DE GRENS-RONDGANG.
EEN OVEROUDE PAASCH-GEWOONTE IN HONGARIJE
OP BEZOEK
DE SCHRIJFSTER
H, D. VERTELLING
UNDSET.
LAVRANSDOCHTER.
BIJ SIGRID
VAN KRISTIN
door Baronesse I. v. CSIT&RY
Onder de vele zeden en gewoonten, volks
gebruiken en volksgebruik-fragmenten, die
met den Paaschtljd verbonden zijn, is zeker
een van de eigenaardigste de zoogenaamde
„grens-rondgang", die zich in vele afgelegen
streken en plaatsen van het land staande ge
houden heeft. Dat zij bv. en bij de Székler,
in het zuid-oostelijkste gedeelte van Oud-
Hongarije (In het algemeen Sevenbergen ge
noemd) en ïn vele, zelfs grootere plaatsen In
West-Hongarije. zoo ver gelegen van Seven
bergen. ten volle bewaard gebleven is. mag
wel een teeken heeten, dat deze gewoonte
eens ln het heele land algemeen was. tot zij
door de moderne tijden, in de meer begane
aan het verkeer meer blootgestelde streken
en plaatsen, meestal heelemaal uitgeroeid
werd.
Oorsprong en geschiedenis van deze ge
woonte verliezen zich in het duister niet
slechts van eeuwen, maar van duizenden ja
ren. Wel hebben de tijden er ln het algemeen,
maar ook plaatselijk uiterlijk veel aan ver
anderd, en uit de oer-oude gewoonte, die
eens een zeer ernstige religieuze en politieke
lunctie was, is langzaam zooals dit met de
meeste oude volksgebruiken het geval is
een aardige traditie geworden, maar hoofd
zaak en beteekenis zijn eigenlijk heden ten
dage dezelfde wat zij vóór duizend jaren
waren.
Voor het ln oude tijden van Jacht, exten
sief gedreven veeteelt en landbouw levende
Ilongaarsche volk moest, in zijn overwegend
droog klimaat, het zuivere water, evenals de
grens van de tot dc gemeente behoorende
wei- en bouwlanden en van het gemeente
bosch, van groot belang geweest zijn.
Een der eerste voorjaarswerkzaamheden
was dus hot vrljmakon van dc wateren". Dit
werk was en werd ook in dc nieuwere tijden
ln verschillende streken op Goeden Vrijdag
gedaan. Dc mannen van de gemeente ver
zamelen zich op het aangegeven uur cn op
de aangegeven plaats bij de kerk of voor
het gemeentehuls en trekken in goede
orde langs alle velden, weilanden en bos-
schen, die de gemeente of haar inwoners
toebehooren 1), zoeken iedere bron, iedere
wel op, om ze ..vrij te maken", d.i. om al de
bronnen en wellen (putten ook, die gedurende
den winter ongebruikt en verlaten, en door
stormen en sneeuw-doolïng bedorven en ver-
modderd waren, of met afval, onkruid en
vuilnis verstopt geraakten), te zuiveren en in
orde te brengen. Want het is zeer gewichtig,
dat met 't openen van den voorjaars-arbeid
menschen en dieren zuiver drinkwater heb
ben.
Den volgenden dag sedert de Christelijke
tijden op Goeden Zaterdag, d.i. Paaschavond
verzamelen zich de mannen na hun op
het platteland bij de boerenbevolking altijd
vroeg genuttigd avondeten, bij hoorn-geluid
aan het ééne einde van de gomeentekom en
met een zeker plechtig-vroolijk lawaai, waar
in de vreugde over de komst van de lente te
hooren ls, trekken ze door de gemeente. De
jongemannen Joelen en Juichen van tijd tot
tijd een „hujujuj!" en dansen een zeer typl-
schen dans dien men ook gaande uitvoeren
kan. Dit alles, om ook de gcmakzuchtlgen en
luiaards uit te lokken om mee te gaan; want
hoe meer er bij elkaar komen, hoe feestelij
ker het gedoe is. Tegen dat ze door de ge
meente gegaan zijn en het andere einde van
liet dorp bereiken, is werkelijk een heele
optocht ontstaan. Nu zijn ze allen bij elkaar
en ze blijven staan, om de leiders te kiezen,
die den grensrondgang voeren zullen, en om
den heelen optocht te ordenen.
In heel oude tijden waren de leiders en
functionarissen olficieele personen van de
gemeenschap zooals o.a. de toovenaar (de
vóor-ChristcllJUc priester), dc medicijnman
en anderen. Tegenwoordig kiezen de verza
melden uit. hun midden de leiders, die ze voor
hun traditioneele werkzaamheden noodig
hebben, zooals; den voorman (rechter ge
noemd) en zijn adjunct, den zangleider en
vier oppassers, die over de orde te waken
hebben, en eventueel ook nog anderen.
