MnkB&Q&M©
HET MODERNE IJSLAND.
De vroolijke kant
DE HAARLEMSCHE JAARMARKT.
IS
ZATERDAG 8 MAART 1930
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
VIJFDE BLAD
Vulkanen, Gletschers en Woestijnen.
De visscherij en de krach van de IJslandsche Bank.
Reikjavik, de kleinste hoofdstad in het Noorden.
Eet moderne ReiJcjavik waar de houten huizen bijna alle door steenen vervangen
zijn. Het plekje op deze foto is een der mooiste gedeelten van de stad, gelegen aan
het meertje Tjömin. Links midden op de foto ziet men de kleine domkerk, en het
Althing shus.
Men weet over 't algemeen bitter weinig
van IJsland, 'net ligt zoo ver weg, de naam
is niet aantrekkelijk voor toeristen en in
onze taal hebben we, naar ik meen, slechts
twee boeken over dit land. Het een is nog
vertaald, het andere is van den heer G. Ver
schuur die, rijk en ongetrouwd, de heele
wereld bereisd heeft in de tweede helft der
vorige eeuw. Deze heer vertelt dan in zijn
„Ultima Thule of Een maand op IJsland"
uitvoerig welk een moeite het hem kostte zijn
reis voor te bereiden. Prins Napoleon kwam
er in eigen persoon bij te pas, de Deensche
en Fransche regeeringen moesten helpen met
aanbeveling voor zeekapiteins en voor den
gouverneur van IJsland en zoo kon eindelijk
met het Deensche gouvernementsschip
„Diana" de reis begonnen worden-
Tegenwoordig gaat dat veel gemakkelijker,
van en naar IJsland vaart om de twee weken
een Deensche postboot en in het toeristen
seizoen doen ook Engelsche, Duitsche en
Nederlandsche schepen Reikjavik aan.
Zoo gaat o.a. de „Lyra" van het bekende
„Bergenske Dampskibsselskab" om de veer-
tien dagen. Donderdagsavonds van Bergen in
Noorwegen via Thorshavn op de Faroer naar
I Reikjavik waar men Dinsdags aankomt.
Terwijl men vroeger slechts met karava
nen van de kleine, flinke, zekere IJslandsche
pennies, die ge niet hoeft te leiden omdat
ze tóch zelf den weg zoeken, het barre bin
nenland in kon trekken, ligt er thans een
net van keurig onderhouden wegen over 't
geheele eiland en voeren autobussen bewo
ner en vreemdeling her en der van stad tot
dorp.
Dat reizen in vroeger tijd was heel be
zwaarlijk. Verschuur moest er een expeditie
voor uitrusten van tientallen ponnies die
etenswaar en tenten en bagage en instru
menten droegen. Karakteristiek voor de ver-
keerstoestanden is het verhaal van een IJs
landsche vrouw die van haar dorp uit ken
nissen wilde bezoeken die een fjord verder
woonden. Een Engelsch schip ging daarheen
en, om de ongemakkelijke reis op een paar
denrug te bekorten zou de vrouw met de boot
heen gaan, den volgenden dag zou ze dan
terug rijden. Het noodlot wilde, dat het schip
wind en stroom tegen kreeg, de fjord niet
kon binnen loopen en dus werd de IJsland
sche. die natuurlijk geen bagage bij zich had,
mee naar Engeland genomen. Daar had ze
geen kennissen en ze reisde nu naar Kopen
hagen- Hier werd een tijd gewacht op de
postboot naar Reikjavik en toen ze daar
eindelijk was, kon ze 't was intusschen
winter geworden niet naar huis. Eindelijk,
op den dag af een jaar nadat ze vertrokken
was voor het uitstapje bracht de eerste boot
die in den zomer rond het eiland voer. haar
weer thuis.
Dat is zoo'n geschiedenis uit dien „goeden
ouden tijd" die thans ook voor IJsland is
verdwenen en plaats maakte voor het mo
derne leven.
Was langen tijd het „Althingishüs", de
zetel van het Althing, 't eenige steenen ge
bouw in de hoofdstad Reikjavik. thans wor
den meer en meer de houten huizen door
steenen vervangen en mag in Reikjavik zelfs
geen houten huis meer gebouwd worden.
Voor het geheele eiland kan zoo'n regeling
niet gelden, want alles: bouwsteenen, ce
ment, dakpannen, hout moet ingevoerd wor
den. Daarom zijn nog talrijk de boerenhui
zen van brokken rotssteen met turfplaggen
tusschen de naden en graszoden op het dak,
dat in den zomer zelfs gehooid wordt.
