UIT VERGEELDE Biograpfaieen in een notedop EEN KORTE SCHETS VAN HET De vroolijke kant door P. J. ZüRCHER. De roode terreur. De Compagnie ip het toppunt van haar macht. Machtswellust viert hoogtij. Sonck, de gouverneur van Banda, dien wij in een vorig opstel reeds quallficeerden als dom en onhandig en om zijn hardvochtig heid den bijnaam gaven van den „Compag nies beul", deze Sonck was, als alle macht hebbers van de Compagnie, een „sadist" en „'n bloedhond" tevens. Al deze verachtelijke adjectieven zijn nog slechts een flauwe af spiegeling van de werkelijkheid aan leed en ellende, die hij met Coen over de rampzalige bevolking van het mooie eiland Banda hoeft gebracht. Aan hem is het te wijten, dat de „schUn"- toestand van rust, die op Banda heorschte, doch die heel goed geconsolideerd had kun nen worden, om dan tot cen volmaakte rust periode in te gaan, zulk een noodlottig einde heeft gevonden. Door de ziekelijke onrust, die den gouverneur Sonck beffeerschle, móest het tot botsingen komen. Dit kón niet an ders, want in alles zag hij boos opzet en po ging tot tegenwerking en zijn voortdurende, xnecdoogenlooze jachten op de bevolking, die, om aan de ongemotiveerde wreedheden te ontkomen, in de bergen vluchtto. doden Coen, die nog altija met zijn hoofmacht in de baai lag, in de meening veykeeren, dat Sonck den toestand niet voldoende in de hand had. Onmiddellijk liet hij vier com- pagnieón soldaten landen en natuurlijk kwam net tot botsingen, waarbij Hollandsche sol daten werden gewond. Coen, die een heet hoofd was, kon dat niet dulden. Hij verloor zijn geduld en dit deed hem tot gruwelijke wreedheden overgaan. De volgende resolutie werd toen afgekondigd: „dat men die van „Lonthor, also haer beloften niet nae en „coomen ende niets goedts in zin hebben, sal „soecken van 'i lant aen boort te crijghen; „ende dat tot dien eynde een lant-tocht doen „sullen omme overal de huyslnge te verbrau- „den, het resteerende vaertuyg te lichten of „te vernielen ende de Bandancscn door noot „te dwingen bij ons te coomen of van het „lant te vertrecken". Deze schoone, menschllevende gedachte Is Inderdaad werkelijkheid geworden. De gehee- le landstreek werd door onze benden afge stroopt; alle kampongs van Lonthor eerst leeg geroofd en daarna met den grond gelijk gemankt. De brandende dorpen staken de muskaatboomen aan, die bij duizendtallen verwoest werden. Lonthor stond dagenlang in vlammen. Het was één helsche vuurzee, van welke een ondoordringbare rook over het eiland en over de zee, tot aan den verren horizont, trok. Zeelieden, die dit op grooten afstand aanschouwden en niet wisten wat er gaande was/ meenden dat de verschrikkelij ke Goenoeng Api was uitgebarsten. Maar het waren slechts de brand- en moordtooneelen oo Lonthor, die rustig bleven voortgaan. Héél Lonthor was één, ontzaglijke auto-da- ié. Meer dan tweeduizend Bandaneezen werden vermoord. Sonck had daar de hand ln. Met de handen op den rug gelegd werden zll als bossen brandhout, in de moskee neer gelegd. Het was ln één woord: afschuwelijk. De van hun ouders verdreven kinderen wer den aan boord van de schepen ondergebracht en daar gebruikt als „getuigen-materiaal". Kinderen en dan ïnlandsche kinderen. Men moet ze kennen om te begrijpen, dat hun getuigenis absoluut waardeloos zou zijn. Als gevo'g van deze mededeelingcn, die daarop neerkwamen, dat de bevolking een complot had beraamd om Coen te vermoorden en aan naar Ceram te vluchten hoe betrouwbaar waren deze minderjarige getuigen! werd door Coen een rechtbank ingesteld en door hem gepresideerd, waar geen recht werd ge sproken. doch alleen wraak werd uitgeoefend. De