Eer de optocht zijn gang begint, worden
ook de zoog. „wetten van den grensrondgang"
door den rechter plechtig bekend gemaakt.
Er mag niemand die aan den grenstocht deel
neemt, kwade gedachten of vijandelijke ge
voelens in zich dragen; daarom mosten men
schen. die op elkander boos zijn, hun vijan
delijke gevoelens liefst voor Boed vergelen,
maar tenminste opschorten gedurende den
tocht. Verboden is slechte of grove woorden
te zeggen of te vloeken cn te spuwen; ver
boden is zich onbehoorlijk te vermaken of
uitbundigheden te bedrijven. Wie tegen deze
wetten zich vergrijpt, wordt door den rech
ter naarmate van de sohuld, tot zus of zoo
veel hazelroedenslagen veroordeeld, welke
straf door den adjunct van den rechter
misschien konden wij zijn over-ouden naam
als „klap-meester" vertalen) na do uitspraak
ook direct voltrokken wordt.
Nadat alles zoo in orde gebracht Is, worden
twee jonge mannen in tegenovergestelde
richtingen uitgestuurd om op twee punten
van de grens een vuur te maken en goed vol
gens de regels, zonder rook en roet, te on
derhouden. In oude tijden deed men dit om
de booze geesten van de grens te verdrijven,
cn tegenwoordig doet men het. om aan de
vermoeide en in de kille voorjaarsnachtlucht
verkleumde grens-gangers gelegenheid te ge-
yen zich een beetje te verwarmen.
Hierna begint do optocht zijn gang; het
toortslicht en krachtige, zingende mannen
stemmen verraden al uit de verte, waar ze
gaan. Tegenwoordig worden meestal psalmen
gezongen; maar vroeger zeker ook nog
vóór enkele honderden jaren of zelfs korto
ren tijd, werden liederen gezongen die meer
of minder gelijk waren aan hetgeen de Pcer-
Kodex (Codex?) uit de 16e eeuw nog voor ons
bewaard heeft: „Wees geprezen, o Heere,
met Uw zinnebeeld: de heerlijke, schitteren
de zon, onze broer :\vees geprezen met onze
Vrouw-Tante, de maan. en met onze zusjes:
de mooie, glanzende sterren. Wees geprezen
met onzen kleinen broer, den wind. die de
wolken verdrijft en mooi weer brengt. Wees
geprezen met ons schoonzusje: het water, dat
zoo nuttig, smakelijk cn zuiver ls met on
zen Heer-Oom: het machtige, krachtige,
vroolijke vuur. Wees geprezen, o Heerc, met
onze Oude Mcvrouwc: de Aarde, die ons allen
voedt en onderhoudt".
Deze zang is zonder eenigen twijfel ovcr-
en overoud cn afkomstig uit de tijden toen
de religie op dc vcreering van dc natuur
verschijnselen opgebouwd was; maar ln de
zen, hier aangehaalden vorm heeft hij al,
ondeT den invloed van het Christendom,
groote veranderingen ondergaan.
Het eerst trekken de grens-gangers meest
al langs de tarwe-bouwlanden. Hun zang
wordt hier zooals ook verder van tijd tot
tijd onderbroken door korte, bij den ge-
1> In Hongarije liggen de bouwlanden enz.
meestal gedeeltelijk vèr van de boerenhui
zen.
dachtengang van het volk aangepaste be
den: „O God. zegen onze velden, onze wijn
gaarden, onze tuinen zegen onze gemeente
en ons tehuis, ons dak, dat onze familie be
schermt. Houd ver van onze gemeente brand;
van onze velden en gaarden den hagel, de
sprinkhanen en meikevers. Geef ons goeden
oogst, dat wij door uw zegen brood genoeg
hebben. Zegen ons vaderland, onze natie;
zend ons rechtvaardigheid, geef ons goede
wetten en goedé bestuurders. Zïgen ons met
eendracht en vrede!"
In streken en plaatsen, waar dit op Goe
den Vrijdag niet gebeurd was, zoeken de
grens-gangers bij deze gelegenheid alle
bronnen en wellen op, om ze „vrij te maken".
