H. D. VERTELLINGEN.
MARKTNIEUWS
INGEZONDEN
HAARLEM'S DAGBLAD
DONDERDAG 6-MAART 1930
(Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden).
door
GUY DE MAUPASSANT
Het wrak.
Het was gisteren, de één en dertigste De
cember
Ik had koffie gedronken bij mijn ouden
vriend Georges' Farln. De bediende bracht
een brief binnen, waarop een groot aanta.
lakken en vreemde postzegels zat.
Georges zei tegen me:
„Mag ik even?"
„Natuurlijk".
En hU begon te lezen: het waren wel acht
kantjes, die dicht beschreven waren met een
groote Engelsche hand. Hij las langzaam,
aandachtig en ernstig, zooals iemand dingen
leest, die hem na aan het hart liggen.
Toen legde hij den brief op een hoek van
den schoorsteenmantel en zei:
„Tja, dat is een gekke geschiedenis, die ik
Je nooit verteld heb en die me toch zelf
overkomen is. Een zonderling Jaar dat dat
geweest is! Twintig jaar geledenwant ik
was dertig en nu ben ik vijftig!
„Ik was toen inspecteur van de Compagnie
Maritime, waarvan ik nu directeur ben. Ik
was van plan Nieuwjaar in Parijs door te
brengen, omdat dat nu eenmaal een feest
dag is, toen ik een brief van den directeur
kreeg, waarin hij me opdracht gaf onmiddel
lijk naar het eiland Re te gaan, waarbij een
driemaster uit Saint Nazaire, die wij verze
kerd hadden, schipbreuk had geleden. Dat
was om acht uur 's ochtends. Om tien uur
kwam Ik op kantoor om de noodige instruc
ties te krijgen en dien zelfden avond nog
nam ik den sneltrein naar La Rochelle,
waar ik den volgenden ochtend aankwam.
Ik had twee uur den tijd voor de boot naar
Ré, de „Jean Guitton", weg ging, en ik ging
een beetje in het stadje rond boemelen. Dat
La Rochelle is een wonderlijk plaatsje, heel
typisch, met zijn nauwe kromme straten, die
kris kras door elkaar loopen als een doolhor,
en met zijn eindelooze galerijen langs de
trottoirs, van die galerijen met bogen en
pilaren zooals Je In de Rue de Rlvoll hebt,
maar lager, ouder, verweerder, geheimzinni
ger, een pracht achtergrond voor zoo'n oud
stadje, met een verleden van zeerooverfjen
en bloedige godsdienstoorlogen. Een echte
oude Hugenotenstad, ernstig, bescheiden,
zonder opvallende bouwwerken, heel anders
dan Rouaan, dat daar Juist zoo prachtig dooi
is, maar met een sfeer van koppige oude
vechters, strenge, geloovlge Calvinisten en
weloverlegde complotten.
Toen ik een poosje door die wonderlijke
straten gedwaald had, ging ik aan boord van
het kleine, zwarte dikbuikige stoombootje,
dat me naar het eiland Ré zou brengen. Het
vertrok met een woedend gepuf, en we
gingen tusschen de twee oude torens door,
die de haven bewaken, en kwamen ten slotte
buiten de wal, die nog door Richelieu ge
bouwd is, en die uit reusachtige steenen be
staat en als een reuzen ketting om de stad
heen ligt. Daarna wendde hij den steven
naar rechts.
Het was zoo'n trieste dag, die Je somber
maakt, zoodat je gedachten zwaar in Je lig
gen en alle gevoel van kracht en energie je
verlaat, een grauwe dag, koud, mistig, zoo
dat Je niets dan vochtige, verstikkende lucht
ademt.
En onder die lage. sombere lucht lag de
gele zee. ondiep, met honderden zandplaten,
zonder een rimpel, volmaakt stil, een zee vol
met afschuwelijk zwaar, vettig, langzaam
water. De „Jean Guitton" sneed er onhoor
baar doorheen en liet een vaag spoor van
\\u.t kabbelend schuim achter, dat bijna met
een verdwenen was.
