H. D. VERTELLING
Biographieen in
een notedop
Historische Figuren.
door
WILLY VAN DER TAK.
Graaf de St. Germain.
Van de geheimzinnige figuren, zooals
er in de achttiende eeuw verschei
dene opdoken, waarvan de mees
ten door hun tijdgenooten voor be
driegers en kwakzalvers uitgemaakt
worden (men denke maar eens aan Mes me r
Cagliostro) en wier invloed op politiek,
wetenschap en filosofie achteraf beschouwd
misschien van veel grooter en verstrekken
der belang is geweest dan die van velen, wier
namen van grooter bekendheid zijn, lijkt die
van den graaf de Saint Germain wel de
meest aantrekkelijke door de hardnekkig
heid, waarmee hij door de meeste geschied
schrijvers nog steeds wordt doodgezwegen,
en door de onloochenbare historische juist
heid van de vele feiten en gebeurtenissen,
die direct of indirect hun ontstaan aan hem
te danken hebben.
Over de vele pogingen, die er gedaan zijn
om de ongelukkige Fransche koningin Marie
Antoinette te redden, is veel en uitgebreid
geschreven; niettemin wordt er zelden mel
ding gemaakt van het feit, dat de St. Ger
main reeds in 1788 Frankrijks ondergang
voorspeld had aan Madame d'Adhemar, hof
dame en vertrouwde vriendin van Marie
Antoinette, dat zij hem persoonlijk in tegen
woordigheid van de koningin gebracht heeft
om zijn waarschuwing te herhalen, maar
zonder resultaat. Herhaaldelijk wordt de
aandacht gevestigd op den wonderlijken ge-
heimzinnigen raadgever, die over Marie An
toinette scheen te waken sedert haar in
trede in Frankrijk, en die haar van tijd tot
tijd raadgevingen en waarschuwingen
stuurde in geheimzinnige brieven, waarvan
de herkomst niet opgespoord kon worden;
nergens wordt er op gewezen, dat die ge
heimzinnige raadsman niemand anders kan
zijn dan de graaf de St, Germdln.
Wie was dan de Graaf de Saint Germain?
Een man van hooge afkomst, van prinse-
lijken bloede, in het bezit van groote gaven
en onmetelijke rijkdommen, die vele vrien
den had onder de vorsten van Europa, en
niettemin een zwerversleven leidde, soms
voor jaren verdween en op de wonderlijkste
en onverwachtste plaatsen weer opdook. Een
man en dit feit zal het wel zijn, dat ge
maakt heeft, dat het meerendeel van zijn
tijdgenooten wantrouwend, en een groot deel
van de tegenwoordige generatie sceptisch
tegenover een figuur als de zijne heeft ge
staan in het tijdperk tusschen 1710 en
1822 een leidende rol heeft gespeeld in ver
schillende kringen, steeds in de gedaante van
een man van ongeveer vijfenveertig jaar.
Voltaire zei van hem; „Hij is een man, die
nooit sterft en alles weet". Horace Walpole
getuigt van hem jn zijn brieven aan Sir Ho
race Mann, den Britschen gezant te Floren
ce; „Hij zingt en speelt prachtig viool, is
krankzinnig en niet zeer verstandig". En uit
nog meerdere volmaakt betrouwbare getui
genissen blijkt dan nog, dat hij behalve de
oude talen, Duitsch, Engelsch, Italiaansch,
Portugeesch, Spaan sch en Chineesch zeer
goed sprak, en Fransch met een Piemon-
teesch accent, dat hij geen geringe kwalitei
ten bezat als scheikundige en alchemist en
de kunst machtig was om edelsteenen samen
te stellen en om te smelten, dat hij het ver
mogen bezat om met de dooden in gemeen
schap te komen, slangen naar muziek te
doen luisteren, en bijen te temmen, en dat hij
lang geen onverdienstelijk componist was.
Het schijnt dat muziek door hem ondertce-
kend zich langen tijd in het bezit van den
Russischen componist Tschaikofsky heeft be
vonden, en bij diens plotselingen dood spoor
loos verdwenen is.
