DE GRENS-RONDGANG. EEN OVEROUDE PAASCH-GEWOONTE IN HONGARIJE OP BEZOEK DE SCHRIJFSTER H, D. VERTELLING UNDSET. LAVRANSDOCHTER. BIJ SIGRID VAN KRISTIN door Baronesse I. v. CSIT&RY Onder de vele zeden en gewoonten, volks gebruiken en volksgebruik-fragmenten, die met den Paaschtljd verbonden zijn, is zeker een van de eigenaardigste de zoogenaamde „grens-rondgang", die zich in vele afgelegen streken en plaatsen van het land staande ge houden heeft. Dat zij bv. en bij de Székler, in het zuid-oostelijkste gedeelte van Oud- Hongarije (In het algemeen Sevenbergen ge noemd) en ïn vele, zelfs grootere plaatsen In West-Hongarije. zoo ver gelegen van Seven bergen. ten volle bewaard gebleven is. mag wel een teeken heeten, dat deze gewoonte eens ln het heele land algemeen was. tot zij door de moderne tijden, in de meer begane aan het verkeer meer blootgestelde streken en plaatsen, meestal heelemaal uitgeroeid werd. Oorsprong en geschiedenis van deze ge woonte verliezen zich in het duister niet slechts van eeuwen, maar van duizenden ja ren. Wel hebben de tijden er ln het algemeen, maar ook plaatselijk uiterlijk veel aan ver anderd, en uit de oer-oude gewoonte, die eens een zeer ernstige religieuze en politieke lunctie was, is langzaam zooals dit met de meeste oude volksgebruiken het geval is een aardige traditie geworden, maar hoofd zaak en beteekenis zijn eigenlijk heden ten dage dezelfde wat zij vóór duizend jaren waren. Voor het ln oude tijden van Jacht, exten sief gedreven veeteelt en landbouw levende Ilongaarsche volk moest, in zijn overwegend droog klimaat, het zuivere water, evenals de grens van de tot dc gemeente behoorende wei- en bouwlanden en van het gemeente bosch, van groot belang geweest zijn. Een der eerste voorjaarswerkzaamheden was dus hot vrljmakon van dc wateren". Dit werk was en werd ook in dc nieuwere tijden ln verschillende streken op Goeden Vrijdag gedaan. Dc mannen van de gemeente ver zamelen zich op het aangegeven uur cn op de aangegeven plaats bij de kerk of voor het gemeentehuls en trekken in goede orde langs alle velden, weilanden en bos- schen, die de gemeente of haar inwoners toebehooren 1), zoeken iedere bron, iedere wel op, om ze ..vrij te maken", d.i. om al de bronnen en wellen (putten ook, die gedurende den winter ongebruikt en verlaten, en door stormen en sneeuw-doolïng bedorven en ver- modderd waren, of met afval, onkruid en vuilnis verstopt geraakten), te zuiveren en in orde te brengen. Want het is zeer gewichtig, dat met 't openen van den voorjaars-arbeid menschen en dieren zuiver drinkwater heb ben. Den volgenden dag sedert de Christelijke tijden op Goeden Zaterdag, d.i. Paaschavond verzamelen zich de mannen na hun op het platteland bij de boerenbevolking altijd vroeg genuttigd avondeten, bij hoorn-geluid aan het ééne einde van de gomeentekom en met een zeker plechtig-vroolijk lawaai, waar in de vreugde over de komst van de lente te hooren ls, trekken ze door de gemeente. De jongemannen Joelen en Juichen van tijd tot tijd een „hujujuj!" en dansen een zeer typl- schen dans dien men ook gaande uitvoeren kan. Dit alles, om ook de gcmakzuchtlgen en luiaards uit te lokken om mee te gaan; want hoe meer er bij elkaar komen, hoe feestelij ker het gedoe is. Tegen dat ze door de ge meente gegaan zijn en het andere einde van liet dorp bereiken, is werkelijk een heele optocht ontstaan. Nu zijn ze allen bij elkaar en ze blijven staan, om de leiders te kiezen, die den grensrondgang voeren zullen, en om den heelen optocht te ordenen. In heel oude tijden waren de leiders en functionarissen olficieele personen van de gemeenschap zooals o.a. de toovenaar (de vóor-ChristcllJUc priester), dc medicijnman en anderen. Tegenwoordig kiezen de verza melden uit. hun midden de leiders, die ze voor hun traditioneele werkzaamheden noodig hebben, zooals; den voorman (rechter ge noemd) en zijn adjunct, den