Ik bi-gon een praatje met den kapitein, een
kiein mannetje met veel te korte beenen,
waar hij wonderlijk stevig op stond. Ik hoop
te van hem een paar bijzonderheden te hoo-
ren over de ramp. die den driemaster over
komen was. Een groote driemaster uit Sint
Nazaire, de Marie-Joseph, had In een storm
nacht schipbreuk geleden op de banken voor
het eiland Ré.
De storm had het schip zoo hoog op het
zand gegooid, schreef de reeder, dat het on
mogelijk was geweest, om het weer vlot te
krijgen, zoodat men haastig zooveel moge
lijk in veiligheid gebracht had. Ik moest de
ligging van het schip gaan opnemen, nagaan
hoe de toestand aan boord voor de schio-
breuk was geweest, en of er werkelijk vol
doende pogingen in het werk gesteld waren
om het schip vlot te krijgen. Ik zou latei-
voor dc Maatschappij moeten optreden, en
zoo noodig getuige a charge zijn, als de zaak
behandeld werd voor den scheepvaartraad.
Nadat ik verslag had uitgebracht, zou de
directeur de maatregelen nemen, die hij
noodig achtte in het belang van de maat
schappij.
De kapitein van de „Jean Guitton" bleek
volmaakt van de zaak op de hoogte te zfjn,
omdat hij met zijn boot aan de reddingspo
gingen had deelgenomen.
Hij vertelde me het verhaal van de ramp,
dat niet veel verschilde van vele andere. De
„Marie-Joseph", voortgedreven door den
storm, in een stikdonkeren nacht, hulpeloos
rondzwabberend op een schuimende zee, was
gestrand op de uitgestrekte zandbanken, die
bij laag water de zee daar het aanzien geven
van een oneindige zandwoestijn.
Terwijl hij praatte keek ik om m(j heen.
Tusschen de zee en de hemel bleef in de
verte een donkere streep vrij. WIJ stoomden
langs de één of andere kust. Ik vroeg:
„Is dat het eiland Ré?"
„Ja, monsieur".
En plotseling wees de kapitein op een bij
na onzichtbare stip, midden in zee. recht voor
ons uit:
„Daar heb Je uw schip!"
„De „Marie-Joseph?"
„Ja. natuurlijk".
Ik begreep er niets van. Dat donkere, bijna
onzichtbare stipje moest minstens drie kilo
meter uit de kust liggen.
Ik hernam:
..Maar kapitein, daar moet toch zeker min
stens honderd vademen water staan?"
Hij begon te lachen.
„Honderd!Op zijn hoogst twee!"
Mij meende het heusch. Hij vervolgde:
„Nu is het. hoog water, tien minuten voor
tienen. Wandelt u nu eens op uw gemak na
de koffie langs het strand, en dan zult u
zien. dat u om een uur of drie met droge
voeten bij het wrak staat, en u zult er zoo
wat een twee uur kunnen blijven, langer niet.
want dan komt de vloed op En gauw ook
nog! De kust ls hier zoo vlak als een schol.
Dan kunt u om vier uur weer onderweg gaan
en om half acht staat u weer op de „Jean
Guitton", die u denzelfden avond weer veilig
en wel in La Rochelle aan wal zet".
Ik dankte den kapitein vcor zUn inlichtin
gen. en ging voor op de boot naar het stadie
Saint Martin zitten kijken, dat wc nu snel
naderden. Jr
Saint Martin verschilde weinig van al die
kleine havenstadjes, die de voornaamste
plaats zijn op de honderden eilandjes, die
langs de kust gezaaid liggen. Een groot vis-
schersdorp, waar de bevolking half op het
land. en half op het water leeft, en leeft van
vlsch en zijn eigen kippen, van groenten en
schelpen, van radijzen en mossels. Het eiland
ls laag, wordt weinig bebouwd en schijnt toch
nog dicht bevolkt te zijn; maar ik ben er
verder niet op geweest.
Nadat ik koffiegedronken had. klom ik
over een kleine landtong: en toen ik zag, dat
de eb al begonnen was. ging ik onderweg,
dwars over 't zand, en hield steeds een klei
ne zwarte stip heel in de verte in het oog om
mijn richting niet kwijt te raken.
