UIT VERGEELDE PAPERASSEN.
KONINGINNEDAG TE PONTIANAK.
UIT DE WILDERNIS ERHEEN.
AAN DE OEVERS VAN DE SEINE.
(.Uit de geschiedenis van Nederlandsch-Indië
door P. J. ZüRCHER.
Oude zeden en gewoonten. Indië is Indië
niet meer".
De wijze, waarop de betere klasse in het
■oude Batavia leefde, zal menigeen een open
baring zijn en niet het minst voor hen, die
Indie uit eigen ervaring kennen.
De toonaangevende klasse was al vroeg bij
de hand. Om half vijf in den morgen werd
het morgensehot reeds door het wachtschip
afgevuurd. Dit is wel zeer vroeg als men be
denkt, dat de zon eerst tusschen half zes en
zes uur opkomt. Men stond dan in den regel
eerst om vijf op, gebruikte een kop koffie
■deze gewoonte is men tot den huldigen dag
trouw gebleven en rookte de morgenpijp
met geurige varina. Een enkele nam een bad,
maar de meesten bleven in slaapbroek en
kabaja en echt oud-Hollandsch met
een linnen muts op het hoofd, op de stoep
zitten om het verdere ontwatóngsproces in
de hand te werken. Weer anderen legden be
zoeken af. De Gouverneur-generaal ontving
al om zes uur bezoekers. De vergaderingen
van Schepenen vingen om zeven uur aan. En
ongeveer gelijktijdig ving de kantoor-arbeid
ook aan. Er bleef dus maar weinig tijd over
om te ontbijten. In tegenstelling met de ne
gentiende eeuw kwam men.vroeg van kan
toor terug en als men dan gegeten en ge
slapen (het „be/oemde" middagdutje!) had,
had de dag verder vrijwel hetzelfde verloop
als nog heden ten dage op een binnenplaats,
Dat middagdutje is wel altijd min of meer
troetelkind van het Hollandsch-Indische le
ven geweest. Vooral in de ambtenaarswereld
maakte men en nog! er een gewetens
zaak van.
Handel zegt: „Wij hebben geen tijd om
n dutje te doen", maar de lijfarts van Jan
Pietera. Coen, Bontius dacht er anders over
en zeide reeds, dat men van 124 uur niet
arbeiden, doch rusten moet. Hij vindt dit be
slist. noodig. En zoo is dat middagslaapje, van
oudsher, een gewoonte. Alleen harde werkers,
menschen die geen last van hun zenuwen
hadden, gelijk de Gouverneur en de klerken,
speenden zich zooveel mogelijk van rust in
de middaguren, maar de minderheid gaf er
zich aan over en strekte zich behaaglijk, op
een rustbank uit, waarbij men zich dan door
een slaaf koelte liet toewuiven. Men sloot het
huis goed dicht, zoogenaamd, om den zee
wind, die niet goed heette, buiten te sluiten.
Dan. werd er soms nog wat gewerkt en om
vijf uur dronk men thee, gelijk nog heden
dg gewoonte is. Daarna gaf men zich aan ont
spanning over. De een wandelde, de ander
zat met vrouw en kinderen, netjes „opge
doft" voor de deur, weer anderen gingen wat
varen, of rijden en tegen dat dan de avond
viel kwam men bij elkaar; er werd dan ge
danst of kaart gespeeld en als om negen uur
dc kasteelklok luidde, liet men zich door zijn
laven met flambouwen naar huis brengen,
tenzij men bleef soupeeren. En dan, na af
loop, zat men nog wat op de stoep O, die
stoep, bij onze voorvaderen! of aan den
waterkant, en zoo, tegen elf uur ging men
dan uiteen en naar bed.
Dat soupeeren zou allicht doen veronder
stellen, dat dit later op den avond plaats
vond. Dit toch was geenszins het geval. Om
zeven a acht uur gebruikte men het souper.
Een eigenaardigheid mag het heeten, dat het
leven in Indië nooit zoo heel veel gevarieerd
heeft. Zoo is het souper van oudtijds, de
avondmaaltijd van heden, die. naar Holland
sch en trant, ook Hollandsche spijzen brengt.
