H. D. VERTELLINGEN. MARKTNIEUWS INGEZONDEN HAARLEM'S DAGBLAD DONDERDAG 6-MAART 1930 (Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden). door GUY DE MAUPASSANT Het wrak. Het was gisteren, de één en dertigste De cember Ik had koffie gedronken bij mijn ouden vriend Georges' Farln. De bediende bracht een brief binnen, waarop een groot aanta. lakken en vreemde postzegels zat. Georges zei tegen me: „Mag ik even?" „Natuurlijk". En hU begon te lezen: het waren wel acht kantjes, die dicht beschreven waren met een groote Engelsche hand. Hij las langzaam, aandachtig en ernstig, zooals iemand dingen leest, die hem na aan het hart liggen. Toen legde hij den brief op een hoek van den schoorsteenmantel en zei: „Tja, dat is een gekke geschiedenis, die ik Je nooit verteld heb en die me toch zelf overkomen is. Een zonderling Jaar dat dat geweest is! Twintig jaar geledenwant ik was dertig en nu ben ik vijftig! „Ik was toen inspecteur van de Compagnie Maritime, waarvan ik nu directeur ben. Ik was van plan Nieuwjaar in Parijs door te brengen, omdat dat nu eenmaal een feest dag is, toen ik een brief van den directeur kreeg, waarin hij me opdracht gaf onmiddel lijk naar het eiland Re te gaan, waarbij een driemaster uit Saint Nazaire, die wij verze kerd hadden, schipbreuk had geleden. Dat was om acht uur 's ochtends. Om tien uur kwam Ik op kantoor om de noodige instruc ties te krijgen en dien zelfden avond nog nam ik den sneltrein naar La Rochelle, waar ik den volgenden ochtend aankwam. Ik had twee uur den tijd voor de boot naar Ré, de „Jean Guitton", weg ging, en ik ging een beetje in het stadje rond boemelen. Dat La Rochelle is een wonderlijk plaatsje, heel typisch, met zijn nauwe kromme straten, die kris kras door elkaar loopen als een doolhor, en met zijn eindelooze galerijen langs de trottoirs, van die galerijen met bogen en pilaren zooals Je In de Rue de Rlvoll hebt, maar lager, ouder, verweerder, geheimzinni ger, een pracht achtergrond voor zoo'n oud stadje, met een verleden van zeerooverfjen en bloedige godsdienstoorlogen. Een echte oude Hugenotenstad, ernstig, bescheiden, zonder opvallende bouwwerken, heel anders dan Rouaan, dat daar Juist zoo prachtig dooi is, maar met een sfeer van koppige oude vechters, strenge, geloovlge Calvinisten en weloverlegde complotten. Toen ik een poosje door die wonderlijke straten gedwaald had, ging ik aan boord van het kleine, zwarte dikbuikige stoombootje, dat me naar het eiland Ré zou brengen. Het vertrok met een woedend gepuf, en we gingen tusschen de twee oude torens door, die de haven bewaken, en kwamen ten slotte buiten de wal, die nog door Richelieu ge bouwd is, en die uit reusachtige steenen be staat en als een reuzen ketting om de stad heen ligt. Daarna wendde hij den steven naar rechts. Het was zoo'n trieste dag, die Je somber maakt, zoodat je gedachten zwaar in Je lig gen en alle gevoel van kracht en energie je verlaat, een grauwe dag, koud, mistig, zoo dat Je niets dan vochtige, verstikkende lucht ademt. En onder die lage. sombere lucht lag de gele zee. ondiep, met honderden zandplaten, zonder een rimpel, volmaakt stil, een zee vol met afschuwelijk zwaar, vettig, langzaam water. De „Jean Guitton" sneed er onhoor baar doorheen en liet een vaag spoor van \\u.t kabbelend schuim achter, dat bijna met een verdwenen was. Ik bi-gon een praatje met den kapitein, een kiein mannetje met veel te korte beenen, waar hij wonderlijk stevig op stond. Ik hoop te van hem een paar bijzonderheden te hoo- ren over de ramp. die den driemaster over komen was. Een groote driemaster uit Sint Nazaire, de Marie-Joseph, had In een storm nacht schipbreuk geleden op de banken voor het eiland Ré. De storm had het schip zoo hoog op het zand gegooid, schreef de reeder, dat het on mogelijk was geweest, om het weer vlot te krijgen, zoodat men haastig zooveel moge lijk in