Je kwam vrij vlug vooruit op dat gele zand,
dat leek op te veeren onder Je voeten. De zee
trok teeds verder weg; ik zag haar nog weer
heel in de verte, en na korten tijd zag ik de
grijze lijn, die de lucht van 't strand scheid
de, heelemaal niet meer. Het was net of me
een wonder overkwam. Voor mij had de
Oceaan gelegen, en nu was hij totaal verdwe
nen, in niets opgegaan, en ik liep in iets, dat
wel een zandwoestijn had kunnen zijn. Ik
rook de zee, ik rook wier en schelpen, maar
de zee was er niet. Ik liep vlug door, ik had
het niet koud meer; en ik hield mijn oog
maar steeds gericht op het wrak. dat grooter
werd naarmate ik naderde en dat nu op een
reusachtige gestrande walvisch leek.
Het was, of het uit den grond omhoog
kwam en het nam op die groote vlakte steeds
verbazingwekkender afmetingen aan. Einde
lijk, na een uur geloopen te hebben, was ik
er. Het lag geheel op één kant, en toonde,
als de flank van een gevallen dier, zijn gebro
ken beenderen, zijn beenderen van vermolmd
hout, met ontelbare spijkerkoppen er op. Het
zand was er al omheen gespoeld, door alle
reten naar binnen gedrongen, en het zou
hem niet meer los laten. Het had het wrak al
tot zijn onvervreemdbaar bezit gemaakt. De
voorsteven was diep in het weeke zand ge
drongen, terwijl op de achtersteven als een
hulpelooze noodkreet tot den hemel twee
witte woorden op het zwarte hout afstaken:
„Marie-Joseph".
Ik beklom het wrak aan den laagsten kant,
liep over de brug en gir.g naar binnen. Het
licht, dat door de naden en reten en langs
de scheefgezakte trap naar binnen drong,
maakte al die lange, sombere hokken met
half vermolmde houten wanden van een on
eindige triestheid. Op het zand na. dat de
vloeren bedekte, waren ze geheel leeg.
Ik begon notities te maken over den toe
stand, waarin ik het wx*ak gevonden had, ik
was op een leeg vaatje gaan zitten en schreef
bij het licht, dat door een breede spleet bin
nen drong, waardoor ik de oneindige zand
vlakte buiten kon zien. Een gevoel van kou
en verlatenheid bekroop me, zoodat ik een
rilling over mijn rug voelde loopen, af en toe
hield ik op met schrijven om naar de vage,
geheimzinnige geluiden te luisteren, die door
het wrak waarden: het geluld van krabben,
die met hun harde scharen aan het hout
schuurden, het geluid van de honderden
kleine diertjes, die er zich al een woning in
gemaakt hadden, en het geluid van de paal
wormen, die onophoudelijk en gestaag alle
plinten en balken doorboren.
En- plotselnlg hoorde ik vlak bij mij men-
schelijke stemmen. Ik sprong overeind, of ik
een spook gezien had. Ik dacht een oogen-
blik werkelijk, dat er twee dooden waren op
gestaan om me het verhaal van hun laatste
worsteling met de zee te vertellen. In een
oogenblik was ik naar boven gehold; en
toen ontdekte ik op het strand bij het schip
een heer met drie meisjes, of liever een
lange Engelschman met drie Engelsche
misses. Ze schenen nog meer van mij ge
schrokken te zijn dan ik van hen; de jongste
van de drie zette het op een loopen, de twee
anderen grepen hun vader bij den arm; hij
had alleen van verbazing zijn mond wijd
open gedaan; zijn En gelach flegma behoedde
hem voor een verdere demonstratie van
angst of vrees.
Na een oogenblik zei hij:
„Ach. monsieur, zijt gij de eigenaar van
deze schip?"
„Ja, monsieur."
„Mogen wij er een blik op slaan?"
„Ja, monsieur".
