IN DE EENZAAMHEID IHHSBSHHmi 'BBan VAN 'T VELUWSCHE LAND. WAAR DE STUIFZANDEN LIGGEN ONDER DE LENTELUCHTEN. Biographieen in een notedop LANGS DE STRAAT. ZATERDAG 29 MAART 1930 aterdagavond BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD VIJFDE BLAD STROOPERS-VERHALEN EN ZWERVERS-GENEUCHTEN. Toen de nacht wegtrok van *t wilde achterland der hooge Veluwe za ten losse wolkjes in de klarende lucht en de zon stak die in tee- ren gloed, lichtte over de woeste en wijde zandverstuivingen, trok lange scha duwen achter den dennensingel. Fijne tinten lagen over de vlakte waar de smeele gouden streepen teekende tegen t bruine heidedek. de korhanen balderden daar in de eenzaam heid van den killen ochtend en in de verte tegen den boschrand trokken reeën weg naar t schut en schuiling biedende hout. Maar nu staat de zon al hoog boven de dennen in 't Zuid=Oosten en over den witten grindweg die (keurig recht, als langs een liniaal getrokken, tusschen de heide gesneden ligt, ronkt het oude, getrouwe Fordje dat ons brengt van de bewoonde wereld naar t hart van de Veluwsche hei waar de wilde stuifzan den her en der blinken achter dennenman teling of berkenlaantje, waar de herten la- veien en uren in t rond geen menschelijke woonst te vinden is. En waar een kronkelend karrenspoor zich verliest tusschen de ruige hei blijft het Fordje staan en liggen de verten voor ons open om er heen (te zwerven, om er te dwalen over helling en deliling, door bosch en ruigte en zand, met boven je den wijden zonnigen hemel en om je de stil te, de weldadige sereene stilte van dit achter* land. JVaar het zand vastloopt op den berkensingel (Foto Jan P. Strijbos). "n Warme, belofte-volle paarse gloed waast ever de berkekoppen en recht door de hei klimt de rij van blanke stammen naar een hoogen heuvel, daalt dan tusschen de den nen weer verder als de oude grens van de wijde wildbaan der heeren van Roozendaal. Hooge jeneverbesstruiken, grillig gevormd, •met fijne grijze en groene tinten staan er tusschen de hei. Daarginds waar de vlakte zich even opent, loopen reeën, hun witte spiegels lichten op in de stralende zon, maar dan strekt er een den hals, wijduit staan de groote ooren en opeens snellen de roodbruine knapen weg, met groote sprongen tusschen de jeneverbessen door naar 't veilige eiken hout. En verder zwerven we. Over de vlakten waar de gouden smeele buigt in de streeling van den wind, langs oude karresporen die bochtend gaan tus schen de heuvels door .die duiken in een eikenboschje waar wolfsklauw zich slingert onder 't dorre blad, die hun weg zoeken verder over hellingen waar nu 't mos gloeit in warme oranje tinten en die zich tenslotte verliezen in de hooge hei of in 't stuifzand dat doorgedrongen is in den boschrand. In den zomer van t vorige jaar hield de havik hier danig huis onder *t wild. de jachtopzichter liep met een brief in zijn zak dat hij dien driesten roover niet op den korrel mocht nemen, en hij moest zijn hand wel onder de groene joppe steken om niet zijn dubbelloops te grijpen als de havik een fasant sloeg of speurend over de denne* toppen zweefde. En ik heb ze hier wel gezien die fiere herten, die in een kudde van een veertig stuks nog geheel vrij rondzwerven door de hooge Veluwsche contreien, die in 't Oude Hout hun paden hebben platgeloopen en die den eenen lichten zomernacht laveien langs de hoogïomrasterde roggelandjes van den boer van Mossel en den anderen dag in een ander revier 's morgens drinken aan een kleine heipias als de eerste zonnestralen over dit heerlijke land scheren en gevangen wor* den in de bloeiende dennen, de fijn-groene berken, de glooiende heuvels. Maar nu zien we alleen de prenten in 't rulle zand of 't natte