MnkB&Q&M© HET MODERNE IJSLAND. De vroolijke kant DE HAARLEMSCHE JAARMARKT. IS ZATERDAG 8 MAART 1930 BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD VIJFDE BLAD Vulkanen, Gletschers en Woestijnen. De visscherij en de krach van de IJslandsche Bank. Reikjavik, de kleinste hoofdstad in het Noorden. Eet moderne ReiJcjavik waar de houten huizen bijna alle door steenen vervangen zijn. Het plekje op deze foto is een der mooiste gedeelten van de stad, gelegen aan het meertje Tjömin. Links midden op de foto ziet men de kleine domkerk, en het Althing shus. Men weet over 't algemeen bitter weinig van IJsland, 'net ligt zoo ver weg, de naam is niet aantrekkelijk voor toeristen en in onze taal hebben we, naar ik meen, slechts twee boeken over dit land. Het een is nog vertaald, het andere is van den heer G. Ver schuur die, rijk en ongetrouwd, de heele wereld bereisd heeft in de tweede helft der vorige eeuw. Deze heer vertelt dan in zijn „Ultima Thule of Een maand op IJsland" uitvoerig welk een moeite het hem kostte zijn reis voor te bereiden. Prins Napoleon kwam er in eigen persoon bij te pas, de Deensche en Fransche regeeringen moesten helpen met aanbeveling voor zeekapiteins en voor den gouverneur van IJsland en zoo kon eindelijk met het Deensche gouvernementsschip „Diana" de reis begonnen worden- Tegenwoordig gaat dat veel gemakkelijker, van en naar IJsland vaart om de twee weken een Deensche postboot en in het toeristen seizoen doen ook Engelsche, Duitsche en Nederlandsche schepen Reikjavik aan. Zoo gaat o.a. de „Lyra" van het bekende „Bergenske Dampskibsselskab" om de veer- tien dagen. Donderdagsavonds van Bergen in Noorwegen via Thorshavn op de Faroer naar I Reikjavik waar men Dinsdags aankomt. Terwijl men vroeger slechts met karava nen van de kleine, flinke, zekere IJslandsche pennies, die ge niet hoeft te leiden omdat ze tóch zelf den weg zoeken, het barre bin nenland in kon trekken, ligt er thans een net van keurig onderhouden wegen over 't geheele eiland en voeren autobussen bewo ner en vreemdeling her en der van stad tot dorp. Dat reizen in vroeger tijd was heel be zwaarlijk. Verschuur moest er een expeditie voor uitrusten van tientallen ponnies die etenswaar en tenten en bagage en instru menten droegen. Karakteristiek voor de ver- keerstoestanden is het verhaal van een IJs landsche vrouw die van haar dorp uit ken nissen wilde bezoeken die een fjord verder woonden. Een Engelsch schip ging daarheen en, om de ongemakkelijke reis op een paar denrug te bekorten zou de vrouw met de boot heen gaan, den volgenden dag zou ze dan terug rijden. Het noodlot wilde, dat het schip wind en stroom tegen kreeg, de fjord niet kon binnen loopen en dus werd de IJsland sche. die natuurlijk geen bagage bij zich had, mee naar Engeland genomen. Daar had ze geen kennissen en ze reisde nu naar Kopen hagen- Hier werd een tijd gewacht op de postboot naar Reikjavik en toen ze daar eindelijk was, kon ze 't was intusschen winter geworden niet naar huis. Eindelijk, op den dag af een jaar nadat ze vertrokken was voor het uitstapje bracht de eerste boot die in den zomer rond het eiland voer. haar weer thuis. Dat is zoo'n geschiedenis uit dien „goeden ouden tijd" die thans ook voor IJsland is verdwenen en plaats maakte voor het mo derne leven. Was langen tijd het „Althingishüs", de zetel van het Althing, 't eenige steenen ge bouw in de hoofdstad Reikjavik. thans wor den meer en meer de houten huizen door steenen vervangen en mag in Reikjavik zelfs geen houten huis meer gebouwd worden. Voor het geheele eiland kan zoo'n regeling niet gelden, want alles: bouwsteenen, ce ment, dakpannen, hout moet ingevoerd wor den. Daarom zijn nog talrijk de boerenhui zen van brokken rotssteen met turfplaggen tusschen de naden