IN DE EENZAAMHEID
IHHSBSHHmi
'BBan
VAN 'T VELUWSCHE LAND.
WAAR DE STUIFZANDEN LIGGEN ONDER DE
LENTELUCHTEN.
Biographieen in
een notedop
LANGS DE STRAAT.
ZATERDAG 29 MAART 1930
aterdagavond
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
VIJFDE BLAD
STROOPERS-VERHALEN EN ZWERVERS-GENEUCHTEN.
Toen de nacht wegtrok van *t wilde
achterland der hooge Veluwe za
ten losse wolkjes in de klarende
lucht en de zon stak die in tee-
ren gloed, lichtte over de woeste
en wijde zandverstuivingen, trok lange scha
duwen achter den dennensingel. Fijne tinten
lagen over de vlakte waar de smeele gouden
streepen teekende tegen t bruine heidedek.
de korhanen balderden daar in de eenzaam
heid van den killen ochtend en in de verte
tegen den boschrand trokken reeën weg naar
t schut en schuiling biedende hout.
Maar nu staat de zon al hoog boven de
dennen in 't Zuid=Oosten en over den witten
grindweg die (keurig recht, als langs een
liniaal getrokken, tusschen de heide gesneden
ligt, ronkt het oude, getrouwe Fordje dat ons
brengt van de bewoonde wereld naar t hart
van de Veluwsche hei waar de wilde stuifzan
den her en der blinken achter dennenman
teling of berkenlaantje, waar de herten la-
veien en uren in t rond geen menschelijke
woonst te vinden is. En waar een kronkelend
karrenspoor zich verliest tusschen de ruige
hei blijft het Fordje staan en liggen de
verten voor ons open om er heen (te zwerven,
om er te dwalen over helling en deliling,
door bosch en ruigte en zand, met boven je
den wijden zonnigen hemel en om je de stil
te, de weldadige sereene stilte van dit achter*
land.
JVaar het zand vastloopt op den berkensingel
(Foto Jan P. Strijbos).
"n Warme, belofte-volle paarse gloed waast
ever de berkekoppen en recht door de hei
klimt de rij van blanke stammen naar een
hoogen heuvel, daalt dan tusschen de den
nen weer verder als de oude grens van de
wijde wildbaan der heeren van Roozendaal.
Hooge jeneverbesstruiken, grillig gevormd,
•met fijne grijze en groene tinten staan er
tusschen de hei. Daarginds waar de vlakte
zich even opent, loopen reeën, hun witte
spiegels lichten op in de stralende zon, maar
dan strekt er een den hals, wijduit staan de
groote ooren en opeens snellen de roodbruine
knapen weg, met groote sprongen tusschen
de jeneverbessen door naar 't veilige eiken
hout.
En verder zwerven we.
Over de vlakten waar de gouden smeele
buigt in de streeling van den wind, langs
oude karresporen die bochtend gaan tus
schen de heuvels door .die duiken in een
eikenboschje waar wolfsklauw zich slingert
onder 't dorre blad, die hun weg zoeken
verder over hellingen waar nu 't mos gloeit
in warme oranje tinten en die zich tenslotte
verliezen in de hooge hei of in 't stuifzand
dat doorgedrongen is in den boschrand.
In den zomer van t vorige jaar hield de
havik hier danig huis onder *t wild. de
jachtopzichter liep met een brief in zijn zak
dat hij dien driesten roover niet op den
korrel mocht nemen, en hij moest zijn hand
wel onder de groene joppe steken om niet
zijn dubbelloops te grijpen als de havik een
fasant sloeg of speurend over de denne*
toppen zweefde.
En ik heb ze hier wel gezien die fiere
herten, die in een kudde van een veertig
stuks nog geheel vrij rondzwerven door de
hooge Veluwsche contreien, die in 't Oude
Hout hun paden hebben platgeloopen en die
den eenen lichten zomernacht laveien langs
de hoogïomrasterde roggelandjes van den
boer van Mossel en den anderen dag in
een ander revier 's morgens drinken aan een
kleine heipias als de eerste zonnestralen over
dit heerlijke land scheren en gevangen wor*
den in de bloeiende dennen, de fijn-groene
berken, de glooiende heuvels.
Maar nu zien we alleen de prenten in 't
rulle zand of 't natte mos. herten zijn niet te
speuren. En tegen den wijden hemel trekt
de wulp met z'n jodelenden lenteroep over
het bruine land en de blinkende stuifzan
den.