veiligheid gebracht had. Ik moest de ligging van het schip gaan opnemen, nagaan hoe de toestand aan boord voor de schio- breuk was geweest, en of er werkelijk vol doende pogingen in het werk gesteld waren om het schip vlot te krijgen. Ik zou latei- voor dc Maatschappij moeten optreden, en zoo noodig getuige a charge zijn, als de zaak behandeld werd voor den scheepvaartraad. Nadat ik verslag had uitgebracht, zou de directeur de maatregelen nemen, die hij noodig achtte in het belang van de maat schappij. De kapitein van de „Jean Guitton" bleek volmaakt van de zaak op de hoogte te zfjn, omdat hij met zijn boot aan de reddingspo gingen had deelgenomen. Hij vertelde me het verhaal van de ramp, dat niet veel verschilde van vele andere. De „Marie-Joseph", voortgedreven door den storm, in een stikdonkeren nacht, hulpeloos rondzwabberend op een schuimende zee, was gestrand op de uitgestrekte zandbanken, die bij laag water de zee daar het aanzien geven van een oneindige zandwoestijn. Terwijl hij praatte keek ik om m(j heen. Tusschen de zee en de hemel bleef in de verte een donkere streep vrij. WIJ stoomden langs de één of andere kust. Ik vroeg: „Is dat het eiland Ré?" „Ja, monsieur". En plotseling wees de kapitein op een bij na onzichtbare stip, midden in zee. recht voor ons uit: „Daar heb Je uw schip!" „De „Marie-Joseph?" „Ja. natuurlijk". Ik begreep er niets van. Dat donkere, bijna onzichtbare stipje moest minstens drie kilo meter uit de kust liggen. Ik hernam: ..Maar kapitein, daar moet toch zeker min stens honderd vademen water staan?" Hij begon te lachen. „Honderd!Op zijn hoogst twee!" Mij meende het heusch. Hij vervolgde: „Nu is het. hoog water, tien minuten voor tienen. Wandelt u nu eens op uw gemak na de koffie langs het strand, en dan zult u zien. dat u om een uur of drie met droge voeten bij het wrak staat, en u zult er zoo wat een twee uur kunnen blijven, langer niet. want dan komt de vloed op En gauw ook nog! De kust ls hier zoo vlak als een schol. Dan kunt u om vier uur weer onderweg gaan en om half acht staat u weer op de „Jean Guitton", die u denzelfden avond weer veilig en wel in La Rochelle aan wal zet". Ik dankte den kapitein vcor zUn inlichtin gen. en ging voor op de boot naar het stadie Saint Martin zitten kijken, dat wc nu snel naderden. Jr Saint Martin verschilde weinig van al die kleine havenstadjes, die de voornaamste plaats zijn op de honderden eilandjes, die langs de kust gezaaid liggen. Een groot vis- schersdorp, waar de bevolking half op het land. en half op het water leeft, en leeft van vlsch en zijn eigen kippen, van groenten en schelpen, van radijzen en mossels. Het eiland ls laag, wordt weinig bebouwd en schijnt toch nog dicht bevolkt te zijn; maar ik ben er verder niet op geweest. Nadat ik koffiegedronken had. klom ik over een kleine landtong: en toen ik zag, dat de eb al begonnen was. ging ik onderweg, dwars over 't zand, en hield steeds een klei ne zwarte stip heel in de verte in het oog om mijn richting niet kwijt te raken. Je kwam vrij vlug vooruit op dat gele zand, dat leek op te veeren onder Je voeten. De zee trok teeds verder weg; ik zag haar nog weer heel in de verte, en na korten tijd zag ik de grijze lijn, die de lucht van 't strand scheid de, heelemaal niet meer. Het was net of me een wonder overkwam. Voor mij had de Oceaan gelegen, en nu was hij totaal verdwe nen, in niets opgegaan, en ik liep in iets, dat wel een zandwoestijn had kunnen zijn. Ik rook de zee, ik rook wier en schelpen, maar de zee was er niet. Ik liep vlug door, ik had het niet koud meer; en ik hield mijn oog maar steeds gericht op het wrak. dat grooter werd naarmate ik naderde en dat nu op een reusachtige gestrande walvisch leek. Het was, of het uit den grond omhoog kwam en het nam op die groote vlakte steeds verbazingwekkender afmetingen aan. Einde lijk, na een uur geloopen