zangleider en vier oppassers, die over de orde te waken hebben, en eventueel ook nog anderen. Eer de optocht zijn gang begint, worden ook de zoog. „wetten van den grensrondgang" door den rechter plechtig bekend gemaakt. Er mag niemand die aan den grenstocht deel neemt, kwade gedachten of vijandelijke ge voelens in zich dragen; daarom mosten men schen. die op elkander boos zijn, hun vijan delijke gevoelens liefst voor Boed vergelen, maar tenminste opschorten gedurende den tocht. Verboden is slechte of grove woorden te zeggen of te vloeken cn te spuwen; ver boden is zich onbehoorlijk te vermaken of uitbundigheden te bedrijven. Wie tegen deze wetten zich vergrijpt, wordt door den rech ter naarmate van de sohuld, tot zus of zoo veel hazelroedenslagen veroordeeld, welke straf door den adjunct van den rechter misschien konden wij zijn over-ouden naam als „klap-meester" vertalen) na do uitspraak ook direct voltrokken wordt. Nadat alles zoo in orde gebracht Is, worden twee jonge mannen in tegenovergestelde richtingen uitgestuurd om op twee punten van de grens een vuur te maken en goed vol gens de regels, zonder rook en roet, te on derhouden. In oude tijden deed men dit om de booze geesten van de grens te verdrijven, cn tegenwoordig doet men het. om aan de vermoeide en in de kille voorjaarsnachtlucht verkleumde grens-gangers gelegenheid te ge- yen zich een beetje te verwarmen. Hierna begint do optocht zijn gang; het toortslicht en krachtige, zingende mannen stemmen verraden al uit de verte, waar ze gaan. Tegenwoordig worden meestal psalmen gezongen; maar vroeger zeker ook nog vóór enkele honderden jaren of zelfs korto ren tijd, werden liederen gezongen die meer of minder gelijk waren aan hetgeen de Pcer- Kodex (Codex?) uit de 16e eeuw nog voor ons bewaard heeft: „Wees geprezen, o Heere, met Uw zinnebeeld: de heerlijke, schitteren de zon, onze broer :\vees geprezen met onze Vrouw-Tante, de maan. en met onze zusjes: de mooie, glanzende sterren. Wees geprezen met onzen kleinen broer, den wind. die de wolken verdrijft en mooi weer brengt. Wees geprezen met ons schoonzusje: het water, dat zoo nuttig, smakelijk cn zuiver ls met on zen Heer-Oom: het machtige, krachtige, vroolijke vuur. Wees geprezen, o Heerc, met onze Oude Mcvrouwc: de Aarde, die ons allen voedt en onderhoudt". Deze zang is zonder eenigen twijfel ovcr- en overoud cn afkomstig uit de tijden toen de religie op dc vcreering van dc natuur verschijnselen opgebouwd was; maar ln de zen, hier aangehaalden vorm heeft hij al, ondeT den invloed van het Christendom, groote veranderingen ondergaan. Het eerst trekken de grens-gangers meest al langs de tarwe-bouwlanden. Hun zang wordt hier zooals ook verder van tijd tot tijd onderbroken door korte, bij den ge- 1> In Hongarije liggen de bouwlanden enz. meestal gedeeltelijk vèr van de boerenhui zen. dachtengang van het volk aangepaste be den: „O God. zegen onze velden, onze wijn gaarden, onze tuinen zegen onze gemeente en ons tehuis, ons dak, dat onze familie be schermt. Houd ver van onze gemeente brand; van onze velden en gaarden den hagel, de sprinkhanen en meikevers. Geef ons goeden oogst, dat wij door uw zegen brood genoeg hebben. Zegen ons vaderland, onze natie; zend ons rechtvaardigheid, geef ons goede wetten en goedé bestuurders. Zïgen ons met eendracht en vrede!" In streken en plaatsen, waar dit op Goe den Vrijdag niet gebeurd was, zoeken de grens-gangers bij deze gelegenheid alle bronnen en wellen op, om ze „vrij te maken". Zoo trekken de grens-gangers zingende en smeekende langs de grens van de tot de ge meente behoorende velden. Bij iederen heu vel. die deze grens aanduidt wordt stil ge houden en de hoorn geblazen; en de heuvels worden vernieuwd of in orde gebracht. Bij het eerste vuur dan, dat zij onderweg berei ken (ln enkele streken bij den tarweveld- grensheuvel) wordt stil gehouden. Zij ver warmen