eerste delinquenten waren een veertig tal notabelen van Lonthor, orangkai's, die door de torture zoo afschuwelijk tot een be kentenis werden gedwongen, dat enkelen kans zagen, zich tusschei.tljds door vergif het leven te benemen; de res leerenden over leefden de pijniging niet en zij, die er aan ontkwamen, werden gebrekkig gemaakt. Coen vermeldt: „datte zij alle hebben be kent". Toen dit „voorspel" zich op zoo „fortuin lijke" wijze had afgespeeld, ging het doek op voor de groote vertooning. Dit sloeg alle record! Men had nabij het fort Nassau een „rechtsgebied" afgebakend en daar. om te beginnen, een honderdtal ge vangenen uit de Moskee van Sélamme binnen gevoerd, geboeid en geëscorteerd door de ge wapende macht. Wat daar binnen die omhei ning bedreven is het staat uitvoerig ln verschillende overzichten vermeld Is van d en aard. dat Ik niet den moed bezit er nader over uit te weiden. Dit zal ook niet noodlg zijn, als men kennis noemt van het officieel verslag, dat vermeldt: welcke executie seer vreeseHJck. was om aan te sien." Genoeg: zij stierven allen en.... zonder één daad van verzet. Het verslag alweer zegt er van: sij ierven ln alle stllheyt sonder eemigh ghewelt te maecken". Een der Bandaneezen onderbrak één hart roerend oogenblik de „rechtspraak". HU vroeg: „Mijnehceren en ister dan ghene ghenade?" Er w&s natuurlijk geen genade. De geschie denis zwijgt er verder over en geeft ons het antwoord niet. Maar, wij weten het, de rechters waren.... beulen. Als eigenaardige bijzonderheid vind ik aan- geteckend, dat het tijdens de executie: „soo schrickclljkon gereghent heeft, dat het een yder verwonderde." De geheele excecutle het bovenstaande was maar een begin droeg het karakter van een persoonlijke en laaghartige wraak oefening van den grooten Coen. dien nie mand aandurfde Toen zijn er stemmen tegen opgegaan van tijdgenooten, d!c er bij tegen woordig waren. Een hunner zegt: „Dit. de executie, 't welck ons al te saemen „dochte, als willende Christenen ge- „naempt worden, volbracht sijnde, sijn met „verslaegenheyt yder vertrocken nae s.vn „quartler. gheen bchaeege hebbende in suie- „ken coophandel." Meerdere tijdgenooten nog hebben hun verontwaardiging gelucht en stroeiend voor ons menschgevoel zijn de hier volgende woorden: t „Met waerheyt moet gerecht worden, door „de onse te rigoureus geprocedeert ls. WIJ „moesten weeten, datte de opperste hoofden „voor de vryheyt van hun lant gevochten „hebben, daer wij self ommers oock soo „menighe jaaren lijff ende goet voor opge- „geslelt en hebben. Civielder recht hadt men „daer over connen doen, hetzij dan met hen „op een galcye te bannen oft op d'een off „d'ander lant te brengen, daer nimmer off „souden hebben gekont". Tot slot heeft toen: „d'Heer Goeverneur „een bly maeltijt ghegeven ende alle de ca- „nonnen op het fort Belgioa en Nassau „vreugdeschoten doen lossen; voorder alle „de soldaeten de volheyt van Spaensohen „wijn ghegeven en yder man ses realen." Een prachtig vuurwerk werd toon nog ont stoken: de moskee van Selamme, de heilige en zeer mooie moskee, werd in brand gesto ken. En daarmede was Banda voor goed ge vallen. Banda, eens de favoriet onder de aroom-eilanden, waarnaar de gehoele „we reld" eens gehunkerd had. Toen Coen op 16 Mei 1621 naar Batavia terugkeerde, liet hij panda als een rookende puinhoop achter. En met trots vervuld kon hij het gevleugelde woord de ruimte inzen den: „Slet ende consldereert toch, wat eene „goede couragie vermag". Maar de Compagnie voer er wel bij en Nederland had er zijn grootheid aan te danken. Banda telde aanvankelijk 15000 zielen. Na Coen's zegenrijke aftocht waren ergéén