te hebben, was ik er. Het lag geheel op één kant, en toonde, als de flank van een gevallen dier, zijn gebro ken beenderen, zijn beenderen van vermolmd hout, met ontelbare spijkerkoppen er op. Het zand was er al omheen gespoeld, door alle reten naar binnen gedrongen, en het zou hem niet meer los laten. Het had het wrak al tot zijn onvervreemdbaar bezit gemaakt. De voorsteven was diep in het weeke zand ge drongen, terwijl op de achtersteven als een hulpelooze noodkreet tot den hemel twee witte woorden op het zwarte hout afstaken: „Marie-Joseph". Ik beklom het wrak aan den laagsten kant, liep over de brug en gir.g naar binnen. Het licht, dat door de naden en reten en langs de scheefgezakte trap naar binnen drong, maakte al die lange, sombere hokken met half vermolmde houten wanden van een on eindige triestheid. Op het zand na. dat de vloeren bedekte, waren ze geheel leeg. Ik begon notities te maken over den toe stand, waarin ik het wx*ak gevonden had, ik was op een leeg vaatje gaan zitten en schreef bij het licht, dat door een breede spleet bin nen drong, waardoor ik de oneindige zand vlakte buiten kon zien. Een gevoel van kou en verlatenheid bekroop me, zoodat ik een rilling over mijn rug voelde loopen, af en toe hield ik op met schrijven om naar de vage, geheimzinnige geluiden te luisteren, die door het wrak waarden: het geluld van krabben, die met hun harde scharen aan het hout schuurden, het geluid van de honderden kleine diertjes, die er zich al een woning in gemaakt hadden, en het geluid van de paal wormen, die onophoudelijk en gestaag alle plinten en balken doorboren. En- plotselnlg hoorde ik vlak bij mij men- schelijke stemmen. Ik sprong overeind, of ik een spook gezien had. Ik dacht een oogen- blik werkelijk, dat er twee dooden waren op gestaan om me het verhaal van hun laatste worsteling met de zee te vertellen. In een oogenblik was ik naar boven gehold; en toen ontdekte ik op het strand bij het schip een heer met drie meisjes, of liever een lange Engelschman met drie Engelsche misses. Ze schenen nog meer van mij ge schrokken te zijn dan ik van hen; de jongste van de drie zette het op een loopen, de twee anderen grepen hun vader bij den arm; hij had alleen van verbazing zijn mond wijd open gedaan; zijn En gelach flegma behoedde hem voor een verdere demonstratie van angst of vrees. Na een oogenblik zei hij: „Ach. monsieur, zijt gij de eigenaar van deze schip?" „Ja, monsieur." „Mogen wij er een blik op slaan?" „Ja, monsieur". Toen uitte hij een lange Engelsche zin, waarin ik alleen herhaalde malen het woord gracieus verstond. Toen hij aanstalten maakte om naar bo ven te klimmen, wees ik hem de makkelijk ste plaats en stak hem 'n hand toe. Toen hij boven was hielpen we de drie meisjes.Ze waren lang niet onaardig, vooral de oudste niet, een blondine van een jaar of achttien, frisch als een bloem, heel fijn en zoo lief! Werkelijk, mooie Engelsche meisjes zijn net frissche schelpen met hun zachte huid, hun haar, dat mooier van tint ls dan het blondste strand, hun oogen, die diepere geheimen schijnen te verbergen dan alle mysteriën, die de zee in haar schoot besloten houdt. Ze sprak beter Fransch dan haar vader; en zij diende ons als tolk. Ik moest het ver haal van de ramp tot in de kleinste onder- deelen toe vertellen en omdat ik die niet wist, fantaseerde ik ze maar, alsof ik erbij geweest was. Toen gingen we met z'n allen naar beneden. Zoodra ze in die sombere duisternis waren kwam er een heel koor van kreten en uitroepen van bewondering los; en ze grepen dadelijk naar hun notitie hoekjes. die In de groote zakken van hun wijde regenjassen zaten. Zwijgend begonnen ze alle vier een schets te maken van de som bere ruimte daarbinnen. Ze zaten naast elkaar op een uitstekende balk en de vier albums op de acht knieën vulden zich wonderbaarlijk snel met een wir war van zwarte