfde knul met die pet op z'n kop en vlak daar ach'er twee soor tement heeren, erg rurale heeren met van die dopjes op. De een had 'n Charley Chap- lyn-dopje op, de ander zoo'n laag-hoog hoedje' uit den Bram Kuyper-tijd. Eerst be keken ze me, erg grimmig en argwanend en toen zeit de wachtmeester weer: „Wat doet u hier?" ..Ik zeg: dat heb ik nou al zooveel men- schen verteld en dat kan je wel zien ook, ik zit te teekenen en daarmee uit!" Waarop weer diezelfde stomme vraag: „Waarom zit je hier te teekenen", en ik snerp terug: „Wel omdat ik daar nou 's plezier in heb en daar mee basta!" „Maar dat hielp geen zier. Die wacht meester zeit: „Mag ik u om uw identiteitsbe wijzen verzoeken" en ik bedenk me net in tljds, dat iiij wel eens in de quallteit van plaatsvervangend officier van Justitie die vraag kon stellen, dus ik zeg, kokend van woode: „Als 't u belieft, hier heb Je mijn abonnement op de spoorwegen!" „HIJ noemt het in z'n vingers, de dopjes- heeren besnuffelen het, de vent met de pet steekt er z'n aardappelneus in en de wacht meester steekt het in z'n zak. „Is 't nou uit?" zeg ik, want ik was gelajen, dat be grijp je. „Nee" zegt-le, nou wou ik nog weten waar je naar toe gaat?" Ik zeg: „Ik wordt aanstonds door n auto gehaald en dan rijden we terug naar den Bosch." .Auto? Wat veur 'n auto?" begint de man met het half hooge hoedje dan blijkbaar meer geïnteresseerd. „Kijk er 's hier", zeg ik. „Nou is 't genoeg, verstaan jullie. En als u. wachtmeester, nog meer over me weten wilt, bel dan maar er gens jullie chef den ritmeester ln den Bosch op. dat ls h vriend van me." L fjDat scheen indruk tc maken, want ae gingen een pas of twintig verder staan te smoezelen en lk teeken nog zoo vlug mo gelijk door, ik had het ding bijna af, geluk kig. Toen komt mijn vrind mU afhalen mot de auto, de meneer met het dopje en hij groeten elkaar en de heele kluit trekt nu langzaam af. „Wat is dat hier voor een theater!?" vraagt mijn vrind. „Wat heb jij hier voor een volkstumult om je heen, de burgemeester, de secretaris, politie enzoovoorts „Ik ben 'n boon als ik het snap" zeg ik, mijn vrind stopt me warm in, want ik was zoo koud als 'n botje en we rijden weg. We rijden op mijn voorstel over Elshout, want ik wou ontzettend graag 'n kop heete koffie hebben. We houden dat dus voor de her berg stil, gaan binnen en bestellen twee kop koffie. Onderwijl komen de veld-arbelders binnen, gaan ook aan tafeltjes zijten en toen kregen we de verklaring van het geval. Een van de mannen, slaat z'n beenen over elkaar, drinkt z'n neutje uit en zegt: „Hedde ge 't al geheurd. D'r is vaannaacht 'n me- raokel zwaore inbraok bij Piet Perzoen in de Haarsteeg 'ewest. Al 't zuiver en drie on- derd gulden weggestolen en de dief 'ed zich met 'n auto uut de voeten 'emaokt!" „O! zoo, dus ze hielden jou voor den dief!?" zeg ik. „Ja, maar het slot is voor mij niet erg vleiendJe zegt wel eens dat ik er altijd graag 'n beetje als 'n swell en 'n ladykiller uit wil zien. Moet je hooren wat die andere ke rel antwoordde?!" „Jao!" zei die vriendelijke man. „En noe is t-ie gepikt. En bertaol dat ie is!!! want noe zat-ie verdulleme alweer 'n ander uus op te nemen en 'n echte boef was 't met 'n smoel om van te ijzen en de kinderen mee nao bed te jaogen, dat wil ik oe wèl vertellen! PIM PERNEL. (Nadruk verboden). (Nadruk verboden; auteursrecht voor behouden.) De Stem der Eeuwen door CORRY DOMMERING. De toppen der bergen van Jenne waren overgoten door den gouden gloed van den ondergaande zon. Giovanni zocht de stiite