UIT VERGEELDE PAPERASSEN. KONINGINNEDAG TE PONTIANAK. UIT DE WILDERNIS ERHEEN. AAN DE OEVERS VAN DE SEINE. (.Uit de geschiedenis van Nederlandsch-Indië door P. J. ZüRCHER. Oude zeden en gewoonten. Indië is Indië niet meer". De wijze, waarop de betere klasse in het ■oude Batavia leefde, zal menigeen een open baring zijn en niet het minst voor hen, die Indie uit eigen ervaring kennen. De toonaangevende klasse was al vroeg bij de hand. Om half vijf in den morgen werd het morgensehot reeds door het wachtschip afgevuurd. Dit is wel zeer vroeg als men be denkt, dat de zon eerst tusschen half zes en zes uur opkomt. Men stond dan in den regel eerst om vijf op, gebruikte een kop koffie ■deze gewoonte is men tot den huldigen dag trouw gebleven en rookte de morgenpijp met geurige varina. Een enkele nam een bad, maar de meesten bleven in slaapbroek en kabaja en echt oud-Hollandsch met een linnen muts op het hoofd, op de stoep zitten om het verdere ontwatóngsproces in de hand te werken. Weer anderen legden be zoeken af. De Gouverneur-generaal ontving al om zes uur bezoekers. De vergaderingen van Schepenen vingen om zeven uur aan. En ongeveer gelijktijdig ving de kantoor-arbeid ook aan. Er bleef dus maar weinig tijd over om te ontbijten. In tegenstelling met de ne gentiende eeuw kwam men.vroeg van kan toor terug en als men dan gegeten en ge slapen (het „be/oemde" middagdutje!) had, had de dag verder vrijwel hetzelfde verloop als nog heden ten dage op een binnenplaats, Dat middagdutje is wel altijd min of meer troetelkind van het Hollandsch-Indische le ven geweest. Vooral in de ambtenaarswereld maakte men en nog! er een gewetens zaak van. Handel zegt: „Wij hebben geen tijd om n dutje te doen", maar de lijfarts van Jan Pietera. Coen, Bontius dacht er anders over en zeide reeds, dat men van 124 uur niet arbeiden, doch rusten moet. Hij vindt dit be slist. noodig. En zoo is dat middagslaapje, van oudsher, een gewoonte. Alleen harde werkers, menschen die geen last van hun zenuwen hadden, gelijk de Gouverneur en de klerken, speenden zich zooveel mogelijk van rust in de middaguren, maar de minderheid gaf er zich aan over en strekte zich behaaglijk, op een rustbank uit, waarbij men zich dan door een slaaf koelte liet toewuiven. Men sloot het huis goed dicht, zoogenaamd, om den zee wind, die niet goed heette, buiten te sluiten. Dan. werd er soms nog wat gewerkt en om vijf uur dronk men thee, gelijk nog heden dg gewoonte is. Daarna gaf men zich aan ont spanning over. De een wandelde, de ander zat met vrouw en kinderen, netjes „opge doft" voor de deur, weer anderen gingen wat varen, of rijden en tegen dat dan de avond viel kwam men bij elkaar; er werd dan ge danst of kaart gespeeld en als om negen uur dc kasteelklok luidde, liet men zich door zijn laven met flambouwen naar huis brengen, tenzij men bleef soupeeren. En dan, na af loop, zat men nog wat op de stoep O, die stoep, bij onze voorvaderen! of aan den waterkant, en zoo, tegen elf uur ging men dan uiteen en naar bed. Dat soupeeren zou allicht doen veronder stellen, dat dit later op den avond plaats vond. Dit toch was geenszins het geval. Om zeven a acht uur gebruikte men het souper. Een eigenaardigheid mag het heeten, dat het leven in Indië nooit zoo heel veel gevarieerd heeft. Zoo is het souper van oudtijds, de avondmaaltijd van heden, die. naar Holland sch en trant, ook Hollandsche spijzen brengt. Maar dc hoofdmaaltijd was altijd om streeks twaalf uur des middags. Aanvanke lijk eenvoudig, duidden de latere menus op de bewijzen van het tegendeel. In de dagen van Coen mocht men zich aan een krokodil vergasten en die ,goet van smaeck" vinden en er van vermelden: „hebbe *r dickmaeJs aff gegeten", na hen komenden