Bovendien bevinden zich enkele muziek
stukken van zijn hand in het Britsch Mu
seum. en in het oude kasteel te Raudnitz in
Bohème, eigendom van de prinsen van Lob-
kowitz, bevindt zich een boek met door hem
gecomponeerde muziek, opgedragen aan
Prins Ferdinand van Lobkowitz:
„Pour ie Prince de Lobkowitz, Muslque
paisonee, seion le bon sens, aux Damaes
Anglotses, qui almént le vrai goót et eet art."
Van zijn schilderijen wordt getuigd, dat hij
een bijzonder middel schijnt ontdekt te heb
ben om zijn kleuren glans en gloed te ver
kenen; speciaal in zijn geschiedkundige
stukken zijn dc robijnen, smaragden en saf
fieren in do kleeding der vrouwen van aoo'n
prachtige schittering, dat het is. alsof men
ze zoo uit. de schilderij kan lichten. Hij hoeft
echter het geheim van het procédé nooit aan
iemand willen onthullen".
Wat zijn afkomst betreft, het schijnt dat
hij, hoewel hij gedurende zijn leven tiental
len verschillende namen droeg (een hebbe
lijkheid van hem die hem door zijn tijdge
nooten zeer kwalijk werd genomen, en die
waarschijnlijk ook zijn invloed heeft doen
gelden op de algemeen heerschende mee
ning dat hij een charlatan en een bedrieger
was) in werkelijkheid een graaf van Ra-
goezy was, derde zoon van den regeerenden
vorst van het thans verdwenen vorstendom
Siebenbürgen in Transsylvanlë. Een gere
geld levensverhaal valt er van hem niet te
schrijven, omdat hij soms Jaren lang ver-
dween zonder een teeken van zich te geven,
maar als men de verschillende historische
gebeurtenissen, waarin hij een rol heeft ge
speeld, aaneenrijt, blijkt dat hij meer dan
honderd jaar moet hebben geleefd zonder
merkbaar te verouderen.
Voor het eerst wordt er van hem melding
gemaakt in 1710, of liever; in 1760 ontdekt
de oude Gravin de Sergy aan het hof van
Lodewijk den vijftienden plotseling den man,
die haar vijftig jaar geleden, toen zij haar
echtgenoot, die gezant was, naar Venetië ver
gezelde, het hof had gemaakt. In opperste
verbazing vraagt zij hem, of het mogelijk is,
dat zij zijn vader vijftig jaar geleden in Ve
netië ontmoet heeft, en hij antwoordt of het
de gewoonste zaak ter wereld is. dat hij het
zelf was en brengt haar eenige gondelliede
ren in herinnering, die hij toentertijd voor
haar gecomponeerd heeft.
In 1737 duikt hij dan opeens weer op aan
het hof van den sjah van Perzië, waar hij
bleef tot 1742, Waarschijnlijk verwierf hij
daar zijn kennis van diamanten en edelstee
nen, en het is ook niet onmogelijk, dat hij
daar zijn kunst om slangen naar muziek te
doen luisteren (een kunst, die op het oogen-
blik, nu wij meer in aanraking zijn geko
men met Oostersche volkeren, minder won
derlijk lijkt dan twee eeuwen geleden waar
schijnlijk het geval was) heeft opgedaan.
In 1755 maakt hij een tweede reis naar
Indië met generaal Clive, en vermeerdert er
zijn kennis op het gebied van het verbeteren
van edelsteenen op dusdanige wijze, dat hij
zelf zegt, dat alle proefnemingen, tot dus
verre door hem gedaan absoluut waardeloos
zijn geweest.
Daarna schijnt hij weer naar Frankrijk
terug te zijn gegaan, en van 1757 af heeft
Lodewijk de vijftiende, die zeer veel vertrou
wen'in hem stelde en er zelfs over gedacht
schijnt te hebben om hem het kasteel de
Chambord ten geschenke te geven, hem be
last met het uitvoeren van verschillende ge
heime diplomatieke zendingen, een ondank
baar werk, dat den betrokken persoon ge
woonlijk meer wantrouwen en haat dan dank
in bracht. Op deze wijze is hij ook in Den
Haag terecht gekomen met een opdracht van
Lodewijk den vijftienden om een speciaal
tractaat met Pruisen tot stand te brengen.