duizend menschen meer over. Hij rappor teert dan ook ln 1623: „De inboorlingen zijn „meest allen door den oorloch, arremoede en „ghebreck vergaen. Seer welrrtgh isser op de „omliggende eylanden ontcomen." En zoo was het. Wie nog vluchten kon deed het en op de Kel-ellanden vindt men nog heden de afstammelingen van de vroegere Bandaneezen. Elf honderd gevangen genomen Bandanee zen werden naar Batavia overgebracht. Ze konden er niet wennen de stakkers, die*door de regeering voor het landbouwbedrijf waren bestemd. Kooplieden ln hun hart, voelden zij er niet alleen niets voor, maar ze verstonden het werk ook niet. Door een jammerlijk heimwee naar hun vaderland gekweld, was er niets met hen te beginnen. En Coen ge tuigt van hen: ,,'t ls cen luyen hoop, daer weynich goete „van te verwachten ls." Hun aantal nam snel af. een half jaar later waren er nog slechts 650 over en weer twee maanden later nog maar 500. En het restant werd ter dood .gebracht, toen de re geering er achter kwam, dat zij in een com plot betrokken waren en in verbinding ston den met Javanen ln Bantam en Mataram, om Coen te vermoorden. Door verraad kwam de zaak aan het licht. Hun vrouwen en kin deren werden naar Banda terug gezonden en moesten daar slavendiensten verrichten voor de ambtenaren der Compagnie. Wat die menschen ontzettend geleden hebben. Maar Banda moest hoognoodig bevolkt worden. Wel waren de Banda-eilanden, woest, ontvolkt, vernield, en mishandeld en was er de eerste tien Jaren van muskaat-oogsten geen sprake, maar men hield zich toch op de toekomst gericht. De belangen van de Compagnie elschten dit en men toog er bij de vorsten van de nabij gelegen gebieden op uit om door ruilhandel in het bezit te komen van „menschen-materiaal". Het werd Je rein ste slavenhandel. Alles konden wij gebrui ken en toen de ..fatsoenlijke" ruilhandel niet genoeg „binnenbracht", zochten wij onzen toevlucht tot strooptochten op al de naburi ge eilanden om „slaven" te „vangen". Gelijktijdig organiseerden wij toen de be rucht geworden .,hongi"-tochten. Deze „on dernemingen" waren er alleenlijk op gericht om op al de eilanden waar de noot. groe'de, de aanplant uit te roe;en, met het uit-einde- lijke doel om zoodoende den muskaathandel voor de Compagnie te monopoliseeren. Dit is van meet-af-aan net streven va« deze bloeiende en schoone handelsonderneming geweest. En nu de Banda-eilanden don ein delijk. als paarlen in de kroon der Compag nie waren aangebracht, werd het hoog tija, dat zij zich van dit monopolie voor goed ver zekerde. De hongi-tochten nu. waren dus middel om tot het doel te komen. En de In zet alweer: menschenmoord en -ongeluk, vlammende dorpen, verwoeste welvaart, zwart geblakerde noten-tuinen. De Com pagnie slaagde schitterend, door hare massamenschenslachtingen, ontvoeringen, etc., tot het hoogst denkbare peil van on- menschelijkheid op te voeren. Die hongitochten staan met bloed beschre ven In het groote boek, waarin de geest tot in alle Eeuwigheid voortleeft. En Coen met zijn dapperen, zijn vazallen: Sonck e.a., allen machtswellustelingen in den oppersten graad, staan er met naam en wapenfeiten in ver meld, als de beulen van de Compagnie. Nederland heeft veel aan hen te danken, want nog immer, driehonderd jaren later, Ls Indië dè kurk op welke het drijft. Het ontzag door de Compagnie is 2ÓÓ diep in den Inlan der geworteld, dat nog heden ten dage de regoering door hem door het veelzeggende woord: Kompenie wordt aangeduid. Onze pioniers hebben wèl goed voor ons gezorgd. Quand méme! PROFESSOR HUGO DE VRIES. Geboren 1848. Van de vele grooten, die de Nederlandsche wetenschap in het laatst der