en graszoden op het dak, dat in den zomer zelfs gehooid wordt. Maar Reikjavik, de kleinste hoofdstad in het Noorden is langzamerhand een moderne stad geworden- Twintig jaar geleden had men er geen straten, geen haven, geen waterleiding, geen gas. geen electrisch licht. Nu heeft IJsland's hoofdstad dat allemaal en worden plannen gemaakt voor een centrale verwarming voor de binnenstad en de open bare gebouwen met behulp van water uit de heete bronnen bij Laugar. En er zijn nu tal van goede winkels, té veel haast schijnt het voor Reikjavik, dat toch zoo groot is als een kleine provinciestad, met zijn ongeveer 25.000 inwoners. Er zijn bioscopen, 's winters spelen IJslandsche en buitenlandsche tooneelge- zelschappen in het theater, worden concer ten gegeven die op hoog peil staan- En ai moge Reikjavik dan ook een provinciaal karakter dragen, staatkundig en cultureel ïs het toch de hoofdstad van dit groote eiland met zijn dunne bevolking. IJsland is door de natuur wel heel karig bedeeld. Gletschers van tientallen kilo- jneters lengte er zijn er van 150,. 175 KJvL! reiken tot vlak bij de kust. geweldige lavastroomen, dor en dood en grauw bedek ken 1/15 deel van het geheele eiland, het binnenland is voor 't grootste gedeelte een zand- en lavawoestenij. Machtig staan de sneeuwbergen boven rie hoogvlakte, de vul kanen dre:gden er immer, geisers stooten gloeiende watermassa's met donderend la waai op gezette tijden in de lucht, heete bronnen borrelen er, in modderpoelen kookt het. De talrijke, woeste rivieren stroomen door diepe dalen naar de zee, moerassen liggen er en slechts aan de kust vindt men grond die te gebruiken is voor hooi- en akkerbouw. Dun bosch van korte, ijle berken en gedrongen wilgjes is er vroeger geweest maar dat is op onverantwoordelijke wijze gekapt en wat er nog is wordt steeds met kaalslag bedreigd. En toch wonen in dit bar en bijster land menschen, zoo tegen de 100.000 over een oppervlakte van vier keer ons land- Moge de visscherij de belangrijkste bron van inkom sten zijn, toch beteekent de landbouw er zeer veel, en groeit zijn beteekenis door den mvoer van kunstmest Er zijn proefstations en -tuinen, bijna elk der over de 200 gemeen ten heeft een landbouwvereeniging. Er wordt veel gedaan aan paardenfokkerij, de gras- teelt om hooi voor de schapen en paarden te hebben tegen den winter is er goed aange pakt en als er maar geen gebrek was aan arbeidskrachten en aan kapitaal zou het met den landbouw beter gesteld zijn, zou meer land ontgonnen kunnen worden en zou misschien het plan, om door verwarming van den grond met water uit de heete bron nen de opbrengst te verbeteren, uitgevoerd kunnen worden. Tweederde van IJsland's uitvoer wordt ge vormd door visch en bijproducten. Sterk is in den loop der jaren de tonnage der visschersvloot toegenomen, de laatste dertig jaar van bijna 6000 tot ongeveer 25000 ton. En nog in ander opzicht heeft de visch- vangst voor IJsland zijn beteekenis. Iedereen, of hij nu boer is of 'n rustige burgerman in Reikjavik, heeft er haast aandeelen van. En dit is een financieele strop voor 't land ge worden. Dat zit zoo: Tegen het einde van den oor log werd een groot deel van de IJslandsche trawlervloot aan Frar.sche reederijen ver kocht voor ongeveer 4 500000 kronen. Men verwachtte dat de tijden beter zouden wor den, speculeerde druk. Direct na den oorlog werden nieuwe schepen gekocht, kreeg men een vloot die dubbel zoo groot was als vroe ger. Maar tegelijkertijd daalden de visch- prijzen, verminderde de vangst. De eerste jaren waren nog vrij slecht en leidden tot een economische crisis. En dit beïnvloedde sterk de IJslandsche Bank die de visscherij voor een groot deel financierde. Deze crisis is ook oorzaak geworden, dat kort geleden de