Het duurde echter niet lang, of hij kwam
in botsing met den officieelen gezant te Den
Haag, d'Affry, die diep gekrenkt was. dat
men „een obscuren vreemdeling" beter ver
trouwde dan hem, en van den Hertog de
Choiseul een bevel tot inhechtenisneming
wist te verkrijgen. Dit bevel werd overge
bracht aan de Gedeputeerde Staten van
Holland, waarvan Graaf Bentinck president
was. Deze laatste waarschuwde de St.-Ger-
main, die naar Engeland vluchtte.
Van uit Engeland vertrekt hij naar Rus
land, vervolgens naar Berlijn, waar hij be
zig schijnt te zijn geweest met een methode
of vlas te bleeken en een groote fabriek op
gericht had met ongeveer honderd arbeiders,
In 1770 wordt in een Florentijnsche courant
vermeld, dat Graaf Maximiliaan von Lam
berg, na een bezoek te hebben gebracht aaD
Corsica, om daar verschillende onderzoekin
gen te doen, sedert einde Juni verblijf houdt
in Tunis, in gezelschap van Signor de Saint
Germain, die beroemd is in Europa, wegens
zijn uitgebreide politieke en filosofische ken
nis. In hetzelfde jaar, als de Russische vloot
in Livorno is, vertoeft de Saint Germain daar
ook, in 1773 wordt hij te Mantua gezien, in
1774, na den dood van Lodewijk den Vijftien
den is hü weer in Den Haag. Vervolgens
schijnt hij in Triesdorf, Dresden en Leipzig
te zijn geweest en dan volgt de episode met
Marie Antoinette, die hij blijkbaar heeft wil
len redden van het lot dat haar wachtte, en
dat hij schijnt te hebben voorzien een po
ging, die afstuitte op de verblindheid van
de koningin en haar gemaal.
Het meerendeel van deze feiten is ontleend
aan het dagboek van de Gravin déAdhémar,
die een intieme vriendin was van de koningin
en in 1822 overleed. Zij geeft de eerste be
schrijving van het uiterlijk van de Saint
Germain en schildert hem als een man met
een fijn, intelligent gezicht, zwart haar en
bijzonder mooie oogen. Zij schijnt een onbe
perkt vertrouwen in hem te hebben gehad,
en geen oogenblik getwijfeld te hebben aan
de juistheid van zijn sombere voorspellin
gen; aan het eind van haar boek vertelt zij,
dat zij hem in 1793 eens gevraagd heeft, of
zij hem nog zou terug zien, waarop hij ant
woordde: „Nog vijf maal, verlang niet naar
den zesden." En met groote berusting consta
teert zij dan: „Ik zag St.-Germain weer bij
de volgende gelegenheden: bij het vermoor
den der koningin, bij het begin van den 18en
Bruinaire, op den dag, die volgde op den dood
van den hertog d'Enghien (1804); in de
maand Januari 1813 en op den vooravond
van den moord op den Hertog de Berry
(1820), ik verwacht zijn zesde bezoek, wan
neer God het behaagt". Zij stierf in 1822.
Na den eersten keer, waarop de St.-Ger
main haar waarschuwde voor de dingen, die
komen zouden, en haar den ondergang van
liet geslacht der Bourbons voorspelde, nam
zij hem mee naar Marie Antoinette, tegen
wie hij zijn waarschuwing herhaalde; en
hoewel de koningin wel onder den indruk
van zijn woorden schijnt te zijn geweest en
er zelfs den koning van op de hoogte ge
bracht heeft, begon zij pas in te zien, dat
de geheimzinnige vreemdeling gelijk had,
toen het te laat was. Van dien tijd af houdt
hij niet op met de koningin van tijd tot tijd
schriftelijke raadgevingen en waarschuwin
gen te zenden, en als in 1789 een proscriptie
tegen de Royalisten wordt uitgevaardigd en
de beste vrienden van de koninklijke familie
met den dood bedreigd worden, brengt hij
haar ook daarvan op de hoogte, voordat het
besluit den koning bekend was geworden. In
een laatste gesprek met de Gravin d'Adhé-
mar voorspelt hij haax den dood van Marie
Antoinette on de hoeie koninklijke familie,
de komst van de republiek met al zijn ver
schrikkingen en ten slotte de oprichting van
liet keizerrijk: en betuigt dat hij ten eenen-
:nale machteloos is om nog iets ten goede
uit te richten. Het is te laat. Frankrijk kan
niet meer gered worden «n zal onder moeten
gaan in een poel van ellende en bloedver
gieten; het zal jaren duren voor het de ge
volgen van dien tijd weer te boven komt.