Maar Reikjavik, de kleinste hoofdstad in
het Noorden is langzamerhand een moderne
stad geworden- Twintig jaar geleden had
men er geen straten, geen haven, geen
waterleiding, geen gas. geen electrisch licht.
Nu heeft IJsland's hoofdstad dat allemaal en
worden plannen gemaakt voor een centrale
verwarming voor de binnenstad en de open
bare gebouwen met behulp van water uit de
heete bronnen bij Laugar. En er zijn nu tal
van goede winkels, té veel haast schijnt het
voor Reikjavik, dat toch zoo groot is als een
kleine provinciestad, met zijn ongeveer 25.000
inwoners. Er zijn bioscopen, 's winters spelen
IJslandsche en buitenlandsche tooneelge-
zelschappen in het theater, worden concer
ten gegeven die op hoog peil staan- En ai
moge Reikjavik dan ook een provinciaal
karakter dragen, staatkundig en cultureel
ïs het toch de hoofdstad van dit groote eiland
met zijn dunne bevolking.
IJsland is door de natuur wel heel karig
bedeeld. Gletschers van tientallen kilo-
jneters lengte er zijn er van 150,. 175 KJvL!
reiken tot vlak bij de kust. geweldige
lavastroomen, dor en dood en grauw bedek
ken 1/15 deel van het geheele eiland, het
binnenland is voor 't grootste gedeelte een
zand- en lavawoestenij. Machtig staan de
sneeuwbergen boven rie hoogvlakte, de vul
kanen dre:gden er immer, geisers stooten
gloeiende watermassa's met donderend la
waai op gezette tijden in de lucht, heete
bronnen borrelen er, in modderpoelen kookt
het. De talrijke, woeste rivieren stroomen
door diepe dalen naar de zee, moerassen
liggen er en slechts aan de kust vindt men
grond die te gebruiken is voor hooi- en
akkerbouw. Dun bosch van korte, ijle berken
en gedrongen wilgjes is er vroeger geweest
maar dat is op onverantwoordelijke wijze
gekapt en wat er nog is wordt steeds met
kaalslag bedreigd.
En toch wonen in dit bar en bijster land
menschen, zoo tegen de 100.000 over een
oppervlakte van vier keer ons land- Moge de
visscherij de belangrijkste bron van inkom
sten zijn, toch beteekent de landbouw er
zeer veel, en groeit zijn beteekenis door den
mvoer van kunstmest Er zijn proefstations
en -tuinen, bijna elk der over de 200 gemeen
ten heeft een landbouwvereeniging. Er wordt
veel gedaan aan paardenfokkerij, de gras-
teelt om hooi voor de schapen en paarden te
hebben tegen den winter is er goed aange
pakt en als er maar geen gebrek was aan
arbeidskrachten en aan kapitaal zou het met
den landbouw beter gesteld zijn, zou meer
land ontgonnen kunnen worden en zou
misschien het plan, om door verwarming
van den grond met water uit de heete bron
nen de opbrengst te verbeteren, uitgevoerd
kunnen worden.
Tweederde van IJsland's uitvoer wordt ge
vormd door visch en bijproducten. Sterk is
in den loop der jaren de tonnage der
visschersvloot toegenomen, de laatste dertig
jaar van bijna 6000 tot ongeveer 25000 ton.
En nog in ander opzicht heeft de visch-
vangst voor IJsland zijn beteekenis. Iedereen,
of hij nu boer is of 'n rustige burgerman in
Reikjavik, heeft er haast aandeelen van. En
dit is een financieele strop voor 't land ge
worden.