mos. herten zijn niet te speuren. En tegen den wijden hemel trekt de wulp met z'n jodelenden lenteroep over het bruine land en de blinkende stuifzan den. Ik geloof, dat je In dit gewest geboren moet zijn. er gezworven moet hebben in alle seizoenen, bii zonneschijn en sneeuw* weer. in de lichte nachten van den noog- zomer en de grijze dagen van November, als de knoppen der berken barsten en de vlam men van den herfst slaan in 't eiken be stand en de beuken, om de matelooze een* zaamheid te voelen, te ondergaan als een groot geluk, ais een bevrijding en niet als drukkend, benauwend. Hier vergeet je Sonny Boy en de Vlootconferen tie, hier waait de jolige wind door je haren en hij speelt al je gepieker en getob weg, hier vind je rust als je rusteloos bent en de zon en de den* nen, de vogels en al het andere gedierte, de reine lucht en de frissche wind geven je kracht. Als je tenminste te zwerven weet, onbekommerd de karresporen langs, de stuivingen over waar geen paden zijn, de hei en" de bosschen door, naar den verren, verren horizont. Je moet ze zien, die wilde zanden. Ze liggen er gestrekt onder de luchten, ze stuiven op de winden nu verder, dan weer terug, ze loopen vast op een dennenman* teling maar gaan waar de hei open is weer voort, begraven een eenzamen zwerf-den en telkens wisselt het aspect van dit land. groeien heuvels waar maanden geleden nog vlakte was en stuiven vlakten open waar een heuvelkling tegen den hemel stond. Hert en ree, vos en konijn hebben hier hun sporen staan, ze kruisen over helling en delllng. En soms staat er grof en groot het spoor van een mensch tusschen door, maar vaak stuift het zand dat weer weg voor een ander er komen zou. Want heele dagen kun je zoo zwerven zonder een mensch te zien, slechts de wildschut en de houthakker heb ben hier van doen. De houthakker blijft waar het rijpe hout geveld moet worden en een karrespoor voert naar den grindweg, maar de jachtopzichter zwerft door heel zijn revier. Hij kent het land, hij vindt zijn pad bij nacht en ontij zoo goed als overdag wan neer hij richting kan nemen op den Fran- schenberg of de Pampel, op het torentje van Otterloo of de breinaalden van Kootwijk. Hij kent de zanden zoo goed als het tuintje naast zijn huis waar de vrouw keizerskronen en violen en balsiemen kweekt, hij ziet ree en hert als hun spiegel maar even beweegt en als hij je tegenkomt dan zal hij naast je komen zitten in de luwte van een vliegden of op een heuvelrichel en je vertellen over de dieren en de hei. Dan steekt hij den brand in de pijp en er wordt geboomd over de laatste drijfjacht toen die prachtige oude twaalfender het schroot door zijn rood-bruine vacht kreeg, over weer en gewas, over *t verkochte jachtterrein een twintig kilometer verderop, over Roodbaard die gespeurd is in 't Otter- loosche zand. En hij kan vertellen over stroopers. zoo lang 't hem belieft, want aan de randen van de Veluwe zijn ze er nog, die menschen die even goed als de jachtopzich ters de dierenpaden kennen, die tegenwoor dig wel kalmweg met een auto het achter land in gaan om rustig een ree en soms zelfs een hert weg te kunnen voeren. En de notaris iedereen die woont waar de hoogten neerglooien naar de groene vel den der Geldersche Vallei weet wié dat is heeft, nu al weer enkele jaren geleden, den beruchtsten wildstrooper uit heel den om trek aangesteld als jachtopzichter in zijn bosschen en sindsdien niet meer over stroo pen te klagen gehad. Er gaat hier het niet onvermakelijke ver haal van een burgemeester van de Oost- Veluwe en een jong, hooggeplaatst ambte naar uit Gelre's hoofdstad die op een nacht, ieder afzonderlijk er met èen lichtbak op uit trokken om voor de mop eens te gaan stroo