Met deze episode eindigt de rol. die de
graaf de Saint Germain in het politieke en
openbare leven van de achttiende eeuw ge
speeld heeft. Hij verlaat Frankrijk, waar
naar hij volgens zijn eigen zeggen tot Mada
me d' Adhémar pas over honderd jaar zal
terugkeeren en vestigt zich in Oostenrijk
fWeenen), waar hij jaren lang samen ge
werkt schijnt te hebben met zijn leerling en
volgeling Mesmer. Een Oostenrijker, Franz
Graffer, die hem in dien tijd goed gekend
heeft, definieert hem als „den raadselach-
t-igsten van alle onbegrijpelijke menschen",
verhaalt van dingen, die hij verricht heeft en
die (zeker in dien tijd) gevoegelijk als won
deren zouden kunnen worden genoemd, en
besluit zijn verslag met een voorspelling, die
de graaf hem vlak voor zijn spoorlooze ver
dwijning deed:
„Morgenavond vertrek ik; mijn tegenwoor
digheid wordt verelscht in Constantinopel,
daarna in Engeland om twee zeer belangrijke
uitvindingen voor te bereiden, die in de vol
gende eeuw zullen worden gedaan: treinen
en stoombooten. Tegen het eind van deze
eeuw zal ik uit Europa verdwijnen, en mij
naar de streek der Himalaya's begeven."
Een vraag die oprijst na het lezen van een
dergelijke fantastische en uit losse feiten
bestaande levensbeschrijving van een man,
die wat hij ook mag geweest zijn, in allen
gevalle meer was dan menig ander, is: „Is
dit geen verdichtsel, geen sage, ontstaan op
de manier waarop alle sagen ontstaan, door
dat deze er een stukje bij maakte, en die een
voorval een beetje krasser voorstelde?" Wij
houden nog maar al te zeer vast aan de theo
rie dat wonderen fantastische sprookjes
zijn, die niet meer gebeuren en nooit gebeurd
zijn. Het is alleen maar de vraag wat wij
tot de wonderen rekenen, en, gezien het feit,
dat het bovenstaande absoluut historisch
juist is, zullen wij dienen te aanvaarden,
dat de Graaf de Saint Germain, theosoof,
alchemist en mysticus een figuur was, die wij
zelfs nu nog niet heelemaal kunnen door
gronden. Dat hij een man was, die wat be-
teekende, bewijst in alle gevalle wel het feit,
dat zijn vijanden nooit moede werden, hem
voor bedrieger en kwakzalver uit te maken,
terwijl zijn vele vrienden tegen hem opzagen
en hem vereerden op een manier, die wel het
duidelijkste spreekt uit het onderschrift van
een kopergravure, die zich in 1783 in de col
lectie d' Uxfé bevond:
De Graaf de Saint Germain, beroemd
alchemist.
Ainsl que promeihée, il déroba le feu,
Par qui le monde existe et par qui tout
respire;
La nature a sa voix obêit et se meurt,
S'il n'est pas Dieu lui même, un Dieu
puissant l'inspire.
(Nadruk verboden; auteursrecht voorbe
houden).
Een oude wilgenboom.
floorH. LINDT.
Gaspard nam de oude, roestige schaar
en knipte een stuk van de lange
pit der kaars af. Meteen flikkerde
de kleine vlam hooger op.
Croot zullen de gaven zijn.
Gaspard bromde de woorden half binnens
monds, als iemand, wien een overbekend ci
taat in de gedachten komt. Maar zijn kleine,
donkere kraaloogen schitterden fel in zijn
mager gezicht.
Groot zullen de gaven zijn!
Daar stond het. Was het niet, of de krul
letters een vreugdedans uitvoerden langs de
bovenrand van het oude perkament?