IJslandsche Bank haar betalingen moest staken. Het is echter wel goed, er even op te wijzen, dat de IJslandsche Bank niet de Staatsbank is, al heeft zij óok het recht bankbiljetten in omloop te brengen. De Staatsbank werd opgericht in 1885, de IJs landsche in 1903 met voornamelijk Deensch kapitaal. Maar al moge er aan den finan- cieelen toestand van IJsland momenteel dan ook wat haperen, het jonge vrije land ont plooit zich steeds sterker. Het export-over schot was twee jaar geleden rond twintig millioen, import- en exportcijfers zijn rela tief hooger dan voor eenig ander land in Europa. En IJsland is zich zijn kracht be wust, de ontwikkeling staat er op zeer hoo- gen trap, analphabeten kent men er vrijwel niet, Reikjavik heeft een universiteit, het aantal bibliotheken is groot en in den langen winter leest de IJslander, studeert hij, vertelt men elkaar de oude, oude sagen. En dezen zomer in Junimaand zullen op de vlakte van Thingvellir waar duizend jaren geleden de IJslanders hun eerste Althing hielden de menschen van alle hoeken van 't land tezamen komen, zal men er herden ken, dat tien eeuwen geleden de staar ge sticht werd en óok dat in 1918 IJsland zijn onafhankelijkheid terug kreeg. Er komen vertegenwoordigers van de parlementen van tal van landen niét van Nederland er zal daar in de open lucht feest gevierd wor den op waarlijk grootsche wijze, het feest van het herboren, jeugdig-sterke Usland. C. G. B. LANGS DE STRAAT. De bruine kapel. In Maart, als je ze nog niet verwacht, kun Je van die heerlijke, zoele, voorjaarsachtige dagen hebben, met een verukkelljk koes terend zonnetje, zooals later, als je er wél recht op meent te hebben, onze „Noorische Mei", die, naar het woord van den dichter, „helaas arm aan zonneschijn is", ze ons vaak niet meer schenkt. Zoo'n dag was het Dinsdag en een een voudig Haarlemsch natuurliefhebber had zich door de heldere, blauwe lucht en den vrcolijken zonneschijn uit zijn kamer en zijn huis laten lokken en was naar buiten geto gen. Naar bulten. Dat is voor een rechtgeaard Haarlemmer van den ouden sismpel: naar Den Hout. Onze natuurminnaar spanseerde dan ook weldra langs den Dreef. Hij genoot. Hij snoof de fijne voorjaarslucht met volle teugen op. Dood op zijn gemak voortwandelend keek hij naar de ijle lucht, naar de ontbottende boomen, naar het gras en de vogels en de spelende kinderen. Nu is daar u weet het aan het einde van den Dreef, als een steenen of, wilt u liever: als een versteende beschuldi ging: de Fontein. Beschuldiging van wien, of van wie? Wij willen daarover nu liever niet spreken. Het is zoo pijnlijk. Het is zoo be schamend. Maar dat er „something rotten" met die fontein is, dat weten wij allen en als wij er langs loopen, dan versomberen zich onze trekken en in stilte verzuchten wij: „Ach, dat nu juist een Bronner deze bron er zoo leelijk bij laat zitten l" Maar toen onze vriend de natuurliefheb ber, de fontein naderde, verhèlderden zich juist zijn trekken, voor zoover dit met dat mooie weer nog mogelijk was en zijn eerst her- en derwaarts dwalende blik kreeg rich ting. Hoe kwam dat? Was er een wonder gebeurd? Stond daar in eens het onsterfelijke Keesje op den rand van de fontein? Of Jan Adam Kegge? Of misschien Pieter Stastok? Ach neen: zoo ver zal het wel nooit ko men. Maar boven de fontein zweefde een kleine voorjaarsbode: een bruine kapel. Het diertje dartelde in den zonneschijn en zette zich tel kens even op den kalen rand neer om dan weer verder te zweven. Die kapel was vroeg, héél vroeg. Zóó vroeg, had onze natuurliefhebber nog nooit een bruine kapel gezien, wel eens een witte. Dat gaf hoop op een vroeg voorjaar! En toen onze vriend zich naar genoegen verlustigd had in den aanblik van den klei nen lentebode, toen haastte