lijntjes, die het Inwendige van de Marie-Joseph" moesten voorstellen. Terwijl ze bezig was praatte het oudste meis je met mij, en ik deed net of ik doorging met notities te maken van de staat waarin ik het schip gevonden had. Ik hoorde dat ze den winter in Biarritz doorbrachten en dat ze expres naar het eiland Ré waren gekomen om den gestranden driemaster te zien. Ze hadden niets van de gewone stugheid van het Engelsche volk; het waren aardige, eenvoudige menschen, die van de eene plaats naar de andere reisden en weinig in Engeland kwamen. De vader was lang en mager, met een rood gezicht en wit haar, als een snee ham, waarvan iemand in een speeLsche bui een hoofd gemodelleerd heeft met een paar witte haren er boven op. De meisjes waren groot, ook mager, behalve de oudste, en alle drie aantrekkelijk, al won de oudste het ook daarin. Ze had zoo'n wonderlijke manier van spre ken. van vertellen, van lachen, van begrij pen, van haar oogen op te slaan en mij aan te zien, alsof ze van mij wonderwat ver wachtte, van plotseling weer aan het werk te gaan en alleen met „yes" en „no" te ant woorden, dat ik een tijd lang niets beters wist te doen dan haar aan te zien en naar haar te luisteren. Plotseling 2ei ze: „Ik hoor een geluld op de boot." Ik luisterde: en toen hoorde ik ook iets; een heel licht, aanhoudend geruisch. Wat was dat? Ik stond op en ging naar boven om te kijken, en ik uitte een kreet van schrik. De zee was weer op komen zetten; we zaten midden in het water! In een oogenblik stonden we op het dek. Het was al laat. Het water had ons verrast en drong met een ongelooflijke snelheid ver der naar de kust. Het was erger dan dringen, het was glijden, stormen, het was of een kleine vlek zich ontzettend vlug uitbreidde. Er stonden maar een paar centimeter water op het zand; maar de grenslijn tusschen zand en water was al bijna niet meer te onderscheiden. De Engelschman wilde naar beneden springen; ik weerhield hem; het zou onmo gelijk zijn om het land nog te bereiken, want de golven zouden hooger en hooger worden, en de diepten tusschen de banken, die we bij onze komst door hadden kunnen loopen, zouden nu vol met water staan. Een oogenblik stonden we daar met doods angst in ons hart. Toen begon het Jongste meisje te lachen en zei: „Nu zijn wij schipbreukelingen." Ik probeerde te lachen, maar ik kon niet, ik voelde niets dan laffe, lage kinderachtige angst. Ik dacht aan de honderden afschuwe lijke dingen, die ons zouden kunnen over komen. Een onweerstaanbare drang om om hulp te roepen, bekroop me. Maar wie zou het hooren? De twee jongste meisjes hadden zich tegen hun vader aangedrongen, en staarden ver schrikt naar het grauwe water, dat ons om ringde. En de avond begon ook nog te vallen, een koude, natte, ellendige avond. Ik zei: „Er zal niets anders opzitten dan dat wij hier blijven." De Engelschman antwoordde: „Oh yes!" Ik weet niet hoe lang we daar stonden, en om ons heen staarden naar het gele wa ter. dat steeg en golfde en kookte en zich scheen te verheugen in zijn overwinning op de onmetelijke zandwoestijn. Eén van de meisjes kreeg het koud, en het leek ons beter toe om naar beneden te gaan, waar wij ten minste een beetje beschut zou den zijn tegen den killen zeewind. Ik ging voor. Het schip stond vol met water. Er zat niets anders op dan dat we een schuilplaats zochten tegen de verschansing, die ten minste den wind tegen hield. Het was volslagen donker geworden, en wij schoven zoo dicht mogelijk bij elkaar, terwijl het water en de duisternis ons om ringden. Tegen mijn schouder voelde ik die van het kleine Engelsche meisje rillen, en een oogenblik hoorde ik haar klappertanden; maar door onze kleeren heen voelde ik de zachte warmte van haar lichaam en ik was tevreden. We spraken niet meer, we zaten onbeweeglijk, zwijgend, dicht bij elkaar als dieren in een storm. En