Ik geloof, dat je In dit gewest geboren
moet zijn. er gezworven moet hebben in
alle seizoenen, bii zonneschijn en sneeuw*
weer. in de lichte nachten van den noog-
zomer en de grijze dagen van November, als
de knoppen der berken barsten en de vlam
men van den herfst slaan in 't eiken be
stand en de beuken, om de matelooze een*
zaamheid te voelen, te ondergaan als een
groot geluk, ais een bevrijding en niet als
drukkend, benauwend. Hier vergeet je Sonny
Boy en de Vlootconferen tie, hier waait de
jolige wind door je haren en hij speelt al
je gepieker en getob weg, hier vind je rust
als je rusteloos bent en de zon en de den*
nen, de vogels en al het andere gedierte,
de reine lucht en de frissche wind geven
je kracht. Als je tenminste te zwerven weet,
onbekommerd de karresporen langs, de
stuivingen over waar geen paden zijn, de
hei en" de bosschen door, naar den verren,
verren horizont.
Je moet ze zien, die wilde zanden. Ze
liggen er gestrekt onder de luchten, ze
stuiven op de winden nu verder, dan weer
terug, ze loopen vast op een dennenman*
teling maar gaan waar de hei open is weer
voort, begraven een eenzamen zwerf-den en
telkens wisselt het aspect van dit land.
groeien heuvels waar maanden geleden nog
vlakte was en stuiven vlakten open waar
een heuvelkling tegen den hemel stond.
Hert en ree, vos en konijn hebben hier
hun sporen staan, ze kruisen over helling en
delllng. En soms staat er grof en groot het
spoor van een mensch tusschen door, maar
vaak stuift het zand dat weer weg voor een
ander er komen zou. Want heele dagen kun
je zoo zwerven zonder een mensch te zien,
slechts de wildschut en de houthakker heb
ben hier van doen. De houthakker blijft
waar het rijpe hout geveld moet worden en
een karrespoor voert naar den grindweg,
maar de jachtopzichter zwerft door heel zijn
revier. Hij kent het land, hij vindt zijn pad
bij nacht en ontij zoo goed als overdag wan
neer hij richting kan nemen op den Fran-
schenberg of de Pampel, op het torentje van
Otterloo of de breinaalden van Kootwijk. Hij
kent de zanden zoo goed als het tuintje
naast zijn huis waar de vrouw keizerskronen
en violen en balsiemen kweekt, hij ziet ree
en hert als hun spiegel maar even beweegt en
als hij je tegenkomt dan zal hij naast je
komen zitten in de luwte van een vliegden
of op een heuvelrichel en je vertellen over
de dieren en de hei.
Dan steekt hij den brand in de pijp en er
wordt geboomd over de laatste drijfjacht
toen die prachtige oude twaalfender het
schroot door zijn rood-bruine vacht kreeg,
over weer en gewas, over *t verkochte
jachtterrein een twintig kilometer verderop,
over Roodbaard die gespeurd is in 't Otter-
loosche zand. En hij kan vertellen over
stroopers. zoo lang 't hem belieft, want aan
de randen van de Veluwe zijn ze er nog, die
menschen die even goed als de jachtopzich
ters de dierenpaden kennen, die tegenwoor
dig wel kalmweg met een auto het achter
land in gaan om rustig een ree en soms
zelfs een hert weg te kunnen voeren.
En de notaris iedereen die woont waar
de hoogten neerglooien naar de groene vel
den der Geldersche Vallei weet wié dat is
heeft, nu al weer enkele jaren geleden, den
beruchtsten wildstrooper uit heel den om
trek aangesteld als jachtopzichter in zijn
bosschen en sindsdien niet meer over stroo
pen te klagen gehad.
Er gaat hier het niet onvermakelijke ver
haal van een burgemeester van de Oost-
Veluwe en een jong, hooggeplaatst ambte
naar uit Gelre's hoofdstad die op een nacht,
ieder afzonderlijk er met èen lichtbak op uit
trokken om voor de mop eens te gaan stroo
pen. Het toeval wilde dat ze midden in" t
jachtveld tegenover elkaar kwamen en, bei
den bang ontdekt te worden, den heelen
nacht plat op hun buik in de hooge hei
bleven liggen tot, toen het licht werd, ze
elkaar herkenden en, stijf en koud samen
huis-toe zijn gegaan.