Maar dc hoofdmaaltijd was altijd om
streeks twaalf uur des middags. Aanvanke
lijk eenvoudig, duidden de latere menus op
de bewijzen van het tegendeel. In de dagen
van Coen mocht men zich aan een krokodil
vergasten en die ,goet van smaeck" vinden
en er van vermelden: „hebbe *r dickmaeJs aff
gegeten", na hen komenden gaven Bontius
gelijk, die niets van leguanen, schildpadden,
slangen en kalongs (vliegende, reuzen-vleer
muizen oftewel de legendarische vampir)
moest hebben, omdat hij er vies van was, ter
wijl zijn comtemporijnen er toch maar van
smulden. Herten en wilde varkens (tjèlèngs),
waarvan de omstreken van Batavia nog tot
in het midden der achttiende eeuw wemel
den 'troepen van twee- tot driehonderd var
kens worden wel vernield), deden opgeld.
Over de „hooggeroemde" rijsttafel hoort
men en dit Is toch wel eigenaardig nim
mer met veel ophef spreken. Bontius ver
klaart ronduit, dat warme rijst slecht is voor
de hersenen: men kan er ook blind van
worden, zegt hij en als tegenmiddel geeft hij
dan een rauwe haaienlever met zout. Hij, als
dokter, kon 't weten, zij 't dan ook in afwij
king met later-eeuwsche arvaringen zijner
collega's. Hierdoor komt het dan ook vermoe
delijk, dat wij daarvan zoo weinig afweten.
Wel is er van bewaard gebleven, dat zij bij
den hoofdmaaltijd min of meer bejegend
schijnt te zijn geweest als een onbeduidend
voorgerecht, laat ons zeggen, als een conces
sie aan het ,,'s lands wijs, 's lands eer". In
1844 nog, in het midden van den tijd van het
cultuur-stelsel, schrijft Bleeker: „Zelfs be
hoort het, tot den minder goeden toon, rijst
te nuttigen."
Dit voortreffelijke, Indische gerecht schijnt
van oudsher te kampen te hebben gehad met
een zekere voorliefde voor vaderlandsche
spijzen, die moeilijk te verkrijgen en daarom
zeer duur en steeds een weinig bedorven,
ransig, garstig of zuur en dus niet zoo
heel gezond waren. De rijst heeft in dezen
tweekamp wel zoo wat het onderspit gedol
ven. Een harer grootste rivalen was wel de
Indische kip. Deze nog heden ten dage. om
haar verregaande magerte en smakeloosheid,
berucht geworden vogel, die om die reden
den specialen naam ontving (en behield)
van. „vogel-ajam" (ajam, bet. kip), alsof zij
een eigen soort in de Schepping represen
teerde, deze ..vogel-ajam" stond en staat
nog fier, als of zij inderdaad een aantrek
kelijkheid vormde, op bijna alle mentis!
Maar de rijsttafel stond min of meer in
het teeken „dis-crediet" en men hield daar
van alléén in den ietwat Vaderlandschen
vorm en dan met den exotischen naam
„grobbejak" als zJJ zoet was. Wij, „rijst-
met-suiker-menschen", savoureerden dit ge
recht alléénlijk, zijnde dit een soort rijstebrij
met suiker, tamarinde, een glaasje wijn of
arak en specerijen. Maar kalkoenen, die zeld
zaam en zeer duur waren, stonden favoriet.
Ook visch was gewild. Vleesch viel nlèt zoo
in den smaak. En dit valt te begrijpen. Er
was in hoofdzaak buffelvleesch te verkrijgen.
Zij, die onze gezegende Indische Karbouwen
kennen, zullen dien smaak kunnen billijken.
Hij is. naar mijne meening. in de runderwe
reld wel de minst plaisante vertegenwoordi
ger van zijn soort- Bovendien waren er veel
vleeschlooze dagen, want er werd slechts
tweemaal in do week geslacht. De groote
fcudden koeien, die tegen het einde der acht-»
tiende eeuw in de Ommelanden van Batavia
graasden, vormen het bezit van de rijke,
Bataviasche landheeren. die de melk en bo
ter daarvan bij zich aan huis verkochten.
Dit laatste product werd behalve uit Hol
land. ook uit Bengalen en de Kaap aange
voerd.
Valentijn vermeldt, dat groenten overvloe
dig en goedkoop waren. De bemesting, van
de Chineesche teelders, liet wel een en ander
te wenschen over en daarin moest men zich
maar niet verdiepen, gelijk ik vermeld vind.