Ezel! schold Gaspard met een wilde
lach.
En hij bedoelde Jean Ducour.
Een kostbaar, blinkend goudstuk had hij
dien Jean moeten betalen. Maar daarvoor
had hij nu het document. Zijn lange, knokige
vingers klauwden zich in een heftige begeer
te.
Alléén voor de gerechtigen!
Ja, dat stond er óók.
De gerechtigenherhaalde Gaspard
ontevreden.
Wat moest dat beteekenen? Hij wist het
niet. Maar het kon hem niets schelen. Heel
belangrijk zou het niet zijn.
„Aan den Zuidkant van het huis,
Door de appelboomgaard,
Zeven maal zeven,
Negen en negen".
Een dolle vreugde vlamde op in Gaspard.
Ha. hoe lang had hij niet gestaard op die
raadselachtige woorden! Maar nu kende hij
de beteekenis, wist hij den sleutel tot het
kostbare geheim!
Groot zullen de gaven zijn!
Vanmiddag was hij naar de boerderij van
de oude weduwe Pierné geweest, want dat
moest het uitgangspunt zijn. Steunend op
zijn stok, voetje voor voetje had hij den lan
gen weg er heen afgelegd. Hij was niet jong
meer. Gaspard. en zijn magere beenen dreig
den hem op het laatst hun dienst te weige
ren. Maar zijn begeerte had het gewonnen.
Schuw om zich heen kijkend, bang dat
iemand het geheim uit zijn brandende oogen
zou kunnen lezen, mat hij langs de buiten
zijde de lengte van den boomgaard. Zeven
maal zeven passen. Het klopte precies. Daar
na de moestuin. Achttien passen. Gaspard
had zekerheid. Hier was het.
Nu, bij het flikkerende kaarslicht lazen
zijn gretige blikken telkens en telkens op
nieuw de wonderlijke regels, die de sleutel
waren tot een ongekenden rijkdom. Een ver
borgen schat, lang geleden begraven door
een schatrijken boer, om hem te beveiligen
voor.... Ja, voor wien?
Alléén voor de gerechtigen! stond op het
perkament.
Onzin, Hij had toch zijn goudstuk betaald
aan Jean Ducour. En dat goudstuk moest
een honderdvoudige rente opleveren! Dezen
nacht nog zou het zijn
Onrustig liep hij het kleine vertrek op en
neer. Zijn oogen volgden de traag voortgaan
de wijzers. Nog drie kwartier, dan was het
half twaalf. En nauwelijks een uur later zou
hij een rijk man zijn!
Buiten klaagde de wind. Groote regendrup
pels tikten hard op de pannen van het lage
dak.
Was het wel weer om uit- te gaan? Zou hij
niet liever morgen.... Neen, niet uitstellen.
Wat had hij zich niet voorgesteld van dezen
avond, de uren geteld!
Gaspard deed een oude mantel aan, nam
met bevende hand zijn stok. Een gure wind
vlaag sloeg hem tegemoet, toen hij de straat
deur opende. Hu, wat een weer!
Maar hij dacht er niet aan, terug te kee-
ren.
Buiten, op den eenzamen landweg, loeide
de storm hem in alle hevigheid tegemoet. De
regen striemde hem In het gezicht. Soms be-
1 lette de felle wind hem. adem te halen.
Halverwege moest hij zich in het natte gras
langs den weg laten neervallen om te rusten.
Neen, hij was niet jong meer, Gaspard. En
zijn hart! Wat bonsde het daarbinnen! Voort
nu maar weer. Er was geen tijd te verhezen-
Op de boerderij van de weduwe Pierné was
alles in diepen rust. Gaspard liep er in een
wijden boog om heen en betrad den boom
gaard door de zij-ingang. Voorzichtig deed
hij de klink weer op het hek Ais nu die hond
maar niet ging aanslaan! Zijn hart klopte
hem in de keel.
Stil, nu moest hij tellen. „Zeven maal ze
ven" eerst
Hij deed al zijn best om kalm te blijven,
maar het mokerde in zijn borst. God, zijn
hart! Boven het geweld van den storm uit
hoorde hij 't dreunende kloppen er van. En
dan die angst! Het was hem, of hij het zou
besterven, telkens als hij in de inktzwarte
duisternis tegen een der appelboomen op
liep.