Dat zit zoo: Tegen het einde van den oor
log werd een groot deel van de IJslandsche
trawlervloot aan Frar.sche reederijen ver
kocht voor ongeveer 4 500000 kronen. Men
verwachtte dat de tijden beter zouden wor
den, speculeerde druk. Direct na den oorlog
werden nieuwe schepen gekocht, kreeg men
een vloot die dubbel zoo groot was als vroe
ger. Maar tegelijkertijd daalden de visch-
prijzen, verminderde de vangst. De eerste
jaren waren nog vrij slecht en leidden tot
een economische crisis. En dit beïnvloedde
sterk de IJslandsche Bank die de visscherij
voor een groot deel financierde. Deze crisis
is ook oorzaak geworden, dat kort geleden de
IJslandsche Bank haar betalingen moest
staken. Het is echter wel goed, er even op te
wijzen, dat de IJslandsche Bank niet de
Staatsbank is, al heeft zij óok het recht
bankbiljetten in omloop te brengen. De
Staatsbank werd opgericht in 1885, de IJs
landsche in 1903 met voornamelijk Deensch
kapitaal. Maar al moge er aan den finan-
cieelen toestand van IJsland momenteel dan
ook wat haperen, het jonge vrije land ont
plooit zich steeds sterker. Het export-over
schot was twee jaar geleden rond twintig
millioen, import- en exportcijfers zijn rela
tief hooger dan voor eenig ander land in
Europa. En IJsland is zich zijn kracht be
wust, de ontwikkeling staat er op zeer hoo-
gen trap, analphabeten kent men er vrijwel
niet, Reikjavik heeft een universiteit, het
aantal bibliotheken is groot en in den langen
winter leest de IJslander, studeert hij, vertelt
men elkaar de oude, oude sagen.
En dezen zomer in Junimaand zullen op
de vlakte van Thingvellir waar duizend jaren
geleden de IJslanders hun eerste Althing
hielden de menschen van alle hoeken van
't land tezamen komen, zal men er herden
ken, dat tien eeuwen geleden de staar ge
sticht werd en óok dat in 1918 IJsland zijn
onafhankelijkheid terug kreeg. Er komen
vertegenwoordigers van de parlementen van
tal van landen niét van Nederland er
zal daar in de open lucht feest gevierd wor
den op waarlijk grootsche wijze, het feest
van het herboren, jeugdig-sterke Usland.
C. G. B.
LANGS DE STRAAT.
De bruine kapel.
In Maart, als je ze nog niet verwacht, kun
Je van die heerlijke, zoele, voorjaarsachtige
dagen hebben, met een verukkelljk koes
terend zonnetje, zooals later, als je er wél
recht op meent te hebben, onze „Noorische
Mei", die, naar het woord van den dichter,
„helaas arm aan zonneschijn is", ze ons vaak
niet meer schenkt.
Zoo'n dag was het Dinsdag en een een
voudig Haarlemsch natuurliefhebber had
zich door de heldere, blauwe lucht en den
vrcolijken zonneschijn uit zijn kamer en zijn
huis laten lokken en was naar buiten geto
gen.
Naar bulten.
Dat is voor een rechtgeaard Haarlemmer
van den ouden sismpel: naar Den Hout.
Onze natuurminnaar spanseerde dan ook
weldra langs den Dreef. Hij genoot. Hij snoof
de fijne voorjaarslucht met volle teugen op.
Dood op zijn gemak voortwandelend keek
hij naar de ijle lucht, naar de ontbottende
boomen, naar het gras en de vogels en de
spelende kinderen.
Nu is daar u weet het aan het
einde van den Dreef, als een steenen of,
wilt u liever: als een versteende beschuldi
ging: de Fontein. Beschuldiging van wien, of
van wie? Wij willen daarover nu liever niet
spreken. Het is zoo pijnlijk. Het is zoo be
schamend. Maar dat er „something rotten"
met die fontein is, dat weten wij allen en als
wij er langs loopen, dan versomberen zich
onze trekken en in stilte verzuchten wij:
„Ach, dat nu juist een Bronner deze bron er
zoo leelijk bij laat zitten l"
Maar toen onze vriend de natuurliefheb
ber, de fontein naderde, verhèlderden zich
juist zijn trekken, voor zoover dit met dat
mooie weer nog mogelijk was en zijn eerst
her- en derwaarts dwalende blik kreeg rich
ting.
Hoe kwam dat?
Was er een wonder gebeurd?
Stond daar in eens het onsterfelijke Keesje
op den rand van de fontein? Of Jan Adam
Kegge? Of misschien Pieter Stastok?
Ach neen: zoo ver zal het wel nooit ko
men.
Maar boven de fontein zweefde een kleine
voorjaarsbode: een bruine kapel. Het diertje
dartelde in den zonneschijn en zette zich tel
kens even op den kalen rand neer om dan
weer verder te zweven.
Die kapel was vroeg, héél vroeg. Zóó vroeg,
had onze natuurliefhebber nog nooit een
bruine kapel gezien, wel eens een witte. Dat
gaf hoop op een vroeg voorjaar!
En toen onze vriend zich naar genoegen
verlustigd had in den aanblik van den klei
nen lentebode, toen haastte hij zich langs
den Dreef terug naar de Groote Houtstraat
en hij betrad ons gebouw en kwam ons deel
genoot maken van zijn vreugde.