vorige eeuw op leverde is professor dr. Hugo de Vries een der weinigen, die nog in leven zijn. In Lunteren, in een omgeving, die zoo geheel de zijne is, geniet hij de rust van zijn emeritaat. Het is van geen geringe beteekenls, dat De Vries te Haarlem geboren werd en er zijn jeugd doorbracht. De Kennemer flora im mers, die hij daardoor in de gelegenheid was om te bestudeeren, is onnoemlijk rijk en strekte den jongen botanicus, die nog geen handboeken, nog geen flora te zijner be schikking had buitengewoon tot practische leering. Zijn opleiding ontving Hugo de Vries aan het gymnasium in onze stad. Hij was hier geboren 16 Februari 1848. Zijn valer, mr. G. de Vries Azn., het latere lid van den Raad van State, van de Tweede Kamer, mi nister onder Fransen van de Putte, was er griffier van Provinciale Staten. Bijzonder gaarne heeft de vader den zoon. dien hij tot jurist bestemd had. niet zien neigen tot een vak van studie, dat tot nu toe geen ander in de hoog begaafde en gestudeerde familie had gekozen en dat ook niet in zoo hoog aanzien stond als de andere takken van we tenschap, doch tenslotte zijn het de vol harding het initiatief en de ijver en niet te stuiten liefhebberij van den jongen voor de Zooals haast alle Indische volken, zijn de Dajaks niet groot van gestalte, gemiddeld l-6ü1.65 M. Ze lijken veel grooter en die kleine maat valt Je niet op, omdat alle men schen om Je heen zoo klein zijn; Je denkt: dat ls een flinke kerel en meet je hem, dan haalt hij niet meer dan 1.65 M. Mannen en vrouwen zijn beide flink gebouwd; de huid kleur is licht, lichter dan die van Maleiers in het algemeen; vooral kleine kinderen en Jonge vrouwen zijn bijna blank, veel blan ker dan menige Indo. Zoowel de mannen als de vrouwen hebben lang haar, dat dikwijls tot aan de heupen reikt. Ze dragen het. meestal opgestoken, de vrouwen heel koket, meestal met pony. Van de mannen ls het een gek gezicht. In gewonen doen valt dat niet op. daar ze een soort hoofddoek dragen, maar 's avonds gaat het los, ook als ze gaan baden. De meeste Dajakstammen hebben de gewoonte om het haar vóór op het hoofd te scheren pl.m. 3 c.M. van het voorhoofd af, en die lange haren geven dan het idee van een afgezakte pruik. Ovèr het algemeen heb ben de Dajakkers knappe gezichten, dus niet den beroemden platten neus en zultlippen: de tanden zijn meestal afgevijld, afgebrok keld en rood gekleurd door het eeuwige sirih pruimen, behalve natuurlijk bij de jonge menschen die nog een gaaf gebit hebben, De Dajaks lijden veel aan een zeker soort huid ziekte „komb", een soort schurft, waardoor de huid met kleine witte schubjes Is bedekt, net een geschrapte schelvisch; soms zit het heele lichaam vol. Door een behandeling van drie weken ls het totaal weg te krijgen, maar d£ Dajak ls als de dood voor het hos pitaal. De kleeding van een Dajak is heel eenvoudig. De kinderen dragen tot hun acht ste Jaar niets, hoogstens een blikken plaatje aan een touwtje om het middel, soms ook kettinkjes of armbanden van kralen of munten; de kinderen zijn gauw groot en handig; ze krijgen dan ook van hun prilste jeugd af een Spartaansche opvoeding. On langs ln een kampong liep een moeder met een kind van een week ln den doek over den schouder gebonden en ging mandiën. Het goot van den regen, maar dat hinderde niet. Op de mandlplaats gekomen, werd het kind losgeknoopt en kalm op het vlotje in de beek ln den gletregen gelegd, terwijl Mama baadde. Na afloop werd het weer in den doek geknoopt. Ze nemen haar zuigelingen overal mee naar toe. in huls, op de wande ling en bij het. werk. Bij de moeder, in de slendang op de heup gebonden, zoodat. ze