der geurende weiden en de weldadige vrede van den zoelen avond, hij voelde zijn slapen kloppen en branden en bracht zijn hand naar zijn hoofd. Even bleef hij staan en wendde zich om naar het dorp dat hij juist verlaten had. Duidelijk afgeteekend tegen den hemel, lag daar het opvoedingsgesticht van Subbiaco en het gezicht ervan scheen hem pijn te doen, evenals de omgeving waar hij zich bevond en het was hem niet mogelijk de innerlijke rust te vinden, die hij gedacht had, hier te zullen vinden, lederen steen, ieder heuveltje, kende hijzij riepen herinneringen bij hem wakker hier was de moestuin van Tamelle waar hij zijn besluit genomen had. Die laatste dag hoe ver leek hij en toch vandaag was alles wat er gebeurd was, zijn leven als directeur van het gesticht van Subbiaco, het werk dat hij zich tot zijn levenstaak gesteld had en de strijd van de laatste maanden zoo dichtbij, dat het was, alsof hij gisteren pas de groote beslissing genomen hadMooie dagen had hij gekend, dagen van intense vreugde over al wat geschapen was, dagen die hem volmaakt toeschenen door de dankbare te vredenheid die zijn ziel vervulde en waarin geen enkel verlangen opkwam naar de din gen die hij vrijwillig in de wereld had ach tergelaten, om zich te wijden aan het welzijn van de kinderen die hem waren toever trouwd. Er kwam een groot verlangen in hem op om weer tusschen de groenten van Ta- melle's tuin te dwalen en de ontwikkeling van de zaden die uitbotten en werden tot nuttig voedsel voor de menschheid, te be wonderen, zooals hij vroeger zoo dikwijls gedaan had. Hij was zoo volkomen tevreden geweest met het werk, dat hij liefhad, dat hij nooit gedacht had dat iets bij machte zou zijn, hem in die rust te storen. En toch op een morgen Giovanni keerde zich langzaam om en wendde zijn schreden naar een bouwvallig huisje. Een groote aandoening maakte zich van hem meester en de tranen welden op in zijn oogen. Met moeite kon hij slechts het deurtje openduwen. Daarbinnen was het donker, een weinig licht viel door het lage venster en omlijnde de krachtige gestalte en het vierkante gelaat met de vastberaden trekken. Het was haast niet denkbaar dat deze sterke persoonlijkheid zijn zelfbeheer- sching zou kunnen verliezen, en toch Een paar mooie, lieve vrouwenoogen en een kinderlijk gezichtje waren voldoende geweest om hem uit het evenwicht te bren gen. Een klein, donker meisje, dat de wereld niet- kende en genoegen vond in het plukken van bloemen op de geurende weide, had de macht gehad, om datgene in Giovanni's natuur wakker te maken, wat hij vermeend had. te hebben overwonnen. Misschien was het de roepstem geweest van het leven, mis schien het kinderlijk onschuldige in het meisje, waarin juist de grootste charme had gelegen van een nog ongekende levensdrang, die de snaren van zijn ziel had doen trillen hij wrist het niet, maar dit was zeker, dat Giovanni na de tweede ontmoeting niet de zelfde meer was. Een onbestemd, onbevre digd gevoel kon hem plotseling overvallen, het was als zocht zijn ziel iets, dat hü niet onder woorden kon brengen. In die oogen- blikken vluchtte hij naar den moestuin van Tamelle om er met hem over te spreken. Ta melle was de eenlge die- hem begrijpen kon, had hij zelf niet alles was hij lief had in zijn vaderland achtergelaten, om te trouwen met de kleine Lucetta uit Rome, ver van zijn ge boorteplaats? En hij had er nooit spijt van gehad. Doch in Giovanni's huis was geen vreugde meer en hijzelf was er de schuld van. Hij dacht er aan, hoe op dezelfde plaats