Toen uitte hij een lange Engelsche zin,
waarin ik alleen herhaalde malen het woord
gracieus verstond.
Toen hij aanstalten maakte om naar bo
ven te klimmen, wees ik hem de makkelijk
ste plaats en stak hem 'n hand toe. Toen hij
boven was hielpen we de drie meisjes.Ze waren
lang niet onaardig, vooral de oudste niet, een
blondine van een jaar of achttien, frisch als
een bloem, heel fijn en zoo lief! Werkelijk,
mooie Engelsche meisjes zijn net frissche
schelpen met hun zachte huid, hun haar, dat
mooier van tint ls dan het blondste strand,
hun oogen, die diepere geheimen schijnen te
verbergen dan alle mysteriën, die de zee in
haar schoot besloten houdt.
Ze sprak beter Fransch dan haar vader; en
zij diende ons als tolk. Ik moest het ver
haal van de ramp tot in de kleinste onder-
deelen toe vertellen en omdat ik die niet
wist, fantaseerde ik ze maar, alsof ik erbij
geweest was. Toen gingen we met z'n allen
naar beneden. Zoodra ze in die sombere
duisternis waren kwam er een heel koor
van kreten en uitroepen van bewondering
los; en ze grepen dadelijk naar hun notitie
hoekjes. die In de groote zakken van hun
wijde regenjassen zaten. Zwijgend begonnen
ze alle vier een schets te maken van de som
bere ruimte daarbinnen.
Ze zaten naast elkaar op een uitstekende
balk en de vier albums op de acht knieën
vulden zich wonderbaarlijk snel met een wir
war van zwarte lijntjes, die het Inwendige
van de Marie-Joseph" moesten voorstellen.
Terwijl ze bezig was praatte het oudste meis
je met mij, en ik deed net of ik doorging met
notities te maken van de staat waarin ik
het schip gevonden had.
Ik hoorde dat ze den winter in Biarritz
doorbrachten en dat ze expres naar het
eiland Ré waren gekomen om den gestranden
driemaster te zien. Ze hadden niets van de
gewone stugheid van het Engelsche volk;
het waren aardige, eenvoudige menschen, die
van de eene plaats naar de andere reisden
en weinig in Engeland kwamen. De vader
was lang en mager, met een rood gezicht en
wit haar, als een snee ham, waarvan iemand
in een speeLsche bui een hoofd gemodelleerd
heeft met een paar witte haren er boven op.
De meisjes waren groot, ook mager, behalve
de oudste, en alle drie aantrekkelijk, al won
de oudste het ook daarin.
Ze had zoo'n wonderlijke manier van spre
ken. van vertellen, van lachen, van begrij
pen, van haar oogen op te slaan en mij aan
te zien, alsof ze van mij wonderwat ver
wachtte, van plotseling weer aan het werk te
gaan en alleen met „yes" en „no" te ant
woorden, dat ik een tijd lang niets beters
wist te doen dan haar aan te zien en naar
haar te luisteren.
Plotseling 2ei ze:
„Ik hoor een geluld op de boot."
Ik luisterde: en toen hoorde ik ook iets;
een heel licht, aanhoudend geruisch. Wat
was dat? Ik stond op en ging naar boven
om te kijken, en ik uitte een kreet van
schrik. De zee was weer op komen zetten;
we zaten midden in het water!
In een oogenblik stonden we op het dek.
Het was al laat. Het water had ons verrast
en drong met een ongelooflijke snelheid ver
der naar de kust. Het was erger dan dringen,
het was glijden, stormen, het was of een
kleine vlek zich ontzettend vlug uitbreidde.
Er stonden maar een paar centimeter water
op het zand; maar de grenslijn tusschen
zand en water was al bijna niet meer te
onderscheiden.
De Engelschman wilde naar beneden
springen; ik weerhield hem; het zou onmo
gelijk zijn om het land nog te bereiken, want
de golven zouden hooger en hooger worden,
en de diepten tusschen de banken, die we bij
onze komst door hadden kunnen loopen,
zouden nu vol met water staan.