pen. Het toeval wilde dat ze midden in" t jachtveld tegenover elkaar kwamen en, bei den bang ontdekt te worden, den heelen nacht plat op hun buik in de hooge hei bleven liggen tot, toen het licht werd, ze elkaar herkenden en, stijf en koud samen huis-toe zijn gegaan. Maar onze wildschut kan ook verhalen van ruwe stroopers, van gevechten van man tegen man in de eenzaamheid waar hun roepen niet zou worden gehoord en gewor steld moest worden om vrijheid of leven. En als een trophee bewaart hij thuis in zijn jachtkamer, waar geweien en vachten langs de wanden hangen, klompen, door een strooper in vroeger jaren gebruikt, waarbij de onderkant achterste-voren gesneden was, zoodat de hak onder de teenen kwam en de jachtopzichter, 't spoor volgend, precies in de verkeerde richting liep. En terwijl hij een versche pijp stopt, praat hij door over de herten die in den bronsttijd rusteloos jagen door het dicht-ineengestrengelde-jonge den- nebosch waar ze toch zoo vlug in weg kun nen komen, over t Koninginnefeest in Ot terloo waar al de jachtopzichters en boeren zoons door t meedoen van een vrouw bij 't prijsschieten zoo zenuwachtig waren, dat ze de roos niet zuiver op den korrel konden nemen en die vrouw het hoogste aantal punten behaalde, over het vossenhol dat den vorigen zomer is uitgegraven, over wandaden van reeën, die in één nacht een rij pas-ge- poote berkjes hebben neergereden, over den heiboer die nu ook zijn schapen heeft weg gedaan, omdat het niet meer loont- En als de tijd hem lang genoeg is vertelt hij van dingen uit deze afgelegen contreien die merkwaardig en interessant zijn, maar die niet in de krant mogen. En weer verder zwerven we door dit land dat eindeloos lijkt, dat telkens weer voor Je ligt met nieuwe ongerepte schoonheid van stuifzand en bosch en heide. Daar zijn de dichte dennenmantelingen en het ongebaan de pad, het overgroeide karrespoor btflgt er door weg naar plekken waar de jenever bessen staan tusschen de blanke berken- stammen en een konijn wegroetscht in 't struweel. O. 't is een heerlijk land, die woeste, ruige Veluwe, en 't is een genot er te dolen als de wulp jubelt en de berkekoppen paars-om- waasd zijn in 't licht van de komende lente, als een gouden gloed in de smeele staat en de korhoenders er hun minnespel spelen; 'n land waar het goed is te zijn en het leven je schoon en rijk is. C. G. B. HANS CHRISTIAAN ANDERSEN 1805—1875. Den tweeden April is het 125 jaar geleden dat te Odense op het Deensche eiland Funen Hans Christiaan Andersen geboren werd. Andersen, wekt die naam niet herinnerin gen aan uw jeugd? Klinkt die naam niet als een sprookje, een heerlijk sprookje? Het is merkwaardig, dat de Sprookjeskoning van zijn eigen leven heeft gezegd, dat het een aardig sprookje was en inderdaad is daar veel waars in. Er was de romantiek in van een zwerversbestaan en het geheimzinnig aantrekkelijke van een immer verborgen toekomst. Zijn jonge leven bloeide op in den tijd van de romantiek, van de Duitsche ro mantiek, en gelijk de held van een Eichen- dorff ging hij de wereld in en zocht het geluk. Voor een dichterlijke natuur als de zijne was dat niet makkelijk. Zijn vader was een arme schoenmaker en toen deze gestor ven was en zijn moeder in bekrompen om standigheden achtergebleven onthield het leven hem veel van wat zijn ontwikkeling zoozeer noodig had. Met groote liefde spreekt Andersen, in het „Sprookje van zijn Leven'' over zijn moeder en zijn vader, een ontwik keld en fijngevoelig man. wiens bestemming een hoogere was geweest dan die van am bachtsman. Hij vertelde Hans Christiaan sprookjes en deze tijd is voor hem vol her inneringen, waarvan zijn werken doorvloch ten zijn. Op de armenschool echter