Nu was hij aan het einde van den boom
gaard. Op den tast zocht hij de opening in
den. haag. „Negen en negen". Dat was de
moestuin. Hij telde de passen. Juist, hier was
het hek, dat toegang gaf tot de wei. In ge
dachten herhaalde hij de regels van het won
derlijke document:
„Van de woning tot de paal:
Tweehonderd -vij f tig,
Tot het water langs de wei:
Zeven-en-twintig".
Het zou niet zoo gemakkelijk zijn, in deze
duisternis rechtuit te blijven loopen. Wat
een weer ook! Zijn kleeren waren doorweekt,
rillend strompelde hij voort, leunend op zijn
stok. Maar hij vergat niet te tellen.
Hoe het kwam wist hij zelf niet, maar eens
klaps moest hij weer denken aan die vreem
de woorden op het perkament:
Alléén voor de gerechtigen l
En meteen drong het tot hem door, dat
daar geheel onderaan nog iets anders had
gestaan.
Neem u in acht voor den ouden wilgen
boom!
Thuis zou hij er om gelachen hebben. Nu
huiverde hij van angst. Maar hij ging toch
verder.
Honderdvijftig. Gaspard bleef staan. Hij
moest even rusten.
Neem u in acht voor den ouden wilgen
boom!
Hij keek schuw om zich heen, als voelde hij
zich bedreigd, Maar in de ondoordringbare
duisternis was het onmogelijk, iets te zien.
De oude wilgenboom
Gaspard probeerde er om te lachen, maar
het lukte hem niet.
Plotseling deed een dreunende donderslag
hem ineenkrimpen. Die angst! Maar wat
stond hij hier te suffen? Hij verzamelde al
zijn krachten en strompelde weer voorwaarts.
Zijn stok drong diep in den doorweekten bo
dem. Zijn voeten zakten er in weg.
Hij had nu bijna tweehonderd vijftig pas
sen geteld. Zou nuEen verre bliksem
straal verlichtte een oogenblik flauw de om
geving. Maar Gaspard had genoeg gezien. Hij
uitte een schelle kreet van vreugde. De paal!
Het was ineens, alsof van alle kanten vage
schimmen kwamen aansnellen om hem vóór
te zijn. In wilde angst rende hij vooruit en
greep met zijn magere armen de steenen
paal. Dan keek hij in het rond. Niets dan
zwart, overal. Hij rilde.
Neem u in acht voor den ouden wilgen
boom! dreunde het in zijn hoofd.
Onzin! gromde hij.
Tegen den feilen stormwind in snelde hij
weer vooruit. Twintig, drie-, vier-, vijfen
twintig passen.
Eensklaps scheilrde een felle bliksemstraal
het nachtelijk duister. En uit den grond,
die wel in vuur scheen te staan, rees voor
Gaspard een dreigende, reusachtige gestalte
omhoog. Op hetzelfde oogenblik voelde hij
felle, striemende slagen in zijn gezicht.
Dat was teveel voor hem. Klein van angst
viel hij neer voor de voeten van zijn aan
valler. Toen verloor hij het bewustzijn.
Den volgenden morgen vonden boeren het
oude, uitgeteerde lichaam van den levenloo-
zen Gaspard. Hij lag voorover op zijn knieën
en de magere, klauwachtlge handen klemden
zich vast aan den stam van een ouden wil
genboom.
SCHEEPSPIJPEN.
Niettegenstaande de bedrijfsslapte neemt
het aantal motorschepen snel toe. Verleden
jaar beliep de te water gelaten tonnage
1.130.475 GRT en dit jaar zal dit cijfer, vol
gens The Motor Ship aanzienlijk worden
overschreden. Maar terwijl de scheepswer
ven zich snel hebben aangepast aan de
nieuwe techniek kunnen de passagiers er blijk
baar niet goed aan wennen. Zij blijven aan
stoom denken en verlangen dat het schip,
dat hen zal vervoeren en het geldt voor
al voor landverhuizers een indrukwek
kend aantal pijpen zal hebben. Dat beweren
althans de scheepsbouwers. Een motorschip
kan een enkele pijp goed gebruiken, om er
de buizen voor den afvoer van verwerkte
brandstof gassen in samen te brengen. Maar
een tweede pijp is overbodige luxe, die men
ten gerieve van den landrot moet ophouden.
