ATERDAGAVÓ HOE OUD KUNNEN DIEREN WORDEN? HnUHlBUnH MIDDELEN VAN BESTAAN EN DE „ADAT" DER DAJAKS. P' 1 ZATERDAG 22 MAART 1930 BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD VIJFDE BLAD door een Controleur B. B. Het hoofdvoedsel is rijst, rijst en nog eens rijst; dat voedsel nemen ze het geheele jaar tot zich, als het er tenminste is, want het komt wel voor, dat de rijst op raakt tegen dat de nieuwe oogst begint, en dan eten ze van alles en nog wat. Het verbouwen van de rijst gaat op de volgende wijze: elk jaar wordt een groot stuk bosch door een geheele kampong om gekapt: dat kappen is een geweldig werk, vooral als het nog oud oerbosch is. want ze gebruiken ook wel terrein dat 10 of 15 jaar geleden al gebruikt is en waar dus nog betrekkelijk jonge boomen op staan. In het kappen der boomen zijn de Dajaks verbazend handig en zie je een boom van pl.m. 2 M. middellijn betrekkelijk heel gauw neervallen; een kleine boom van 60 cM. middellijn zag ik in 20 minuten omkappen; en ze deen het met een heel eenvoudig instrument dat ze zelf maken: het is een soort bijl, houten stijl met ijzeren dissel pl.m. 5 cM. breed en heel licht. Bij het omhakken van zoo'n groot ladang (rijstveld) complex, gaan ze aldus te werk: eerst gaat al het lage hout tegen de vlakte, zoodat alleen de groote stammen blijven staan. Ze zoeken dan een serie van pl.m. 20 boomen, die zoowat in één lijn staan met als „hekkesluiter" een heele groote. Ze kappen dan alle boomen 3.4 door en laten dan de groote omvallen, zoodat de heele serie elkaar meesleept in den val, net als je vroe* ger wel deed als je met dominosteenen speelde. Ligt alles tegen de vlakte, dan laten ze het terrein zoowat een maand liggen en steken het dan in brand, zoadat het heele zaakje verkoolt; het kleine goedje verbrandt heelemaal, de stammen blijven over. alles met een dikke aschlaag bedekt. Zoo, tusschen al die rommel wordt de rijst geplant en ze laten het groeien tot het rijp is; ze hebben er dan alleen een paar maanden wat zorg voor om het onkruid te verwijderen en tegen dat het rijp is, om er de dieren van af te houden, voornamelijk varkens, herten en muizen; de laatste maand leven ze dan meestal op de ladang" en bouwen zich een klein huisje (afdak met wanden) om te wonen Is de rijst rijp, dan worden de aren afgesneden, gedorscht en opgeborgen in de schuren. Met al die werkzaamheden zijn zoo wat 8 maanden gemoeid en daarna nemen ze 4 maanden vacantie. die ze gebruiken om hun huis en werkspullen in orde te maken en op jacht te gaan, dit laatste vooral op apen, die ook gegeten worden. Apen slapen meestal in een heele troep in een hoogen •boom. Weet een Dajak zoo'n plek, dan wacht hij tot de geheele bende zich des avonds in den boom verzameld heeft; 's avonds komt dan de geheele kampong en kapt vliegens* vlug al de boomen en struiken in de buurt om, zoodat de apen niet meer weg kunnen. Allen gaan dan in een grooten kring om den boom staan, gewapend met scherpe bamboe. Eén man klimt naar boven met een lange bamboestaak en gooit zoo de apen naar be* neden, wat nog een heele kunst is en een gevaarlijk werkje ook; valt de aap, dan wordt hij beneden vriendelijk ontvangen en afgemaakt; zoo'n jacht, waarbij ze hoog* stens 25 apen vangen, duurt soms 3 da gen. Sommige stammen eten alleen varkens en kippen, maar de meeste hebben een uitge breider menu n.l. varkens, kippen, honden, katten, slangen, apen, klapperratten, allerlei vogels enz. Verder eten ze als de rijst op is: knollen, pisang, allerlei boombladeren. Het vleesch wodrt ook maar alleen bij feeste* lijke gelegenheden gegeten, het voedsel voor alledag is alleen rijst met zout en wat groen* te. Als genotmiddel pruimen ze sirih of rooken ze