Dat deed ons goed, want het bewijst dat er
een band bestaat tusschen onze lezer en
ons. Het is prettig te bemerken dat zij ons
niet alleen weten te vinden als zij grieven en
klachten willen luchten, maar dat zij ook de
kleine vreugden des levens met ons willen
deelen.
Daarom maken wij hier met zooveel genoe
gen melding van de bruine kapel, die daar
op den 4den Maart 1930 boven de fontein in
Den Hout dartelde in den zonneschijn!
J. C. E.
Inspecteur: „Mijnheer weet u wel dat u
hier geen duurzaam bomvwerk moogt plaat
sen zonder vergunning van de bouwcommis
sie?"
Jansen: „Een duurzaam bouunverk? Heeft
u mijn vrouw al eens auto zien rijden
(Humorist).
„Is er iets wanhoplgc.s, dan een vrouw die
koken kan, maar het niet doet?"
„Ja, een vrouw die niet koken kan en het
wel doet".
Moeder: „Wat zei je vader toen hij zijn ge
broken pijp zag?"
Marietje: „Zal ik de vloeken weglaten?"
Moeder: „Natuurlijk kindje".
Marietje: „Ik geloof niet, dat hij dan nog
iets zei".
Het eenige goede van een verhaal, verteld
door de radio, is dat je het altijd „goed kunt
laten afloopen" door het toestel af te zetten.
„Waarom trouw je haar niet, als je haar
toch bijna lederen avond een visite maakt?"
„Waar zou ik dan mijn avonden door moe
ten brengen?"
„Ik ben een gebroken man".
„Waarom?"
„Ik kan mijn boek niet verkoopen".
„Hoe heet het?"
„Hoe leer ik verkoopen?"
„Dus Jones en zijn vrouw zijn door hun
geld heen?"
„Ja, dat moet wel: zij hebben hun auto
model 1930 tot 1930 gehouden".
Vraag: Als een hond een poot afgereden
wordt, hoeveel pooten houdt hij dan over?
Antwoord: Geen enkele. Hij kan er niet één
missen.
Door W. GRAADT VAN ROGGEN
Secretaris-generaal van de Vereeniging tot het honden van
Jaarbeurzen in Nederland.
De opening van de XXIIe Nederlandsche
Jaarbeurs te Utrecht doet ons gedenken, dat
ook Haarlem eenmaal een bloeiende jaar
markt heeft bezeten. Het recht om een jaar
markt te mogen houden had de stad Haar
lem ontvangen van graaf Willem van
Beyeren en als jaarmarkstad kon Haarlem
zich dus op zeer oude papieren beroepen.
Het handvest dateert uit 1355 en heeft den
volgenden inhoud:
„Hertog Willem van Beyere, Grave van
Hollant en Zeelant, Heer van Vrieslant
en verbeyder erfwachter, troonopvol
ger) der Graefschap van Henegouwe
doen cond alle luden, dat wij ghegheven
hebben ende gheven ewilicken durende
onser getrouwer stede van Haerlem om
menigen trouwen dienst, die onser goede
luden van onser stede volrsz: ons ghe-
daen hebben, ende ons ende onse nac-
comellngen noch doen sellen; oen Jaer-
marct binnen onser stede van Haerlem
voirsz: dair ment Cruus In rechten sal
alle jaer op Sint Lucas avont, mit allen
toebehooren, als onse Jaermarcten zijn
in onse steden en landen, behoudens ons
des gelycs van rechte van tolne ende van
allen anderen vervallen, als wij nebben
in andere Jaermarcten van Steden en
Dorpen. In oirconde desen brief besegeit
mit onsen segelen ghegheven in den
Haghe op ten elfsten dach September
In t jaer ons Heeren MCCCLV".