gaven Bontius gelijk, die niets van leguanen, schildpadden, slangen en kalongs (vliegende, reuzen-vleer muizen oftewel de legendarische vampir) moest hebben, omdat hij er vies van was, ter wijl zijn comtemporijnen er toch maar van smulden. Herten en wilde varkens (tjèlèngs), waarvan de omstreken van Batavia nog tot in het midden der achttiende eeuw wemel den 'troepen van twee- tot driehonderd var kens worden wel vernield), deden opgeld. Over de „hooggeroemde" rijsttafel hoort men en dit Is toch wel eigenaardig nim mer met veel ophef spreken. Bontius ver klaart ronduit, dat warme rijst slecht is voor de hersenen: men kan er ook blind van worden, zegt hij en als tegenmiddel geeft hij dan een rauwe haaienlever met zout. Hij, als dokter, kon 't weten, zij 't dan ook in afwij king met later-eeuwsche arvaringen zijner collega's. Hierdoor komt het dan ook vermoe delijk, dat wij daarvan zoo weinig afweten. Wel is er van bewaard gebleven, dat zij bij den hoofdmaaltijd min of meer bejegend schijnt te zijn geweest als een onbeduidend voorgerecht, laat ons zeggen, als een conces sie aan het ,,'s lands wijs, 's lands eer". In 1844 nog, in het midden van den tijd van het cultuur-stelsel, schrijft Bleeker: „Zelfs be hoort het, tot den minder goeden toon, rijst te nuttigen." Dit voortreffelijke, Indische gerecht schijnt van oudsher te kampen te hebben gehad met een zekere voorliefde voor vaderlandsche spijzen, die moeilijk te verkrijgen en daarom zeer duur en steeds een weinig bedorven, ransig, garstig of zuur en dus niet zoo heel gezond waren. De rijst heeft in dezen tweekamp wel zoo wat het onderspit gedol ven. Een harer grootste rivalen was wel de Indische kip. Deze nog heden ten dage. om haar verregaande magerte en smakeloosheid, berucht geworden vogel, die om die reden den specialen naam ontving (en behield) van. „vogel-ajam" (ajam, bet. kip), alsof zij een eigen soort in de Schepping represen teerde, deze ..vogel-ajam" stond en staat nog fier, als of zij inderdaad een aantrek kelijkheid vormde, op bijna alle mentis! Maar de rijsttafel stond min of meer in het teeken „dis-crediet" en men hield daar van alléén in den ietwat Vaderlandschen vorm en dan met den exotischen naam „grobbejak" als zJJ zoet was. Wij, „rijst- met-suiker-menschen", savoureerden dit ge recht alléénlijk, zijnde dit een soort rijstebrij met suiker, tamarinde, een glaasje wijn of arak en specerijen. Maar kalkoenen, die zeld zaam en zeer duur waren, stonden favoriet. Ook visch was gewild. Vleesch viel nlèt zoo in den smaak. En dit valt te begrijpen. Er was in hoofdzaak buffelvleesch te verkrijgen. Zij, die onze gezegende Indische Karbouwen kennen, zullen dien smaak kunnen billijken. Hij is. naar mijne meening. in de runderwe reld wel de minst plaisante vertegenwoordi ger van zijn soort- Bovendien waren er veel vleeschlooze dagen, want er werd slechts tweemaal in do week geslacht. De groote fcudden koeien, die tegen het einde der acht-» tiende eeuw in de Ommelanden van Batavia graasden, vormen het bezit van de rijke, Bataviasche landheeren. die de melk en bo ter daarvan bij zich aan huis verkochten. Dit laatste product werd behalve uit Hol land. ook uit Bengalen en de Kaap aange voerd. Valentijn vermeldt, dat groenten overvloe dig en goedkoop waren. De bemesting, van de Chineesche teelders, liet wel een en ander te wenschen over en daarin moest men zich maar niet verdiepen, gelijk ik vermeld vind. Wat den aardappel betreft, vond ik, dat men er in de eerste tijden den minder sraa- keiijken „patatter" consumeerde, (de ke- tella?), maar na den aanleg van Tjipanas, in 1746, kwam de goed ter naam en faam be kend staande aardappel. Toen men die later ook in Malang en Salatiga ging