sigaretten die ze zelf maken. Hun drank is water en bij feesten toewak, gedisteleerd uit gegiste rijst. De kinderen worden gezoogd tot hun zesde jaar en ze rooken al op hun vierde, zoodat je het kunt zien gebeuren, dat zoo'n dreumes de borst in de steek laat om even een strootje te rollen en op te rooken. Nu iets over de adat. De Dajaks zijn Heidenen. Ze beschouwen het lichaam als behuisd door 2 zielen; één z:el hoort in het lichaam en doet alles ge* beuren; gaat deze weg, dan is men dood: de andere ziel bevat meer de gedachtesfeer; bij slaap verlaat die soms het lichaam en waart rond, wat zich afspiegelt in den droom. Blijft deze tweede ziel lang weg, dan is men ziek. De Dajaks hechten veel aan voorteekenen, aan goede maar meer nog aan kwade. Gees* ten zien ze in alle groote dingen, een groote steen, een heel hooge boom, een berg, een wolk enz. De voorteekens manifesteeren zich door* gaans in geluiden en door vogels. Vliegt b.v. als een Dajak naar de „ladang" gaat of op reis is, een zwarte vogel van rechts naar links, dan is dat een slecht teeken en blijven ze dien dag thuis. Dikwijls hoor je dat, als je een Dajak oproept en hij een dag te laat komt: „Ja toewan, er was een slechte zwarte vogel". Bouwen ze een huis en hooren ze een be paald geluid, dan stoppen ze dikwijls een dag of drie. Eén kampong, die daar veel las: van had, en maar niet opschoot, vond een prachtig tegenmiddeL Voor dat de mannen en vrouwen met het werk begonnen, werden alle kinderen ver zameld en voorzien van trommels, gongs en pannen, waarop ze naar hartelust moesten slaan; door dat lawaai konden ze de slechte teekens niet hooren en werkten ze onge stoord door. Dat is heusch echt gebeurd en vertelde de .kepala kampong" (hoofd der kampongi mij met innige trots, dat hij er de geesten zoo fijn had tusschen geno* men. iDe adat is heel uitgebreid en tot in de kleinste puntjes uitgewerkt en uitgemeten. Bijv. bij overspel moet de man als boete betalen 1 varken, 1 kip, 2 kempajals (groote kruiken) en 36 bakjes (5 cent). Maar nu heb je alweer groote en kleine varkens en daarom heeft iedere kampong een maat, die als maatstaf dienst doet. Nu over het varken, dat speciaal voor het meten gebruikt wordt. De omvang van het varken, tusschen de vóór* en achterpooten. het dikste gedeelte, wordt met een touwtje opgemeten: dit ouwtje wordt nu bekort met de lengte van den omvang van het hoofd van den man, die de boete moet betalen: de rest wordt dan berekend per „rentai" (de lengte van een gebalde vuist met den duim naar boven) dat opmeten gaat heel officieel en precies. De Dajaks trouwen meestal met Dajaks uit een andere kampong. Het duurt soms maanden vóór de wederzij dsche partijen net- aver zoo'n huwelijk eens zijn. Eerst moet alles nauwkeurig worden geregeld en afge- sproken, waarbij vooral het groote punt is of de vrouw in den kampong van den man. of de man in den kampong van de vrouw komt wonen. Dat beraadslagen geschiedt door de wederzij dsche kamponghoofden, vergezeld van de betrokken familieleden. Nu is het de gewoonte dat vóór zoo'n be* raadslaging de afgevaardigden door afscheids dronken (toewak) in de goede stemming wor den gebracht, wat meestal zoo zwaar toegaat, dat ze elkaar half beneveld ontmoeten en het dan heel lang duurt vóór ze het eens worden, meestal zoo lang, dat maar weer een volgende samenkomst wordt afgesproken met het zelfde succes; dit duurt soms maan den, met telkens 3 weken pauze. Is het zaakje dan eindelijk in orde, dan volgt er een reuze fuif. De Dajaks, moeten net als de Maleiers, heerendiensten verrichten, 4 dagen per maand. Dat doen ze heel goed en geregeld. Ook betalen ze belasting. Een klamboe (echtpaar) 1 5 een boeljang *vrij gezel) f 