Wat den aardappel betreft, vond ik, dat
men er in de eerste tijden den minder sraa-
keiijken „patatter" consumeerde, (de ke-
tella?), maar na den aanleg van Tjipanas, in
1746, kwam de goed ter naam en faam be
kend staande aardappel. Toen men die later
ook in Malang en Salatiga ging verbouwen,
werd hij meer algemeen. In den aanvang
ging hij zelfs voor een traktatie door. Ook
kool. wortelen en andere groenten, kwamen
in de laatste helft der achttiende eeuw uit
de bovenlanden, t.w.: de bergstreken, gelijk
nog heden ten dage. In den Oosthoek van
Java is dè groententuin wel het Tengerge-
bergte. Niettemin worden in 1834 nog aard
appelen per advertentie aangeboden, die uit
Holland zijn aangevoerd.
Verdere délicatessen, die uit Holland wer
den aangevoerd, en van meer degelijken aard
waren, bestonden uit: pekelvleesch en zout
spek voor den minderen man boter,
kaas, ham, zalm, saucise de Bologne, haring,
bokking, gerookte tong, terwijl velen onzer
landgenooten geen verrassender geschenk
kenden, dan een vaatje gepekelde .worst of
een koek.
Een zeer eigenaardig overblijfsel, nog uit
den Compagnie's tijd, is het zoogenaamde
„present-kaasje". Dit. in 1859 nog in de Java
Bode geadverteerde, Edamsche product, ont
ving men in die dagen met geestdrift en
het wil voor een Hollander wat zéggen om in
vervoering te geraken! tenzij het werd
medegebracht door iemand, dien men dan
wat ook wel gebeurde en dat dit „kaasje" in
discrediet bracht! tevens verzocht „voort
te helpen". Aan de bekende „kruiwagen-
politiek" scheen men in die dagen „in den
Oost" ongemeen het land te hebben.
De prijzenpolitiek van toen levert al even
zeer de noodige verrassingen. Toch doet men
goed, bij de hierna te noemen prijzen, te be
denken, dat het geld, in het tijdvak van 1690
1740, waarin het gangbaar was, zooveel
schaarscher en derhalve duurder was. Doch
los hiervan, vinden we vernield, dat te Ba
tavia minstens een halve eeuw lang O,
dames van onze eeuw, dit is om van te water
tanden, sinds de vleeschprijzen elk halfjaar
zoowat veranderen! door de zorg der Over
hcid het vleesch op.vier stuivers het pond
stond genoteerd. En in 1713 kost een hééle
Bengaalsche os een z.g. kapater slechts
3;.< Rijksdaalder. Dit is dus nog géén tientje!
In 1775 kost een varken van 2—5 Rds, en kon
men voor slechts één Rijksdaalder veertien
kippen er staat niet bij vermeld of ze van
de beroemde soort der „vogel-ajam" zijn
óf honderd eieren krijgen. En voor slechts
één stuiver at met zich „ongansch" aan rijst
en visch. Fancy-prijzen voor import-artike
len. kwamen óók wel een voor. Dit valt te
verklaren als men bedenkt, dat schepen wel
eens niet aankwamen of groote vertraging
ondervonden. Maar het dèrde schip, bracht
dan toch weer de normale prijszetting. Zoo
vind ik vermeld, dat tijdens de Napoleonti
sche oorlogen de prijzen van Europeesche
waren tot in het ongelooflijke opliepen. In
1801 kostte bij voorbeeld een Hollandsche
ham.18 Rds. Daarentegen kostte deze in
1835 vijf gulden en een zoetemelksche kaas
drie gulden.
Over de gewoonten wil ik u, tot slot van
dezen, nog iets vermakelijks vertellen.
Dc gouverneur-generaal was nogal royaal
met zijn diner-invitaties. Iemand, die maar
éénigen rang bekleedde, kapiteins, of Hoofd
commies, bij voorbeeld, had kans aan zijn
disch te worden genoodigd, mits zij zich lie
ten vergezellen door eigen bedienden in li
vrei.. Daar dezen slaven waren, is het onnoo-
dig te zeggen, welk een vreemd, om niet van
zonderling te spreken, amalgaam, in wonder
lijke apenrokjes uitgedost, het huis van den
gastheer vulde. De Indische „deftigheid" had
bij zulke gelegenheden een mooie kans zich
te demonstreer en. Graag ,.deftig"doende.
deden de wonderlijkste situaties zich voor.