Zoo trekken de grens-gangers zingende en
smeekende langs de grens van de tot de ge
meente behoorende velden. Bij iederen heu
vel. die deze grens aanduidt wordt stil ge
houden en de hoorn geblazen; en de heuvels
worden vernieuwd of in orde gebracht. Bij
het eerste vuur dan, dat zij onderweg berei
ken (ln enkele streken bij den tarweveld-
grensheuvel) wordt stil gehouden. Zij ver
warmen zich een beetje en terwijl dit gebeurt
werden degenen, die zich onderweg niet met
behoorlijken ernst gedragen, niet meege
zongen of zich op andere wijze tegen de
grensstad-wetten misdragen hebben, door
de oppassers officieel gemeld en naar de re
gels van de door den rechter bekend gemaak
te grenstocht-statuten bestraft. Er worden
ook met enkele hazelroeden-klappen diege
nen met groote ceremonie bestraft, die al
meerdere jaren den grens-rondgang mede
gedaan hadden, maar de grenslijn en de
grensheuvels desondanks niet aanwijzen
kunnen. Helaas moet ik berichten, dat onder
nauwkeurige waarneming van de ertoe be
hoorende ceremoniën, ook de jonge mannen,
die den grensrondgang den eersten keer
meedoen om de beurt enkele voeten-klappen
ontvangen, die ten doel hebben, dat zij stel
lig niet vergeten, waar de grensheuvels lig
gen. Den fijnvoalenden lezer, die door deze
onrechtvaardigheid verontwaardigd is. kan
ik gerust stellen met de verzekering, dat deze
eigenaardige voorzorg door de betreffenden
nooit als iets beschamends of gruwelijks
wordt, beschouwd. Integendeel, de klappen
worden als een soort van eere-slag („ridder
slag" te zeggen zou een beetje teveel zijn)
ontvangen, want het wordt als een eer opge
vat dat men al aan den grensrondgang mag
deelnemen, dus beschouwd wordt als een
ernstig, volwassen jonkman.
Op deze manier wordt langs de heele ge
meente een grens-lijn getrokken en ook bij
het tweede vuur stil gehouden. Als de grens
rondgang geëindigd is, verzamelen zich de
deelnemers in de omheining van de kerk,
waar ze door den rechter zeer ernstig ver
maand worden, dat ze deze, van de voor
ouders overgeëfde oer-oude gewoonte in eere
moeten houden en ieder jaar waarnemen.
Als de grens-rondgang geëindigd is, begint
in het Oosten de dageraad te schemeren.
Deze schemeruren gebruiken de jonge man
nen om de al gedurende de Goede-week klaar
gemaakte, met kleurige linten, roode Paasch-
eieren en bont papier versierde dennentak
ken op den top van de huispoort te steken,
waar het geliefde meisje woont. Het is heusch
een aardig gezicht, dat de voor Paschen met
bijzondere zorg gezuiverde straten op
Paasch-morgen aanbieden van zulke dorpen,
waar. deze gewoonte nog bestaat. Bijna van
iedere poort buigen zich dennetakken naar
de straat met de in de frissche morgen
lucht waaiende veelkleurige linten en ver
sierselen. Aan het getal der dennetakken
kan men ook zien, hoeveel opgegroeide meis
jes in het huis zijn, want aardige, flinke
meisjes krijgen meestal een dennetakje op
Paasclimorgen. Zoodra de zon opkomt gaan
de meisjes met hare kannen en emmers naar
de gemeente- of straat-put, om water te ha
len. Wel is dit haar alledaagsche werk. maar
op Paaschinorgen wordt het met bijzondere
vlijt verricht; want natuurlijk moet men be
kijken en daarna met de vriendinnen een
beetje bepraten en becritiseeren de denne
takken die de andere meisjes gekregen heb
ben. Krijgt een meisje geen hulde op haar
huis op deze manier, dan wordt dit als een
groot gemis beschouwd en is er reden genoeg
0111 zich te schamen, want het is een teeken
dat het meisje gegronde aanleiding gegeven
heeft om over haar gedrag ontevreden te zijn,
of er Ls niemand die aan haar gedacht heeft,
wat ook geen oorzaak is om zich op te be
roemen.
(Nadruk verboden; auteursrecht voorbe
houden).
De Stoelenmatster,
door
GUT DE MAUPASSANT
Het liep tegen het einde van het diner,
dat de markies de Bertrans ter gelegenheid
van de opening van de jacht had gegeven.
Acht jagers, vijf jonge vrouwen en de plat-
telandsdokter zaten om de groote, hel ver
lichte tafel, die bedekt was met bloemen en
fruit.