4. Ook dat betalen ze grif en zoo is het met alles. De Dajaks zijn voor een bestuursambtenaar modelmenschen. Een volgend maal een in* teressante beschrijving van een tocht door het oerwoud. UIT OUDE KRONIEKEN. n. De eerste Graaf van Egmond Jan Melissen Schout van Egmond. Verovering van Dordrecht. Manke Jan. Maximiliaan van Oostenrijk en de Egmondsche kloosterlingen. Jan, de eerste GRAAF van Egmond trouw de met Gravin Magdalena van Wardenburch die hem door den dood in 1516 werd ont rukt. Die verheffing tot graaf had plaats in 1486 en wel „om sijn vromichheden (dappere daden) en getrouwe diensten, die hij hem (Maximiliaan van Oostenrijk) gedaan had". De kroniekschrijver zegt er nog bij. dat de ons welbekende Maximiliaan, echtgenoot van de romantische Maria van Bourgondië (Dl.m. 1484) „hem daervan opene brieven" gaf en wel op den 12en November. In 1484 kocht hij de Heerlijkheid Purmerend van Heer Baltha zar van Wolckensteyn. Daar werd Graaf Jan 2 April „gehult" „ende trouwde daarna in den Haghe Vrouwe Magdalena", dochter van Graaf van Wardenburch en wel „meest door aandrijven van Maximiliaan". Die Graaf van Wardenburch was „veel van kleine mid delen, maar rijk aan kinderen, weten 15". Een jaar vóór zijn huwelijk, dus in 1483 was Graaf Jon door Maximiliaan van Oos tenrijk benoemd tot Stadhouder van Holland en Utrecht en wel met toestemming van den Hollandschen adel. Dat ^is in opvolging van Joos van Laleyn, die nadat hij in Utrecht een schot had opge- loopen, reeds een dag daarna aan de gevol gen overleed. Dezelfde Graaf Jan heeft ook een tocht naar het Heilige Land ondernomen en wel in Febr. Te Jeruzalem werd hij „met de Rid derlijke ordre vereert". Op zijn terugreis had hij met vele tegensooeden te kamDen. Al zijn dienaren verlaten hem en ten slotte was hij overgeleverd aan de zorgen van ..een scha mel man. Jan Melissen genaamd". Die Jan Melissen had den Graaf van Egmond vrij gekocht van een galei en vrijgemaakt uit de slavernij. Deze gewezen galeislaaf meende veel verplicht te zijn aan den man. die zijn heer had kunnen zijn, maar dit niet wilde. Jan Melissen diende hem heel getrouw. Hij droeg Graaf Jan (want hij heel ziek was) vele mijlen op zijn schouders. Toen zij van de lange moeilijke reis eindelijk te Egmond waren thuis gekomen, gaf Graaf Jan dezen Jan Melissen het Schoutambt van Egmond „voor zijn leven lang". Anno 1481 lag Graaf Jan van Egmond als Casteleyn binnen der stede van Gorinchem tegen den aanloop der Gelderschen en ont hielt hij hen de Ballingen van Dordrecht van de Cabeljauwsche partije. Zoo werd den genoemden Jan van Egmond aangebracht dat Adriaan Janszoon, Schout van Dordrecht, eenige schandelijke woorden gesproken had over den Graaf van Egmond. Toen hij dat vernomen had. ontbood hij Dordrechts Schout met de boodschap, „dat hij sijne stede wel beware soude, want hij was van megninghe tot Dordrecht te komen" en dat wel op klaarlichten dag en niet heimelijk in den nacht en dat hij. de Schout aan Graaf Jan ..reden (sou) geven van 't- geen dat hij van hem gesproken had. 't, welk hij niet en achte en liet de stede qualijck beroen". Toen is Graaf Jan Egmond, bijgenaamd Mank Jan met de ballingen van Dordrecht te schepe gegaen op den 6en dagh des Aprilis ende is des morgens te zeven uren gecomen voor ae stad. Van te voren had „Manck Jan" doen bereiden twee lange Maagsche pen, geladen met rijs, daeronder omlagen omtrent 150 Engelsen en daer Capiteyn af was Sir Thomas Aurits" en dan nog eenige andere krijgsknechten. Dan was hij er zelf ook bij met Jonkheer Antonis, zoon van wijlen Philips, Hertog van Brabant, Jonkheer Michiel een jongere broer van Graaf Jan, heer van Bergen op Zoom, Otto van Egmond, namaals heer