toch, niettegen staande de duisternis en de kou, voelde ik me gelukkig en het donker en de koude, en het vooruitzicht van nog vele uren zoo te moeten doorbrengen maakten me alleen maar gelukkiger. Ik vroeg me zelf af, waarom ik me zoo vreemd voldaan voelde. Waarom? Wie zal dat. zeggen? Omdat zij er was? Wie was zij? Dat kleine onbekende Engelsche meisje! Ik kende haar niet, ik hield niet van haar. en daar zat ik of ik den hemel bezat! Het liefst had ik met haar weg willen loopen, duizend dwaze, onzin nige dingen voor haar willen doen. Is het niet wonderlijk, dat alleen de tegenwoor digheid van een vrouw een dergelijken in vloed op ons heeft? Wat is het: alleen haar vrouw-zijn, de kracht van haar persoonlijk heid? de charme van haar schoonheid en haar jeugd? die ons bedwelmt als zoete wijn? Is het misschien niet veel meer een eerste opbloei van liefde, van die geheimzinnige liefde, die steeds maar weer twee wezens wil vereenigen, die een oneindige macht krijgt, zoodra hij een man en een vrouw bij elkaar gebracht heeft, en die hun hart tot overloopens toe vol doet vloeien met een on definieerbare, stille, diepe ontroering, zooals men de aarde bevochtigt opdat zij bloemen moge dragen? Maar de donkere stilte begon vreeswekkend te worden, de stilte, die in de lucht hing, want voortdurend drong het zachte geruisch van het stijgende water en het eentonige ge klots van de golven tegen de boot tot ons door. Opeens hoorde Ik iemand huilen. Het was het jongste meisje. Haar vader probeerde haar te troosten, en ze begonnen zacht te praten, in het Engelsch dat ik zoo goed als niet kende. Ik begreep, dat hij haar gerust wilde stellen en dat het hem niet lukte. Ik vroeg aan mijn buurvrouw: „Hebt u het niet erg koud, miss?" „O ja.Ik wel erg koud ben Ik wilde haar mijn Jas geven, ze weigerde, maar ik had hem al uitgetrokken en wikkel de hem om haar heen, niettegenstaande haar protesten. Ik voelde een oogenblik haar arm tegen den mijne, en een wonderlijke rilling ging door mij heen. Ik had al een paar minuten eerder gedacht, dat er meer wind was gekomen, en dat het geklots van de golven tegen het wrak luider was geworden. Ik stond op, en ik voelde een vlaag wind langs mijn gezicht strijken. Het ging waaien! De Engelschman scheen het ook gemerkt te hebben, en hl) zei alleen: „Zou slecht voor ons uitzien, als...." Dat zou het zeker; het zou zelfs onvermij delijk onze dood beteekenen, als de golven tegen het schip sloegen en het wrakke hout ondermijnden. Eén flinke stoot zou het einde kunnen beteekenen. En terwijl de windvlagen steeds sterker en sterker werden, begon onze angst toe te nemen. Ik kon in het donker witte schuim- strepen zien komen en gaan, en bij elke golf schudde de „Marie-Joseph" op een manier, die ons deed huiveren.. Het meisje rilde, ik voelde haar tegen mij aanhuiveren, en een dolle lust om haar in mijn armen te nemen, bekroop mij. Heel ln de verte, recht voor ons uit, links van ons, rechte van ons, schitterden lichten en flitsten de stralen van vuurtorens en ba kens- Witte waren er, roode en gele, draalen- de lichten, die op reusachtige oogen leken, op oogen. die ons bespiedden en begeerlg wacht ten, tot wij verzwolgen zouden zijn. Eén er van hinderde me onuitsprekelijk. Om de dertig seconden ging het even uit en flitste meteen weer aan; het kon niet anders dan een oog zijn, dat op geregelde tijden ztjn ooglid even sloot voor zijn vurigen blik. Af en toe stak de Engelschman even een lucifer aan om op zijn horloge tc kijken; dan stak hij het weer in zijn zak. Plotseling zei hij tegen me, over de hoofden der meisjes heen, met een onverstoorbaar kalm gezicht. „Monsieur, lk wensch u gelukkig nieuw jaar." Het was twaalf uur. Ik stak hem mijn hand toe, en drukte de zijne, toen zei hij iets in het Engelsch, en hij en de meisjes be gonnen samen het „God save the Queen" te zingen; de klank