Men begon over de liefde te spreken, en er
ontspon zich een heftig twistgesprek over de
vraag of iemand in zijn leven eens of meer
malen kon liefhebben. Men bracht voorbeel
den te berde van menschen, die slechts één
maal werkelijk lief gehad hadden; er waren
er die wisten te vertellen van anderen, die
verscheidene keeren en met groote hevigheid
hadden lief gehad. Over het algemeen waren
de mannen het er over eens, dat de liefde, als
een ziekte, verschillende malen bij een zelfden
mensch kan aankloppen, en dat dat kloppen
lang niet altijd een zacht, bijna onhoorbaar
tikje is. En hoewel daar niet veel op te zeg
gen was, beweerden de vrouwen, die zich nu
eenmaal meer laten lelden door de romantiek
dan door de werkelijkheid, dat de liefde, de
ware liefde, la grande passion, een mensch
maar éénmaal overkomt; en dat hij is als een
bliksemstraal, dat het hart dat er éénmaal
door getroffen is, achterblijft als een ver
brande, verkoolde ruïne, waarin geen enkel
ander sterk gevoel meer gelegenheid tot kie
men heeft.
De markies, die veel lief gehad had, be
streed die theorie met vuur:
„Ik zeg jullie, dat men meer dan eens kan
liefhebben met al zijn kracht en zijn heele
ziel. Jullie hebt het daar over menschen, die
zich gedood hebben omdat zij zoo lief had
den. en wilt. daarmee bewijzen, dat oen twee
de groote liefde iets onmogelijks is. Ik zeg u
dat zij weer Hef gehad zouden hebben, als
zij niet de stommiteit hadden begaan, zich
zelf alle kans daarop te benemen. Zij, die
kunnen liefhebben zijn als dronkaards wie
eens gedronken heeft zal weer drinken, wie
eens lief gehad heeft, zal weer liefhebben.
Het is alleen een kwestie van temperament".
Men nam den dokter als bemiddelaar, en
vroeg hem, ouden Parijzenaar, die zich op
het land teruggetrokken had, naar zijn oor
deel.
Ongelukkigerwijze had hij dat niet.
„Zooals de markies gezegd heeft, het is een
kwestie van temperament; wat mij betreft, ik
heb iemand gekend, die vijf en vijftig jaar
achter elkaar heeft liefgehad totdat ze
stierf".
De markiezin klapte in haar handen.
„Zie je wel! Er bestaan nog wel echte
mooie gevoelens! Stel je voor, dat iemand je
zoo lief heeft! Vijf en vijftig jaar lang te
leven met steeds dezelfde liefde en toewij
ding om je heen! Wat moet de man, die zoo
lief gehad is, een gelukkig leven gehad heb
ben!"
De dokter glimlachte:
„U hebt gelijk, Madame dat degene, die
liefgehad werd, een man was. En u kent hem
ook wel, het is M. Chouquet, de apotheker.
En de vrouw hebt u ook gekend, dat was die
oude stoelenmatster, die geregeld leder jaar
op het kasteel kwam. Maar ik zal u de heele
geschiedenis wel vertellen".
De geestdrift bij de dames was eenigszins
gezakt; en op hun gezichten lag een min
achtende uitdrukking, alsof liefde iets was.
dat alleen beschaafde, verfijnde menschen
aangaat.
De dokter hernam:
„Drie maanden geleden werd ik aan het
sterfbed van die oude vrouw geroepen. Ze
was den vorigen avond in haar woonwagen
in het dorp gekomen, met het paard, dat u
wel kent en de twee groote zwarte honden,
die haar vrienden en bewakers waren. De
pastoor was er al. Ze wüde dat wij haar tes
tament zouden teekenen als getuigen, en om
dat wij anders niets van haar zonderlinge
laatste wenschen zouden begrijpen, vertelde
ze ons de geschiedenis van haar leven. Ik heb
nog nooit zoo iets zonderlings en zieligs ge
hoord.
Haar vader was stoelenmatter en haar
moeder stoelenmatster geweest. Ze had nooit
in iets anders geleefd dan in haar woon
wagen.
Toen ze nog heel klein was. zwierf ze al
£ri5-e dorf>en. ecn vuD, mager in lompen
gehuld meisje. Bij den ingang van het dorp
liet haar vader den woonwagen altijd staan,
aan den kant van een sloot; daar werd dan
het paard afgespannen, zoodat het kon gra
zen: de hond ging liggen slapen met zijn kop
op zijn poolen en het kleine meisje ging in
het gras liggen, terwijl haar vader en moe
der in de schaduw van de boomen langs den
weg alle oude stoelen uit het dorp maakten.
Meer dan het hoognoodige werd er in het
woonwagengezin niet gesproken. Nadat er uit
gemaakt was. wie het dorp rond zou gaan om
met den roep: „Stoelen matten!" het werk
op te halen, zetten zij zich naast of tegen
over elkaar om het stroo te draaien. Als het
kind te ver weg liep, of probeerde vriend
schap te sluiten met het een of andere dorps
kind, riep de nijdige stem van den vader
haar achterna: „Wil je wel eens hier komen,
klein kreng!" Dat waren de eenige lieve
woorden, die ze ooit te hooren kreeg.