zich een beetje en terwijl dit gebeurt werden degenen, die zich onderweg niet met behoorlijken ernst gedragen, niet meege zongen of zich op andere wijze tegen de grensstad-wetten misdragen hebben, door de oppassers officieel gemeld en naar de re gels van de door den rechter bekend gemaak te grenstocht-statuten bestraft. Er worden ook met enkele hazelroeden-klappen diege nen met groote ceremonie bestraft, die al meerdere jaren den grens-rondgang mede gedaan hadden, maar de grenslijn en de grensheuvels desondanks niet aanwijzen kunnen. Helaas moet ik berichten, dat onder nauwkeurige waarneming van de ertoe be hoorende ceremoniën, ook de jonge mannen, die den grensrondgang den eersten keer meedoen om de beurt enkele voeten-klappen ontvangen, die ten doel hebben, dat zij stel lig niet vergeten, waar de grensheuvels lig gen. Den fijnvoalenden lezer, die door deze onrechtvaardigheid verontwaardigd is. kan ik gerust stellen met de verzekering, dat deze eigenaardige voorzorg door de betreffenden nooit als iets beschamends of gruwelijks wordt, beschouwd. Integendeel, de klappen worden als een soort van eere-slag („ridder slag" te zeggen zou een beetje teveel zijn) ontvangen, want het wordt als een eer opge vat dat men al aan den grensrondgang mag deelnemen, dus beschouwd wordt als een ernstig, volwassen jonkman. Op deze manier wordt langs de heele ge meente een grens-lijn getrokken en ook bij het tweede vuur stil gehouden. Als de grens rondgang geëindigd is, verzamelen zich de deelnemers in de omheining van de kerk, waar ze door den rechter zeer ernstig ver maand worden, dat ze deze, van de voor ouders overgeëfde oer-oude gewoonte in eere moeten houden en ieder jaar waarnemen. Als de grens-rondgang geëindigd is, begint in het Oosten de dageraad te schemeren. Deze schemeruren gebruiken de jonge man nen om de al gedurende de Goede-week klaar gemaakte, met kleurige linten, roode Paasch- eieren en bont papier versierde dennentak ken op den top van de huispoort te steken, waar het geliefde meisje woont. Het is heusch een aardig gezicht, dat de voor Paschen met bijzondere zorg gezuiverde straten op Paasch-morgen aanbieden van zulke dorpen, waar. deze gewoonte nog bestaat. Bijna van iedere poort buigen zich dennetakken naar de straat met de in de frissche morgen lucht waaiende veelkleurige linten en ver sierselen. Aan het getal der dennetakken kan men ook zien, hoeveel opgegroeide meis jes in het huis zijn, want aardige, flinke meisjes krijgen meestal een dennetakje op Paasclimorgen. Zoodra de zon opkomt gaan de meisjes met hare kannen en emmers naar de gemeente- of straat-put, om water te ha len. Wel is dit haar alledaagsche werk. maar op Paaschinorgen wordt het met bijzondere vlijt verricht; want natuurlijk moet men be kijken en daarna met de vriendinnen een beetje bepraten en becritiseeren de denne takken die de andere meisjes gekregen heb ben. Krijgt een meisje geen hulde op haar huis op deze manier, dan wordt dit als een groot gemis beschouwd en is er reden genoeg 0111 zich te schamen, want het is een teeken dat het meisje gegronde aanleiding gegeven heeft om over haar gedrag ontevreden te zijn, of er Ls niemand die aan haar gedacht heeft, wat ook geen oorzaak is om zich op te be roemen. (Nadruk verboden; auteursrecht voorbe houden). De Stoelenmatster, door GUT DE MAUPASSANT Het liep tegen het einde van het diner, dat de markies de Bertrans ter gelegenheid van de opening van de jacht had gegeven. Acht jagers, vijf jonge vrouwen en de plat- telandsdokter zaten om de groote, hel ver lichte tafel, die bedekt was met bloemen en fruit. Men begon over de liefde te spreken, en er ontspon zich een heftig twistgesprek over de vraag of iemand in zijn leven eens of meer malen kon liefhebben. Men bracht voorbeel den te berde van menschen, die slechts één maal werkelijk lief gehad hadden; er waren er die wisten te vertellen