Maar onze wildschut kan ook verhalen van
ruwe stroopers, van gevechten van man
tegen man in de eenzaamheid waar hun
roepen niet zou worden gehoord en gewor
steld moest worden om vrijheid of leven. En
als een trophee bewaart hij thuis in zijn
jachtkamer, waar geweien en vachten langs
de wanden hangen, klompen, door een
strooper in vroeger jaren gebruikt, waarbij
de onderkant achterste-voren gesneden was,
zoodat de hak onder de teenen kwam en de
jachtopzichter, 't spoor volgend, precies in
de verkeerde richting liep. En terwijl hij een
versche pijp stopt, praat hij door over de
herten die in den bronsttijd rusteloos jagen
door het dicht-ineengestrengelde-jonge den-
nebosch waar ze toch zoo vlug in weg kun
nen komen, over t Koninginnefeest in Ot
terloo waar al de jachtopzichters en boeren
zoons door t meedoen van een vrouw bij 't
prijsschieten zoo zenuwachtig waren, dat ze
de roos niet zuiver op den korrel konden
nemen en die vrouw het hoogste aantal
punten behaalde, over het vossenhol dat den
vorigen zomer is uitgegraven, over wandaden
van reeën, die in één nacht een rij pas-ge-
poote berkjes hebben neergereden, over den
heiboer die nu ook zijn schapen heeft weg
gedaan, omdat het niet meer loont- En als
de tijd hem lang genoeg is vertelt hij van
dingen uit deze afgelegen contreien die
merkwaardig en interessant zijn, maar die
niet in de krant mogen.
En weer verder zwerven we door dit land
dat eindeloos lijkt, dat telkens weer voor Je
ligt met nieuwe ongerepte schoonheid van
stuifzand en bosch en heide. Daar zijn de
dichte dennenmantelingen en het ongebaan
de pad, het overgroeide karrespoor btflgt
er door weg naar plekken waar de jenever
bessen staan tusschen de blanke berken-
stammen en een konijn wegroetscht in 't
struweel.
O. 't is een heerlijk land, die woeste, ruige
Veluwe, en 't is een genot er te dolen als de
wulp jubelt en de berkekoppen paars-om-
waasd zijn in 't licht van de komende lente,
als een gouden gloed in de smeele staat en
de korhoenders er hun minnespel spelen;
'n land waar het goed is te zijn en het leven
je schoon en rijk is.
C. G. B.
HANS CHRISTIAAN ANDERSEN
1805—1875.
Den tweeden April is het 125 jaar geleden
dat te Odense op het Deensche eiland Funen
Hans Christiaan Andersen geboren werd.
Andersen, wekt die naam niet herinnerin
gen aan uw jeugd? Klinkt die naam niet als
een sprookje, een heerlijk sprookje? Het is
merkwaardig, dat de Sprookjeskoning van
zijn eigen leven heeft gezegd, dat het een
aardig sprookje was en inderdaad is daar
veel waars in. Er was de romantiek in van
een zwerversbestaan en het geheimzinnig
aantrekkelijke van een immer verborgen
toekomst. Zijn jonge leven bloeide op in den
tijd van de romantiek, van de Duitsche ro
mantiek, en gelijk de held van een Eichen-
dorff ging hij de wereld in en zocht het
geluk. Voor een dichterlijke natuur als de
zijne was dat niet makkelijk. Zijn vader was
een arme schoenmaker en toen deze gestor
ven was en zijn moeder in bekrompen om
standigheden achtergebleven onthield het
leven hem veel van wat zijn ontwikkeling
zoozeer noodig had. Met groote liefde spreekt
Andersen, in het „Sprookje van zijn Leven''
over zijn moeder en zijn vader, een ontwik
keld en fijngevoelig man. wiens bestemming
een hoogere was geweest dan die van am
bachtsman. Hij vertelde Hans Christiaan
sprookjes en deze tijd is voor hem vol her
inneringen, waarvan zijn werken doorvloch
ten zijn. Op de armenschool echter ontving
de jongen bedroevend slecht onderwijs;
Odense was bij andere steden een eeuw ten
achter. Maar dikwijls was de dichterlijke
knaap in den schouwburg en in vrije uren
las hij Shakespeare en voelde dat hij dich
ter was en in die oogenblikken was hij ge
lukkig. Maar het leven dwong hem te wer
ken in een linnen fabriek, waar men hem
ruw bejegende, zoodat hij er vluchtte. Er
kwam een fel verlangen in hem om naar
Kopenhagen te gaan, en zijn moeder, thans
hertrouwd, gaf toe.