met het hoofd op de borst liggen en z:ch kunnen voeden wanneer ze willen; ze zijn nooit verzadigd en drinken van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. terwijl mama er zich niets van aantrekt en kalm haar werk doet. De Dajaks zijn allen gek op hun kinderen, en trotsch! Zoo 's avonds, als allen om je heen geschaard zitten, worden de kinderen er bij gehaald en geknuffeld dat het een lie ve lust is. De kloeding van de mannen bestaat uit een „tjamat", dat is een lange lap van 1.8 M., die ze om het middel winden en tusschen de beenen doorhalen, een soort Amerikaan- sche driehoek zwembroek. Tegenwoordig komt ook de broek in zwang, ook de jasjes, vooral de kamponghoofden houden er die op na, toeloep of Hollandsch colbert. Eonmaal werd lk er zelfs door een opgewacht met lak schoenen aan. Toen ik echter doorliep, liep hl] mee en nam heel verstandig de schoenen onder zijn arm. Op het hoofd hebben ze meestal een hoofddoek, heel klein gewonden. Sommige stammen dragen oorringen, maar het doorboren van de oorlel komt hier niet voor. wel bij de Balang Loepan. die gaten in de oorlellen hebben zoo groot als een rijksdaalder. De damesmode ls hoogst nieuwerwetsch volgens hedendaagsche begrippen. Ze zijn de beschaafde wereld in (ont)kieedLng ver voor uit. Want de kleeding beslaat slechts uit een lap van pl.m. 30 c.M. om de heupen, met een touwtje om het middel gebonden, en dat dragen alle vrouwen van haar veertiende Jaar tot haar dood. Bij één stam hebben de meisjes nog een smalle lintvormige band om de borst, wat haar veel aardiger staat. Bij heel plechtige gelegenheden trekken de dames een blousje aan, dat echter, daar de knoopen nog niet zijn uitgevonden, van voren meestal open is. Het rokje is meestal van blauw katoen 'als van een smidspak), soms van eigen weefsel, heel mooi. Nu leis over de woning der Dajaks. De Dajaksche kampong bestaat uit één groot huis, dat l'/2 M. boven den grond, op palen staat. De toegang tot het huis bestaat uit een schuinstaanden boomstam, voorzien van inkeeplngén. Een Dajak vndt dat een prachttrap en is êr geheel op thuis, maar voor een Europeaan valt. het niet mee. En fin, je komt toch eindelijk boven, na den kop van de trap. in den vorm van een afgrij selijk menschennoofd om de geesten af te schrikken, gepasseerd te hebben en dan ziet men voor zich een lange ruimte (voor galerij). Aan den eenen kant open en een wand aan den anderen kant. Boven ls een soort zolder. Alles is natuurlijk van hout, de vloer van dunne stammetjes met open richels. De open voorgalerij, die zoowat 2 M. breed is. kan men beschouwen als de straat, ter wijl achter de houten wand de „huizen" van elke familie zijn, pl.m. 2ji M. breed en 4 Meter diep. Het aantal pintoes (Malelsch woord voor hulzen) varieert van 4 tot zelfs 35. In de pintoe woont, leeft, slaapt, kookt de familie; men moet het woord familie hier zeer ruim opvatten, daar meestal drie of vier geslachten met aanhang een gezin vormen. Gemiddeld rekent men op 1520 man per pintoe. Een kampong van 35 pintoes is dus zoowat 90 M. lang en bevat ongeveer 50 personen. Een pintoe bevat verder de eigen dommen van het gezin, wat doorgaans niet veel is; een bed hebben ze niet, alles slaapt op een matje op den grond. Een klamboe kennen ze niet. hoewel ze het woord wel ge bruiken. maar met een andere betcekenis n.l. echtpaar. In den hoek van de pintoe is een kookplaats, aan den wand hangen wat werktuigen."potjes en pannetjes, wat man den. kruiken, bamboekokers of cocosbasten om water ln te dragen; verder een verzame ling aarden kommetjes, die ze gebruiken om onderlinge adat (boete» te betalen. Die boete betalen ze met varkens, kippen, tempajais (groote kruiken) en kommetjes. De waarde staat resp. gelijk met j 5, 0 50, 1.