van anderen, die verscheidene keeren en met groote hevigheid hadden lief gehad. Over het algemeen waren de mannen het er over eens, dat de liefde, als een ziekte, verschillende malen bij een zelfden mensch kan aankloppen, en dat dat kloppen lang niet altijd een zacht, bijna onhoorbaar tikje is. En hoewel daar niet veel op te zeg gen was, beweerden de vrouwen, die zich nu eenmaal meer laten lelden door de romantiek dan door de werkelijkheid, dat de liefde, de ware liefde, la grande passion, een mensch maar éénmaal overkomt; en dat hij is als een bliksemstraal, dat het hart dat er éénmaal door getroffen is, achterblijft als een ver brande, verkoolde ruïne, waarin geen enkel ander sterk gevoel meer gelegenheid tot kie men heeft. De markies, die veel lief gehad had, be streed die theorie met vuur: „Ik zeg jullie, dat men meer dan eens kan liefhebben met al zijn kracht en zijn heele ziel. Jullie hebt het daar over menschen, die zich gedood hebben omdat zij zoo lief had den. en wilt. daarmee bewijzen, dat oen twee de groote liefde iets onmogelijks is. Ik zeg u dat zij weer Hef gehad zouden hebben, als zij niet de stommiteit hadden begaan, zich zelf alle kans daarop te benemen. Zij, die kunnen liefhebben zijn als dronkaards wie eens gedronken heeft zal weer drinken, wie eens lief gehad heeft, zal weer liefhebben. Het is alleen een kwestie van temperament". Men nam den dokter als bemiddelaar, en vroeg hem, ouden Parijzenaar, die zich op het land teruggetrokken had, naar zijn oor deel. Ongelukkigerwijze had hij dat niet. „Zooals de markies gezegd heeft, het is een kwestie van temperament; wat mij betreft, ik heb iemand gekend, die vijf en vijftig jaar achter elkaar heeft liefgehad totdat ze stierf". De markiezin klapte in haar handen. „Zie je wel! Er bestaan nog wel echte mooie gevoelens! Stel je voor, dat iemand je zoo lief heeft! Vijf en vijftig jaar lang te leven met steeds dezelfde liefde en toewij ding om je heen! Wat moet de man, die zoo lief gehad is, een gelukkig leven gehad heb ben!" De dokter glimlachte: „U hebt gelijk, Madame dat degene, die liefgehad werd, een man was. En u kent hem ook wel, het is M. Chouquet, de apotheker. En de vrouw hebt u ook gekend, dat was die oude stoelenmatster, die geregeld leder jaar op het kasteel kwam. Maar ik zal u de heele geschiedenis wel vertellen". De geestdrift bij de dames was eenigszins gezakt; en op hun gezichten lag een min achtende uitdrukking, alsof liefde iets was. dat alleen beschaafde, verfijnde menschen aangaat. De dokter hernam: „Drie maanden geleden werd ik aan het sterfbed van die oude vrouw geroepen. Ze was den vorigen avond in haar woonwagen in het dorp gekomen, met het paard, dat u wel kent en de twee groote zwarte honden, die haar vrienden en bewakers waren. De pastoor was er al. Ze wüde dat wij haar tes tament zouden teekenen als getuigen, en om dat wij anders niets van haar zonderlinge laatste wenschen zouden begrijpen, vertelde ze ons de geschiedenis van haar leven. Ik heb nog nooit zoo iets zonderlings en zieligs ge hoord. Haar vader was stoelenmatter en haar moeder stoelenmatster geweest. Ze had nooit in iets anders geleefd dan in haar woon wagen. Toen ze nog heel klein was. zwierf ze al £ri5-e dorf>en. ecn vuD, mager in lompen gehuld meisje. Bij den ingang van het dorp liet haar vader den woonwagen altijd staan, aan den kant van een sloot; daar werd dan het paard afgespannen, zoodat het kon gra zen: de hond ging liggen slapen met zijn kop op zijn poolen en het kleine meisje ging in het gras liggen, terwijl haar vader en moe der in de schaduw van de boomen langs den weg alle oude stoelen uit het dorp maakten. Meer dan het hoognoodige werd er in het woonwagengezin niet gesproken. Nadat er uit gemaakt was. wie het dorp rond zou gaan om met den roep: „Stoelen matten!" het werk op te halen, zetten zij zich naast of tegen over elkaar om