waar hij nu stond, Mayda in zijn armen had gelegen en hij haar slanke figuurtje tegen zich aan had gedrukt, onuitsprekelijk dank baar voor deze heerlijke emotie. Haar war me lippen hadden het leven in hem wakker geroepen, zij hadden hem verleid en de rust die hij dacht gevonden te hebben, ontno men. Het was een verzoeking geweest, een heerlijke verzoeking, waaraan hij geen weer stand had kunnen bieden.Gevochten had hij tegen zijn zwakheid, zich koppig verzet tende tegen datgene wat zijn principes dreigde te vernietigen. Meer dan ooit had hij zich voorgenomen dat geen vrouw zijn levenstaak zou onderbreken, maardaar tegenover stond Mayda en zij had overwon nen. Hij had het gesticht verlaten en zij waren getrouwd, doch zijn tweestrijd was niet uitgevochten. Er waren oogenblikken dat hij terugverlangde naar het werk dat hij vaarwel had gezegd en Mayda had er op aangedrongen dat zij samen terug zouden gaan opdat zij hem helpen kon, maar Gio vanni wilde er zijn teere vrouwtje niet bren gen. Langzamerhand verloor Mayda's ge zichtje zijn blijden glimlach en Giovanni werd in zichzelf gekeerdToen had nij het besluit genomen, op reis te gaan en te trachten zichzelf terug te vinden, hij moest óf Mayda haar vrijheid terug geven, óf haar leven maken tot één stralenden dag De avond was reeds ver gevorderd toen hij het hutje verliet, het zweet parelde op zijn hooge voorhoofd en hij wankelde toen hij naar bulten trad. Mayda's laatste woorden voor zijn vertrek klonken na in zijn ooren: „Giovi, je zult eens zien hoe goed je de reis zal doen en als je thuiskomt, is ons nieuwe huisje gereed om je te ontvangenaan den buitenkant van de stad, met het gezicht op de weide van Subbiaco, ónze weide heb je 't vergeten Eenzaam lag de ruïne van den Tempel van Karnak in de brandende woestijn, In de stil te, die vol geheimenissen was, dwaalde Gio vanni tusschen de bouwvallige muren, waar op zich scherpe schaduwen afteekenden. On willekeurig huiverde hij bij den aanblik van de groote steenen figuren, die zich als hst ware verwonderden over zijn aanwezigheid. Het was vreemd, maar hij was ervan over tuigd dat deze plaats hem iets te zeggen had. Vermoeid ging hij zitten op een der oude graven en zijn gedachten dwaalden af naar de oude Egyptenaren. In zijn vrijen tijd had hij een studie gemaakt van hieroglyphen en onwillekeurig begon hij de teekens die in het graf gegrift waren, te ontcijferen. En naarmate hij vorderde, veranderde de uit drukking van zijn gelaat, een blijde glans verspreidde zich er overheen en het was, als werden de zorgen van de laatste maan den in dat ééne oogenblik van hem afgenc men. en Asri, zoon van Araphnus, was bevreesd voor den toorn der Goden, omdat hij ontrouw was geworden aan den Tempel. Hij had de dochter van Behetne lief en ver waarloosde de wierookvaten voor het offer altaar. En toen droomde hij, dat zijn zondig lichaam zou verbranden tot asch en deze verstrooid zou worden in de woestijn, zootjat zijn ziel in eenzaamheid en verschrikking rond zou moeten dwalen zonder rust te vin den, indien hij zich niet met de Goden ver- zoende. Toen ging hij naar den heiligen stier in den Tempel van Ptah en bracht geschenken. Hij smeekte den Apis, hem te zeggen, of de Goden hem welgevallig zouden zijn, indien hij tot Manitou ging en zijn verdere leven in liefde aan haar wijdde. De heilige Apis trad op hem toe en likte zijn gelaat en, vol vreugde over het antwoord en de zekerheid die hij verkregen had dat zijn liefde voor Manitou gesteld werd boven de vervulling van zijn