— en 5 cent. Soms hangt ln de kamer nog een stel mooie klceren. De voorgalerij wordt echte alleen als straat gebruikt en heeft veel van een Hollandsch Siopje. De moeders met haa kinderen zitten er meestal in clubjes bij el kaar wat te kletsen; de chronique scanda- leuse is bij die eenvoudig levende menschen zoo vlak op elkaar en met een zeer uitge breide adat. erg uitvoerig en heeft steeds voldoende voorvallen; alle zaken worden door het kamponghoofd beslist en met het rullen van een kommetje of een kip ls het zaakje weer gezond. De Dajaks genieten van al die gevallen, net als in een klein Hol landsch dorp. daar dat kleine onderling ge beuren ook het eenlg belangwekkende voor de menschen ls. Als je op tournee bent. moet Je ook alles aanhooren en hebben ze steeds allerlei verhalen, waarover je je oordeel moei geven. Alle overtredingen, vooral op sexueel ge bied ten dat komt geweldig veel voor) wor den gestraft, maar heel gering en alleen voor den vorm. De „kepala kampong" is echt de vader van allen en beslist in hoogste in stantie. De straat ls verder de algemeene verzamel plaats, waar alles samenkomt en als het noodig is, ook feest wordt gevierd. De straat ls ook de logeerplaats voor eventueele gasten, zoodat de bestuursambtenaar op tournee daar ook eet en slaapt, onder de algemeene belangstelling. Hij heeft zijn veldbed altijd bij zich, dat direct door de koelies wordt op gezet; ze maken dan zijn eten klaar dat op het veldbed wordt opgediend. Na het diner komt de geheele kampong om hem heen zit ten en er worden over en weer moppen ver teld, die altijd geweldig succes hebben. En ze nemen hem er graag tusschen ook: ze lie gen dan dat het een lieve lust is en als ze dan zien dat hij er in ls geloopen, proest de heele bende het uit en zegt dat het allemaal gelogen ls. Het zijn net groote kinderen, erg openhartig en vol humor. Ze zijn ook gewel dig slim en handig en weten, als ze iets van Je gedaan willen hebban, het zoo smakelijk voor te dragen dat je ze wel hun zin moet geven. Je maakt b.v. een fuif mee, en ze animeeren je op allerlei manieren om meer toewan te drinken; je weigert; ze houden aan; je weigert weer; ze blijven aanhouden; je blijft weigeren. Maar dan komen ze plots met een mooie speech of wensch of ze stu ren een aardig meisje op je af, dat je wel haar zin moet geven, en je drinkt weer een slokje. Het eenige middel om aan zoo'n fuif een eind te maken ls demonstratief achter de klamboe te kruipen. Ze redeneeren dan nog wel door, maar als je dan maar niets terug zegt, druipen ze van zelf af. Ook zijn ze dol gelukkig met alles wat Je ze geeft. Zelfs wat je weggooit, een flesch, een blikje, een lucifersdoosje, een clgarettendoosje enz., alles ls een punt van strljd-wle-het-hebben- mag. Daarom gooi ik tegenwoordig haast niets meer weg en geef het aan een leuk klein kind, een aardig meisje of een heel oud besje. Je moet dan die trots en blijd schap zien. waarmee ze de verkregen schat aan hun collega's laten zien; ik reken er al op en neem van alles mee: zelfs ijsbonbons, tabak, sigaretten, leege blikjes enz. en daar maak je de menschen dol gelukkig mee: een kinderhand is gauw gevuld. De taal der Dajaks ls een soort Malelsch, dat echter heel Lastig te verstaan ls, ze laten n.l. alle woorden eindigen op ai, zoodat je even moet nadenken vóór je het goede woord to pakken hebt. Een nieuwe term, die ik hoorde, was. toen een „kepala" me vroeg om een „soerat mentegai". Ik peinsde en peinsde en kwam er ten slotte achter, dat het be- teekende ontslag boterbriefje! Soerat be- teekent brief en mentegan: boter. Een voor ganger van me heeft waarschijnlijk die term eens gebruikt en daar hebben ze zich in het vervolg aan gehouden. Als verlengstuk van de straat moet lk nog noemen een soort open galerij, waar de rijst wordt gedroogd. De kampong staat volgens voorschrift van ons. B B.