het stroo te draaien. Als het kind te ver weg liep, of probeerde vriend schap te sluiten met het een of andere dorps kind, riep de nijdige stem van den vader haar achterna: „Wil je wel eens hier komen, klein kreng!" Dat waren de eenige lieve woorden, die ze ooit te hooren kreeg. Toen ze grooter werd, moest zij de kapotte stoelen gaan ophalen. Ze maakte van de ge legenheid gebruik om in een paar dorpen vriendschap te sluiten met een paar kinde ren.. maar ditmaal waren het hun ouders, die hen ruw terug riepen: „Wil je wel eens hier komen, kwajongen! En als ik je nog eens met dat woonwagenkind zie praten!" De kleine jongens gooiden haar dikwijls met steenen. De enkele stuivers, die een paar dames haar gegeven hadden .bewaarde ze zorgvul dig. Op een dag ze was toen elf toen ze door dit dorp zwierf, ontmoette ze achter hst kerkhof den kleinen Chouquet, die huilde omdat een vriendje hem twee stuivers afge pakt had. Die tranen van zoo'n kleinen, keu- rigen jongen, die volgens haar wel altijd vroolijk en gelukkig moest zijn, maakten haar totaal van streek. Ze ging naar hem toe en toen ze hoorde, waarover hij zoo'n ver driet had, stopte ze haar opgespaarde stui vertjes in zijn handen, zeven stuivers, die hij zonder veel gewetenswroeging aannam, ter wijl hij zijn tranen afveegde. Toen, half dol van vreugde, omhelsde zij hem. Hij liet haar begaan, want hij had al zijn aandacht nog bij het geld. Toen deed ze het nog eens; ze drukte hem vast tegen zich aan, en maakte zich uit de voeten. Wat ging er om in dat hoofdje? Is ze zich zoo gaan hechten aan dat kleine jongetje, omdat ze hem alles had gegeven, wat ze be zat, of omdat hij het was aan wten ze haar eerste zoen had gegeven? Het blijft altijd een mysterie, voor groote menschen en voor kleine kinderen. Maanden lang droomde ze van dat hoekje bij het kerkhof en van dien kleinen jongen. In de hoop, dat zij hem nog wel eens zou zien, stal ze geld van haar ouders, een stuiver hier, ecn stuiver daar, van geld dat zij kreeg als ze een gemaakte n stoel thuis moest brengen of een boodschap doen. Toen ze weer in het dorp kwam, had ze twee francs in haar zak, maar ze kreeg het kleine jongetje van den apotheker niet an ders te zien dan veilig opgeborgen achter de ramen van zijn vaders winkel. Haar liefde werd er niet minder om, toen ze hem daar zoo zag tusschen de groote, gekleurde flesschen in de groote etalage. De gedachte aan hem -bleef in haar leven, en toen ze hem het jaar daarop ont moette, toen hij achter de school aan het knikkeren was met zijn vriendjes, wierp ze zich op hem, greep hem in haar armen en zoende hem zoo heftig, dat hij begon te brullen van angst. Toen, om hem gerust te stellen, gaf zij hem haar geld: drie francs twintig, een ware schat, die hij met be= geerigc oogen bekeek. Hij nam het geld aan en liet zich lief kozen, zooveel als zij wilde. Vier jaar lang stopte ze hem al het geld toe, dat zij krijgen kon, en hij stak het in zijn zak en liet zich door haar zoenen. Eén keer waren het dertig stuivers, één keer twee francs, één keer twaalf stuivers! (ze-: huilde van vernedering en verdriet, maar het was een slecht, jaar geweest) en de vier de keer een groot dik vijf francsbuk, waar; over hij tevreden grinnikte. Ze dacht aan niets anders dan aan hem; en hij wachtte haar terugkomst af met een zeker ongeduld en liep haar hard tegemoet, als hij haar zag, wat het hart van het meisje bijna deed springen van geluk. Toen verdween hij. Hij was nu naar de universiteit gegaan. Na veel handig gevraag kwam zij er achter. Toen begon ze al haar diplomatie in het werk te stellen om haar ouders tot een verandering in het jaarlijksche programma te bewegen, zoodat ze hier in de vacanties door zouden komen. Ze slaag; de, maar na een jaar van gekonkel en ge; draai. Ze had hem toen in twee jaar niet gezien; en ze herkende hem ternauwernood, zoo was hij veranderd, groot en