van Kenenburg en zoo we zagen vele ballingen van Dordrecht, allen van de Kabeljouwsche partij, die sedert het jaar 1477 uit de stad geweken waren; onder hen was ook Saris Sariszoon van Shngeland. Den 5en April waren zij scheep gegaan. De schipper. Jan Mai-ljsz. was te Dordrecht wel bekend. Ongeveer op het uur van aan komst aan de Waterpoort te Dordrecht, was daar de Schout aanwezig. Deze vroeg toen den eenen schipper genaamd Jan Theewisz. wat hij bracht. Hij zeide: „Heer Schout, rijs en allerley goet, dat ick haest lossen zal". Toen de Schout was heengegaan, de stad in, want hij had verlof tot lossen gegeven, (meenende dat vier=jarige rijs de lading vormde) 2ei de schipper: „Rijs. Rijst op in Godsnaam". Toen kwamen ze allen tegelijk uit de schepen ,wel getuigt en geharnast ter stadwaerts in". Elk der schepelingen had een witten neusdoek om den arm. De tocht de stad in ging ongestoord tot aan het Stad* huis dat toen op de Tolbrug stond. Daar ondervonden ze tegenstand. Toen echter de overs.e van die onge- venschte intocht vernam, schoot men terstond in het harnas. Zoo we zagen, had de ontmoeting plaats bij het stadhuis, „ende daer geviel een harde schermutselinge ;us* schen beyde partijen ende in 't vechten sloeg heer Jan van Egmond met hulpe zij ner vrienden die bij hem kwamen, den Onderschout met den Burgemeester Gillis Adriaensz. dood". Toen de Dordtenaren dit zagen namen ze de vlucht en weken achteruit. De hoop, Graaf Manck Jan met zijn vrienden en aan hang te verdrijven, was vervlogen. Heer Jan van Egmond zond terstond een bode aan heer Philips, den bastaard, kapi tein van Rotterdam, dat hij hem wilde zen den „30 Oof 400 knechten van welke tij din ge den Bastaert zeer verwondert was van zulke vrome daad." Rotterdam's kapitein zond bij na al de krijgsknechten, die hij ter beschik king had. Hij was over de komst van Graaf Jan van Egmond zeer verblijd. Manch Jan ving nu „omtrent 200 Poorters van die Hoeksche partije. onder dewelcke dat oock was Adriaen Janszoon. Deze dingen aldus geschied zijnde grepen de kabeljauwen moed. „maar de hoekschen waren zeer verslagen en desperaat en de Gel derschen begonnen ook alsdan wat te beza- digen en deden zooveel kwaads niet als zij tevoren wel gedaan hadden." Geen wonder, want de Gelderschen waren bijna van hun gebied afgesloten. Leerdam toch was over gegaan in handen van Jonkheer Jaspar van Cüylenborch en wel. als schadevergoeding voor het verlies, dat hij geleden had door zijn gevangenschap in Frankrijk en „dit door convent en believen van den Prince." De Jonker van Kuilenburg behield het kleine stedeke Leerdam niet lang: hij stond het af aan Graaf Jan van Egmond. Maximiliaan van Oostenrijk heeft ook „willen reformeeren de Monniken van Eg mond, „alwaer dat (overmits de absentie van den Abt) quade discipline wert gehouden."Hij liet de onwLllige monniken in een kelder sluiten en bewaren en uit de abdij van St.-Paulus en Oostbroek te Utrecht andere broeders komen. Hij benoemde ook een an deren proost nl. Jeroen van Groningen, Kel- lenaer, terwijl Simon van Huisduinen koster werd. We zagen dat Graaf Jan van Egmond In 1491 te Mechelen de Ridderorde van het Gul den Vlies ontving met nog eenige andere heeren. Hij kocht mede de heerlijkheid van Hoogwoud en Aartswoud. De laatste heer van Hoogwoud was kleinzoon van den eer sten Heer een zoon van Hertog Willem van Beieren. TELEVISIE. (Van onzen Londenschen correspondent.) Men is in Engeland zeer teleurgesteld over de vorderingen, of liever de afwezigheid van vorderingen, op het gebied van televisie. Het is nu zoowat drie jaar geleden dat men be gon te praten over de uitvinding van Balrd. Ondernemende mannen stelden terstond be lang in de nieuwigheid