verbouwen, werd hij meer algemeen. In den aanvang ging hij zelfs voor een traktatie door. Ook kool. wortelen en andere groenten, kwamen in de laatste helft der achttiende eeuw uit de bovenlanden, t.w.: de bergstreken, gelijk nog heden ten dage. In den Oosthoek van Java is dè groententuin wel het Tengerge- bergte. Niettemin worden in 1834 nog aard appelen per advertentie aangeboden, die uit Holland zijn aangevoerd. Verdere délicatessen, die uit Holland wer den aangevoerd, en van meer degelijken aard waren, bestonden uit: pekelvleesch en zout spek voor den minderen man boter, kaas, ham, zalm, saucise de Bologne, haring, bokking, gerookte tong, terwijl velen onzer landgenooten geen verrassender geschenk kenden, dan een vaatje gepekelde .worst of een koek. Een zeer eigenaardig overblijfsel, nog uit den Compagnie's tijd, is het zoogenaamde „present-kaasje". Dit. in 1859 nog in de Java Bode geadverteerde, Edamsche product, ont ving men in die dagen met geestdrift en het wil voor een Hollander wat zéggen om in vervoering te geraken! tenzij het werd medegebracht door iemand, dien men dan wat ook wel gebeurde en dat dit „kaasje" in discrediet bracht! tevens verzocht „voort te helpen". Aan de bekende „kruiwagen- politiek" scheen men in die dagen „in den Oost" ongemeen het land te hebben. De prijzenpolitiek van toen levert al even zeer de noodige verrassingen. Toch doet men goed, bij de hierna te noemen prijzen, te be denken, dat het geld, in het tijdvak van 1690 1740, waarin het gangbaar was, zooveel schaarscher en derhalve duurder was. Doch los hiervan, vinden we vernield, dat te Ba tavia minstens een halve eeuw lang O, dames van onze eeuw, dit is om van te water tanden, sinds de vleeschprijzen elk halfjaar zoowat veranderen! door de zorg der Over hcid het vleesch op.vier stuivers het pond stond genoteerd. En in 1713 kost een hééle Bengaalsche os een z.g. kapater slechts 3;.< Rijksdaalder. Dit is dus nog géén tientje! In 1775 kost een varken van 2—5 Rds, en kon men voor slechts één Rijksdaalder veertien kippen er staat niet bij vermeld of ze van de beroemde soort der „vogel-ajam" zijn óf honderd eieren krijgen. En voor slechts één stuiver at met zich „ongansch" aan rijst en visch. Fancy-prijzen voor import-artike len. kwamen óók wel een voor. Dit valt te verklaren als men bedenkt, dat schepen wel eens niet aankwamen of groote vertraging ondervonden. Maar het dèrde schip, bracht dan toch weer de normale prijszetting. Zoo vind ik vermeld, dat tijdens de Napoleonti sche oorlogen de prijzen van Europeesche waren tot in het ongelooflijke opliepen. In 1801 kostte bij voorbeeld een Hollandsche ham.18 Rds. Daarentegen kostte deze in 1835 vijf gulden en een zoetemelksche kaas drie gulden. Over de gewoonten wil ik u, tot slot van dezen, nog iets vermakelijks vertellen. Dc gouverneur-generaal was nogal royaal met zijn diner-invitaties. Iemand, die maar éénigen rang bekleedde, kapiteins, of Hoofd commies, bij voorbeeld, had kans aan zijn disch te worden genoodigd, mits zij zich lie ten vergezellen door eigen bedienden in li vrei.. Daar dezen slaven waren, is het onnoo- dig te zeggen, welk een vreemd, om niet van zonderling te spreken, amalgaam, in wonder lijke apenrokjes uitgedost, het huis van den gastheer vulde. De Indische „deftigheid" had bij zulke gelegenheden een mooie kans zich te demonstreer en. Graag ,.deftig"doende. deden de wonderlijkste situaties zich voor. Want de Indischen hadden een natuurlijke antipathie tegen mes en vork. Deze waren hun geboren vijanden. Dan hadden zij een instinctieve neiging om ter sluiks, onder tafel hun schoenen uit te trappen en met apenbe- hendigheid hun lenige beenen om de stoel- sporten te slingeren, terwijl ze rustig met