Toen ze grooter werd, moest zij de kapotte
stoelen gaan ophalen. Ze maakte van de ge
legenheid gebruik om in een paar dorpen
vriendschap te sluiten met een paar kinde
ren.. maar ditmaal waren het hun ouders,
die hen ruw terug riepen: „Wil je wel eens
hier komen, kwajongen! En als ik je nog
eens met dat woonwagenkind zie praten!"
De kleine jongens gooiden haar dikwijls
met steenen.
De enkele stuivers, die een paar dames
haar gegeven hadden .bewaarde ze zorgvul
dig.
Op een dag ze was toen elf toen ze
door dit dorp zwierf, ontmoette ze achter hst
kerkhof den kleinen Chouquet, die huilde
omdat een vriendje hem twee stuivers afge
pakt had. Die tranen van zoo'n kleinen, keu-
rigen jongen, die volgens haar wel altijd
vroolijk en gelukkig moest zijn, maakten
haar totaal van streek. Ze ging naar hem
toe en toen ze hoorde, waarover hij zoo'n ver
driet had, stopte ze haar opgespaarde stui
vertjes in zijn handen, zeven stuivers, die hij
zonder veel gewetenswroeging aannam, ter
wijl hij zijn tranen afveegde. Toen, half dol
van vreugde, omhelsde zij hem. Hij liet haar
begaan, want hij had al zijn aandacht nog
bij het geld. Toen deed ze het nog eens; ze
drukte hem vast tegen zich aan, en maakte
zich uit de voeten.
Wat ging er om in dat hoofdje? Is ze zich
zoo gaan hechten aan dat kleine jongetje,
omdat ze hem alles had gegeven, wat ze be
zat, of omdat hij het was aan wten ze haar
eerste zoen had gegeven? Het blijft altijd
een mysterie, voor groote menschen en voor
kleine kinderen.
Maanden lang droomde ze van dat hoekje
bij het kerkhof en van dien kleinen jongen.
In de hoop, dat zij hem nog wel eens zou
zien, stal ze geld van haar ouders, een stuiver
hier, ecn stuiver daar, van geld dat zij kreeg
als ze een gemaakte n stoel thuis moest
brengen of een boodschap doen.
Toen ze weer in het dorp kwam, had ze
twee francs in haar zak, maar ze kreeg het
kleine jongetje van den apotheker niet an
ders te zien dan veilig opgeborgen achter de
ramen van zijn vaders winkel.
Haar liefde werd er niet minder om, toen
ze hem daar zoo zag tusschen de groote,
gekleurde flesschen in de groote etalage.
De gedachte aan hem -bleef in haar
leven, en toen ze hem het jaar daarop ont
moette, toen hij achter de school aan het
knikkeren was met zijn vriendjes, wierp ze
zich op hem, greep hem in haar armen en
zoende hem zoo heftig, dat hij begon te
brullen van angst. Toen, om hem gerust
te stellen, gaf zij hem haar geld: drie francs
twintig, een ware schat, die hij met be=
geerigc oogen bekeek.
Hij nam het geld aan en liet zich lief
kozen, zooveel als zij wilde.
Vier jaar lang stopte ze hem al het geld
toe, dat zij krijgen kon, en hij stak het in
zijn zak en liet zich door haar zoenen. Eén
keer waren het dertig stuivers, één keer
twee francs, één keer twaalf stuivers! (ze-:
huilde van vernedering en verdriet, maar
het was een slecht, jaar geweest) en de vier
de keer een groot dik vijf francsbuk, waar;
over hij tevreden grinnikte.
Ze dacht aan niets anders dan aan hem;
en hij wachtte haar terugkomst af met een
zeker ongeduld en liep haar hard tegemoet,
als hij haar zag, wat het hart van het
meisje bijna deed springen van geluk.
Toen verdween hij. Hij was nu naar de
universiteit gegaan. Na veel handig gevraag
kwam zij er achter. Toen begon ze al haar
diplomatie in het werk te stellen om haar
ouders tot een verandering in het jaarlijksche
programma te bewegen, zoodat ze hier in
de vacanties door zouden komen. Ze slaag;
de, maar na een jaar van gekonkel en ge;
draai. Ze had hem toen in twee jaar niet
gezien; en ze herkende hem ternauwernood,
zoo was hij veranderd, groot en knap ge
worden, en zoozeer imponeerde zijn jas met
gouden knoopen haar. Hij deed net of hij
haar niet herkende en liep haar met een
trotsch gezicht voorbij.
wordt van de hand gewezen- „Ik zou niet
willen, dat iemand een van mijn boeken zou
fézen, wanneer hij het vooraf op de film had
gezien Radio hebben wij weliswaar in de
herdershut in de bergen. Maar hier in huis
komt hij niet. Zelf zal ik nooit voor de radio
spreken."