hij zich langs den Dreef terug naar de Groote Houtstraat en hij betrad ons gebouw en kwam ons deel genoot maken van zijn vreugde. Dat deed ons goed, want het bewijst dat er een band bestaat tusschen onze lezer en ons. Het is prettig te bemerken dat zij ons niet alleen weten te vinden als zij grieven en klachten willen luchten, maar dat zij ook de kleine vreugden des levens met ons willen deelen. Daarom maken wij hier met zooveel genoe gen melding van de bruine kapel, die daar op den 4den Maart 1930 boven de fontein in Den Hout dartelde in den zonneschijn! J. C. E. Inspecteur: „Mijnheer weet u wel dat u hier geen duurzaam bomvwerk moogt plaat sen zonder vergunning van de bouwcommis sie?" Jansen: „Een duurzaam bouunverk? Heeft u mijn vrouw al eens auto zien rijden (Humorist). „Is er iets wanhoplgc.s, dan een vrouw die koken kan, maar het niet doet?" „Ja, een vrouw die niet koken kan en het wel doet". Moeder: „Wat zei je vader toen hij zijn ge broken pijp zag?" Marietje: „Zal ik de vloeken weglaten?" Moeder: „Natuurlijk kindje". Marietje: „Ik geloof niet, dat hij dan nog iets zei". Het eenige goede van een verhaal, verteld door de radio, is dat je het altijd „goed kunt laten afloopen" door het toestel af te zetten. „Waarom trouw je haar niet, als je haar toch bijna lederen avond een visite maakt?" „Waar zou ik dan mijn avonden door moe ten brengen?" „Ik ben een gebroken man". „Waarom?" „Ik kan mijn boek niet verkoopen". „Hoe heet het?" „Hoe leer ik verkoopen?" „Dus Jones en zijn vrouw zijn door hun geld heen?" „Ja, dat moet wel: zij hebben hun auto model 1930 tot 1930 gehouden". Vraag: Als een hond een poot afgereden wordt, hoeveel pooten houdt hij dan over? Antwoord: Geen enkele. Hij kan er niet één missen. Door W. GRAADT VAN ROGGEN Secretaris-generaal van de Vereeniging tot het honden van Jaarbeurzen in Nederland. De opening van de XXIIe Nederlandsche Jaarbeurs te Utrecht doet ons gedenken, dat ook Haarlem eenmaal een bloeiende jaar markt heeft bezeten. Het recht om een jaar markt te mogen houden had de stad Haar lem ontvangen van graaf Willem van Beyeren en als jaarmarkstad kon Haarlem zich dus op zeer oude papieren beroepen. Het handvest dateert uit 1355 en heeft den volgenden inhoud: „Hertog Willem van Beyere, Grave van Hollant en Zeelant, Heer van Vrieslant en verbeyder erfwachter, troonopvol ger) der Graefschap van Henegouwe doen cond alle luden, dat wij ghegheven hebben ende gheven ewilicken durende onser getrouwer stede van Haerlem om menigen trouwen dienst, die onser goede luden van onser stede volrsz: ons ghe- daen hebben, ende ons ende onse nac- comellngen noch doen sellen; oen Jaer- marct binnen onser stede van Haerlem voirsz: dair ment Cruus In rechten sal alle jaer op Sint Lucas avont, mit allen toebehooren, als onse Jaermarcten zijn in onse steden en landen, behoudens ons des gelycs van rechte van tolne ende van allen anderen vervallen, als wij nebben in andere Jaermarcten van Steden en Dorpen. In oirconde desen brief besegeit mit onsen segelen ghegheven in den Haghe op ten elfsten dach September In t jaer ons Heeren MCCCLV". De in dit handvest voorkomende uitdruk king ,,'t Cruus rechten" verdient eenige na dere toelichting: als er een jaarmar.ct in een stad gehouden zou worden, werd aan de stadspoorten een groot kruis aangeslagen later, toen de poorten vervallen waren, wer den op de toegangswegen tot de stad een kruis opgericht als zinnebeeld van net ge zag en als symbool van den marktvrede en marktvrijheid. Ter bevordering van het be zoek van vreemde kooplieden (d.w.z. van kooplieden van buiten de stad) golden tijdens den duur eener jaarmarkt speciale afwijkingen van het gewone recht, terwijl tevens gedurende dien tijd de handel oevrijd was van de vele knellende