al hun vingers en met behulp van hun hagel witte tanden een „vogel-ajam", of ander beentje afkloven, op een wijze, die zelfs in een hedenaaagsch, burger-gezin, niet immer meer aanvaardbaar is. Zoo ziet men, dat de zeden wel zéér veran derd zijn. En zooals ik vroeger reeds schreef: „Indië is Indië niet meer", gaat ook in dit op zicht niet mank." EEN GEDENKTEEKEN VOOR DULCINEA. In de wijde vlakte van la Mancha, welke vlakte door het meesterwerk van Cervantes onsterfelijk is geworden, ligt het dorpje El Toboso, het vaderland van Dulcinea, aan wie „Don Quichotte", de ridder van de droeve figuur zijn liefde had gewijd. Slechts eenige windmolens rekken nun naakte armen naar den hemel uit en herinneren aan een der heldendaden van den beroemden zoon van dit landschap. In deze vredige eenzaamheid zal men nu een groot gedenkteeken oprich ten, hetwelke de herinnering aan Dulcinea van Toboso zal bewaren. Het ontwerp is af komstig van den beeldhouwer Garei-Gon zales. Het monument krijgt, een geweldig voetstuk, waarin een klein C ervan tes- museum zal worden ingericht. Het is met een prachtig fries en met een beeld van den dichter versierd. Twee trappen voeren naar het eigenlijke monument, waarvan de sok kel met de figuren van Don Quichotte. San- cho Panja en eenige andere personen uit den roman versierd is, terwijl de geheele bouw wordt versierd door het standbeeld van Dul cinea, die niet wordt voorgesteld door een eenvoudig boerenmeisje, zooals de wereld haar zag maar als een heldin, zooals haar gloeiende vereerder 'naar in zijn verbeel dingskracht had geschapen. DE SCHOONSTE IJSGROT DER WERELD. Er zijn prachtige, schitterende grotten in Europa, doch de schoonste is de ijsgrot van Koengoer, naar de medeaeeiing van Prof. Altberg te Leningrad. Vanwege het Hydrologisch Instituut te Leningrad werd in het vorig jaar een expe ditie uitgerust, die dit fantastische wonder der natuur onderzocht. De grotten, want er zijn er eigenlijk meer dan een, liggen onge veer twee K.M. van de stad Koengoer in het Westelijke deel van Centraal Oeral. Door een horizontaal liggende buis van nauwe lijks een meter middellijn, welke buis zich aan den voet van den steilen oever van de Sylwa bevindt, komt men in de grotten, welke een waar labyrinth van grotten én gangen vormen. 22 van deze grotten zijn be kend en ook eenige onderaardsche nieren,, waardoor het verder doordringen wordt be let. Het grootste deel van deze grotten is derhalve nog niet onderzocht en zal zeker nog tal van verrassingen opleveren. Maar ook reeds in het bekende deel zien we een wonderlijk gewirwar van gangen, zijgalerijen en zijpaden, die weer naar nieuwe geweldige grotten voeren. Naar den stand van den trechter en van de structuur van de bin nenste wanden mag worden aangenomen, dat de grot door een onderaadsche stroom werd gevormd, die hier binnenkomt en een verbinding van de Sylwa met de drie K.M. verwijderde rivier de Sohakwa vormt. In den zomer komt uit de nauwe gangen van de grotten een ijskoude wind. In den winter evenwel is de wind naar binnen gekeerd en daardoor zinkt de temperatuur van de voor ste grotten tot op 15 graden Celsius onder nul. In deze koude grotten heeft ach een ijs- ve-riering gevormd, eenig in haar soort en in schoonheid en rijkdom van vormen niet met andere grotten te vergelijken. In de gewelven van de eerste grotten, waarin we kwamen door de hierboven ge releveerde nauwe gang, vonden wij. zoo schrijft prof Altberg, geen ijsvorming. Van hier voerde een zeer nauwe schacht dieper naar een horizontale galerij, waarin het ge welf zoo laag is, dat men over den met ijs bedekten grond moet kruipen om voort te kunnen gaan. Nadat, wij zoo ongeveer vijf meter waren voortgekropen. kwamen