knap ge worden, en zoozeer imponeerde zijn jas met gouden knoopen haar. Hij deed net of hij haar niet herkende en liep haar met een trotsch gezicht voorbij. wordt van de hand gewezen- „Ik zou niet willen, dat iemand een van mijn boeken zou fézen, wanneer hij het vooraf op de film had gezien Radio hebben wij weliswaar in de herdershut in de bergen. Maar hier in huis komt hij niet. Zelf zal ik nooit voor de radio spreken." De verschrikkelijkste menschen, die Sigrid Undset kent, schijnen de professoren in de letteren te zijn en de journalisten. „Kon men tenminste maar zoolang wach ten. tot ik dood ben?" Zij is vastbesloten, haar particuliere leven zooveel mogelijk aan vreemde blikken te ont trekken. .Hamsun kon erg zijn", merkt zij op bij de gedachte aan een litteratuurhistoricus, die na de Hamsunbiografie een levensschets van Sigrid Undset wil schrijven. „Maar ik zal nog veel erger worden De meening, dat er onder de lezers van haar boeken velen zouden kunnen zijn. die zich ook voor het leven der schrijfster inte,- resseeren is haar vreemd, onbegrijpelijk. ..Ik heb nooit, wanneer ik een boek las, den wensch gehad, den schrijver er van te leeren kennen." Van de Duit-sche litteratuur, die Sigrid Undset weinig kent, komt ons gesprek op "net. Amcrikaanschc geestelijke leven- Op de tafel liggen dikke boeken van Amerikaansche ge schiedenis en. terwijl zij voor het eerst leven diger wordt, vertelt de schrijfster van de lyriek, die achter Amcrikaanschc klooster muren is gegroeid. Mijn vraag naar haar houding ten opzichte van het Amerikanisme, beantwoordt zij met een paradox: „Ik geloof, dat er in Amerika minder Ame- ricanisme bestaat dan hier in Europa". KloostervredeHet woord is gezegd, dat dc richting der gedachten wijst. Ik onwe tende, verneem, dat er m Amerika kloosters zijn, zie en hoor, dat mevrouw Undset een ander mensch wordt. De groote kamer is maar schaars verlicht; onduidelijk teekenen zich aan den wand de oude heiligenbeelden af. Het is, of mijn oogkleppen worden wegge nomen. Hoe totaal verkeerd heb ik de schrijfster van Kristin Lavransdaltar en Olay Audunsson beoordeeld. Een sagenfiguur is zij zelf, zij behoort tot de middeleeuwen, niet tot onzen tijd. (Nadruk verboden). PAUL ÖRASSMANN. Toen huilde ze twee dagen lang. en vaa toen af heeft ze aan één stuk door gele den. Ieder jaar kwam ze terug; liep zijn huis voorbij zonder hem te durven groeten cn zonder dat hij haar ook maar met een b!.k waardig keurde. Ze hield oneindig veel vaa hem. Ze zei tegen me: ..Hij was de eenige man, die ik op de wereld gezien heb", ma» neer de dokter: „ik weet ternauwernood, dat er ook anderen bestaan hebben". Haar ouders stierven. Ze zette het stoelen- matten voort, maar ze nam twee honden in plaats van één, twee afschuwelijke hon» den, waar iedereen bang voor was. Op een dag, toen ze weer het dorp hier inkwam, waar haar hart het hee!e jaar bleef zag ze een jonge vrouw uit den win kel van den man komen, dien ze lief had. Het. was zijn vrouw. Hij was getrouwd. Dien avond gooide ze zich in de poel, die op het plein midden in het dorp was. Een dronken kerel, die langs kwam, haalde haar eruit en droeg haar naar de apotheek. De jonge Chouquet kwam naar beneden om haar weer bij te brengen, en, zonder dat hij haar scheen te he-kenncn, kleedde hij haar uit. wreef haar warm en zei toen wre velig tegen haar: „Doe dan ook niet zoo stom! Je lijkt wel gek!" Dat was genoeg. Hij had wat tegen haar gezegd! Het maakte haar maanden lang gelukkig. Hij wilde niets hebben voor de moeite, die ze hem veroorzaakt had, al s-ond ze erop om hem te betalen. Zoo ging haar leven voóbij. Ze matte stoelen, terwijl ze aan Chouquet dacht. Eens in een jaar zag ze hem. Ze maakte er een gewoonte van de voorraad uit haar meau cijnkastje bij hem aan te vullen en zoo kon ze hem van dicht bij zien en spreken en hem zelfs nog geld geven. Zooals ik u al gezegd