Een oogenblik stonden we daar met doods
angst in ons hart. Toen begon het Jongste
meisje te lachen en zei:
„Nu zijn wij schipbreukelingen."
Ik probeerde te lachen, maar ik kon niet,
ik voelde niets dan laffe, lage kinderachtige
angst. Ik dacht aan de honderden afschuwe
lijke dingen, die ons zouden kunnen over
komen. Een onweerstaanbare drang om om
hulp te roepen, bekroop me. Maar wie zou
het hooren?
De twee jongste meisjes hadden zich tegen
hun vader aangedrongen, en staarden ver
schrikt naar het grauwe water, dat ons om
ringde.
En de avond begon ook nog te vallen, een
koude, natte, ellendige avond.
Ik zei:
„Er zal niets anders opzitten dan dat wij
hier blijven."
De Engelschman antwoordde: „Oh yes!"
Ik weet niet hoe lang we daar stonden,
en om ons heen staarden naar het gele wa
ter. dat steeg en golfde en kookte en zich
scheen te verheugen in zijn overwinning op
de onmetelijke zandwoestijn.
Eén van de meisjes kreeg het koud, en het
leek ons beter toe om naar beneden te gaan,
waar wij ten minste een beetje beschut zou
den zijn tegen den killen zeewind.
Ik ging voor. Het schip stond vol met
water. Er zat niets anders op dan dat we een
schuilplaats zochten tegen de verschansing,
die ten minste den wind tegen hield.
Het was volslagen donker geworden, en
wij schoven zoo dicht mogelijk bij elkaar,
terwijl het water en de duisternis ons om
ringden. Tegen mijn schouder voelde ik die
van het kleine Engelsche meisje rillen, en
een oogenblik hoorde ik haar klappertanden;
maar door onze kleeren heen voelde ik de
zachte warmte van haar lichaam en ik was
tevreden. We spraken niet meer, we zaten
onbeweeglijk, zwijgend, dicht bij elkaar als
dieren in een storm. En toch, niettegen
staande de duisternis en de kou, voelde ik
me gelukkig en het donker en de koude, en
het vooruitzicht van nog vele uren zoo te
moeten doorbrengen maakten me alleen
maar gelukkiger.
Ik vroeg me zelf af, waarom ik me zoo
vreemd voldaan voelde.
Waarom? Wie zal dat. zeggen? Omdat zij
er was? Wie was zij? Dat kleine onbekende
Engelsche meisje! Ik kende haar niet, ik
hield niet van haar. en daar zat ik of ik den
hemel bezat! Het liefst had ik met haar
weg willen loopen, duizend dwaze, onzin
nige dingen voor haar willen doen. Is het
niet wonderlijk, dat alleen de tegenwoor
digheid van een vrouw een dergelijken in
vloed op ons heeft? Wat is het: alleen haar
vrouw-zijn, de kracht van haar persoonlijk
heid? de charme van haar schoonheid en
haar jeugd? die ons bedwelmt als zoete wijn?
Is het misschien niet veel meer een eerste
opbloei van liefde, van die geheimzinnige
liefde, die steeds maar weer twee wezens
wil vereenigen, die een oneindige macht
krijgt, zoodra hij een man en een vrouw bij
elkaar gebracht heeft, en die hun hart tot
overloopens toe vol doet vloeien met een on
definieerbare, stille, diepe ontroering, zooals
men de aarde bevochtigt opdat zij bloemen
moge dragen?
Maar de donkere stilte begon vreeswekkend
te worden, de stilte, die in de lucht hing,
want voortdurend drong het zachte geruisch
van het stijgende water en het eentonige ge
klots van de golven tegen de boot tot ons
door.
Opeens hoorde Ik iemand huilen. Het was
het jongste meisje. Haar vader probeerde
haar te troosten, en ze begonnen zacht te
praten, in het Engelsch dat ik zoo goed als
niet kende. Ik begreep, dat hij haar gerust
wilde stellen en dat het hem niet lukte.
Ik vroeg aan mijn buurvrouw:
„Hebt u het niet erg koud, miss?"