banden, waaraan in de Middeleeuwen en de eeuwen daarna, de handel door het gildewezen gebonden lag. Als het kruis „gerecht" was dan konden de vreemde kooplieden op voet van gelijk heid handeldrijven met de in de stad wonen de kooplieden, konden zij aanspraak maken op bescherming van overheidswege, zoowel wat hun persoon als hunne goederen betrof en mochten zelfs ultgebannenen en ieder, op wien het gerecht wat had, vrijelijk in de stad verblijf houden. De bescherming en „byzondere hoede der Hoogc Overigheyd" strekte zich niet alleen uit over het verblijf der kooplieden binnen de muren der stad, maar bij hun komen en gaan genoten zij een eindweegs buiten de stad vrijgeleide in den vorm van gewapende landsknechten, die de kooplieden met hun volgeladen hu'fkarren vergezelden om hen tegen de aanvallen van ridderlijke er. niet-ridderlijke roovers op de destijds slecht begaanbare en veelal nog on veilige wegen te beschermen. De tegemoet komende houding van het Haarlemsche stadsbestuur jegens den bij vonnis uit de stad gebannenen schijnt echter slechts tot 1511 te hebben geduurd, in welk jaar de stadhouder-generaal met den president en de raden des keizers aan alle baljuwen, schou ten, „tollenaars" (d.w.z. ontvangers van tol gelden) enz. het bevel uitvaardigde brieven van vrijgeleide te geven aan vreemde koop lieden en anderen, die naar de Lucasmarkt wilden gaan om to koopen en te verkoopen, uitgezonderd „aan de vijanden en bal lingen onzes allergenadigsten heeren en der stede van Haerlem". Het oprichten van het kruis ging gepaard met het Inluiden der markt de z.g. kermisklok en tusschen het in- en uitluiden der jaarmarkt was geen vreemdeling arrestabel voor eenige schulden, „dan dewelke gedurende deze marct gemaect zijn". Uit het privilege van 1355 blijkt, dat oor spronkelijk de Haarlemsche jaarmarkt aan ving op „Sinte Lucas avond", d.w.z. op 11 September. Later, in 1573 na het overgaan der stad aan de Spanjaarden, is in dien datum verandering gebracht en werd be paald, dat de jaarmarkt gehouden zou wor den op den eersten Zondag na Onze-Llsvc- Vrouwe-Hemelvaart f 15 Augustus). Doch ook deze datum werd later nog weer meer ver vroegd en jarenlang werd de jaarmarkt te Haarlem, welke acht dagen duurde, aange vangen op den eersten Maandag na Sint Jan den Dooper (24 Juni). In 1795 toen de jaarmarkt reeds lang in kermis was ontaard is door de municipoliteit der stad een be sluit genomen om geen kermissen meer te houden en werd de jaarmarkt, die hoe lan ger hoe meer haar economisch nut als han delsinstituut had verloren en in een verma- kelijkheSdscentrum was veranderd, voor on nut verklaard. Wat niet wegnam, dat in 1796 en volgende jaren toch weer kermis in Haar lem werd gehouden tot in 1857 de gemeente raad bepaalde, dat de Haarlemsche kermis zou beginnen op 1 Juli en eindigen op 6 Juli- Men moet dat „ontaarden" van de Jaar markt In kermis niet aldus opvatten, als zouden de kermissen, waaraan het thans levende geslacht zulke aangename jeugd herinneringen piac'nt levendig te houden, de opvolgsters geweest zijn van de Jaarmarkten. Eeuwen lang hebben de kermissen naast de jaarmarkten bestaan. De jaarmarkten waren instituten van en voor den handel en duur den veelal één of meer weken; de kermis sen daarentegen waren ééndaagsche feesten ter gelegenheid van den feestdag van een heilige van een bepaalde kerk. Ter gedach tenis van de stichting of inwijding vaji een kerk of klooster werd dan In de kerk of kapel een plechtige mis gehouden en daarna hadden brooduitdeelingen aan de arman plaats, welke gepaard gingen met feestelijk heden rondom het. kerkgebouw: koorddansers en goochelaars gaven er hun kunsten ten beste en 's avonds werden er vuren gebrand en werd er door Jong en oud gedanst en pret