heb is ze van het voorjaar gestorven. Nadat ze me deze hce'.e geschiedenis verteld had, vroeg ze mij alles, dat, ze gedurende haar leven opgespaard had aan den man te willen geven, dien ze hef gehad had, want voor hem had ze alleen maar gewerkt en gespaard en zelfs honger geleden, opdat hij tenminste één keer, na haar dood, aan haar denken zou. En toen gaf ze me twee duizend drie horu- derd zeven en twintig francs. De zeven en twintig franc gaf ik aan den pastoor voor de begrafenis, en de rest nam ik mee. Den volgenden morgen ging ik naar de Chouquets. Ze hadden net koffie <gedron» ken en zaten tegenover elkaar, rood en dik en weldoorvoed. Ik moest gaan zitten; ik moest een glaasje kirsch drinken; en ik begon mijn verhaal een beetje angstig, want ik was bang, dat ze zouden gaan huilen. Chouquet sprong met een verontwaardigd gezicht op, zoodra hij hoorde, dat die zwerf ster, die stoelenmatster, dat woonwagen - mensch, van hem gehouden had. Zijn vrouw zei, even verontwaardigd als hij: „De feeks! De feeks!' Meer kon ze niet uitbrengen. Hij was opgestaan en liep met groote passen achter de tafel heen en weer, terwijl hij stotterde: „Begrijp je zoo iets, dokter? Dat een man als ik zoo iets vreeselijks moet overkomen! O, als ze nog maar leefde, dan stuurde ik de politie op haar af!" Ik was volmaakt verbluft. Maar ik moest mijn opdracht verder vyrvullen. Ik hernam: „Ze heeft me opgedragen u haar spaao duitjes ter hand te stellen, twee duizend drie honderd francs. Misschien is het beter het geld aan de annen te geven als u de zaak zoo opvat". Ze keken me weifelend aan, de man en de vrouw. Ik nam het geld uit mijn zak, en vroeg; „Wat wilt u?" Madame Chouquet was de eerste, die wat zei: „Maar als het nu de laatste wensch van die arme vrouw was.kunnen iwe het moeilijk weigeren". De man zei een beetje verlegen: „We zouden er altijd wat voor de kinderen van kunnen koopen". Ik zei droogjes: ..Zooals u wilt". Hij zei weer: „Geeft u het in alle gevalle maar, we zullen er altijd wel een goed werk mee kunnen doen". Ik gaf hem het geld, groette en vertrok. Den volgenden morgen kwam Chouquet bij me en zei: „Die vrouw heeft haar wagen hier laten staan. Wat gaat u daar mee doen?" „Niets, neemt u hem maar als u wilt". ..Prachtig, ik kan hem goed gebruiken om mijn gereedschappen in niijn moestuin in op te bergen". Hij ging weg. Ik riep hem weer terug. „Haar paard en de twee honden zijn er ook nog. Wilt u die niet- hebben?" Hij bleef ver baasd staan. „Die? Nee, dank u. wat zou ik daar mee moeten doen?" En hij lachte. Toen gaf hij mij een hand. Ik heb hem aangenomen- In zoo'n dorp als hier moe te a de dokter en de apotheker geen vijanden zijn. Ik heb de honden gehouden. Dc pastoor heeft het paard genomen. Chouquet heeft den wagen in gebruik en voor het geld heeft hij vijf spoorwegaandeelen gekocht. Dat is de eenige groote liefde, die ik in mijn leven meegemaakt heb. De dokter zweeg. Toen zuchtte de markiezin, die tranen m haar oogen had: „Zoo kunnen toch alléén vrouwen maar lief hebben!" EEN „WITKIEL" ALS ROMAN SCHRIJVER. Wie gaarne iets wil weten van den zelfkant van het leven in groote steden (in dit geval van Liverpool) moet eens het pas verschenen Engelsche boek „Drift" lezen, door James Hanley. Deze schrijver was tot voor kort nog een pakjesdrager, of „witkiel": vroeger was hij zeeman. Toen te oorlog uitbrak, in 1914, gaf hij zijn beroep van zeeman er aan en nam dienst, in het Canadeesche leger. In 1919 werd hij witkiel aan het station te Bootle. Hij had altijd het verlangen, „zich gedruk te zien" en begon met het schrijven van korte verhalen. Eén van deze, getiteld „De prijs van het brood" werd opgenomen in het Pa- rij sche blad „Clarté". En nu heeft de ex-witkiel zich met succes aan grooter werk gewaagd. EEN ONZICHTBARE BRIL. Heel veel menschen vrouwen vooral moesten eigenlijk aldoor een bril dragen, maar doen dit