wij aan een groote "grot, waarvan het gewelf met een wonderlijke versiering van kristallen en sprookjesachtige ijsbloemen was bedekt. Een verlichting niet- bengaalsch vuur bood een onvergetelijk schouwspel. Het licht "brak in myriaden van kristallen en ongekende kleu- renschoonheid. die in allerlei kleuren van den regenboog straalden. door een controleur B. B. Op 24 Augustus 19*s morgens om half zes lag ik nog heerlijk te slapen toen een woest geraas me wekte. Al turende dooi de gaatjes van mijn klamboe, on/tdekte ik In het schemerduister drie personen in pyjama's, met witte gezichten dus ras- genooten. Na mijn bezinning en halfslapende herse» «en bij eikaar gegaard te hebben, deed ik de klamboe op een kiertje en ontdekte: den assistent-resident van Slntang, den contro leur van de Boven Kapoeas en den dokter van Sanggan: ze deden met elkaar luidruch tige moeite om den „radja van Sekadon uit zijn dommel te wekken; dat lukte eindelijk en hij holde uit zijn bed. Deze drie blanken waren 's nachts om 3 uur met hun jacht aangekomen om mij mee te nemen naar de rimboe-wereldstad Pontianak. waar feesten werden gegeven ter eere van den verjaardag onzer geëerbiedigde Koningin. Ik had er al op gerekend; de bagage stond gepakt, düs vlug aangekleed, een sterke kop koffie op de voorgalerij, de boel geregeld op kantoor en al gauw zaten we heel gezellig met elkaar aan boord aan de bridgetafel en voelde ik me al „mijnheer". Daar ik juffrouw Fort una op mijn schoot had. die me prachtige kaarten toeschoof en me heldere ideeën influisterde, vonden de heeern dat ik het bridgen nog niet had ver leerd en ging ik dan ook met een aardige winst strijken. Zoo voeren we 6 dagen langs de breede Kapoeas. hier en daar eens aan leggende om een controleur op te nemen, die voor hetzelfde doel meeging en 30 Augustus, "s avonds om 8 uur kwam Pon tianak in zicht; wat deed dat goed. al die lichtjes en booten te zien. Net Rotterdam, alleen wat kleiner. Maar Pontianak was ge weldig vooruitgegaan en groot geworden en ik moest even wennen aan al die fietsen, auto's enwitte menschen. Dien nacht sliepen we nog aan boord en 's morgens om 6 uur was er reveille en moesten we ons klaar maken voor het of- ficieele gedeelte van het feest: receptie bij den Resident Dat aankleeden was een heel ding: om na 2 jaar rimboe weer eens een zwart pak aan te trekken met vest. stijf boord. das. manchetten en handschoenen, valt lang niet- mee. Maar het lukte toch en om 8 uur gingen we aan wal, erg onwennig in dat zwart. Om 9 uur begon de receptie, maar als ceremoniemeester moest ik om 8 uur present zijn. Tegen 9 uur kwam al het volk en stelden wij het op in de groote binnengalerijmilitairen, civiele ambtenaren, burgerij, Inlandsche vorsten, Inlandsche ambtenaren, leder naar hun rang; er waren zoowat 200 menschen (mannen, geen dames). Klokke 9 uur ging de deur open en stapten Resident en secretaris naar buiten, de Resi dent in groot uniform. De secretaris zei: „Het openbaar gehoor is geopend", en na korte speeches van den Militair Overste, den assiseivt-resident er. van den Sultan, nam de Resident het woord Het is altijd een mooi moment als je daar met elkaar, ver van het lieve vaderland, in diepen ernst de koningin herdenkt en het Wilhelmus wordt aangeheven. Na den toe spraak van den Resident werden de Indische onderscheidingen uitgereikt, die secretaris zei daarna: „Het openbaar gehoor is geslo ten", en hiermede was het officieele gedeelte afgeloopen en holde iedereen naar huis om het akelige zwarte pakje, waarvan het boord allang bezweken was. voor een wit te verwis selen. Om 11 uur was het weer aantreden in de soos, waar de assistent-resident aan alle B. B.