en begonnen al gauw te gauw, zegt men de mogelijkheid van winstgevende exploitatie te overwegen. Een maatschappij werd gevormd. Een zend-sta- tion ingericht. En het publiek werd verzocht zich de televisie-ontvangers aan te schaf fen.... die echter nog niet verkrijgbaar waren en ook nu nog niet verkrijgbaar zijn. Maar de reclame-campagne, met veelbelovende, „geïnspireerde" artikeltjes in de dagbladen, was begonnen. Het publiek kreeg de schoon ste voorspiegelingen. Spoedig zou men. de Derby en den Optocht van den Lord Mayor In zijn huiskamer kunnen zien. Maar nu, drie jaar later, is de uitvinding nog niet uit haar experimenteele windselen geko men. Zooals een kriticus het dezer dagen uit drukte: De zaak is nog in het el. Inmiddels heeft de B. B. C. aan de Baird Television Company de gelegenheid niet wil len onthouden haar experimenteel werk ge deeltelijk uit te voeren op de officieele radio zenders. Eenige kwartieren per week werden daarvoor beschikbaar gesteld. En zij. die dc resultaten hebben gezien (particuliere ont vangers zijn er zoo goed als niet) moeten concludeeren dat er geen vooruitgang van be lang is gemaakt en dat de vinding nog bij lange na niet rijp L<> voor populair gebruik. Niettemin heeft de televisie-onderneming aangekondigd dat zij binnenkort televisie- ontvangtoestellen in massa aan de markt zal brengen. Om deze stap moet de maat schappij het verwijt hooren, dat zij te vroeg naar dividenden jaagt. Deskundigen zijn van meening dat men op het oogenblik met tele visie niet verder kan komen. Een nieuwe vinding, een soort ei van Columbus dat ech ter zijn ontdekking niet laat forcceren, is noodig om televisie dien sprong voorwaarts te laten doen die ze kan doen belanden in volledige populariteit. Zoo lang die vinding achterwege blijft, kan televisie geen veld winnen. De moeilijkheid is klaarblijkelijk, dat televisie-ontvangtoestellen veel meer reproductie-vermogen (door middel van zeer sterke lampen) noodig hebben dan de gewo ne radio-toestellen. Bovendien blijft alles nog atelierwerk. Van ambulante zenders, die be belangrijke gebeurtenissen in het land kun nen vangen en doorgeven naar „inkijkers"*is nog geen sprake. De leeuw is met 20 jaar al oud....; ;...Maar de schildpad kan 5 a 6 eeuwen halen. Lente in Artis. is de apen er een be hoorlijken burgerlij ken stand op na hiel den en de papegaaien iets meer wisten te vertellen dan wat ze uit de matrozen-dic- tionnafre hebben ge leerd, dan zouden wij misschien een en an der weten over den ouderdom die ver schillende dieren berei ken kunnen. Want wat we er van weten ls een bitter schijntje en vaak nog ruw geschat ook. Het gaat natuurlijk niet aan, de dieren zoo maar op het oog een leeftijd toe te kennen, sommige schijnen van jongs-af al oud te zijn, bij andere lijkt het wel of ze een eeuwige jeugd bezitten. Bulten, in de vrije natuur, waar de dieren zwerven en vliegen en zwem men en kruipen naar 't hen belieft, is totaal geen peil op hun leeftijd te trekken; in een dierentuin weet men er althans iets van en daarom zijn wij met den heer Portielje. den Inspecteur van de levende have van Artis, eens gaan praten om zoo Iets te weten te komen En hij nam ons mee den tuin in, tus schen de dieren om daar er wat van te ver tellen. Middenin de groote. grauwe stad waar alleen het rossiee waas dat over de iepen langs de grachten hangt ie verraadt dat lente komende is. bespeur je in Artis hoe 't voorjaar zich reeds manifesteert in de gou den hazelkatjes die pronken boven 't gladde donkere vlak der vijvers. En de harde elzen- katjes hebben zich gestrekt en aan den wa terkant. waar eenden dartelen en een roer domo zijn schuilhouding neemt pieken licht en fijn de Jonge irisspruiten