ontving de jongen bedroevend slecht onderwijs; Odense was bij andere steden een eeuw ten achter. Maar dikwijls was de dichterlijke knaap in den schouwburg en in vrije uren las hij Shakespeare en voelde dat hij dich ter was en in die oogenblikken was hij ge lukkig. Maar het leven dwong hem te wer ken in een linnen fabriek, waar men hem ruw bejegende, zoodat hij er vluchtte. Er kwam een fel verlangen in hem om naar Kopenhagen te gaan, en zijn moeder, thans hertrouwd, gaf toe. Hij was toen veertien. Maar hij trok bij zonder de aandacht, vooral van tooneelspe- lers om zijn liefde voor het tooneel. Toch gelukte het den kleinen mageren, onopge voede n jongen niet in de Deensche hoofdstad een betrekking aan het tooneel te vinden. Hij was nochtans zoo doortastend om in Kopenhagen te blijven en nadat hij vergeefs beproefd had om het onder ambachtslieden in een meubelmakerswerkplaats uit te hou den, deed hij den Italiaanschen directeur van het conservatorium Siboni het gedurfde verzoek om hem als zanger aan te stellen. Hij had succes, omdat hij een zeer mooie stem had en kon, daartoe in staat gesteld door professor Weyse, in Kopenhagen blij ven. De wisseling van zijn stem vernietigde echter plotseling de carrière, die voor hem leek open te staan en zeker had hij wederom een handwerk moeten zoeken, als niet de dichter Guldberg zich zijn lot op de bemin nelijkste wijze had aangetrokken en hem les doen geven in het Deensch. Duitsch, en La tijn. Zijn stem had in tusschen weer zooveel aan volheid gewonnen, dat hij een plaats kreeg in de zang- en koorschool. Hoe scha mel de jonge Andersen er uiterlijk ook uit zag, zijn onloochenbare zin voor kunst en schoonheid trok altijd de aandacht en was hem een introductie in hoogere kringen, waarin hij opnieuw beschermers vond. De meeste hulp heeft hij ontvangen van den tooneeldirecteur Collin die bewerkte dat de Koning. Frederik VI. hem een jaarlij ksche som toestond, die hij te zijner ontwikkeling waaraan nog alles ontbrak zou aanwenden. Andersen bezocht nu de Latijnsche School te Slagelse op Seeland en zette zijn studie voort te Helsingör. Hier schreef hij een zijner eerste gedich ten „Het stervende kind", dat later als het bekendste in vele talen, zelfs in het Groen- landsch vertaald is. Het werd toen echter slechts met een verontschuldiging in een tijdschrift opgenomen. Te Kopenhagen heeft Andersen zijn stu dies voltooid, daartoe nog steeds in staat gesteld door den hooggeplaatsten ambtenaar Collin, zijn tweeden vader, zooals hij hem noemt. Op eigen kosten gaf hij rijn eerste werkje uit: „De voetreis naar Amack", een humo ristisch opstel, verschenen in 1828. dat ge heel zijn nu tot sa tyre geneigden gemoeds toestand karakteriseert. Het boek had zoo veel succes, dat het driemaal herdrukt werd en ook in Zweden uitgegeven. Het geluk deed zich nu voor den student-dichter ooen, hij deed zijn examen in letteren en wijsbegeer te, in 1829, hij schreef voor het tooneel en gaf zijn eerste bundel gedichten uit. Het tot nu toe droeve sprookje werd een vroolijk. Nu ging hij reizen en onnieuw wiirigde zich zijn gemoedstoestand. Heine's „Welt schmerz" kreeg invloed. Een reis naar Noord- Duitschland, in 1831 heeft hem de zoo be langrijke relatie bezorgd met Duitsche ro mantici, Tieck en Chamisso. Andersen is trouwens meer Duitsch geweest dan eenig andere Deensche dichter. Veel van zijn be roemdheid dankt hij er aan, dat hij in het Duitsch vertaald werd en Tieck en Chamisso komt de groote verdienste toe het Duitsche publiek op den Deenschen dichter opmerk zaam gemaakt te hebben. Chamisso werd zijn vriend voor het leven. Met de grootsten van zijn tijd heeft Andersen in connectie gestaan, en dit dankte hij