Want de Indischen hadden een natuurlijke
antipathie tegen mes en vork. Deze waren
hun geboren vijanden. Dan hadden zij een
instinctieve neiging om ter sluiks, onder tafel
hun schoenen uit te trappen en met apenbe-
hendigheid hun lenige beenen om de stoel-
sporten te slingeren, terwijl ze rustig met al
hun vingers en met behulp van hun hagel
witte tanden een „vogel-ajam", of ander
beentje afkloven, op een wijze, die zelfs in
een hedenaaagsch, burger-gezin, niet immer
meer aanvaardbaar is.
Zoo ziet men, dat de zeden wel zéér veran
derd zijn. En zooals ik vroeger reeds schreef:
„Indië is Indië niet meer", gaat ook in dit op
zicht niet mank."
EEN GEDENKTEEKEN VOOR
DULCINEA.
In de wijde vlakte van la Mancha, welke
vlakte door het meesterwerk van Cervantes
onsterfelijk is geworden, ligt het dorpje El
Toboso, het vaderland van Dulcinea, aan wie
„Don Quichotte", de ridder van de droeve
figuur zijn liefde had gewijd. Slechts eenige
windmolens rekken nun naakte armen naar
den hemel uit en herinneren aan een der
heldendaden van den beroemden zoon van
dit landschap. In deze vredige eenzaamheid
zal men nu een groot gedenkteeken oprich
ten, hetwelke de herinnering aan Dulcinea
van Toboso zal bewaren. Het ontwerp is af
komstig van den beeldhouwer Garei-Gon
zales. Het monument krijgt, een geweldig
voetstuk, waarin een klein C ervan tes-
museum zal worden ingericht. Het is met een
prachtig fries en met een beeld van den
dichter versierd. Twee trappen voeren naar
het eigenlijke monument, waarvan de sok
kel met de figuren van Don Quichotte. San-
cho Panja en eenige andere personen uit den
roman versierd is, terwijl de geheele bouw
wordt versierd door het standbeeld van Dul
cinea, die niet wordt voorgesteld door een
eenvoudig boerenmeisje, zooals de wereld
haar zag maar als een heldin, zooals haar
gloeiende vereerder 'naar in zijn verbeel
dingskracht had geschapen.
DE SCHOONSTE IJSGROT DER
WERELD.
Er zijn prachtige, schitterende grotten in
Europa, doch de schoonste is de ijsgrot van
Koengoer, naar de medeaeeiing van Prof.
Altberg te Leningrad.
Vanwege het Hydrologisch Instituut te
Leningrad werd in het vorig jaar een expe
ditie uitgerust, die dit fantastische wonder
der natuur onderzocht. De grotten, want er
zijn er eigenlijk meer dan een, liggen onge
veer twee K.M. van de stad Koengoer in het
Westelijke deel van Centraal Oeral. Door
een horizontaal liggende buis van nauwe
lijks een meter middellijn, welke buis zich
aan den voet van den steilen oever van de
Sylwa bevindt, komt men in de grotten,
welke een waar labyrinth van grotten én
gangen vormen. 22 van deze grotten zijn be
kend en ook eenige onderaardsche nieren,,
waardoor het verder doordringen wordt be
let. Het grootste deel van deze grotten is
derhalve nog niet onderzocht en zal zeker
nog tal van verrassingen opleveren. Maar
ook reeds in het bekende deel zien we een
wonderlijk gewirwar van gangen, zijgalerijen
en zijpaden, die weer naar nieuwe geweldige
grotten voeren. Naar den stand van den
trechter en van de structuur van de bin
nenste wanden mag worden aangenomen,
dat de grot door een onderaadsche stroom
werd gevormd, die hier binnenkomt en een
verbinding van de Sylwa met de drie K.M.
verwijderde rivier de Sohakwa vormt. In den
zomer komt uit de nauwe gangen van de
grotten een ijskoude wind. In den winter
evenwel is de wind naar binnen gekeerd en
daardoor zinkt de temperatuur van de voor
ste grotten tot op 15 graden Celsius onder
nul.
In deze koude grotten heeft ach een ijs-
ve-riering gevormd, eenig in haar soort en
in schoonheid en rijkdom van vormen niet
met andere grotten te vergelijken.