plichten in den Tempel, waaraan hij zich nimmer meer onverdeeld zou kun nen geven, snelde hij naar zijn geliefde Giovanni stond op en hield zijn oogen ge richt naar den horizon daar, in de verre verte, wachtte hem Mayda in het nieuwe huisje aan de weide van Subbiaco.... HET KABINET VAN WASSEN POPPEN EN DOWNINGSTREET. De algemeene opvatting is dat er in regee- rings- of staatsinstellingen geen zin voor humor heerscht. Maar dat humor er onver wacht en onbedoeld binnendringt kan blij ken uit een geval dat zich dezer dagen in Londen heeft voorgedaan. Een Duitscher had in zijn vaderland een brief toever trouwd aan den postdienst, bestemd voor Engeland, waarin werd gevraagd zooais dat zoo vaak tevoren is geschied of het waar was dat een belooning werd gegeven aan een ieder, die een nacht zou door brengen in den kelder van „uw kabinet van wassen beelden." Het adres van den brief was: (in ongewoon Engelsch) „Direction of Cabinet of Figures of Wax, London, Eng land". Men zou hebben gedacht dat de verzender met dit adres bedoelde de bestuurderen van dat vermaarde gebouw in den Marylebone Road, Noordlonden, dat bekend is als Ma dame Tussaud's. -Maar de ambtenaren van heb postkan toor maakten uit dat deze brief bestemd was voor een ander „kabinet" en zond hem rechtstreeks naar de ambtswoning van den eerste-minister, Downing Street 10. En zoo geschiedde het dat dezer dagen een brief bij Madame Tussaud aankwam, waarop met een stempel het woord „Prime Minister" was ge drukt. En in den brief was een officieel epis tel gevouwen, met den tekst-: De ingesloten brief werd bezorgd aan no. 10 Downing Street en werd geopend met de post voor den eerste-minister. Ik meen echter dat hij voor u bestemd is en zend hem dus hierbij toe. Wij weten niet of MacDonald aan zijn Post master General om opheldering heeft ver zocht over dit ontstellend gebeuren. „Er is niets in de wereld zoo slecht als slechte champagne" schrijft een journalist. Behalve natuurlijk de pijnen die je den mor gen na den vorlgen nacht voelt. Iemand die voor de Londensche rechtbank stond verklaarde dat de oorlog uitbrak juist op den dag dat hij in het huwelijk trad. Dat is eigenlijk niets bijzonders. In Amerika heeft men een boek met ronde bladzijden uitgevonden. Het idee heeft klaar blijkelijk ten doel de circulatie van het werk te bevorderen. Onlangs werd in het atelier van een be kend futurist ingebroken. De indringer nam echter niets. Behalve dan de beenen. Maar weinig menschen zijn zoo ruim van begrip als wij denken dat wij zijn. Een ontdekkingsreiziger weet te vertellen dat hij in Afrika een stam heeft ontdekt van lieden die een gejaagde trek op het gelaat hebben, en die zich slechts al fluitende uiten. Natuurles een troep ontkomen scheids rechters. Vader vandaag heb ik een dubbeltje uitge spaard. Ik heb tot aan de school achter de tram geloopen! „Waarom ben je niet achter een taxi gaan loopen, dan had je één-vijftig uitgespaard!" KENNEMER- EN WEST- FRIESCHE LEGENDEN. vu. Aanslagen op Wouter van Eg- mond. Een slimme truc. Hoe namen ontstonden. Een Kruistocht. In het vorige hoofdstukje schetsten we. hoe de heer van Egmond den Graaf van Hol land in zijn strijd tegen de West-Friezen steunde en hoe ook door zijn toedoen Willem als Graaf te Alkmaar werd gehuldigd. We weten ook hoe in den strijd om de overmacht de heer van Egmond zijn huis te Egmond in vlammen had zien opgaan. Wouter van Eg mond woonde nu in bij een vriend: Dirck van Rietwijcks. Laten we nu den kroniek schrijver even aan het woord: „In 1205 