De in dit handvest voorkomende uitdruk
king ,,'t Cruus rechten" verdient eenige na
dere toelichting: als er een jaarmar.ct in
een stad gehouden zou worden, werd aan de
stadspoorten een groot kruis aangeslagen
later, toen de poorten vervallen waren, wer
den op de toegangswegen tot de stad een
kruis opgericht als zinnebeeld van net ge
zag en als symbool van den marktvrede en
marktvrijheid. Ter bevordering van het be
zoek van vreemde kooplieden (d.w.z. van
kooplieden van buiten de stad) golden
tijdens den duur eener jaarmarkt speciale
afwijkingen van het gewone recht, terwijl
tevens gedurende dien tijd de handel oevrijd
was van de vele knellende banden, waaraan
in de Middeleeuwen en de eeuwen daarna,
de handel door het gildewezen gebonden
lag. Als het kruis „gerecht" was dan konden
de vreemde kooplieden op voet van gelijk
heid handeldrijven met de in de stad wonen
de kooplieden, konden zij aanspraak maken
op bescherming van overheidswege, zoowel
wat hun persoon als hunne goederen betrof
en mochten zelfs ultgebannenen en ieder, op
wien het gerecht wat had, vrijelijk in de
stad verblijf houden. De bescherming en
„byzondere hoede der Hoogc Overigheyd"
strekte zich niet alleen uit over het verblijf der
kooplieden binnen de muren der stad, maar
bij hun komen en gaan genoten zij een
eindweegs buiten de stad vrijgeleide in den
vorm van gewapende landsknechten, die de
kooplieden met hun volgeladen hu'fkarren
vergezelden om hen tegen de aanvallen van
ridderlijke er. niet-ridderlijke roovers op de
destijds slecht begaanbare en veelal nog on
veilige wegen te beschermen. De tegemoet
komende houding van het Haarlemsche
stadsbestuur jegens den bij vonnis uit de
stad gebannenen schijnt echter slechts tot
1511 te hebben geduurd, in welk jaar de
stadhouder-generaal met den president en de
raden des keizers aan alle baljuwen, schou
ten, „tollenaars" (d.w.z. ontvangers van tol
gelden) enz. het bevel uitvaardigde brieven
van vrijgeleide te geven aan vreemde koop
lieden en anderen, die naar de Lucasmarkt
wilden gaan om to koopen en te verkoopen,
uitgezonderd „aan de vijanden en bal
lingen onzes allergenadigsten heeren en der
stede van Haerlem". Het oprichten van het
kruis ging gepaard met het Inluiden der
markt de z.g. kermisklok en tusschen
het in- en uitluiden der jaarmarkt was geen
vreemdeling arrestabel voor eenige schulden,
„dan dewelke gedurende deze marct gemaect
zijn".
Uit het privilege van 1355 blijkt, dat oor
spronkelijk de Haarlemsche jaarmarkt aan
ving op „Sinte Lucas avond", d.w.z. op 11
September. Later, in 1573 na het overgaan
der stad aan de Spanjaarden, is in dien
datum verandering gebracht en werd be
paald, dat de jaarmarkt gehouden zou wor
den op den eersten Zondag na Onze-Llsvc-
Vrouwe-Hemelvaart f 15 Augustus). Doch ook
deze datum werd later nog weer meer ver
vroegd en jarenlang werd de jaarmarkt te
Haarlem, welke acht dagen duurde, aange
vangen op den eersten Maandag na Sint Jan
den Dooper (24 Juni). In 1795 toen de
jaarmarkt reeds lang in kermis was ontaard
is door de municipoliteit der stad een be
sluit genomen om geen kermissen meer te
houden en werd de jaarmarkt, die hoe lan
ger hoe meer haar economisch nut als han
delsinstituut had verloren en in een verma-
kelijkheSdscentrum was veranderd, voor on
nut verklaard. Wat niet wegnam, dat in 1796
en volgende jaren toch weer kermis in Haar
lem werd gehouden tot in 1857 de gemeente
raad bepaalde, dat de Haarlemsche kermis
zou beginnen op 1 Juli en eindigen op 6 Juli-
Men moet dat „ontaarden" van de Jaar
markt In kermis niet aldus opvatten, als
zouden de kermissen, waaraan het thans
levende geslacht zulke aangename jeugd
herinneringen piac'nt levendig te houden, de
opvolgsters geweest zijn van de Jaarmarkten.