Hij was toen veertien. Maar hij trok bij
zonder de aandacht, vooral van tooneelspe-
lers om zijn liefde voor het tooneel. Toch
gelukte het den kleinen mageren, onopge
voede n jongen niet in de Deensche hoofdstad
een betrekking aan het tooneel te vinden.
Hij was nochtans zoo doortastend om in
Kopenhagen te blijven en nadat hij vergeefs
beproefd had om het onder ambachtslieden
in een meubelmakerswerkplaats uit te hou
den, deed hij den Italiaanschen directeur
van het conservatorium Siboni het gedurfde
verzoek om hem als zanger aan te stellen.
Hij had succes, omdat hij een zeer mooie
stem had en kon, daartoe in staat gesteld
door professor Weyse, in Kopenhagen blij
ven. De wisseling van zijn stem vernietigde
echter plotseling de carrière, die voor hem
leek open te staan en zeker had hij wederom
een handwerk moeten zoeken, als niet de
dichter Guldberg zich zijn lot op de bemin
nelijkste wijze had aangetrokken en hem les
doen geven in het Deensch. Duitsch, en La
tijn. Zijn stem had in tusschen weer zooveel
aan volheid gewonnen, dat hij een plaats
kreeg in de zang- en koorschool. Hoe scha
mel de jonge Andersen er uiterlijk ook uit
zag, zijn onloochenbare zin voor kunst en
schoonheid trok altijd de aandacht en was
hem een introductie in hoogere kringen,
waarin hij opnieuw beschermers vond. De
meeste hulp heeft hij ontvangen van den
tooneeldirecteur Collin die bewerkte dat de
Koning. Frederik VI. hem een jaarlij ksche
som toestond, die hij te zijner ontwikkeling
waaraan nog alles ontbrak zou aanwenden.
Andersen bezocht nu de Latijnsche School
te Slagelse op Seeland en zette zijn studie
voort te Helsingör.
Hier schreef hij een zijner eerste gedich
ten „Het stervende kind", dat later als het
bekendste in vele talen, zelfs in het Groen-
landsch vertaald is. Het werd toen echter
slechts met een verontschuldiging in een
tijdschrift opgenomen.
Te Kopenhagen heeft Andersen zijn stu
dies voltooid, daartoe nog steeds in staat
gesteld door den hooggeplaatsten ambtenaar
Collin, zijn tweeden vader, zooals hij hem
noemt.
Op eigen kosten gaf hij rijn eerste werkje
uit: „De voetreis naar Amack", een humo
ristisch opstel, verschenen in 1828. dat ge
heel zijn nu tot sa tyre geneigden gemoeds
toestand karakteriseert. Het boek had zoo
veel succes, dat het driemaal herdrukt werd
en ook in Zweden uitgegeven. Het geluk deed
zich nu voor den student-dichter ooen, hij
deed zijn examen in letteren en wijsbegeer
te, in 1829, hij schreef voor het tooneel en
gaf zijn eerste bundel gedichten uit.
Het tot nu toe droeve sprookje werd een
vroolijk.
Nu ging hij reizen en onnieuw wiirigde
zich zijn gemoedstoestand. Heine's „Welt
schmerz" kreeg invloed. Een reis naar Noord-
Duitschland, in 1831 heeft hem de zoo be
langrijke relatie bezorgd met Duitsche ro
mantici, Tieck en Chamisso. Andersen is
trouwens meer Duitsch geweest dan eenig
andere Deensche dichter. Veel van zijn be
roemdheid dankt hij er aan, dat hij in het
Duitsch vertaald werd en Tieck en Chamisso
komt de groote verdienste toe het Duitsche
publiek op den Deenschen dichter opmerk
zaam gemaakt te hebben. Chamisso werd
zijn vriend voor het leven. Met de grootsten
van zijn tijd heeft Andersen in connectie
gestaan, en dit dankte hij voornamelijk hier
aan, dat hij rijn geheele leven talrijke rei
zen heeft gedaan, daartoe in staat gesteld
door Koning Christaan, al weer door bemid
deling van zijn beschermer Collin. Hij be
zocht Freiligrath en Mendelssohn en Schu
mann, te Parijs maakte hij kennis met
Heine en te Rome met Thorwaldsen, bij een
bezoek aan Nederland logeerde hij bij Van
Lennep en te Londen ontving Dickens hem.