voornamelijk hier aan, dat hij rijn geheele leven talrijke rei zen heeft gedaan, daartoe in staat gesteld door Koning Christaan, al weer door bemid deling van zijn beschermer Collin. Hij be zocht Freiligrath en Mendelssohn en Schu mann, te Parijs maakte hij kennis met Heine en te Rome met Thorwaldsen, bij een bezoek aan Nederland logeerde hij bij Van Lennep en te Londen ontving Dickens hem. De eerste reisindrukken rijn uitgegeven onder den titel „Schaduwbeelden". Aanvan kelijk moest Andersen opera-teksten verta len om den broode. doch de waarlijk ko ninklijke wijze, waarop de vorst hem onder scheidde stelde hem in staat om zich onaf hankelijker te bewegen. Achtereenvolgens verschenen „Twaalf maanden des jaars" „Agnete en de Meerman", in 1834 voltooid op een reis naar Parijs, waar hij met Victor Hugo kennis maakte, „de Improvisator" in 1833 te Rome geschreven en als een zijner beste werken beschouwd. Dan de romans „O. T." in 1830. „Het was maar een Speel man", vermoedelijk als autobiografie be doeld, een vaudeville „De onzichtbare op Sprongö", het romantische drama ..De Mu lat", het „Prentenboek zonder Prenten", liet treurspel .Het Boerenmeisje". De felste aanvallen van een scherpe critiek hebben eigenlijk nooit opgehouden Andersen te achtervolgen, vooral ter neer geslagen heeft hem die van zijn lateren vriend Hertz. Verkwikking zocht en vond hij in nieuwe rei zen. die van 1842 naar het Oosten heeft hij vol gloed beschreven in „De bazar eens dich ters". Na 1843 heeft de publieke opinie zich ten opzichte van zijn sprookjes ten allergun stigste gekeerd. In 1835 waren de eerste sprookjes verschenen, te Berlijn en Weimar leerde hij gebroeders Grimm kennen. Zijn geheele verder leven heeft Andersen gereisd, heel Europa heeft hij bezocht, een r-? wmmmmm - ■- '-si - laatste reis maakte hU naar Spanje in 1883. 4 Augustus 1875 is hij te Kopenhagen, waar hij de laatste jaren doorbracht op 70- jarigen leeftijd gestorven. In het park van Rosenborg staat zijn standbeeld, waar alle Kopenhagers met liefde naar opzien. Een zeldzaam harmonische natuur was Hans Christiaan Andersen, hoe zou hij an ders een zoo groote goedheid als ln elk zij ner verhalen en sprookjes doorstraalt, heb ben kunnen bewaren tegen zooveel veron gelijking als hij ondervond? Uit Andersen's sprookjesboek noemen wij de bekendste: „Het lecltjke jonge eendje'*, „De Nachtegaal". .X>e Prinses en de Erwt". Het standvastige tinnen Soldaatje", ..De Stopnaald". Het ls een weldadige humor, waarmee hij dwaze toestanden hekelt en er gaat een groote opvoedende kracht uit van deze hoogstaande sprookjes. In het- vertellen daarvan heeft niemand hem ooit kunnen evenaren, en zeker nk* overtreffen. Wat het is, dat de menschen in het voor jaar dingen doet doen, waar ze zelf verrast van staan? Waarom loopt de man. die ik al tijd om twaalf uur moe achter zijn zware kar naar huis rie sjokken, vandaag opeens veerkrachtiger, en blijft hij warempel een, eind verder stil staan om naar een paar doodgewone musschen te luisteren, die er gens in een kalen boom lawaaiig zitten te kibbelen, terwijl hij peinzend zijn pruim van de eene wang naar de andero laat ver huizen? „Voorjaar, dame", zei verleden jaar mijn achterbuurman met een zucht van tevre den berusting, terwijl hij zijn handen in elkaar vouwde onder zijn jas, zoodat de pan den als een komiek staartje achter hem aan- kwispelden. ,Das iets, waar de mensch niet bij kan. Das iets waar we ook maar niet over motte gaan denke. Da moettc we sllkke en waardeere. Kom, lk ga me landgoed es ln- specteere." Zijn landgoed het veldje van een paar honderd vierkante meter, waarop nu een groen waasje van jong narclssengroen ligt; waarop hij den verderen zomer op