-ambtenaren, in een paggar, omheining van 1 M. hoog. Dat is gedaan om de varkens, die elke kampong heeft, op een afstand te houden. Binnen de paggar moet alles schoon zijn en dat is het ook haast altijd, daar er anders voor de ge heele kampong 3 dagen gevangenis op zit. Bulten de paggar staan de loemboengs of rijsthulsjes. meestal hebben 4 a 5 p ntoei één loemboeng: op het erf plant men klap pers. pisang, suikerriet, knollen enz. Ze telen varkens, honden en kippen ln grooten ge tale; alles loopt los rond en Je staat ver stomd. dat elk uit die kudde zijn eigendom kan vinden. Maar van elke kip weten ze. van wie die is. zelfs van de kuikens; nooit komt daar ruzie over; Je snapt het niet. Zoowel de varkens als de honden worden gegeten. Op den zolder van het- huis staan de ma terialen als droogmanden. rijststampers, boomschors, brandhout enz. De huizen zitten stevig In elkaar, houden het een jaar of 50 uit en worden geheel door de bewoners zelf gemaakt. Een volgend maal over de middelen van' bestaan en de adat. plantkunde geweest, die den staatsman een andere overtuiging hebben bijgebracht. Als kind reeds toonde de jongen een bij zondere liefde tot het plantenrijk en reeds in 1860, het eerste jaar van zijn gymnas:ale studie won de eigenlijk nog te jong voor mededinging geachte Hugo de Vries een prijs voor een verzameling van honderd gedroogd© Haarlemsche gewassen. Bij de verhuizing van de familie naar Den Haag werd het Haarlemsche Latijnsche School verwisseld met het hofstedelijk gym nasium, waar de grondslag gelegd is voor een kennis der oude talen, die de Vries, liefheb ber van Homerus en Ovidius bij zijn latere uitgebreide wetenschappelijke studiën zeer van pas zou zijn. Kennismaking met beroemde plantkundi gen. onder wie de bekende Haarlemsche bo tanicus Van Eeden. vader van den dichter, werkte gunstig op den jongen man en toen deze ln 1866 een begin zou maken met de universitaire studie kon het dan ook met anders of hij koos die der botanie als hoofd vak, hoezeer dit ook in strijd was met de tra ditie en hoe sterk het ock verwondering wekte van zijn ouders. Naar blijken van genialiteit behoefde bij De Vries niet lang gezocht te worden, al da delijk ging hij dieper op het onderwezens ln dan zijn leermeesters zelf, determineer en alleen was hem niet genoeg. Het is reeds in het begin van zijn studie tijd, dat de richting zijner onderzoekingen zich in bepaalden zin ontwikkelt, de Darwm- strijd vroeg zijn aandacht en hij werd een be wonderend volgeling van den meester, dien hij het voorrecht gehad heeft persoonlijk te leeren kennen. In 1870 promoveerde De Vries, hij was daarop tijdelijk leeraar aan de H. B. S. Assen, ging vervolgens zijn studies voort zetten te Heidelberg, waar hij, leerling van Selenka, werkte onder den beroemden bota nicus Hofmeister. Het was de groote invloed van Sachs, hoogleeraar te Wiïrzburg, grond legger der nieuwere planten physiologic, rüe hem, uiteraard er toe aangewezen, om zich met het Darwinisme bezig te houden, eerst een volle tien Jaar bezig hield met de me chanische physiologie. Uitnemend en baan brekend werk heeft hij gedaan op dit gebied der wetenschap, dat hij uit den aard der zaak moest uitbreiden met de kennis van chemie en physlca, met het volgen van de medische colleges. Nieuw en hoogst belangrijk waren