is Heer Franco, de elfde Abt van Egmond met 200 man in den nacht te paerde op gaen zitten om Heer Wouter, die in Dirck van Rietwijcks huys woonde. (Dit moet ge weest zijn, waar nu aan den rand van den Haarlemmermeerpolder, tegenover Schiphol de buurt Rijk, verkorting van Rietwijk, ligt), want zijn eigen huis, van den Graaf van Loon verbrand, was „noch niet herbout", te ver moorden. Maar door de zorgen van Jan van Rietwijk kwam het niet tot moord van Wou ter van Egmond. Eer het volk van den Abt gereed was en voor de poorten van Huize Rietwij ck verscheen, heeft Jan van Rietwij ck zijn vriend Wouter gewekt en uit zijn bed ge haald. Dat gebeurde op Kerstnacht en na tuurlijk heeft heer Jan zijn Egmondschen vriend heel spoedig verteld, wat hem ter oore kwam. Toen is „Wouter haestich opge staan en heeft zijn volck zonder vertree (uit stel) doen wapenen en is also des abts volck tegengereden en zij hebben hier gevochten op die plaets, die nu den Crijt heet". Dat heeft natuurlijk niets te maken met het krijt, waar in de ridderlijke tournooispelen werden houden, maar men noemde die plaats voort aan zoo naar het gekrijt der botsende me nigte. Het volk van Egmond „heeft des Abts volck geweldelijck verjaecht, dat se met schanden moesten verloopen (op de vlucht slaan). Wouter van Egmond heeft met zijn krijgers den Abt tot in het dorp toe vervolgd. Hij was natuurlijk door het succes op het Crijt „moediger en stouter geworden". Minder mooi van heer Wouter was, dat hij „door groote toorniehheyt daerenboven des Abt molen en de stallingen, die de Grave van Holland daer hadde, aan brant gesteecken heeft". Nu zou men gedacht hebben, dat Graaf Wil lem van Holland, die toch door heer Wouter van Egmond geroepen was, zou trachten alles in der minne te schikken, „Maer desselfde jaers, daegs voor nieuwe jaer is hij (W. v. Egmond) door bevel van Graaf Willem zonder lant schandelijck gevangen uit Dirck van Rietwij cks huis gebracht" op het Huis te Heemskerk. „Als Heer Wouter aldus gevangen was ende neerstelijck bewaert wiert, soo ls 't gebeurt, dat tot Egmond uyt een huys vier gebroeders als Jan, Cornells, Jacob en Pleter" tezamen kwamen en beraadslaagden, hoe zij hun heer zouden kunnen verlossen. Deze drie broers zijn op Pontiaansnacht op getrokken naar het kasteel te Heemskerk, ge wapend met kodden, bijlen en hamers. Daar aangekomen begonnen ze een groot ge schreeuw aan te heffen en veel lawaai te maken. Dat deden ze met veel succes, want de poortwachters kwamen er door in den waan, dat er een heel legertje was. Zien konden ze 't niet, want het was nacht-. Het was dus mis gedacht, dat er „een geweldige heyr- kracht van Volck voorquam". De wachtheb- benden zochten spoeidg elkaar op in „groote ver baestheyt en elek sach om 'n goed heencomen" zoodat er menigeen een venster uitsprong „om hem te salveeren (zijn leven te redden). Na tuurlijk hebben de drie gebroeders nauw keurig acht geslagen wat er zou gebeuren. Toen ze dan ook zagen, dat de wachters op de vlucht gingen, vatten ze moed. Ze gin gen op het kasteel af, wisten een venster te bereiken en in te klimmen en „hebben daer noch zoo vroomelyck gehadt (is: zoo dapper gestreden) dat ze daer noch vijftien wachters doot sloegen." Te vergeefs had de wacht ge tracht aan den vermoeden talrijken vijand te ontkomen. Natuurlijk was nu Heer Wouter spoedig uit zijn gevangenis verlost en „in des zelfden nacht noch tot Egmond gebracht." Heer Wouter heeft de vier broeders tot edele mannen gemaakt en hun titels gege ven. Jacob, die het