De verschrikkelijkste menschen, die Sigrid
Undset kent, schijnen de professoren in de
letteren te zijn en de journalisten.
„Kon men tenminste maar zoolang wach
ten. tot ik dood ben?"
Zij is vastbesloten, haar particuliere leven
zooveel mogelijk aan vreemde blikken te ont
trekken.
.Hamsun kon erg zijn", merkt zij op bij de
gedachte aan een litteratuurhistoricus, die
na de Hamsunbiografie een levensschets van
Sigrid Undset wil schrijven. „Maar ik zal nog
veel erger worden
De meening, dat er onder de lezers van
haar boeken velen zouden kunnen zijn. die
zich ook voor het leven der schrijfster inte,-
resseeren is haar vreemd, onbegrijpelijk.
..Ik heb nooit, wanneer ik een boek las, den
wensch gehad, den schrijver er van te leeren
kennen."
Van de Duit-sche litteratuur, die Sigrid
Undset weinig kent, komt ons gesprek op "net.
Amcrikaanschc geestelijke leven- Op de tafel
liggen dikke boeken van Amerikaansche ge
schiedenis en. terwijl zij voor het eerst leven
diger wordt, vertelt de schrijfster van de
lyriek, die achter Amcrikaanschc klooster
muren is gegroeid. Mijn vraag naar haar
houding ten opzichte van het Amerikanisme,
beantwoordt zij met een paradox:
„Ik geloof, dat er in Amerika minder Ame-
ricanisme bestaat dan hier in Europa".
KloostervredeHet woord is gezegd, dat
dc richting der gedachten wijst. Ik onwe
tende, verneem, dat er m Amerika kloosters
zijn, zie en hoor, dat mevrouw Undset een
ander mensch wordt.
De groote kamer is maar schaars verlicht;
onduidelijk teekenen zich aan den wand de
oude heiligenbeelden af.
Het is, of mijn oogkleppen worden wegge
nomen. Hoe totaal verkeerd heb ik de
schrijfster van Kristin Lavransdaltar en
Olay Audunsson beoordeeld. Een sagenfiguur
is zij zelf, zij behoort tot de middeleeuwen,
niet tot onzen tijd.
(Nadruk verboden). PAUL ÖRASSMANN.
Toen huilde ze twee dagen lang. en vaa
toen af heeft ze aan één stuk door gele
den.
Ieder jaar kwam ze terug; liep zijn huis
voorbij zonder hem te durven groeten cn
zonder dat hij haar ook maar met een b!.k
waardig keurde. Ze hield oneindig veel vaa
hem. Ze zei tegen me: ..Hij was de eenige
man, die ik op de wereld gezien heb", ma»
neer de dokter: „ik weet ternauwernood, dat
er ook anderen bestaan hebben".
Haar ouders stierven. Ze zette het stoelen-
matten voort, maar ze nam twee honden
in plaats van één, twee afschuwelijke hon»
den, waar iedereen bang voor was.
Op een dag, toen ze weer het dorp hier
inkwam, waar haar hart het hee!e jaar
bleef zag ze een jonge vrouw uit den win
kel van den man komen, dien ze lief had.
Het. was zijn vrouw. Hij was getrouwd.
Dien avond gooide ze zich in de poel,
die op het plein midden in het dorp was.
Een dronken kerel, die langs kwam, haalde
haar eruit en droeg haar naar de apotheek.
De jonge Chouquet kwam naar beneden om
haar weer bij te brengen, en, zonder dat
hij haar scheen te he-kenncn, kleedde hij
haar uit. wreef haar warm en zei toen wre
velig tegen haar: „Doe dan ook niet zoo
stom! Je lijkt wel gek!"
Dat was genoeg. Hij had wat tegen haar
gezegd! Het maakte haar maanden lang
gelukkig.
Hij wilde niets hebben voor de moeite, die
ze hem veroorzaakt had, al s-ond ze erop
om hem te betalen.
Zoo ging haar leven voóbij. Ze matte
stoelen, terwijl ze aan Chouquet dacht. Eens
in een jaar zag ze hem. Ze maakte er een
gewoonte van de voorraad uit haar meau
cijnkastje bij hem aan te vullen en zoo kon
ze hem van dicht bij zien en spreken en
hem zelfs nog geld geven.