de on derzoekingen betreffende den „turgor", het rek vermogen van de plantencellen. „Elne Methode zur Analyse der Turgorkraft" is de belangrijkste publicatie hierover. Bij iet nauwe verband, dat de Vries legde tusschen scheikunde en botanie ls het niet te ver wonderen. wanneer wij een vruchtbare Wis selwerking van denkbeelden zien tusschen De Vries en zijn grooten tijdgenoot, den che micus professor Van 't Hoff. In verband met de Turgor-onderzoekingen noemen wij ook die betreffende de beweging van planten. In Setember 1871 verkreeg de jonge doctor een definitieve leeraarsbenoeming, als do cent in natuurlijke historie aan een H. B. S. met 5-Jarigen cursus en een Openbare Han delsschool te Amsterdam. Hij bleef het tot Maart 1875. Grooter werk was toen weggelegd voor De Vries, landbouwkundige onderzoekingen te Würzburg en te Halle, waartoe hij ultgo- noodigd was door de Pruisische regee-'-g. Daarop volgt een succesrijk werken in Ne derland. Aanvankelijk benoemd tot lector in det plantenphysiologle aan de pas opgerichte Universiteit van Amsterdam werd hij reeds een jaar later aangesteld als buitengewoon hoogleeraar. Het dreigde echter met De Vries te zullen gaan als met J. H. van 't Hoff, het buitenland scheen hem te zullen „wegkoo- pen" doordat het hem betere outillage, meer vrijheid van beweging, een betere positie zou bieden. Doch is Van 't Hoff door den aan drang eenerzijds, door het in gebreke blijven van de Nederlandsche regeering anderszijds gezwicht. De Vries bleef behouden, nadat hij o.a. op advies van professor Donders be noemd was tot gewoon hoogleeraar. Un sindsdien heeft hij aanbiedingen uit Utrecht, Würzburg en Leiden afgeslagen om de Am- sterdamsche Universiteit trouw te blijven. In 18S6 volgde hij Oudeimans op als directeur van den Hortus Botanicus, van 1897—'98 was hij rector-magniflcus aan de Universi teit. Bij het bereiken van de wettelijke leeftijdsgrens is De Vries afgetreden en heelt de rust van het buitenleven verkozen boven de stad. Zijn levenswerk mogen wij noemen de on derzoekingen betreffende de erfelijkheids leer, waarvan hij de resultaten neergelegd heeft in zijn nog immer gehandhaafdo .Mu tatietheorie", welke hij in het Duitsch pu bliceerde en waardoor hij de grootste be roemdheid verwierf. Aansluitend hierbij zijn de onderzoekingen gedaan op de Teunisbloem, welke De Vries tot in hoogen ouderdom heeft voortgezet. Professor Hugo de Vries telde zijn leerlin gen in vele landen, hij is door de Neler- landsche regeering meermalen onderschei den en eerelidmaatschappen en eere-docto- raten strekken ten bewijze van de algemeene waardeering der geheele wetenschappelijke wereld. Mevrouw: „Jij met je eeuwige M'frou! Wanneer zul je daar nu eens mee ophouden?" Dienstmeisje:„Aen het eind van de maand M'frou." „Er zijn meer dan 600 manieren om te fluiten", schreef .onlangs een ontdekkings reiziger. Onze loopjongen kent ze allemaal. Een Oostenrijksch dokter heeft verklaard, dat men babies moet wiegen in een op- en neergaande beweging. Moderne mama's, die een cocktail shaker kunnen hanteeren krijgen nu haar kans! „Waarom sloeg jij Marletje?" „Ze speelde valsch". „Ja, we spoelden Adam en Eva en ln plaats dat ze met kwelde met een appel at ze die zelf op". Jantje: „Waar ga jU naar toe Billy?" Billy: „Naar Zondagschool." Jantje: „Maar waar zijn Je schaatsen dan?" Een polltie-autorltelt heeft verklaard dat de meeste Inbrekers te lui zijn om te. werken. Inderdaad. De modern© Inbreker dicteert zü>? memoires terwijl hU in zijn chamber- cloak heen en weer wandelt, aan zijn partl* pulieren secretaris,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 18