niet, óf omdat zij vinden dat een bril hun niet staat óf omdat brillen zoo moeilijk te dragen zijn bij de tegenwoordige nauwslulter.de dameshoeden. Maar nu is er een uitvinding gedaan, waar door het mogelijk ls, ae oogen te hulp te ko men zonder dat een bril op den neus wordt gezet. Dit gaat door de zoogenaamde contact lens, een kleine lens, die zoo wordt gesleprti dat. zij werkt ais een briileglas en aan den oogappel kan worden bevestigd. Deze lens is voor anderen niet zichtbaar: zij draait met den oogappel mee en niemand d;m cl8 drager ujci'kt iets vaa haar aanwezigheid. (Bijzondere correspondentie). (Dienst van de United Telegraph). Slechts één keer had ik haar vroeger ge zien. Dest«>ds, toen Sigrid Undset in het Con certgebouw te Stockholm van koning Gustaaf het olauwe diploma met vergulde letters in ontvangst nam de nalatenschap van den dynamiet-uitvinder Alfred Nobel voor den- geen, die „de menschheid in ideëel opzicht den grootsten dienst heeft bewezen Zonder een spier te vertrekken had de schrijfster bij de plechtigheid op het met klimop getooide tooneel gezeten tusschen de wetenschappelijke bekroonden en leden van dc academie. Waardig en afgemeten stapte zij naar den koning en even gelaten weer naar haar plaats terug, zonder te letten op de stormachtige toejuichingen- Alsof zij iede ren dag een Nobelprijs ontving —flitste het door mijn brein- Is het werkelijk trots, of alleen het masker, om innerlijke onzekerheid to verbergen? Tere Orjasater, de lyricus en dramaticus, is mijn begeleider naar Bjerkebak. Het vorig jaar heeft het Noorsche Storthing den boe rendichter uit het Gudbrandsdal levenslang een eeresubsidie toegekend; voor het buiten land zijn zijn in het melodieuze „Landsmaal" geschreven gedichten ontoegankelijk; zelfs in de gebruikelijke Noorsche taal kunnen zij niet worden weergegeven. Dit verhindert helaas, dat de zeer krachtige, eigenaardige poëzie van de nieuw-Noorsche boerentaal een plaats kan Innemen ln de wereldlitteratuur. Aan den uitgang van Lillehammer, ver moedelijk de mooist gelegen Noorsche pro vinciestad, heeft Sigrid Undset haar huis gebouwd ln den stijl van de oude Gudbrands- daler boerenhofsteden. Lillehammer ligt niet zoo ver van da groote verkeerswegen als ten blik op dc kaart zou laten vermoeden. Het is een druk bezochte toeristenplaats geworden, waar des zomers en des winters in beide jaargetijden is het „seizoen" alle wereld talen gehoord worden- Maar tot den heuvel, waar Sigrid Undset aan de Berkenbeek uit de ruw gehakte boomstammen van het Gud brandsdal haar „Dölestuga" liet optrekken, dringt de onrust niet door Angstvallig !el de schrijfster er op, dat de vrede van het huis wordt, bewaard. Geen enkele vreemde ling verkrijgt toegang tot haar alleen aan Tore Orjasater, den ouden vriend van me vrouw Undset heb ik de uitnoodiging te danken. Aan de blankgeschuurde eikenhouten tafel van de ,5torstuga". de groote kamer. zit. ik tegenover de schrijfster. Geheel, zooals ik haar in mijn herinnering had: ongenaak baar, eenigszins onbehouwen, met een bittere trek om de mondhoeken. Doordringend richt zij haar wijd-open oogen op den bezoeker tegenover baar; zelaen komt er een glim lachje op haar gezicht, dat bij deze vrouw op rijpen leeftijd nog steeds de kenteekencn van eigenaardige, verstarde schoonheid draagt. Scherp en onverbiddelijk is haar critiek, haar meening over menschen en menschen- werk. Zonder veel omhaal, zonder vergoelij king oordeelt en veroordeelt zij; elk com promis schijnt onmogelijk Toevallig komt ons gesprek op moderne dingen, op film en radio. „Mijn boeken verfilmen? Nooit!" Sigrid Undset richt zich geheel op en ziet mij ern stig aan. Mijn tegenwerping, dat de film, ook al zou zij natuurlijk veel herzien en wijzigen, toch misschien menigeen den weg naar het boek cn dei; uitgever zou kunnen wijzen,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 18