In de gewelven van de eerste grotten,
waarin we kwamen door de hierboven ge
releveerde nauwe gang, vonden wij. zoo
schrijft prof Altberg, geen ijsvorming. Van
hier voerde een zeer nauwe schacht dieper
naar een horizontale galerij, waarin het ge
welf zoo laag is, dat men over den met ijs
bedekten grond moet kruipen om voort te
kunnen gaan. Nadat, wij zoo ongeveer vijf
meter waren voortgekropen. kwamen wij aan
een groote "grot, waarvan het gewelf met
een wonderlijke versiering van kristallen en
sprookjesachtige ijsbloemen was bedekt. Een
verlichting niet- bengaalsch vuur bood een
onvergetelijk schouwspel. Het licht "brak in
myriaden van kristallen en ongekende kleu-
renschoonheid. die in allerlei kleuren van
den regenboog straalden.
door een controleur B. B.
Op 24 Augustus 19*s morgens om
half zes lag ik nog heerlijk te slapen toen
een woest geraas me wekte. Al turende dooi
de gaatjes van mijn klamboe, on/tdekte ik
In het schemerduister drie personen in
pyjama's, met witte gezichten dus ras-
genooten.
Na mijn bezinning en halfslapende herse»
«en bij eikaar gegaard te hebben, deed ik
de klamboe op een kiertje en ontdekte: den
assistent-resident van Slntang, den contro
leur van de Boven Kapoeas en den dokter
van Sanggan: ze deden met elkaar luidruch
tige moeite om den „radja van Sekadon uit
zijn dommel te wekken; dat lukte eindelijk
en hij holde uit zijn bed.
Deze drie blanken waren 's nachts om 3
uur met hun jacht aangekomen om mij
mee te nemen naar de rimboe-wereldstad
Pontianak. waar feesten werden gegeven ter
eere van den verjaardag onzer geëerbiedigde
Koningin. Ik had er al op gerekend; de
bagage stond gepakt, düs vlug aangekleed,
een sterke kop koffie op de voorgalerij, de
boel geregeld op kantoor en al gauw zaten
we heel gezellig met elkaar aan boord aan
de bridgetafel en voelde ik me al „mijnheer".
Daar ik juffrouw Fort una op mijn schoot
had. die me prachtige kaarten toeschoof en
me heldere ideeën influisterde, vonden de
heeern dat ik het bridgen nog niet had ver
leerd en ging ik dan ook met een aardige
winst strijken. Zoo voeren we 6 dagen langs
de breede Kapoeas. hier en daar eens aan
leggende om een controleur op te nemen,
die voor hetzelfde doel meeging en 30
Augustus, "s avonds om 8 uur kwam Pon
tianak in zicht; wat deed dat goed. al die
lichtjes en booten te zien. Net Rotterdam,
alleen wat kleiner. Maar Pontianak was ge
weldig vooruitgegaan en groot geworden en
ik moest even wennen aan al die fietsen,
auto's enwitte menschen.
Dien nacht sliepen we nog aan boord en
's morgens om 6 uur was er reveille en
moesten we ons klaar maken voor het of-
ficieele gedeelte van het feest: receptie bij
den Resident Dat aankleeden was een heel
ding: om na 2 jaar rimboe weer eens een
zwart pak aan te trekken met vest. stijf
boord. das. manchetten en handschoenen,
valt lang niet- mee. Maar het lukte toch en
om 8 uur gingen we aan wal, erg onwennig
in dat zwart. Om 9 uur begon de receptie,
maar als ceremoniemeester moest ik om 8
uur present zijn. Tegen 9 uur kwam al het
volk en stelden wij het op in de groote
binnengalerijmilitairen, civiele ambtenaren,
burgerij, Inlandsche vorsten, Inlandsche
ambtenaren, leder naar hun rang; er waren
zoowat 200 menschen (mannen, geen dames).
Klokke 9 uur ging de deur open en stapten
Resident en secretaris naar buiten, de Resi
dent in groot uniform.
De secretaris zei: „Het openbaar gehoor
is geopend", en na korte speeches van den
Militair Overste, den assiseivt-resident er.
van den Sultan, nam de Resident het woord
Het is altijd een mooi moment als je daar
met elkaar, ver van het lieve vaderland, in
diepen ernst de koningin herdenkt en het
Wilhelmus wordt aangeheven. Na den toe
spraak van den Resident werden de Indische
onderscheidingen uitgereikt, die secretaris
zei daarna: „Het openbaar gehoor is geslo
ten", en hiermede was het officieele gedeelte
afgeloopen en holde iedereen naar huis om
het akelige zwarte pakje, waarvan het boord
allang bezweken was. voor een wit te verwis
selen. Om 11 uur was het weer aantreden
in de soos, waar de assistent-resident aan
alle B. B.-ambtenaren met hun dames
champagne aanbood: daarna natuurlijk
dansen tot laat in den middag en het ging
er heel geanimeerd toe Ik schoof eerst niet
veel angst cn moeite mijn eerste step, maar
toen ging het weer en was ik niet te
houden.