„O ja.Ik wel erg koud ben
Ik wilde haar mijn Jas geven, ze weigerde,
maar ik had hem al uitgetrokken en wikkel
de hem om haar heen, niettegenstaande haar
protesten. Ik voelde een oogenblik haar arm
tegen den mijne, en een wonderlijke rilling
ging door mij heen.
Ik had al een paar minuten eerder gedacht,
dat er meer wind was gekomen, en dat het
geklots van de golven tegen het wrak luider
was geworden. Ik stond op, en ik voelde een
vlaag wind langs mijn gezicht strijken. Het
ging waaien!
De Engelschman scheen het ook gemerkt
te hebben, en hl) zei alleen:
„Zou slecht voor ons uitzien, als...."
Dat zou het zeker; het zou zelfs onvermij
delijk onze dood beteekenen, als de golven
tegen het schip sloegen en het wrakke hout
ondermijnden. Eén flinke stoot zou het einde
kunnen beteekenen.
En terwijl de windvlagen steeds sterker en
sterker werden, begon onze angst toe te
nemen. Ik kon in het donker witte schuim-
strepen zien komen en gaan, en bij elke
golf schudde de „Marie-Joseph" op een
manier, die ons deed huiveren..
Het meisje rilde, ik voelde haar tegen mij
aanhuiveren, en een dolle lust om haar in
mijn armen te nemen, bekroop mij.
Heel ln de verte, recht voor ons uit, links
van ons, rechte van ons, schitterden lichten
en flitsten de stralen van vuurtorens en ba
kens- Witte waren er, roode en gele, draalen-
de lichten, die op reusachtige oogen leken, op
oogen. die ons bespiedden en begeerlg wacht
ten, tot wij verzwolgen zouden zijn. Eén er
van hinderde me onuitsprekelijk. Om de
dertig seconden ging het even uit en flitste
meteen weer aan; het kon niet anders dan
een oog zijn, dat op geregelde tijden ztjn
ooglid even sloot voor zijn vurigen blik.
Af en toe stak de Engelschman even een
lucifer aan om op zijn horloge tc kijken; dan
stak hij het weer in zijn zak. Plotseling zei
hij tegen me, over de hoofden der meisjes
heen, met een onverstoorbaar kalm gezicht.
„Monsieur, lk wensch u gelukkig nieuw
jaar."
Het was twaalf uur. Ik stak hem mijn
hand toe, en drukte de zijne, toen zei hij
iets in het Engelsch, en hij en de meisjes be
gonnen samen het „God save the Queen" te
zingen; de klank van hun stemmen steeg
omhoog ln de stille, donkere lucht en dreef
weg in de ruimte.
Ik was bijna in lachen uitgebarsten, toen
voelde lk plotseling een diepe, vreemde ont
roering over mij komen.
Er was iets prachtigs en iets oneindig lu
gubers in dat gezang van een paar schip
breukelingen, van vier menschen, die ten
doode opgeschreven waren; alsof het een
gebed, en misschien nog wel iets grooters
was. iets, dat te vergelijken was met het
oude „Ave, Caesar, moriturl te salut-ant."
Toen ze klaar waren, vroeg ik mijn buur
vrouw of ze niet iets wilde zingen om ons
onze angst te öoer. vergeten. Ze stemde toe,
en dadelijk verhief zich ln den donkeren
nacht haar heldere Jonge stem. Ze zong
waarschijnlijk iets droevigs, want de noten
werden lang aangehouden* kwamen aarze
lend uit haar mond te voorschijn en bleven
lang in de lucht hangen, als fladderende
vogels.
De zee sloeg nu met geweld tegen ons
wrak. Maar ik dacht aan niets anders dan
aan haar stem. En ik dacht ook aan de zee
meerminnen- Als er nu een boot langs was
gekomen, wat zouden de matrozen dan ge
dacht hebben? Een zeemeermin! Was zij
eigenlijk geen zeemeermin, dit kleine frissche
meisje, dat gemaakt had, dat ik daar op het
wrak was gebleven, en dat straks met mij
in de golven om zou komen?