-ambtenaren met hun dames champagne aanbood: daarna natuurlijk dansen tot laat in den middag en het ging er heel geanimeerd toe Ik schoof eerst niet veel angst cn moeite mijn eerste step, maar toen ging het weer en was ik niet te houden. Dien avond was er een groote fuif bij den Resident, gezellig en vrooüjk en zonder dat uitbundige lawaai, waar het in de soos meest al op uitloopt. Het begon met een speech van den Resident, en toen maar dansen tol 2 uur in den morgen; de buffetten waren ook keurig in orde; we bleven na afloop, als af gedankte ceremoniemeesters, nog even na boomen en toen naar bed. De volgenden morgen om 9 uur was er al weer best uursconferentie, waar alle B.B.'ers De Marché aux Puces. Licht en slagschaduw. Een bizarre chaos. De kooplieden en hun stijl. De straat der antiquiteiten. (Bijzondere correspondentie). Parijs, April. Bijna alles krijgt men er half cadeau en de vlooien geheel. Zij heeft drie ceelen, de vlooienmarkt, gelijk alles, dat de adem van het goddelijke aan zich heeft. Alles is er liefde- en vrede-rijk vereenigd, alle volken en alle waren der aarde en de lijm, die ze bijeen houdt, is modder cn geld, wat ten slotte hetzelfde is. Tusschen hooge stads* huizen, die haar vol verachting, den kalen achtermuur zonder ramen laten zien, die zich omgedraaid hebben, gelijk voor een onwaardig wezen, waarvan dc aanblik alleen al verontwaardigt, dat men om zoo te zeg* gen van zijn rug liet afglijden, hurkt de vlooienmarkt in het straat-vuil en is met de „pierrots", zooals de Parijzenaars ce mus- schen noemen, vergenoegd en leeft zijn pro- letardërsleven meer met vroolijk, strijdlustig rumoer dan met kalm burgerfatsoen. De verwaarloozing van de ellendige klanken, hutten stijgt bijna tot het sprookjesachtige en de verkeerde kleuren met haar fijne en allerfijnste nuances hebben iets onwezen* lijks, bekoorlijks, dat rijk is aan expressie. Het is nauwelijks te gelooven, dat in een beschaafde stad, bovendien nog in een cen trum van cultuur als Parijs, dergelijke menschelijke behuizingen mogelijk zijn. Zij zijn gelijk de diepe, zwarte slagschaduwen van een al te fel licht. En in haar somber heid gedijt ondanks het daverende zonlicht veel. dat anders vlucht in gesloten kamers. Vrouwen slenteren door den chaos, de zuige ling aan de borst, verliefde paartjes omhel zen cn kussen elkaar met ongebreidelde on gegeneerdheid; het leven gaat hier natuur lijk cn ongecompliceerd als een hond op straat. De eischen van de koopers en van de handelaars zijn bescheiden. Daar liggen op de aarde in oude sigarenkistjes verroeste knoopen. haar- en veiligheidsspelden, keurige glazen kralen, oude mode-tijdschriften, ver lezen driesous-crimineele-romans met nieuwe gratis geleverde vingerafdrukken, oude kleeren opgetast op een stapel even tal rijk aan kleuren als aan gaten. Versleten brokaatflarden, waarop misschien vroeger eens aristocratische, bleeke, slanke handen hebben gerust, liggen naast dikbuikige bur gerlijke slaapkamer-instrumenten en een stap verder biedt een jonge Russin eetwaren te kocp. Een oude vrouw houdt In een barak een hondenasyl en neemt moederlijk alle vcrschooierde. zwervende dieren op. Wanneer men zijn neus tegen de planken drukt, ziet men haar door de spleten zitten te midden van haar lievelingen, die kwispelend om haar heen springen, trouw en oprecht be* mind, met een goedhartig, verschrompeld gezicht, de haren bezemachtig uitstaand en die iets Langer zijn samengedraaid tot een kleine, hooge kuif. Alles is vol vuil, alleen de oogen hebben iets zuivers en de harde handen iets zachts in de streelende bewegin gen. Ondanks alle fantasie kan men zich niet voorstellen, waar al deze wezens slapen Er zijn te Parijs genoeg bedelaars, die in de buitenlucht overnachten en die geen