eerst in de kamer is ge sprongen, waar Heer Wouter lag, noemde nij Jacob van der Camer en Jan, die het meest den bijl heeft gebruikt, kreeg den naam van Jan B ij 1, terwijl Cornells, die zoo erg geklopt had Cornells C 1 o p p e r werd genoemd, terwijl Pleter naar zijn knots: Ple ter C n o d d e werd geheeten. Al deze namen komen nog voor. We weten evenwel, dat de Haarlemsche aristocrati sche familie van der Camere, die schepens, Raden en Burgemeesters aan onze stad le verde, met de Camers van Wouter van Eg mond niets had te maken. Dat van der Camere was een vrije verta ling van de la Chambre, nam van een Fran sche familie, die om den geloofswille naar ons land was gevlucht. Toen Graaf Willem Zonder Land dit hoorde, was hij er geweldig boos om „ende heeft Wouter vele dorpen afgenomen ende zeer gemolesteert". De kroniekschrijver, die zoo we zagen in 1586 zijn finis zette, zegt* sprekende over de Camers, BijLs, Knoades, Cloppers: „Die vier Edele geslachte (zijn) noch ten huyden dach tot de jacht gequa- lificeerd". In 't zelfde jaar van Wouter's bevrijding is zijn verwant, Abt Franco, in October ge storven. Daarna heeft Heer Wouter zijn Huis vee) „schoonder doen optimmeren dan 't oyt te voren geweest hadde". Willem, de 13e Heer van Egmond, de eer ste van dien naam, trouwde tegen den zin van zijn moeder met Vrouwe Ba del och, dochter van den heer van Amstel. Hij stichtte een kapel voor -het slot te Eg mond aan den Hoef in 1229 en wijdde die ter eere van Sint Catharina. Ook hij nam deel aan de Kruistochten, maar 't was niet Jeruzalem, dat hem zou toe lachen. Het waren de Stadingers, een Ger- maansche stam aan den Elbemond, die hij meende te moeten Christianiseeren. De landtocht was zeker te lang en moeilijk en zoo trok „Willem met vele „Christen Prinsen en Heeren door 't aenraden van Gregorio, de negende Paus van Roomen nae Stadinger- lant" met 300 schepen. Floris, Graaf van Holland, kwam later in deze expeditie te hulp. Dat kon evenwel niet verhoeden, dat de Heer van Egmond werd verslagen en „laten zijn leven stantvastelyck voor Chris- tengelove. RUTGER JAN SCHIMMEL- PENN1NCK. Rutg'er Jan Schlmmelpenninck, de be roemde Raadpensionaris van Holland, stamt uit een oud geslacht, dat reeds vroeg in de veertiende eeuw bekend moet zijn geweest. De begaafde 18e eeuwsche nazaat er van werd geboren te Deventer in 1765. In 1780 deed hij zijn intrede in de Hoogeschool te Leiden, waar hij rechtsgeleerdheid studeer de. Hij verwierf de sympathie van zijn do centen en dat hij ook die van zijn medeleer lingen genoot bewijst zijn benoeming tot aanvoerder van de studententroepen, die in 1784 de wapenen opvatten om een opstand te bezweren. Hij spreidde zooveel moed en beleid ten toon, dat de stedelijke regeering hem een eerepenning aanbood. In het proefschrift, waarop hij promoveer de toonde hij zich ten zeerste afkeerig van alle despotisme en in hooge mate vrijheidslie vend. Hij vestigde zich na zijn promotie als advocaat te Amsterdam en verwierf er zich als zoodanig grooten roem. Gedurende de woelingen van 17851787 verklaarde hij zich openlijk vóór een volksvertegenwoordiging maar verzette zich tegen alle overdrijving. De omwenteling van 1795 ontsloot een nieu we loopbaan voor hem. Hij werd benoemd tot voorzitter der municipaliteit en ofschoon hij dezen post niet ambieerde vervulde hij ook deze functie zoo voortreffelijk, dat zijn mede burgers hem nog meer op prijs stelden. Zij vaardigden hem dan ook af naar de Alge meene Vergadering. Zijn redevoeringen al daar golden als