Nochtans is noodelooze opoffering van ruim
te voor een zeeman iets misdadigs. De ge
dachte aan een schijn-pijp die veel ruimte
eischt, is hem onverdraaglijk. Er zijn echter
verscheidene middelen om de grillen van
passagiers of de producten van die gril
len dan om te zetten in iets nuttigs. Wij
hebben b v. gehoord van pijpen, wier in
wendigheid diende voor het bergen van ba
gage. En het nieuwe motorschip van de
White Star-Lijn, de Britannic, dat Zaterdag
zijn eerste reis naar New-York aanving,
heeft een aardige oplossing. Daarin is de
tweede pijp ingericht totrookkamer
voor de machinisten, die op deze wijze aar
dig wraak kunnen nemen voor den smaad
van de tweede pijp. Want zij moeten het
wel een beetje als een smaad voelen dat het
schip de pijp moet blijven dragen (kenmerk
van het stoomschip) die hun wetenschap
overbodig en ouderwetsch heeft gemaakt.
IETS OVER LONDEN.
In Groot-Londen wonen 7.48 millioen
menschen. Maakt men den kring eenige mij
len grooter, dan bevat de stad bijna de helft
van alle Engelschen. Londen is daarom in
den waren zin van het woord Metropole.
Ruim 150000 buitenlanders wonen in Lon
den.
De Londensche omnibussen vervoeren jaar
lijks 1.5 milliard menschen. De buurtspoor
wegen een half milliard, de trams een mil
liard.
De in- en uitvoer van Londen vertegen
woordigt een waarde van meer dan een half
millioen pond, waarvan ongeveer een kwart
op rekening van den uitvoer komt.
Vijf en een half millioen ton levensmidde
len worden dagelijks, alleen in de Tooley-
street 'bij de Towerbrug) uitgepakt. 85 pCt.
van het geheele verbruik van Engeland aan
I boter, eieren, spek, kaas en vruchten rollen
e\ken dag over het plaveisel,
PAULUS POTTER.
(1625—1654).
Er ligt iets warm sympathieks in het werk:
van Paulus Potter, den aan tering jong ge
storven schilder. Het is direct aan te toonen,
dat hij geen uitgebreide fantasie heeft, zijn
mythologische onderwerpen zijn zwak, artis
tiek staat hij niet zoo hoog als zij, die hij
technisch evenaart. Zijn' techniek, ja, die is
onvolprezen en waar hij eenvoudige onder
werpen koos, vee in de wei, „De Stier van.
Potter", heeft hij volle gelegenheid om dat
te bewijzen. Doordat hij zich een wijze zelf
beperking oplegde werd Potter in zijn korte
leven toch nog een hoogst belangrijk ver
tegenwoordiger van de Hollandcche schil
dersschool.
Hij was geboren in Enkhuizen in Novem
ber 1625. Op den twintigste van de maand -
werd hij gedoopt en men noemde hem naar
den grootvader van moeder's zijde. Zijn vroege
studiën werden te Amsterdam geleid door
zijn vader en door Jacob de Weth te Haarlem,
zooals deze in zijn schetsboek vermeld heeft.
Hij genoot deze a raison van acht ponden
per jaar. Zoo groot was zijn talent, dat hij
op zijn vijftiende jaar een erkend kunste
naar was.
Reeds vroeg bleek zijn voorliefde om vee-
te schilderen. Zoo goed heeft hij de dieren
in al hun vormen, in al hun standen, hun
gewoonten, hun doen en laten bestudeerd,
dat een schrijver van een boek over natuur
lijke .historie in dien tijd het illustreerde
met platen van Potter om de welgeprodu-
ceerde vormen van de beesten. Een ets van
een herder, die het jaartal 1643 draagt, ge
tuigt, dat hij achttien jaar oud al bekwaam
het koperstift hanteerde.