op. De zon gloeit in de kruinen der boomen, her en der zijn knoppen dik en beloftevol en je onder gaat als stadsmensch die buiten slechts we gen en villaparken en verboden-toegang bordjes kent weer 't diepe, intense gevoel van vreugde over 't weerkeeren van den tijd dat alles bloeit en bot en groeit en eroent. En de aalscholvers, die sierlijke zwarte visschers. ze hebben hun bruiloftspak aan met de fijne witte veeren die aan den hals zoo mooi contrasteeren met 't glanzende zwart. Verderop „danst" een kraanvogel, meeu wen jagen elkaar weg op de broedölaats aan den vijverrand. En wie niet gedachteloos voorbij loont kan hier de zoo karakteristieke en uit schoonheidsoogpunt boeiende uitin- cen observeeren die ons iets vertellen van de voorloopie nog onbekende roerselen der dier lijke psyche, bemerkt hoe p'.omo gezegd de vogels 't voorjaar In den kop hebben. En even verder treft je de machtige verschijning van een over rotsblokken en zand wegsprin gend leeuwenpaar op 't nieuwe open terras. Ze zijn hier den ganschen winter bulten gc- hWen en maken het best. Evenals de dartele Maleische beertjes die verderop over rotsen stoeien, elkaar in den boom achter na klaute ren. baden in het water dat soms toch heusch geen tropische temperatuur had. En in de nieuwe, ruime hertenkamp staan de prach tige figuren der Canadeesche Wapiti's wier bruine vachten vol gloed zijn in 't fijne licht van dezen voorjaarsdag. Ge moet dat for- sche gewei van den Wapiti-bok eens zien, een gewei waarvan het moeilijk is te gelooven dat het na in 't voorjaar afgestooten te zijn, in een jaar weer zijn volle grootte krijgt. Deze bok moet wel een bejaarde knaap zijn. ge rekend naar de takken van zijn sierlijk ge wei. Want bij de Wapiti en bij het edelhert die stoere, schoone zwerver van de Ve- luwsche helde en de Soerensche bosschen kan naar het aantal takken tot op zekere hoogte de leeftijd geschat worden. 2L* JAAft. .5VJAAQ. In het tweede levensjaar krijgt de bok twee korte stangen, een spiesbok noemen de jagers hem dan. Den volgenden zomer groeit een gewei op van twee veel langere stangen die vlak bij den kop een vertakking hebben, dan is het een gaffelbok. In 't vierde levensjaar ontwikkelen zich twee stangen met elk twee vertakkingen en men spreekt dan van een zes-ender. Enkele jaren gaat dat vrij regel matig zoo door, maar na een strengen winter of onder andere ongunstige omstandigheden kan het gewei wel eens evenveel of minder takken hebben dan den vorigen zomer. En bij oudere bokken is de leeftijd heelemaal niet meer met eenige nauwkeurigheid naar de enden te bepalen. Terwijl wij zoo stonden te kijken naar een Kiang, 'n soort wild paard, mooi gevormd, vertelde de heer Portielje verder. Omtrent den leeftijd van veel dieren is positief niets vast te stellen. Vooral niet in de vrije natuur, waar bovendien de meeste dieren vóór hun tijd sterven. Slechts de kar pers stellen de menschen in de gelegenheid hun leeftijd tamelijk nauwkeurig vast te stellen. In hun gehoororgaan bevinden zich namelijk evenwichtssteentjes. otollthen, die telkenjare iets aangroeien. Zaagt men zoo'n steentje door en polijst men het zaagvlak dan zijn daar met 't gewapend oog jaarringen op te zien. net zooals bij boomen dus en hier door is men te weten gekomen dat karpers wel den respectabelen ouderdom van tachtig tot honderd jaar bereiken. Tegenwoordig houdt het Visscherij-onderzoek zich bezig met 't bepalen van den leeftijd van ver schillende vlschsoorten. Men bevestigt daar voor jonge visschen zilveren ringetjes in de vinnen, wordt zoo'n visch dan later gevangen dan kan naar aanwijzingen op 't ringetje vastgesteld worden hoeveel jaren het dier rondgezwommen heeft. Twee stcrletten, indertijd