Dien avond was er een groote fuif bij den
Resident, gezellig en vrooüjk en zonder dat
uitbundige lawaai, waar het in de soos meest
al op uitloopt. Het begon met een speech
van den Resident, en toen maar dansen tol
2 uur in den morgen; de buffetten waren ook
keurig in orde; we bleven na afloop, als af
gedankte ceremoniemeesters, nog even na
boomen en toen naar bed.
De volgenden morgen om 9 uur was er al
weer best uursconferentie, waar alle B.B.'ers
De Marché aux Puces. Licht en slagschaduw.
Een bizarre chaos. De kooplieden en hun stijl. De
straat der antiquiteiten.
(Bijzondere correspondentie).
Parijs, April.
Bijna alles krijgt men er half cadeau en
de vlooien geheel. Zij heeft drie ceelen, de
vlooienmarkt, gelijk alles, dat de adem van
het goddelijke aan zich heeft. Alles is er
liefde- en vrede-rijk vereenigd, alle volken
en alle waren der aarde en de lijm, die
ze bijeen houdt, is modder cn geld, wat ten
slotte hetzelfde is. Tusschen hooge stads*
huizen, die haar vol verachting, den kalen
achtermuur zonder ramen laten zien, die
zich omgedraaid hebben, gelijk voor een
onwaardig wezen, waarvan dc aanblik alleen
al verontwaardigt, dat men om zoo te zeg*
gen van zijn rug liet afglijden, hurkt de
vlooienmarkt in het straat-vuil en is met de
„pierrots", zooals de Parijzenaars ce mus-
schen noemen, vergenoegd en leeft zijn pro-
letardërsleven meer met vroolijk, strijdlustig
rumoer dan met kalm burgerfatsoen. De
verwaarloozing van de ellendige klanken,
hutten stijgt bijna tot het sprookjesachtige
en de verkeerde kleuren met haar fijne en
allerfijnste nuances hebben iets onwezen*
lijks, bekoorlijks, dat rijk is aan expressie.
Het is nauwelijks te gelooven, dat in een
beschaafde stad, bovendien nog in een cen
trum van cultuur als Parijs, dergelijke
menschelijke behuizingen mogelijk zijn. Zij
zijn gelijk de diepe, zwarte slagschaduwen
van een al te fel licht. En in haar somber
heid gedijt ondanks het daverende zonlicht
veel. dat anders vlucht in gesloten kamers.
Vrouwen slenteren door den chaos, de zuige
ling aan de borst, verliefde paartjes omhel
zen cn kussen elkaar met ongebreidelde on
gegeneerdheid; het leven gaat hier natuur
lijk cn ongecompliceerd als een hond op
straat. De eischen van de koopers en van
de handelaars zijn bescheiden. Daar liggen
op de aarde in oude sigarenkistjes verroeste
knoopen. haar- en veiligheidsspelden, keurige
glazen kralen, oude mode-tijdschriften, ver
lezen driesous-crimineele-romans met nieuwe
gratis geleverde vingerafdrukken, oude
kleeren opgetast op een stapel even tal
rijk aan kleuren als aan gaten. Versleten
brokaatflarden, waarop misschien vroeger
eens aristocratische, bleeke, slanke handen
hebben gerust, liggen naast dikbuikige bur
gerlijke slaapkamer-instrumenten en een
stap verder biedt een jonge Russin eetwaren
te kocp. Een oude vrouw houdt In een barak
een hondenasyl en neemt moederlijk alle
vcrschooierde. zwervende dieren op. Wanneer
men zijn neus tegen de planken drukt, ziet
men haar door de spleten zitten te midden
van haar lievelingen, die kwispelend om
haar heen springen, trouw en oprecht be*
mind, met een goedhartig, verschrompeld
gezicht, de haren bezemachtig uitstaand en
die iets Langer zijn samengedraaid tot een
kleine, hooge kuif. Alles is vol vuil, alleen
de oogen hebben iets zuivers en de harde
handen iets zachts in de streelende bewegin
gen. Ondanks alle fantasie kan men zich
niet voorstellen, waar al deze wezens slapen
Er zijn te Parijs genoeg bedelaars, die in
de buitenlucht overnachten en die geen
behoorlijke jas hebben, dus is zoo'n hon«
denleven in vergelijking met het hunne mis*
schien benijdenswaard. Minder interessant,
maar even luidruchtig en zijn bestaan krach
tig in den omtrek verkondigend, krijscht een
gramofoon uit oude en moderne succesnum
mers telkens een paar maten.