gemaakt. Iedere kerk. klooster of con sent had derhalve zijn eigen bijzondere ker mis in sommige steden was er 40 a 50 maal per Jaar kermis en in de oude pa pieren van het Begijnhof te Haarlem vindt men aangerekend, dat de zus:ers jaarlijks een dusdanige kermis hielden ter eerc van de heilige Bega en dat zij dan speelden en verblijd waren en feestdag hielden. Toen echter de jaarmarkten die ook steeds met vermakelijkheden begeleid werden: een Duitsca volksliedje zegt: .Kein Jahrmarkt ohne Hiebe!" hun commercleele en econo mische beteekenis begonnen te verliezen en de veelheid van kermissen (van wege de „Hieben" waarschijnlijk) edr stedelijke over heid minder gewenscht voorkwamen smolt de stadsregeering jaarmarkt en kermis inéén: de duur van één week werd van de jaar markt overgenomen, de feest-geaardheid van de kermis, terwijl de tot voor 30 a 40 jaar voortgeduurd hebbende aanwezigheid /an kramen met uitheemsch kristal en lederwa ren. „noug&t de Montelimar", buitenlandsche gravures enz. als een laatste overblijfsel te beschouwen waren van het eenmaal bloeiende jaarmar'-'wczen. De jaarmarkt was destijds over verschil lende straten en pleinen van Haarlem ver- snreid. De Groote Markt was in normale tij den de plaats waar 's Maandags de kramen stonden van de zoogenaamde ultdraaesters. Maar tijdens de jaarmarkt was dit groote Dlein veel te klein om alle kramen, cle de vreemdelingen aanbrachten, te bergeu en men was derhalve genoodzaakt ze over de stad te verdeelen. Engelsche, Fransche en Neurenbereer krameriien. spiegels, „raritei ten" vooral op rariteiten was ons ker- mishoudend voorgeslacht dol! koper, tin en ijzerwerk, zijden en wollen stoffen en alles wat tot ..huishoudelijke en luxe-voorwerpen" gerekend kon worden, werd in de kramen te koon aangeboden, die straalsgewijze de ge heele Groote Markt vulden. De overige, méér in het bij/onder de porceleinkramen. die op de Groote Markt geen plaats meer konden vinden, werden opgeslagen in een zaal van het stadhuis en in het Pand. Later heeft men eenige „kostelijke Fransche kramen" in een zaal en op de voorplaats van het Prinsenhof een plaats gegund, „dewijl op de zaal van het stadhuis en in het Pand. daar de oorce- leinkramers en eenige anderen gewoon wa ren te markten, geen geschikter nlaats daar voor kon uitgedacht worden". Schoenen- en ..mui!cn"-kramen stonden op de Krocht; Delftsch aardewerk, notten en pannen op de Nieuwe Gracht: stoelen, geschilderde en ver lakte tafels, kabinetten en glaskramen langs het Snaarne: op het Verwulft „de Joden met neteldoek, citsen (sits. gedrukt of gebloemd katoen) en katoen; kinderspeelgoed kramen op de Oude Groenmarkt, alsmede de koek kramen, die verder ook langs de Vischmarkt, terzijde van de Groote Kerk en op verschei dene andere plaatsen door de stad verspreid stonden. Het eigenlijke ..Lunapark" de „spellen": honden- en apenspel, vlooienthea ter, loterijen, dobbelspelen mallemolens enz. stond oudtijds bulten de Groote Houtpoort op het Plein (later op de Botermarkt, Ver wulft en Turfmarkt). De Haarlemsche jaarmarkten boden aldus in alle onderdooien het schouwspel, dat het oude volksliedje ons voor oogen toovert: „Daer sal het constambacht Syn boogty-dagen vieren! Daer sal de coopmanscap Naer ouden aert weer tieren! Daer blazen piperen Daer dingen fluyt en veelen, Daer singhen sangeren Met stemmen als meistreelen!" Vriendelijke oude dame (aan boord van den Oceaanstoomcr)Mijnheer de stoker u kunt het vuur wel uitdoen, want ik ga nu naar bed". (London Opinion). Eerste echtgenoot: ,.Ik heb gelezen, dat een reis naar Mars 8 millioen 5 honderddui zend gulden zal kosten". Tweede echtgenoot: „Ach, déar heeft mijn vrouw dus den zomer doorgebracht".

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 15