Zooals ik u al gezegd heb is ze van het
voorjaar gestorven. Nadat ze me deze hce'.e
geschiedenis verteld had, vroeg ze mij alles,
dat, ze gedurende haar leven opgespaard
had aan den man te willen geven, dien ze
hef gehad had, want voor hem had ze alleen
maar gewerkt en gespaard en zelfs honger
geleden, opdat hij tenminste één keer, na
haar dood, aan haar denken zou.
En toen gaf ze me twee duizend drie horu-
derd zeven en twintig francs. De zeven en
twintig franc gaf ik aan den pastoor voor
de begrafenis, en de rest nam ik mee.
Den volgenden morgen ging ik naar de
Chouquets. Ze hadden net koffie <gedron»
ken en zaten tegenover elkaar, rood en dik
en weldoorvoed.
Ik moest gaan zitten; ik moest een glaasje
kirsch drinken; en ik begon mijn verhaal
een beetje angstig, want ik was bang, dat
ze zouden gaan huilen.
Chouquet sprong met een verontwaardigd
gezicht op, zoodra hij hoorde, dat die zwerf
ster, die stoelenmatster, dat woonwagen -
mensch, van hem gehouden had.
Zijn vrouw zei, even verontwaardigd als
hij: „De feeks! De feeks!' Meer kon ze
niet uitbrengen.
Hij was opgestaan en liep met groote
passen achter de tafel heen en weer, terwijl
hij stotterde: „Begrijp je zoo iets, dokter?
Dat een man als ik zoo iets vreeselijks moet
overkomen! O, als ze nog maar leefde, dan
stuurde ik de politie op haar af!"
Ik was volmaakt verbluft. Maar ik moest
mijn opdracht verder vyrvullen. Ik hernam:
„Ze heeft me opgedragen u haar spaao
duitjes ter hand te stellen, twee duizend drie
honderd francs. Misschien is het beter het
geld aan de annen te geven als u de zaak
zoo opvat".
Ze keken me weifelend aan, de man en de
vrouw.
Ik nam het geld uit mijn zak, en vroeg;
„Wat wilt u?"
Madame Chouquet was de eerste, die wat
zei: „Maar als het nu de laatste wensch van
die arme vrouw was.kunnen iwe het
moeilijk weigeren".
De man zei een beetje verlegen: „We
zouden er altijd wat voor de kinderen van
kunnen koopen".
Ik zei droogjes: ..Zooals u wilt".
Hij zei weer: „Geeft u het in alle gevalle
maar, we zullen er altijd wel een goed werk
mee kunnen doen".
Ik gaf hem het geld, groette en vertrok.
Den volgenden morgen kwam Chouquet
bij me en zei: „Die vrouw heeft haar wagen
hier laten staan. Wat gaat u daar mee
doen?"
„Niets, neemt u hem maar als u wilt".
..Prachtig, ik kan hem goed gebruiken om
mijn gereedschappen in niijn moestuin in op
te bergen".
Hij ging weg. Ik riep hem weer terug.
„Haar paard en de twee honden zijn er ook
nog. Wilt u die niet- hebben?" Hij bleef ver
baasd staan. „Die? Nee, dank u. wat zou
ik daar mee moeten doen?" En hij lachte.
Toen gaf hij mij een hand. Ik heb hem
aangenomen- In zoo'n dorp als hier moe te a
de dokter en de apotheker geen vijanden
zijn.
Ik heb de honden gehouden. Dc pastoor
heeft het paard genomen. Chouquet heeft
den wagen in gebruik en voor het geld heeft
hij vijf spoorwegaandeelen gekocht.
Dat is de eenige groote liefde, die ik in
mijn leven meegemaakt heb.
De dokter zweeg.
Toen zuchtte de markiezin, die tranen m
haar oogen had: „Zoo kunnen toch alléén
vrouwen maar lief hebben!"
EEN „WITKIEL" ALS ROMAN
SCHRIJVER.
Wie gaarne iets wil weten van den zelfkant
van het leven in groote steden (in dit geval
van Liverpool) moet eens het pas verschenen
Engelsche boek „Drift" lezen, door James
Hanley. Deze schrijver was tot voor kort nog
een pakjesdrager, of „witkiel": vroeger was
hij zeeman. Toen te oorlog uitbrak, in 1914,
gaf hij zijn beroep van zeeman er aan en
nam dienst, in het Canadeesche leger.
In 1919 werd hij witkiel aan het station
te Bootle.
Hij had altijd het verlangen, „zich gedruk
te zien" en begon met het schrijven van korte
verhalen. Eén van deze, getiteld „De prijs
van het brood" werd opgenomen in het Pa-
rij sche blad „Clarté".
En nu heeft de ex-witkiel zich met succes
aan grooter werk gewaagd.
EEN ONZICHTBARE BRIL.