De eerste reisindrukken rijn uitgegeven
onder den titel „Schaduwbeelden". Aanvan
kelijk moest Andersen opera-teksten verta
len om den broode. doch de waarlijk ko
ninklijke wijze, waarop de vorst hem onder
scheidde stelde hem in staat om zich onaf
hankelijker te bewegen. Achtereenvolgens
verschenen „Twaalf maanden des jaars"
„Agnete en de Meerman", in 1834 voltooid
op een reis naar Parijs, waar hij met Victor
Hugo kennis maakte, „de Improvisator" in
1833 te Rome geschreven en als een zijner
beste werken beschouwd. Dan de romans
„O. T." in 1830. „Het was maar een Speel
man", vermoedelijk als autobiografie be
doeld, een vaudeville „De onzichtbare op
Sprongö", het romantische drama ..De Mu
lat", het „Prentenboek zonder Prenten", liet
treurspel .Het Boerenmeisje".
De felste aanvallen van een scherpe critiek
hebben eigenlijk nooit opgehouden Andersen
te achtervolgen, vooral ter neer geslagen
heeft hem die van zijn lateren vriend Hertz.
Verkwikking zocht en vond hij in nieuwe rei
zen. die van 1842 naar het Oosten heeft hij
vol gloed beschreven in „De bazar eens dich
ters".
Na 1843 heeft de publieke opinie zich ten
opzichte van zijn sprookjes ten allergun
stigste gekeerd. In 1835 waren de eerste
sprookjes verschenen, te Berlijn en Weimar
leerde hij gebroeders Grimm kennen.
Zijn geheele verder leven heeft Andersen
gereisd, heel Europa heeft hij bezocht, een
r-?
wmmmmm
- ■-
'-si
-
laatste reis maakte hU naar Spanje in 1883.
4 Augustus 1875 is hij te Kopenhagen,
waar hij de laatste jaren doorbracht op 70-
jarigen leeftijd gestorven. In het park van
Rosenborg staat zijn standbeeld, waar alle
Kopenhagers met liefde naar opzien.
Een zeldzaam harmonische natuur was
Hans Christiaan Andersen, hoe zou hij an
ders een zoo groote goedheid als ln elk zij
ner verhalen en sprookjes doorstraalt, heb
ben kunnen bewaren tegen zooveel veron
gelijking als hij ondervond?
Uit Andersen's sprookjesboek noemen wij
de bekendste: „Het lecltjke jonge eendje'*,
„De Nachtegaal". .X>e Prinses en de Erwt".
Het standvastige tinnen Soldaatje", ..De
Stopnaald". Het ls een weldadige humor,
waarmee hij dwaze toestanden hekelt en er
gaat een groote opvoedende kracht uit van
deze hoogstaande sprookjes.
In het- vertellen daarvan heeft niemand
hem ooit kunnen evenaren, en zeker nk*
overtreffen.
Wat het is, dat de menschen in het voor
jaar dingen doet doen, waar ze zelf verrast
van staan? Waarom loopt de man. die ik al
tijd om twaalf uur moe achter zijn zware
kar naar huis rie sjokken, vandaag opeens
veerkrachtiger, en blijft hij warempel een,
eind verder stil staan om naar een paar
doodgewone musschen te luisteren, die er
gens in een kalen boom lawaaiig zitten te
kibbelen, terwijl hij peinzend zijn pruim van
de eene wang naar de andero laat ver
huizen?
„Voorjaar, dame", zei verleden jaar mijn
achterbuurman met een zucht van tevre
den berusting, terwijl hij zijn handen in
elkaar vouwde onder zijn jas, zoodat de pan
den als een komiek staartje achter hem aan-
kwispelden. ,Das iets, waar de mensch niet
bij kan. Das iets waar we ook maar niet over
motte gaan denke. Da moettc we sllkke en
waardeere. Kom, lk ga me landgoed es ln-
specteere."