behoorlijke jas hebben, dus is zoo'n hon« denleven in vergelijking met het hunne mis* schien benijdenswaard. Minder interessant, maar even luidruchtig en zijn bestaan krach tig in den omtrek verkondigend, krijscht een gramofoon uit oude en moderne succesnum mers telkens een paar maten. Zelfs an Beierschc jotCer kwettert zijn levensvreugde door den koperen hoorn, die betere dagen heeft gekend. De dikke, oude Poolsche jodin, ondanks de voorjaarswarnite gehuld in een dikken bontmantel, wier bor stelige haren even zwart zijn ais haar nagels, met haar bootachtige klompen, waar een paar voeten uit groeien als oude eiken, vormt een prachtig contrast met de stijl- lampen, die haar met hun slanke opstreven- de lijnen omringen. „Stijl" hebben zij beide, de eigenares en de goederen, alleen de jeugd heeft beide verlaten. Leerhandelaren hebben bouwvallige schoenen met liefde, speeksel en was weer op het vroegere gianspeil ge bracht en ze al naar hun artist leken of pe danten aanleg onverschillig geniaal op een hoop geworpen of smetteloos op een rij gezet. Er is een paar schoenen bij. dat vroeger wit moet zijn geweest. De versleten veter van de eene vlijt zich vol toewijding tegen een uit het lood geraakte heerenschoen. de andere, kaal. zonder veter, schijnt lijkbleek en droefgeestig. Op de straten zelf. tussohen de voetgangers slaan kooplieden hun koffers op en bieden zijden doeken, halssnoeren, sigarenaanstekers leoren tasschen, pullovers, zeep, kortom al lerhande mooie en zelfs nieuwe dingen aan. Eén straat Is cr, die met haar antiquiteiten werkelijk zooiets als cultuur rijk is. Neger plastieken met ongekend sterke gelaatsuit drukking. Indische en Chineesche vazen, smaakvol van kleur en vorm, oud borduur werk en oude sieraden en wie geluk heeft, kan ook een ouden echten Rembrandt op den kop tikken, voor hij door het stof of een jongen hond wordt geteisterd. Drie dagen per week duurt dit genoegen, dan wordt alles, voor zoover mogelijk, in de lood sen teruggebracht. De rest blijft onder den open hemel, toegedekt met de lappen, die de minste gaten hebben. Dicht tegen elkaar gedrukt en in een blzarren chaos geworpen op een hooo: het lot van al het waardelooze. En daar vieren de katten hun nachtelijke liefdesfeesten op. ANDRé ADORJAN. (Nadruk Verboden), met slaperige hoofden bij elkaar zaten om met den Resident al het wel en wee van de Boven Kapoeas te bespreken. Daarna waren wij, buicennienschen, zoo moe dat we Pon tianak verlieten en met drie groote auto's naar een plaatsje aan de kust tuften waar we in groote prauwen op zee roeiden. Het was een goede afwisseling nr al het gedans; we hadden echt schik en amuseerden ons als kinderen. Dien avond was er opening van de kermis in Pontianak. een leuke passarmalan. Eerst werd in dertigen optocht, de Resident voorop, het geheele terrein rondgewandeld, en alle stands, (ook één van mij met Dajak» sche voorwerpen) stalletjes en goktentjes bekeken en toen verzamelden we ons in „petit Scala", een aardige tent, waar druk gedanst en champagne gedronken werd en het weer een late boel werd. We raadpleegden nog eens de drie pro gramma's die we bij onze komst in Pontianak hadden ontvangen: le van de soos (vier bals, een cabaret-avond, twee matinée's, roulette, diner bij kaarslicht; 2c. van de passarmalam. (kermis) dansen, bioscoop, wedstrijden, spelen en 3e een dienst programma met conferenties, vergaderingen, besprekingen en receptie. Uit een en ander maakten we op. dat er zoowat geen moment was, dat je niets te doen had, wat achteraf bleek uit te komen, want tijd voor slapen en eten was er maar amper, maar dat haalden we wel weer in als we met de booten huiswaarts gingen naar onze eenzame posten. Maar zoover waren we