zijn knieën het onkruid tusschen de aardappelen zal liggen wieden en sappig uitvaren tegen het joch van tien jaar, zijn manusje van alles ls, zich niets van zijn gemopper aantrekt en hoofdschuddend zegt: „Eén ding wet ik as ik zukke lilleke din gen zei dan zat er wat op van me moe der. Maar da schijnt maor te magge. Hoe ouwer, hoe gekker." Ze kenne mekaar langer dan gisteren, die twee. En vandaag kwam ik die achterbuurman van het aardappelland je opeens weer tegen, nog een beetje strammer dan verleden jaar. met zijn handen veilig geborgen onder de panden van zijn gekleede jas. die een won derlijke combinatie vormt met zijn man chester broek met de gesleten uitgezakte knieën en de pet zonder klep. die hij noncha lant ergens op zijn grijze, krullende haren zet. Hij bleef pal voor me staan en zei: „Raaie!" „Raale?" „Wat ik in me handje heb!" En met een innig vergenoegd gezicht duwde hij mij het raadsel, dat onder zijn lange Jaspanden ver borgen zat, onder mijn neus: een groote bos gele narcissen met reusachtige lichte trom petters. „Nee, die benne niet te koop! Doch Je wel! Die benne die benne voor me meissie!" Ik lach. Hij moet wel togen dc tachtig zijn. „Maar daar kan lk best de helft van krij gen. Het zijn er veel te veel." Met een peinzend gezicht kijkt ie me aan. „Veel! Ja. Nou. Ze ken anders vee! hebbe. hoor! Maar hier hè Je d'r wat. Omdat het voorjaar is. En de rest zet ik bij me eiges op het kastje. Lekker" En schuddend van ple zier loopt hij weg. Ik ga den anderen kant uit. Aan weers zijden van mij liggen de weilanden wonder lijk groen en de zon toovert iichtsprankels In de dauwdruppels aan elk grassprietje. Over het hooge bruggetje klim ik. en beneden mij zwemmen twee waterhoentjes haastig weg tusschen het gele riet Een jongen ligt languit in het gras naast zijn flets naar de zon te kijken. In de verte dollen een paar kinderen. Lente is het! Hoeveel lentes zijn er al ge weest. hoeveel zullen er nog komen? Ze zul len allemaal hetzelfde zijn en altijd weer nieuw. Hoeveel maal heb ik al niet gezegd, dat de katjes bloeien? Die zijn nu bruin en dor, maar lk weet een plekje, waar h*t over een paar weken onder het donkere kreupel hout geel zal zijn van de primula's. En ik zal er wel weer even dwaas verrukt van zijn als twee weken geleden over de katjes als nu over mijn achterbuurman, die de lente ln zjjn oude boi had, als verleden jaar en net volgend jaar. En waarom ook niet? Het ls erg prettig om dwaas tc zijn. W. T. Jeneverbesstruiken, grillig van vorm, hi de hooge hei. Eenzame dennen in de eindelooze stuifzanden j&eze foto's zijn van Nico TJnberpen en ontleend aan den kalender voor 1928 van (ten Ned, jeugdbond voor Natuurstudie). MACDONALD'S RECHTERHAND. Toen Miss Rosa Rosenberg, de particuliere secretaresse van den Britschcn premier. Itanusay MacDonald onlangs Buckingham Palace bezocht, om daar een koninklijke on derscheiding in ontvangst tc nemen, was dit voor haar een nieuwe stap op een succesvol len levensweg. Toen zij nog pas twaalf jaar was. sloot zH beweging voor vrouwen kiesrecht in Engeland en twee jaar later liep rij mee in de propaganda-optochten voor het zenae doel. het socia lisme dateert van den ttfd toen zij lid werd S3™ «rS »n S°Cl?ty cn Arende den oorlog vrad zij op als rechtskundige raad geefster in verband met de wet op den mili tairen dienstplicht. Vervolgens werd zij poli- iQe,«°„SeCiet^rCS-st va_n Rhondda en In 1918 werd rij verbonden aan den staf van de Labour-partU in het Parlement. Ramsay MacDonald vroeg haar in 1923 zijn particuliere secretaresse tc worden en deze betrekking neemt zij nog steeds met groote bekwaamheid en toe wij ding waar,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 17