van hun stemmen steeg omhoog ln de stille, donkere lucht en dreef weg in de ruimte. Ik was bijna in lachen uitgebarsten, toen voelde lk plotseling een diepe, vreemde ont roering over mij komen. Er was iets prachtigs en iets oneindig lu gubers in dat gezang van een paar schip breukelingen, van vier menschen, die ten doode opgeschreven waren; alsof het een gebed, en misschien nog wel iets grooters was. iets, dat te vergelijken was met het oude „Ave, Caesar, moriturl te salut-ant." Toen ze klaar waren, vroeg ik mijn buur vrouw of ze niet iets wilde zingen om ons onze angst te öoer. vergeten. Ze stemde toe, en dadelijk verhief zich ln den donkeren nacht haar heldere Jonge stem. Ze zong waarschijnlijk iets droevigs, want de noten werden lang aangehouden* kwamen aarze lend uit haar mond te voorschijn en bleven lang in de lucht hangen, als fladderende vogels. De zee sloeg nu met geweld tegen ons wrak. Maar ik dacht aan niets anders dan aan haar stem. En ik dacht ook aan de zee meerminnen- Als er nu een boot langs was gekomen, wat zouden de matrozen dan ge dacht hebben? Een zeemeermin! Was zij eigenlijk geen zeemeermin, dit kleine frissche meisje, dat gemaakt had, dat ik daar op het wrak was gebleven, en dat straks met mij in de golven om zou komen? Maar opeens rolden we alle vijf opzij, want de „Marie-Joseph" had zich opgericht en was op haar andere zijde weer neer gekomen. Het meisje was bovenop mij gevallen, en ik had haar in mijn armen gegrepen, en zonder te weten of te beseffen wat ik deed, in de overtuiging, dat mijn laatste oogenblik was gekomen, zoende ik haar wangen, haar ha ren, haar slapen. De boot lag weer stil; wij bewogen ons ook niet meer. De vader zei: „Kate!" Ze antwoordde „Yes!" en deed een poging om zich los te maken. Niets zou mij liever zijn geweest, dan dat de boot op dat oogenblik ln tweeén was gebroken, en dat ik met haar door de zee verzwolgen was- De Engelschman hernam: „Het was niets; een heel groote golf. Mijn kinderen heb ik thank God nog". Hij had gedacht, dat de oudste overboord was gevallen, toen hij haar niet meer zag! Ik richtte me langzaam op, en plotseling zag ik. niet ver van ons af, een licht. Ik riep, een stem riep terug. Het was een boot, die op zoek was naar ons; de eigenaar van het hotel had begrepen, dat we door de zee waren overvallen. Zoo werden we gered- Ik kan niet zeggen, dat ik me er erg gelukkig over voelde. We stapten over in de boot en werden naar Saint Martin terug geroeid. De Engelschman zat zich verrukt In Zijn handen te wrijven en zei: „En nu een lekker soupertje! Heerlijk!" En we soupeerden, maar ik was stil, want ik dacht aan de „Marie-Joseph". Den volgenden morgen nameri we afscheid van elkaar, nadat we elkaar herhaalde malen hadden beloofd om te schrijven. Zij gingen naar Biarritz terug. Het scheelde niet veel of ik was hen gevolgd. Ik was door het dolle heen, ik had haar ten huwelijk moeten vragen. Als wij elkaar maar een beetje langer gekend hadden, zou ik zeker met haar getrouwd zijn. Wat is de mensch toch eigenlijk een zwak en weifelend wezen! Twee jaren gingen voorbij zonder dat ik Iets van hen hoorde; toen kreeg ik een brief uit New-York. Ze vertelde me daarin, dat ze getrouwd was. En sedert dien tijd hebben we elkaar leder jaar op den eersten Januari ge schreven. Ze vertelt me van haar leven, van haar kinderen, van haar zusters, alleen nooit van haar man! Waarom niet? Wie zal het weten?.En ik praat over niets anders dan over de „Marie-Joseph"Ze is misschien de eenige vrouw, waarvan ik ooit gehouden hebneewaar ik van had kunnen houdenTjaach.... kan je dat ooit zeggen? De drang van een oogenblikEn danis misschien alles weer voorbij Ze moet nu al oud zijn ik zou haar niet eens meer herkennen O. zooals ze toen was.dien nacht op het wrak. zoo on eindig lief!Ze schrijft me hier, dat ze wit haar heeft.mijn God, zooals