door een Rus sisch grootvorst aan Artis geschonken zijn nu a! 47 Jaar en schijnen nog lang niet oud en hunner dagen zat te zijn. Ook van an dere dieren, die in Artis werden groot, ge bracht weet men den leeftijd. Maar dit zijn bepaalde, enkele exemplaren die onder on natuurlijke omstandigheden leven, die geen eeuwigen strijd om het bestaan hebben te voeren tegen andere dieren en dus misschien wel veel ouder worden dan hun soortgenoo- ten in de wildernis of 't oerwoud, of de zee. Van de dieren in Artis wordt een stamboek bijgehouden dat zeer merkwaardig materiaal bevat. En daarin is na te slaan hoe oud ver schillende dieren hier werden. Er zijn pape gaaien die al een halve eeuw 's zomers schom melen op hun stokjes en nootjes verorberen, een reuzen-reiger uit Afrika kreeg de zes kruisjes achter den rug, pelikanen zijn wel eens zestig tot tachtig Jaar afnemer van visch in Artis geweest, condors, monnlksgle- ren en zee-arenden waren meer dan veertig jaren kostgangers ln den Amsterdamschen dierentuin. De leeuw vertoont zijn verwantschap met de poes. door op zijn twintigste Jaar al stok oud te zijn De beroemde leeuw van den Lon denschen Tower heette veertig Jaar te zijn geweest, maar de heer Portielje gelooft stel lig. dat men zich vergist heeft en dat de leeuw zoo nu en dan eens door een andere vervangen ls. Tijgers worden waarschijnlijk een beetje ouder doch de leeftijd van tachtig jaar, dien men vroeger dezen dieren wel eens heeft wil len geven is zeker te hoog. Olifanten doen het beter, die schijnen goed een eeuw te kunnen halen, nijlpaarden daar entegen hebben blijkbaar na vijf-en-dertig Jaar al meer dan genoeg van het aardsche leven En, terwijl de Koning der Dieren na twintig lentes al seniel is, fungeert zijn onderdanige dienaar, dc kruiperige schildpad als Methu- salem in 't dierenrijk. Over dit dier vindt men in de literatuur allerlei verhalen, zoo moet er in 1902 te Port. Louis op Mauritius nog een Marions-schildpad zijn geweest die in 1766 op den leeftijd van ongeveer 100 Jaar van de Seychellen naar Mauritius werd over gebracht, en die dus ongeveer twee-en-een halve eeuw oud is geworden. En er wordt ver teld van schildpadden die drie a vier mis schien wel vijf a zes eeuwen lang hun zware lijf hebben voortgetorst, zoodat zoo'n dier zich al koesterde in de tropenzon, lang vóór Columbus naar de Indianen ging, hij de eerste blanken zijn geboortegrond zag betreden en, na eeuwen lang zijn strijd om het bestaan gestreden te hebben. hU thans zoo nu en dan uit zijn welverdiende rust wordt opgeschrikt door 't geronk van een vliegtuig. De Maraboe en daarmee besluiten wc deze opsomming schept er behagen ln al tijd oud te lijken, want zoo'n dier van twee jaar heeft al een kalen, filosofenschedel en ziet er op dezen aanvalllgen leeftijd al naar uit. alsof hij voortdurend over wijsgeerlge problemen tobt en peinst. Trouwens, laten we niet de dieren beoor- deelen naar hun uiterlijk en volgens men- schelijke normen. Want een vredig, lief hertje kan best een brutale rakker, een groo te nijdas zijn; een orang-oetang die gapend en lui tusschen de takken van zijn kllmboom ligt als een clubfauteuil kan bij gelegenheid wel een acrobaat van het zuiverste water blijken te zijn. En de Australische hoender gans die vrijelijk in Artis mag 'rondwande len kijkt ons hoovaardig aan, maar welke mensch kén weten wat er in dat dier omgaat. Och. de menschen zien graag caricaturen en zij zoeken hun carica turen bij de dieren waar men wel kan denken ze te vinden, maar waar ze toch niet te vinden zijn. C. OB. Als je niet oogenblikkelijk mijn jas los laat. laat ik de auto los. .(The Humorist

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 17