Heel veel menschen vrouwen vooral
moesten eigenlijk aldoor een bril dragen,
maar doen dit niet, óf omdat zij vinden dat
een bril hun niet staat óf omdat brillen zoo
moeilijk te dragen zijn bij de tegenwoordige
nauwslulter.de dameshoeden.
Maar nu is er een uitvinding gedaan, waar
door het mogelijk ls, ae oogen te hulp te ko
men zonder dat een bril op den neus wordt
gezet. Dit gaat door de zoogenaamde contact
lens, een kleine lens, die zoo wordt gesleprti
dat. zij werkt ais een briileglas en aan den
oogappel kan worden bevestigd. Deze lens
is voor anderen niet zichtbaar: zij draait
met den oogappel mee en niemand d;m cl8
drager ujci'kt iets vaa haar aanwezigheid.
(Bijzondere correspondentie).
(Dienst van de United Telegraph).
Slechts één keer had ik haar vroeger ge
zien. Dest«>ds, toen Sigrid Undset in het Con
certgebouw te Stockholm van koning Gustaaf
het olauwe diploma met vergulde letters in
ontvangst nam de nalatenschap van den
dynamiet-uitvinder Alfred Nobel voor den-
geen, die „de menschheid in ideëel opzicht
den grootsten dienst heeft bewezen
Zonder een spier te vertrekken had de
schrijfster bij de plechtigheid op het met
klimop getooide tooneel gezeten tusschen de
wetenschappelijke bekroonden en leden van
dc academie. Waardig en afgemeten stapte
zij naar den koning en even gelaten weer
naar haar plaats terug, zonder te letten op
de stormachtige toejuichingen- Alsof zij iede
ren dag een Nobelprijs ontving —flitste het
door mijn brein- Is het werkelijk trots, of
alleen het masker, om innerlijke onzekerheid
to verbergen?
Tere Orjasater, de lyricus en dramaticus,
is mijn begeleider naar Bjerkebak. Het vorig
jaar heeft het Noorsche Storthing den boe
rendichter uit het Gudbrandsdal levenslang
een eeresubsidie toegekend; voor het buiten
land zijn zijn in het melodieuze „Landsmaal"
geschreven gedichten ontoegankelijk; zelfs in
de gebruikelijke Noorsche taal kunnen zij
niet worden weergegeven. Dit verhindert
helaas, dat de zeer krachtige, eigenaardige
poëzie van de nieuw-Noorsche boerentaal een
plaats kan Innemen ln de wereldlitteratuur.
Aan den uitgang van Lillehammer, ver
moedelijk de mooist gelegen Noorsche pro
vinciestad, heeft Sigrid Undset haar huis
gebouwd ln den stijl van de oude Gudbrands-
daler boerenhofsteden. Lillehammer ligt niet
zoo ver van da groote verkeerswegen als ten
blik op dc kaart zou laten vermoeden. Het is
een druk bezochte toeristenplaats geworden,
waar des zomers en des winters in beide
jaargetijden is het „seizoen" alle wereld
talen gehoord worden- Maar tot den heuvel,
waar Sigrid Undset aan de Berkenbeek uit
de ruw gehakte boomstammen van het Gud
brandsdal haar „Dölestuga" liet optrekken,
dringt de onrust niet door Angstvallig !el
de schrijfster er op, dat de vrede van het
huis wordt, bewaard. Geen enkele vreemde
ling verkrijgt toegang tot haar alleen aan
Tore Orjasater, den ouden vriend van me
vrouw Undset heb ik de uitnoodiging te
danken.
Aan de blankgeschuurde eikenhouten tafel
van de ,5torstuga". de groote kamer. zit. ik
tegenover de schrijfster. Geheel, zooals ik
haar in mijn herinnering had: ongenaak
baar, eenigszins onbehouwen, met een bittere
trek om de mondhoeken. Doordringend richt
zij haar wijd-open oogen op den bezoeker
tegenover baar; zelaen komt er een glim
lachje op haar gezicht, dat bij deze vrouw
op rijpen leeftijd nog steeds de kenteekencn
van eigenaardige, verstarde schoonheid
draagt.
Scherp en onverbiddelijk is haar critiek,
haar meening over menschen en menschen-
werk. Zonder veel omhaal, zonder vergoelij
king oordeelt en veroordeelt zij; elk com
promis schijnt onmogelijk
Toevallig komt ons gesprek op moderne
dingen, op film en radio.
„Mijn boeken verfilmen? Nooit!" Sigrid
Undset richt zich geheel op en ziet mij ern
stig aan. Mijn tegenwerping, dat de film, ook
al zou zij natuurlijk veel herzien en wijzigen,
toch misschien menigeen den weg naar het
boek cn dei; uitgever zou kunnen wijzen,