Van 1646 tot en met 1647 woonde hij te
Delft, centrum van schilders toen. Vele zijner
beste werken kwamen er tot stand. Hij werd
ingeschreven als lid van het genootschap
St. Lucas. En toen hij in 1649 naar Den Haag
verhuisde werd hij daar in het schildersgilde
ontvangen als „meester-schilder". Joan
Maurits van Nassau en Amalia van Solms
zijn hem in de Hofstad zeer tot steun ge
weest.
In 1650 begon Paulus trouwplannen te
koesteren met Adriana. de dochter van zijn.
buurman, den architect Claez Dircksz.
Balckeneijnde, die aan de Dunne Bierkade
woonde. Balckeneijnde wilde echter niets
van het huwelijk weten, omdat hij zijn doch
ter niet wenschte te geven aan iemand, die
beesten schilderde. Wanneer Potter zich tot
de menschen bepaald had, dan was het wat
anders geweest, zei hij.
Merkwaardig is, dat het huis, waarin
Potter woonde behoorde aan Jan van Goyen.
Van Goyen moet Potter meermalen in zijn
atelier bezocht hebben en waarschijnlijk
dankt zijn jonge vriend menige raadgeving
met betrekking tot de achtergronden zijner
stukken aan den beroemden landschaps
schilder.
De trouwlustige Potter heeft zich door de
bezwaren van zijn aanstaanden schoonvader
niet laten beïnvloeden, hij liet het niet om
weer beesten te schilderen en evenmin dacht
hij er aan, om de dochter van den architect
aan zijn liefde voor dit genre te offeren. Den
derden Juli 1650 trad hij met Adriana
Balckeneijnde in het huwelijk. Zijn schoon
vader schijnt zich in het onvermijdelijke ge
schikt te hebben, hoe weinig hij van dieren
moge gehouden hebben. Althans, toen in 1651
een zoon geboren werd, werd de brave archi
tect de peetvader. Helaas is het kind eenige
weken later gestorven.
Potter werkte gestaag. Wanneer zijn vrouw
hem er al toe had weten te bewegen om zijn
arbeid een uur in den steek te laten en te
gaan wandelen, dan kon men er zeker van
zijn, dat hij onderweg schetsen en teekenin-
gen maakte. Het schijnt, dat zijn succes den
afgunst opgewekt heeft van Haagsche col
lega's en zelfs zoo sterk, dat hij naar Amster
dam verhuizen moest. In 1652 verhuisde hij,
daartoe voor een niet gering deel bewogen
door den beroemden Amsterdamschen ma
gistraat en kunstbeschermer - Nicolaas Tulp.
Weinig is bekend van zijn twee Amsterdam-
sche jaren, maar het moeten jaren geweest
zijn van ononderbroken arbeid, niettegen
staande de tering, die hem ondermijnde. Er
ontstond oa. een portret van Diderik Tulp,
den zoon van zijn beschermer.
Een zijner schilderijen werd gekocht voor
koningin Christina van Zweden. Hij stond
het af voor 400 francs, om zijn naam in
Zweden bekend te doen worden. De kooper
had 300 geboden.
In het vroege begin van 1653 achtten Potter
en zijn vrouw het raadzaam om gezamenlijk
een testament te maken, waaruit blijkt, dat
zij zich in goeden doen bevonden moeten
hebben. Een paar dagen later werden zij ge
troost in het verlies van hun eerste kind
door de geboorte van een dochtertje, doch
het geluk was van korten duur, want nog
geen twaalf maanden na den doop stierf
Paulus Potter aan de tering. Hij werd begra
ven 17 Januari 1654.
Hij heeft het laatst gewoond aan de Scha-
penmarkt, bij den Regulierstoren, thans de
Munt.
Wij bezitten van Potter een portret, dat
geschilderd is door Bartholomew van der
Helst. Een zelfportret bestaat niet.
Potter'-s vrouw keerde naar Den Haag terug,
waar het dochtertje, aangetast door haar
vaders ziekte het volgend jaar stierf. De
moeder hertrouwde na zeven jaar, met Dirck
van Rheenen. die in zijn huis een Potter-
galerij inrichtte, welke in 1820 eerst geveild