dat me pijn doetDat blonde haar van haar nee, ik heb heelemaal niets meerzoo gaat hetin het leven! KANTONGERECHT. UITSPRAKEN. M. A. overtreding van het Motor- en Rij wielreglement f 4 subs. 4 dagen hechtenis; L. C. van der L. openbar-..' dronkenschap f 5 subs. 5 dagen hechtenis. J. v. d. B. het als bestuurder van een motorrijtuig, dit niet met in rust gebracliten motor op den open baren weg laten staan f 2 subs 2 dagen hechtenis. J W. overtreding van het Motor en Rijwielreglement f 3 subs. 3 dagen hech tenis. G. v. D. het als bestuurder van een voertuig in het belang van de veiligheid van het verkeer niet voldoen aan het teeken der politie om Met het door hem bestuurde voer tuig stil tir staan f 5 subs. 5 dagen hechte nis. W. G overtreding der Arbeidswet 5 maal f 2 subs 5 maal 2 dagen hechtenis. H. J. Ph. overtreding der Motor- en Rijwielwet f 50 subs. 50 dagen hechtenis. H B. overtreding der Wapenwet f 5 subs. 5 dagen hechtenis. Th. V. overtreding der Motor- en Rijwielwet f 6 subs. 6 dagen hechtenis. W. V. overt re- dine der Drankwet f 25 subs. 25 dagen hech tenis. R. P. overtreding der Motor- en Rij wielwet f 20 subs. 20 dagen hechtenis. H. v. d. H. openbare dronkenschap bij herhaling 3 dagen hechtenis en opzending naar een Rijkswerkinrichting voor den tijd van 6 maanden. L. R het als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede achteruit rijdende de vrijheid en veiligheid van het verkeer in ge vaar brengen f 5 subs. 5 dagen hechtenis. J. H. overreding der Motor- en Rijwielwet f 8 subs, i dagen hechtenis. A. S. overtreding van het Melkbcsluit f 15 subs. 15 dagen hechtenis. A B. overtreding der' Motor- en Rijwielwet f 3 subs. 3 dagen hechtenis. M. S. idem f 15 subs. 15 dagen hechtenis. J. C. V. overtreding der Arbeidswet f 30 subs. 15 dagen hechtenis. G. A. openbare dronken schap bij herhaling na verzet, bekrachtiging van het vonnis d.d. 11 December 1929. G. A. idem Idem (vonnis d.d. 9 Oct. 1929). GROENTENMARKT TE HAARLEM. Op de op 5 Maart alhier gehouden groen- tenmarkt waren aangevoerd en verkocht: Appelen 2870 cent per KG. Bloemkool 2432 cent per stuk. Roode kool 716 cent per stuk. Gele kool 822 cent per stuk. Groene kool 512 cent per stuk. Boerekool 35—65 cent per kist. Andijvie f 1.60—f 2.40 per kist. Spinazie f 1.10f 1.80 per kist. Spruiten f 4f 4.50 per kist. Raapstelen 23 1/2 cent per bos. Vetsla f 90—f 120 per KG. Knakpeen 814 cent per KG. Brusselsch Lof 18—24 cent. Knolselderij 310 cent per stuk. Selderij 3—12 cent per bos. Pieterselie 615 cent per bos. Prei 3—12 cent per bos. Voor den inhoud dezer rubriek stelt de Redactie zich niet verantwoordelijk. Van ingezonden stukken, geplaatst of niet geplaatst, wordt dc kopij den inzender niet terug» gegeven. VEREEN. TOT BESTRIJDING DER T. B. C. De huisbezoeksiers der Haarlemsche Ver- eeniging tot bestrijding der tuberculose ver zoeken aan de inwoners van Haarlem en Omstreken dringend, bij den as. schoonmaak en het nazien en opruimen van kleeren, te willen denken aan de gezinnen van boven genoemde Vereeniging. Vooral aan mannen kleeren, zoowel onder en bovengoed als nachthemden, is jeds groot gebrek, doch ook kleeren voor vrouwen en kinderen zijn welkom. Een briefkaart of een telefoontje (no. 11604) met uw naam en adres en het gereedstaande wordt afgehaald. Als Haarlem's Dagblad niet in Haarlem en Omstreken de algemeene Huisvriend was, zou dit dagblad niet meer dan 18.500 abonnés hebben. Hieruit volgt, dat wie nog niet op Haarlem's Dagblad geabonneerd was, zichzelf te kort doet. De kinderen die de Parijsche opera-balletic hooi bezoeken krijgen een degelijke opvoe ding. De leiders dragen niet alleen zorg voor de artistieke, doch ook voor de zuiver school- sche vorming van het kind. Zoo ziet men de kinderen hier in de klasse, tijdens het on derwas in rekenen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 10