Eeuwen lang hebben de kermissen naast de
jaarmarkten bestaan. De jaarmarkten waren
instituten van en voor den handel en duur
den veelal één of meer weken; de kermis
sen daarentegen waren ééndaagsche feesten
ter gelegenheid van den feestdag van een
heilige van een bepaalde kerk. Ter gedach
tenis van de stichting of inwijding vaji een
kerk of klooster werd dan In de kerk of
kapel een plechtige mis gehouden en daarna
hadden brooduitdeelingen aan de arman
plaats, welke gepaard gingen met feestelijk
heden rondom het. kerkgebouw: koorddansers
en goochelaars gaven er hun kunsten ten
beste en 's avonds werden er vuren gebrand
en werd er door Jong en oud gedanst en
pret gemaakt. Iedere kerk. klooster of con
sent had derhalve zijn eigen bijzondere ker
mis in sommige steden was er 40 a 50
maal per Jaar kermis en in de oude pa
pieren van het Begijnhof te Haarlem vindt
men aangerekend, dat de zus:ers jaarlijks
een dusdanige kermis hielden ter eerc van
de heilige Bega en dat zij dan speelden en
verblijd waren en feestdag hielden. Toen
echter de jaarmarkten die ook steeds met
vermakelijkheden begeleid werden: een
Duitsca volksliedje zegt: .Kein Jahrmarkt
ohne Hiebe!" hun commercleele en econo
mische beteekenis begonnen te verliezen en
de veelheid van kermissen (van wege de
„Hieben" waarschijnlijk) edr stedelijke over
heid minder gewenscht voorkwamen smolt de
stadsregeering jaarmarkt en kermis inéén:
de duur van één week werd van de jaar
markt overgenomen, de feest-geaardheid van
de kermis, terwijl de tot voor 30 a 40 jaar
voortgeduurd hebbende aanwezigheid /an
kramen met uitheemsch kristal en lederwa
ren. „noug&t de Montelimar", buitenlandsche
gravures enz. als een laatste overblijfsel te
beschouwen waren van het eenmaal bloeiende
jaarmar'-'wczen.
De jaarmarkt was destijds over verschil
lende straten en pleinen van Haarlem ver-
snreid. De Groote Markt was in normale tij
den de plaats waar 's Maandags de kramen
stonden van de zoogenaamde ultdraaesters.
Maar tijdens de jaarmarkt was dit groote
Dlein veel te klein om alle kramen, cle de
vreemdelingen aanbrachten, te bergeu en
men was derhalve genoodzaakt ze over de
stad te verdeelen. Engelsche, Fransche en
Neurenbereer krameriien. spiegels, „raritei
ten" vooral op rariteiten was ons ker-
mishoudend voorgeslacht dol! koper, tin
en ijzerwerk, zijden en wollen stoffen en alles
wat tot ..huishoudelijke en luxe-voorwerpen"
gerekend kon worden, werd in de kramen te
koon aangeboden, die straalsgewijze de ge
heele Groote Markt vulden. De overige, méér
in het bij/onder de porceleinkramen. die op
de Groote Markt geen plaats meer konden
vinden, werden opgeslagen in een zaal van
het stadhuis en in het Pand. Later heeft men
eenige „kostelijke Fransche kramen" in een
zaal en op de voorplaats van het Prinsenhof
een plaats gegund, „dewijl op de zaal van
het stadhuis en in het Pand. daar de oorce-
leinkramers en eenige anderen gewoon wa
ren te markten, geen geschikter nlaats daar
voor kon uitgedacht worden". Schoenen- en
..mui!cn"-kramen stonden op de Krocht;
Delftsch aardewerk, notten en pannen op de
Nieuwe Gracht: stoelen, geschilderde en ver
lakte tafels, kabinetten en glaskramen langs
het Snaarne: op het Verwulft „de Joden met
neteldoek, citsen (sits. gedrukt of gebloemd
katoen) en katoen; kinderspeelgoed kramen
op de Oude Groenmarkt, alsmede de koek
kramen, die verder ook langs de Vischmarkt,
terzijde van de Groote Kerk en op verschei
dene andere plaatsen door de stad verspreid
stonden. Het eigenlijke ..Lunapark" de
„spellen": honden- en apenspel, vlooienthea
ter, loterijen, dobbelspelen mallemolens enz.
stond oudtijds bulten de Groote Houtpoort
op het Plein (later op de Botermarkt, Ver
wulft en Turfmarkt).
De Haarlemsche jaarmarkten boden aldus
in alle onderdooien het schouwspel, dat het
oude volksliedje ons voor oogen toovert:
„Daer sal het constambacht
Syn boogty-dagen vieren!
Daer sal de coopmanscap
Naer ouden aert weer tieren!
Daer blazen piperen
Daer dingen fluyt en veelen,
Daer singhen sangeren
Met stemmen als meistreelen!"
Vriendelijke oude dame (aan boord van
den Oceaanstoomcr)Mijnheer de stoker u
kunt het vuur wel uitdoen, want ik ga nu
naar bed".
(London Opinion).
Eerste echtgenoot: ,.Ik heb gelezen, dat
een reis naar Mars 8 millioen 5 honderddui
zend gulden zal kosten".
Tweede echtgenoot: „Ach, déar heeft mijn
vrouw dus den zomer doorgebracht".