bijzonder verzorgd. Later ging hij als gezant naar Parijs eri slaagde er volkomen in de vervulling van zijn opdracht. Napoleon achtte hem hoog en zond hem naar het Congres van Amiëns, waar hij veel heeft bijgedragen tot het slui ten van het vredesverdrag. Daarna ging Schlmmelpenninck op zijn verzoek'als ambassadeur naar Londen, maar zijn pogingen om de republiek een gewensch- te onzijdigheid te doen bewaren werden ver ijdeld door den tegenstand van Bonaparte en daarom keerde hij terug naar het vader land met het vaste voornemens om niet we der op het staatkundig tooneel te verschij nen. Maar nauwelijks bevond hij zich op zijn landgoed of Napoleon haalde hem nog eens over om naar Parijs te komen, ter bespreking van de belangen van de Fransche en de Ba- taafsche republieken. Hij begon echter de oogmerken van Napoleon volkomen te door gronden en toen later zijn vermoedens tot zekerheid werden verwierf hij met veel moeite van den keizer een constitutie voor zijn vaderland, waarbij de republikeinsche vorm nog behouden bleef. Het hoofd van het bewind zou den titel van Raadpensionaris voeren en daartoe werd Schlmmelpenninck voor zijn leven benoemd. Tijdens zijn bewind bewaarde hij het vaderland voor het gevreesd staatsbankroet, herstelde het openbaar ver trouwen door de invoering van een nieuw fi nancieel stelsel en wist de openbare rust overal te handhaven. Toen Napoleon de republiek noodzaakte zijn broeder Lodewijlc tot koning te nemen, weigerde Scliimmelpennlnck standvastig om mede te werken aan de vernietiging der re publiek. Hij begaf zich weer naar zijn land goed in Overijsel. waar hij liever als een een voudig burger wilde leven. Napoleon benoem de hem tot graaf en senator. Na de inlijving van Holland bij het Fran sche Rijk bekleedde hij weer eenige open bare betrekkingen, maar zoodra het vader land onafhankelijk was geworden keerde hij terug tot het ambteloos leven. In 1815 benoemde koning Willem I hem tot lid van de Siaten-Generaal, welke functie hij vervuld heeft tot zijn dood op 15 Februari 1825. Den laatsten tijd was hij geheel blind geworden. Schimmelpenninck was een man van bij zondere bekwaamheden, die hij aangewend heeft ten algemeenen nutte. Niemand ver liet hem ooit zonder iets goeds en nuttigs van hem geleerd te hebben. SCHILDPAD. Kammen, cigaretten-kokers, poerierdoozen en zoovele andere voorwerpen worden vaak van „schildpad", dat wil zeggen: van het schild van de schildpad, gemaakt. Wanneer we Iets weten van de wijze waarop men aan dit „schildpad" komt, krijgen zulke voorwer pen iets romantisch voor ons: In het warme water rondom het eiland Ceylon, in het heldere blauwe water aan de noordkust van Australië en in de witkopplge golven van de wateren van Noord-Amer'ka, leeft de groote schildpad, van wiens schild allerlei voorwerpen worden vervaard :gd. De „schildpadjagers" maken jacht op de dieren met lasso's. Dc schildpadden zwem men langzaam met den kop een tamelijk eind boven water. De lasso wordt den schildpad om den nek geworpen en nu is het met hem gedaan. Een bootje brengt hem aan land, de schildpad wordt op den rug geworpen in welke houding hij" zich met, meer bewegen kan en gedood. In fabrieken ondergaat het schildpad ver schillende bewerkingen, o.m. wordt 'het ver hit tot een temperatuur van 212 graden Fahrenheit, waardoor het buigzaam wordt en in iederen vorm verwerkt kan worden. Hieruit volgt dat schildpadden voorwerpen nooit aan groote hitte mogen worden bloot gesteld.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 16