Zelfs an Beierschc jotCer kwettert zijn
levensvreugde door den koperen hoorn, die
betere dagen heeft gekend. De dikke, oude
Poolsche jodin, ondanks de voorjaarswarnite
gehuld in een dikken bontmantel, wier bor
stelige haren even zwart zijn ais haar
nagels, met haar bootachtige klompen, waar
een paar voeten uit groeien als oude eiken,
vormt een prachtig contrast met de stijl-
lampen, die haar met hun slanke opstreven-
de lijnen omringen. „Stijl" hebben zij beide,
de eigenares en de goederen, alleen de jeugd
heeft beide verlaten. Leerhandelaren hebben
bouwvallige schoenen met liefde, speeksel
en was weer op het vroegere gianspeil ge
bracht en ze al naar hun artist leken of pe
danten aanleg onverschillig geniaal op een
hoop geworpen of smetteloos op een rij gezet.
Er is een paar schoenen bij. dat vroeger wit
moet zijn geweest. De versleten veter van
de eene vlijt zich vol toewijding tegen een
uit het lood geraakte heerenschoen. de
andere, kaal. zonder veter, schijnt lijkbleek
en droefgeestig.
Op de straten zelf. tussohen de voetgangers
slaan kooplieden hun koffers op en bieden
zijden doeken, halssnoeren, sigarenaanstekers
leoren tasschen, pullovers, zeep, kortom al
lerhande mooie en zelfs nieuwe dingen aan.
Eén straat Is cr, die met haar antiquiteiten
werkelijk zooiets als cultuur rijk is. Neger
plastieken met ongekend sterke gelaatsuit
drukking. Indische en Chineesche vazen,
smaakvol van kleur en vorm, oud borduur
werk en oude sieraden en wie geluk heeft,
kan ook een ouden echten Rembrandt op
den kop tikken, voor hij door het stof of
een jongen hond wordt geteisterd. Drie
dagen per week duurt dit genoegen, dan
wordt alles, voor zoover mogelijk, in de lood
sen teruggebracht. De rest blijft onder den
open hemel, toegedekt met de lappen, die
de minste gaten hebben. Dicht tegen elkaar
gedrukt en in een blzarren chaos geworpen
op een hooo: het lot van al het waardelooze.
En daar vieren de katten hun nachtelijke
liefdesfeesten op.
ANDRé ADORJAN.
(Nadruk Verboden),
met slaperige hoofden bij elkaar zaten om
met den Resident al het wel en wee van de
Boven Kapoeas te bespreken. Daarna waren
wij, buicennienschen, zoo moe dat we Pon
tianak verlieten en met drie groote auto's
naar een plaatsje aan de kust tuften waar
we in groote prauwen op zee roeiden. Het
was een goede afwisseling nr al het gedans;
we hadden echt schik en amuseerden ons als
kinderen.
Dien avond was er opening van de kermis
in Pontianak. een leuke passarmalan.
Eerst werd in dertigen optocht, de Resident
voorop, het geheele terrein rondgewandeld,
en alle stands, (ook één van mij met Dajak»
sche voorwerpen) stalletjes en goktentjes
bekeken en toen verzamelden we ons in
„petit Scala", een aardige tent, waar druk
gedanst en champagne gedronken werd en
het weer een late boel werd.
We raadpleegden nog eens de drie pro
gramma's die we bij onze komst in Pontianak
hadden ontvangen: le van de soos (vier bals,
een cabaret-avond, twee matinée's, roulette,
diner bij kaarslicht; 2c. van de passarmalam.
(kermis) dansen, bioscoop, wedstrijden, spelen
en 3e een dienst programma met conferenties,
vergaderingen, besprekingen en receptie. Uit
een en ander maakten we op. dat er zoowat
geen moment was, dat je niets te doen had,
wat achteraf bleek uit te komen, want tijd
voor slapen en eten was er maar amper,
maar dat haalden we wel weer in als we
met de booten huiswaarts gingen naar onze
eenzame posten.