Zijn landgoed het veldje van een paar
honderd vierkante meter, waarop nu een
groen waasje van jong narclssengroen ligt;
waarop hij den verderen zomer op zijn knieën
het onkruid tusschen de aardappelen zal
liggen wieden en sappig uitvaren tegen het
joch van tien jaar, zijn manusje van alles
ls, zich niets van zijn gemopper aantrekt en
hoofdschuddend zegt:
„Eén ding wet ik as ik zukke lilleke din
gen zei dan zat er wat op van me moe
der. Maar da schijnt maor te magge. Hoe
ouwer, hoe gekker."
Ze kenne mekaar langer dan gisteren, die
twee.
En vandaag kwam ik die achterbuurman
van het aardappelland je opeens weer tegen,
nog een beetje strammer dan verleden jaar.
met zijn handen veilig geborgen onder de
panden van zijn gekleede jas. die een won
derlijke combinatie vormt met zijn man
chester broek met de gesleten uitgezakte
knieën en de pet zonder klep. die hij noncha
lant ergens op zijn grijze, krullende haren
zet.
Hij bleef pal voor me staan en zei:
„Raaie!"
„Raale?"
„Wat ik in me handje heb!" En met een
innig vergenoegd gezicht duwde hij mij het
raadsel, dat onder zijn lange Jaspanden ver
borgen zat, onder mijn neus: een groote bos
gele narcissen met reusachtige lichte trom
petters.
„Nee, die benne niet te koop! Doch Je wel!
Die benne die benne voor me meissie!"
Ik lach. Hij moet wel togen dc tachtig zijn.
„Maar daar kan lk best de helft van krij
gen. Het zijn er veel te veel."
Met een peinzend gezicht kijkt ie me aan.
„Veel! Ja. Nou. Ze ken anders vee! hebbe.
hoor! Maar hier hè Je d'r wat. Omdat het
voorjaar is. En de rest zet ik bij me eiges op
het kastje. Lekker" En schuddend van ple
zier loopt hij weg.
Ik ga den anderen kant uit. Aan weers
zijden van mij liggen de weilanden wonder
lijk groen en de zon toovert iichtsprankels In
de dauwdruppels aan elk grassprietje. Over
het hooge bruggetje klim ik. en beneden mij
zwemmen twee waterhoentjes haastig weg
tusschen het gele riet
Een jongen ligt languit in het gras naast
zijn flets naar de zon te kijken. In de verte
dollen een paar kinderen.
Lente is het! Hoeveel lentes zijn er al ge
weest. hoeveel zullen er nog komen? Ze zul
len allemaal hetzelfde zijn en altijd weer
nieuw. Hoeveel maal heb ik al niet gezegd,
dat de katjes bloeien? Die zijn nu bruin en
dor, maar lk weet een plekje, waar h*t over
een paar weken onder het donkere kreupel
hout geel zal zijn van de primula's. En ik
zal er wel weer even dwaas verrukt van zijn
als twee weken geleden over de katjes als
nu over mijn achterbuurman, die de lente
ln zjjn oude boi had, als verleden jaar en
net volgend jaar. En waarom ook niet? Het
ls erg prettig om dwaas tc zijn.
W. T.
Jeneverbesstruiken, grillig van vorm, hi de hooge hei. Eenzame dennen in de eindelooze stuifzanden
j&eze foto's zijn van Nico TJnberpen en ontleend aan den kalender voor 1928 van (ten Ned, jeugdbond voor Natuurstudie).
MACDONALD'S RECHTERHAND.
Toen Miss Rosa Rosenberg, de particuliere
secretaresse van den Britschcn premier.
Itanusay MacDonald onlangs Buckingham
Palace bezocht, om daar een koninklijke on
derscheiding in ontvangst tc nemen, was dit
voor haar een nieuwe stap op een succesvol
len levensweg.
Toen zij nog pas twaalf jaar was. sloot zH
beweging voor vrouwen
kiesrecht in Engeland en twee jaar later liep
rij mee in de propaganda-optochten voor het
zenae doel.
het socia
lisme dateert van den ttfd toen zij lid werd
S3™ «rS »n S°Cl?ty cn Arende den
oorlog vrad zij op als rechtskundige raad
geefster in verband met de wet op den mili
tairen dienstplicht. Vervolgens werd zij poli-
iQe,«°„SeCiet^rCS-st va_n Rhondda en In
1918 werd rij verbonden aan den staf van de
Labour-partU in het Parlement.
Ramsay MacDonald vroeg haar in 1923 zijn
particuliere secretaresse tc worden en deze
betrekking neemt zij nog steeds met groote
bekwaamheid en toe wij ding waar,