Maar opeens rolden we alle vijf opzij, want
de „Marie-Joseph" had zich opgericht en was
op haar andere zijde weer neer gekomen.
Het meisje was bovenop mij gevallen, en ik
had haar in mijn armen gegrepen, en zonder
te weten of te beseffen wat ik deed, in de
overtuiging, dat mijn laatste oogenblik was
gekomen, zoende ik haar wangen, haar ha
ren, haar slapen. De boot lag weer stil; wij
bewogen ons ook niet meer.
De vader zei: „Kate!" Ze antwoordde
„Yes!" en deed een poging om zich los te
maken. Niets zou mij liever zijn geweest, dan
dat de boot op dat oogenblik ln tweeén was
gebroken, en dat ik met haar door de zee
verzwolgen was-
De Engelschman hernam:
„Het was niets; een heel groote golf. Mijn
kinderen heb ik thank God nog".
Hij had gedacht, dat de oudste overboord
was gevallen, toen hij haar niet meer zag!
Ik richtte me langzaam op, en plotseling
zag ik. niet ver van ons af, een licht. Ik riep,
een stem riep terug. Het was een boot, die
op zoek was naar ons; de eigenaar van het
hotel had begrepen, dat we door de zee
waren overvallen.
Zoo werden we gered- Ik kan niet zeggen,
dat ik me er erg gelukkig over voelde. We
stapten over in de boot en werden naar Saint
Martin terug geroeid.
De Engelschman zat zich verrukt In Zijn
handen te wrijven en zei:
„En nu een lekker soupertje! Heerlijk!"
En we soupeerden, maar ik was stil, want
ik dacht aan de „Marie-Joseph".
Den volgenden morgen nameri we afscheid
van elkaar, nadat we elkaar herhaalde malen
hadden beloofd om te schrijven. Zij gingen
naar Biarritz terug. Het scheelde niet veel
of ik was hen gevolgd.
Ik was door het dolle heen, ik had haar
ten huwelijk moeten vragen. Als wij elkaar
maar een beetje langer gekend hadden, zou
ik zeker met haar getrouwd zijn. Wat is de
mensch toch eigenlijk een zwak en weifelend
wezen!
Twee jaren gingen voorbij zonder dat ik
Iets van hen hoorde; toen kreeg ik een brief
uit New-York. Ze vertelde me daarin, dat ze
getrouwd was. En sedert dien tijd hebben we
elkaar leder jaar op den eersten Januari ge
schreven. Ze vertelt me van haar leven, van
haar kinderen, van haar zusters, alleen nooit
van haar man! Waarom niet? Wie zal het
weten?.En ik praat over niets anders dan
over de „Marie-Joseph"Ze is misschien
de eenige vrouw, waarvan ik ooit gehouden
hebneewaar ik van had kunnen
houdenTjaach.... kan je dat ooit
zeggen? De drang van een oogenblikEn
danis misschien alles weer voorbij
Ze moet nu al oud zijn ik zou haar niet
eens meer herkennen O. zooals ze toen
was.dien nacht op het wrak. zoo on
eindig lief!Ze schrijft me hier, dat ze
wit haar heeft.mijn God, zooals dat me
pijn doetDat blonde haar van haar
nee, ik heb heelemaal niets meerzoo gaat
hetin het leven!
KANTONGERECHT.
UITSPRAKEN.
M. A. overtreding van het Motor- en Rij
wielreglement f 4 subs. 4 dagen hechtenis;
L. C. van der L. openbar-..' dronkenschap f 5
subs. 5 dagen hechtenis. J. v. d. B. het als
bestuurder van een motorrijtuig, dit niet
met in rust gebracliten motor op den open
baren weg laten staan f 2 subs 2 dagen
hechtenis. J W. overtreding van het Motor
en Rijwielreglement f 3 subs. 3 dagen hech
tenis. G. v. D. het als bestuurder van een
voertuig in het belang van de veiligheid van
het verkeer niet voldoen aan het teeken der
politie om Met het door hem bestuurde voer
tuig stil tir staan f 5 subs. 5 dagen hechte
nis. W. G overtreding der Arbeidswet 5 maal
f 2 subs 5 maal 2 dagen hechtenis. H. J. Ph.
overtreding der Motor- en Rijwielwet f 50
subs. 50 dagen hechtenis. H B. overtreding
der Wapenwet f 5 subs. 5 dagen hechtenis.