Maar zoover waren we gelukkig nog niet,
want den volgenden morgen stonden we weer
om half zeven op om naar de roeiwedstrljdcn
te gaan. Om 7 uur zaten wc in een motor
boot en gingen naar de start, waar alle
booten (pl.m. 40 met pl.m. 1000 roeiers) al
klaar lagen.
Het was een buitengewoon aardig gezicht.
Wij gingen met de eerste ploegen terug en
zagen de rest van de tribune af. U hadt
dat enthousiasme moeten zien cn hooren.
Het roeien is hier de volkssport; alles leeft
mee en er wordt druk gewed. Ik zat bij de
sultansfamilie met r&toes (vrouwen van den
sultan) cn kinderen die allen opgewonden
waren van agitatie. Om 11 uur was het af
geloopen en gingen wc in een groote 50 man's
prauw naar dc soos. waar de champagnekur-
ken weer vlogen om alle overwinningen
en weddenschappen te vieren. Ondanks de
warmte werd er weer druk gedanst., daarna
nog wat tijd gevonden voor eten en rusten
en 's avonds naar het feestterrein, waar een
bioscoop ons wat kalm genot enwat rust
verschafte.
Den volgenden morgen om 7 uur naar den
passar om den optocht te regelen. Er was
reusachtige deelneming en het was een heel
werk om alles voor elkaar te krijgen, daar
er een 3000 menschen aan deelnamen onder
wie 1500 schoolkinderen; (allen verkleedi met
orkest en gezang, terwijl iedere groep als
middelpunt een trophee had van hout. pa
pier en doek. Eerst trokken we met muziek
voorop het Chineesche kamp door cn toen
de Europeesche wijk; van alle kanten werd
vuurwerk afgestoken. Zoo'n optocht is een
hcLsch lawaai met schreeuwende en bidden
de Inlanders, en lawaaimuziek met bekkens
en piep-violen van de Chineezen. Toen naar
het feestterrein, waar de optocht ontbon
den werd en de menschen zich op allerlei
wijze konden vermaken.
's Middags werden met diverse autoriteiten
de scholen bezocht, waar met allerlei spelen
en versnaperingen de feesten gevierd wer
den: de Resident en de Sultan gingen voorop
in een auto en daar achter volgden voor de
mop in een vrachtauto, de 2 assistent-resi
denten, de controleurs, secretaris, eenige
burgers,, allen in uniform met petten op,
het was geen gezicht.
De volgende dagen werkten we nog heel
wat van de programma's af en maakten ou.
nog een paar groote feesten mee bij den
sultan, waarover een volgend maal.
Na ruim een week waren de drukke jubi-
leumdagen achter den rug. U ziet dat we
hier, al is het ver van Holland, de nationale
feesten flink meevieren. Je voelt je hier Juist
misschien nog meer dan in Holland, op
zulke dagen één, meer nationaal. Als hier
in die dagen, en dat is dikwijls gebeurd,
spontaan het mooie Wilhelmus wordt ge
zongen, voel Je dat echt mee, meer dan ik
in Holland ooit heb gehad; je voelt dan de
éénheid van een kleine groep Hollanders in
een ver land.
Zondagmorgen om 9 uur verlieten we Pon»
tlanak, allen op mijn huisboot, en na 10
dagen had ik mijn standplaats bereikt. Een
andere controleur moest toen nog 4 dagen
verder naar Poetoes Siban, de verste post
in het binnenland van West Borneo, waar ik
later ook een paar Jaar doorbracht.
WAT NIET IEDEREEN WEET.
In de kelders van het Parijsche stadhuis
vindt men meer dan twee duizend miniatuur-
kanonnen, eens het speelgoed van de Franse he
prinsen.
In Oost-Galicië werd een volkomen gaaf
geraamte van een neushoorn gevonden. De
neushoorn, die afkomstig is uit het diluviaal-
tijdperk is 21/2 meter lang.
Onder de oude manuscripten In het Brltsche
museum te Londen, vindt men ook het oor
spronkelijke protocol van het rehabilitatie»
proces van de jonkvrouw van Orleans in het
Jaar 1456-
Men vroeg Talleyrand waarom hij niet zijn
memoires schreef.
Lachend antwoordde hij: ..Waarom? Ik
weet heel zeker, dat mijn kamerdicnaai; en
mijn kok ze zullen schrijven",