gelukkig nog niet, want den volgenden morgen stonden we weer om half zeven op om naar de roeiwedstrljdcn te gaan. Om 7 uur zaten wc in een motor boot en gingen naar de start, waar alle booten (pl.m. 40 met pl.m. 1000 roeiers) al klaar lagen. Het was een buitengewoon aardig gezicht. Wij gingen met de eerste ploegen terug en zagen de rest van de tribune af. U hadt dat enthousiasme moeten zien cn hooren. Het roeien is hier de volkssport; alles leeft mee en er wordt druk gewed. Ik zat bij de sultansfamilie met r&toes (vrouwen van den sultan) cn kinderen die allen opgewonden waren van agitatie. Om 11 uur was het af geloopen en gingen wc in een groote 50 man's prauw naar dc soos. waar de champagnekur- ken weer vlogen om alle overwinningen en weddenschappen te vieren. Ondanks de warmte werd er weer druk gedanst., daarna nog wat tijd gevonden voor eten en rusten en 's avonds naar het feestterrein, waar een bioscoop ons wat kalm genot enwat rust verschafte. Den volgenden morgen om 7 uur naar den passar om den optocht te regelen. Er was reusachtige deelneming en het was een heel werk om alles voor elkaar te krijgen, daar er een 3000 menschen aan deelnamen onder wie 1500 schoolkinderen; (allen verkleedi met orkest en gezang, terwijl iedere groep als middelpunt een trophee had van hout. pa pier en doek. Eerst trokken we met muziek voorop het Chineesche kamp door cn toen de Europeesche wijk; van alle kanten werd vuurwerk afgestoken. Zoo'n optocht is een hcLsch lawaai met schreeuwende en bidden de Inlanders, en lawaaimuziek met bekkens en piep-violen van de Chineezen. Toen naar het feestterrein, waar de optocht ontbon den werd en de menschen zich op allerlei wijze konden vermaken. 's Middags werden met diverse autoriteiten de scholen bezocht, waar met allerlei spelen en versnaperingen de feesten gevierd wer den: de Resident en de Sultan gingen voorop in een auto en daar achter volgden voor de mop in een vrachtauto, de 2 assistent-resi denten, de controleurs, secretaris, eenige burgers,, allen in uniform met petten op, het was geen gezicht. De volgende dagen werkten we nog heel wat van de programma's af en maakten ou. nog een paar groote feesten mee bij den sultan, waarover een volgend maal. Na ruim een week waren de drukke jubi- leumdagen achter den rug. U ziet dat we hier, al is het ver van Holland, de nationale feesten flink meevieren. Je voelt je hier Juist misschien nog meer dan in Holland, op zulke dagen één, meer nationaal. Als hier in die dagen, en dat is dikwijls gebeurd, spontaan het mooie Wilhelmus wordt ge zongen, voel Je dat echt mee, meer dan ik in Holland ooit heb gehad; je voelt dan de éénheid van een kleine groep Hollanders in een ver land. Zondagmorgen om 9 uur verlieten we Pon» tlanak, allen op mijn huisboot, en na 10 dagen had ik mijn standplaats bereikt. Een andere controleur moest toen nog 4 dagen verder naar Poetoes Siban, de verste post in het binnenland van West Borneo, waar ik later ook een paar Jaar doorbracht. WAT NIET IEDEREEN WEET. In de kelders van het Parijsche stadhuis vindt men meer dan twee duizend miniatuur- kanonnen, eens het speelgoed van de Franse he prinsen. In Oost-Galicië werd een volkomen gaaf geraamte van een neushoorn gevonden. De neushoorn, die afkomstig is uit het diluviaal- tijdperk is 21/2 meter lang. Onder de oude manuscripten In het Brltsche museum te Londen, vindt men ook het oor spronkelijke protocol van het rehabilitatie» proces van de jonkvrouw van Orleans in het Jaar 1456- Men vroeg Talleyrand waarom hij niet zijn memoires schreef. Lachend antwoordde hij: ..Waarom? Ik weet heel zeker, dat mijn kamerdicnaai; en mijn kok ze zullen schrijven",

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 17