Th. V. overtreding der Motor- en Rijwielwet
f 6 subs. 6 dagen hechtenis. W. V. overt re-
dine der Drankwet f 25 subs. 25 dagen hech
tenis. R. P. overtreding der Motor- en Rij
wielwet f 20 subs. 20 dagen hechtenis. H. v. d.
H. openbare dronkenschap bij herhaling 3
dagen hechtenis en opzending naar een
Rijkswerkinrichting voor den tijd van 6
maanden. L. R het als bestuurder van een
motorrijtuig, daarmede achteruit rijdende de
vrijheid en veiligheid van het verkeer in ge
vaar brengen f 5 subs. 5 dagen hechtenis. J.
H. overreding der Motor- en Rijwielwet f 8
subs, i dagen hechtenis. A. S. overtreding
van het Melkbcsluit f 15 subs. 15 dagen
hechtenis. A B. overtreding der' Motor- en
Rijwielwet f 3 subs. 3 dagen hechtenis. M.
S. idem f 15 subs. 15 dagen hechtenis. J. C.
V. overtreding der Arbeidswet f 30 subs. 15
dagen hechtenis. G. A. openbare dronken
schap bij herhaling na verzet, bekrachtiging
van het vonnis d.d. 11 December 1929. G. A.
idem Idem (vonnis d.d. 9 Oct. 1929).
GROENTENMARKT TE HAARLEM.
Op de op 5 Maart alhier gehouden groen-
tenmarkt waren aangevoerd en verkocht:
Appelen 2870 cent per KG.
Bloemkool 2432 cent per stuk.
Roode kool 716 cent per stuk.
Gele kool 822 cent per stuk.
Groene kool 512 cent per stuk.
Boerekool 35—65 cent per kist.
Andijvie f 1.60—f 2.40 per kist.
Spinazie f 1.10f 1.80 per kist.
Spruiten f 4f 4.50 per kist.
Raapstelen 23 1/2 cent per bos.
Vetsla f 90—f 120 per KG.
Knakpeen 814 cent per KG.
Brusselsch Lof 18—24 cent.
Knolselderij 310 cent per stuk.
Selderij 3—12 cent per bos.
Pieterselie 615 cent per bos.
Prei 3—12 cent per bos.
Voor den inhoud dezer rubriek stelt de Redactie
zich niet verantwoordelijk.
Van ingezonden stukken, geplaatst of niet
geplaatst, wordt dc kopij den inzender niet terug»
gegeven.
VEREEN. TOT BESTRIJDING
DER T. B. C.
De huisbezoeksiers der Haarlemsche Ver-
eeniging tot bestrijding der tuberculose ver
zoeken aan de inwoners van Haarlem en
Omstreken dringend, bij den as. schoonmaak
en het nazien en opruimen van kleeren, te
willen denken aan de gezinnen van boven
genoemde Vereeniging.
Vooral aan mannen kleeren, zoowel onder
en bovengoed als nachthemden, is jeds
groot gebrek, doch ook kleeren voor vrouwen
en kinderen zijn welkom. Een briefkaart of
een telefoontje (no. 11604) met uw naam en
adres en het gereedstaande wordt afgehaald.
Als Haarlem's Dagblad
niet in Haarlem en Omstreken de algemeene Huisvriend was, zou dit
dagblad niet
meer dan 18.500 abonnés
hebben. Hieruit volgt, dat wie nog niet op Haarlem's Dagblad
geabonneerd was, zichzelf te kort doet.
De kinderen die de Parijsche opera-balletic hooi bezoeken krijgen een degelijke opvoe
ding. De leiders dragen niet alleen zorg voor de artistieke, doch ook voor de zuiver school-
sche vorming van het kind. Zoo ziet men de kinderen hier in de klasse, tijdens het on
derwas in rekenen.