H. D. VERTELLING Biographieen in een notedop Historische Figuren. door WILLY VAN DER TAK. Graaf de St. Germain. Van de geheimzinnige figuren, zooals er in de achttiende eeuw verschei dene opdoken, waarvan de mees ten door hun tijdgenooten voor be driegers en kwakzalvers uitgemaakt worden (men denke maar eens aan Mes me r Cagliostro) en wier invloed op politiek, wetenschap en filosofie achteraf beschouwd misschien van veel grooter en verstrekken der belang is geweest dan die van velen, wier namen van grooter bekendheid zijn, lijkt die van den graaf de Saint Germain wel de meest aantrekkelijke door de hardnekkig heid, waarmee hij door de meeste geschied schrijvers nog steeds wordt doodgezwegen, en door de onloochenbare historische juist heid van de vele feiten en gebeurtenissen, die direct of indirect hun ontstaan aan hem te danken hebben. Over de vele pogingen, die er gedaan zijn om de ongelukkige Fransche koningin Marie Antoinette te redden, is veel en uitgebreid geschreven; niettemin wordt er zelden mel ding gemaakt van het feit, dat de St. Ger main reeds in 1788 Frankrijks ondergang voorspeld had aan Madame d'Adhemar, hof dame en vertrouwde vriendin van Marie Antoinette, dat zij hem persoonlijk in tegen woordigheid van de koningin gebracht heeft om zijn waarschuwing te herhalen, maar zonder resultaat. Herhaaldelijk wordt de aandacht gevestigd op den wonderlijken ge- heimzinnigen raadgever, die over Marie An toinette scheen te waken sedert haar in trede in Frankrijk, en die haar van tijd tot tijd raadgevingen en waarschuwingen stuurde in geheimzinnige brieven, waarvan de herkomst niet opgespoord kon worden; nergens wordt er op gewezen, dat die ge heimzinnige raadsman niemand anders kan zijn dan de graaf de St, Germdln. Wie was dan de Graaf de Saint Germain? Een man van hooge afkomst, van prinse- lijken bloede, in het bezit van groote gaven en onmetelijke rijkdommen, die vele vrien den had onder de vorsten van Europa, en niettemin een zwerversleven leidde, soms voor jaren verdween en op de wonderlijkste en onverwachtste plaatsen weer opdook. Een man en dit feit zal het wel zijn, dat ge maakt heeft, dat het meerendeel van zijn tijdgenooten wantrouwend, en een groot deel van de tegenwoordige generatie sceptisch tegenover een figuur als de zijne heeft ge staan in het tijdperk tusschen 1710 en 1822 een leidende rol heeft gespeeld in ver schillende kringen, steeds in de gedaante van een man van ongeveer vijfenveertig jaar. Voltaire zei van hem; „Hij is een man, die nooit sterft en alles weet". Horace Walpole getuigt van hem jn zijn brieven aan Sir Ho race Mann, den Britschen gezant te Floren ce; „Hij zingt en speelt prachtig viool, is krankzinnig en niet zeer verstandig". En uit nog meerdere volmaakt betrouwbare getui genissen blijkt dan nog, dat hij behalve de oude talen, Duitsch, Engelsch, Italiaansch, Portugeesch, Spaan sch en Chineesch zeer goed sprak, en Fransch met een Piemon- teesch accent, dat hij geen geringe kwalitei ten bezat als scheikundige en alchemist en de kunst machtig was om edelsteenen samen te stellen en om te smelten, dat hij het ver mogen bezat om met de dooden in gemeen schap te komen, slangen naar muziek te doen luisteren, en bijen te temmen, en dat hij lang geen onverdienstelijk componist was. Het schijnt dat muziek door hem ondertce- kend zich langen tijd in het bezit van den Russischen componist Tschaikofsky heeft be vonden, en bij diens plotselingen dood spoor loos verdwenen is. Bovendien bevinden zich enkele muziek stukken van zijn hand in het Britsch Mu seum. en in het oude kasteel te Raudnitz in Bohème, eigendom van de prinsen van Lob- kowitz, bevindt zich een boek met door hem gecomponeerde muziek, opgedragen aan Prins Ferdinand van Lobkowitz: „Pour ie Prince de Lobkowitz, Muslque paisonee, seion le bon sens, aux Damaes Anglotses, qui almént le vrai goót et eet art." Van zijn schilderijen wordt getuigd, dat hij een bijzonder middel schijnt ontdekt te heb ben om zijn kleuren glans en gloed te ver kenen; speciaal in zijn geschiedkundige stukken zijn dc robijnen, smaragden en saf fieren in do kleeding der vrouwen van aoo'n prachtige schittering, dat het is. alsof men ze zoo uit. de schilderij kan lichten. Hij hoeft echter het geheim van het procédé nooit aan iemand willen onthullen". Wat zijn afkomst betreft, het schijnt dat hij, hoewel hij gedurende zijn leven tiental len verschillende namen droeg (een hebbe lijkheid van hem die hem door zijn tijdge nooten zeer kwalijk werd genomen, en die waarschijnlijk ook zijn invloed heeft doen gelden op de algemeen heerschende mee ning dat hij een charlatan en een bedrieger was) in werkelijkheid een graaf van Ra- goezy was, derde zoon van den regeerenden vorst van het thans verdwenen vorstendom Siebenbürgen in Transsylvanlë. Een gere geld levensverhaal valt er van hem niet te schrijven, omdat hij soms Jaren lang ver- dween zonder een teeken van zich te geven, maar als men de verschillende historische gebeurtenissen, waarin hij een rol heeft ge speeld, aaneenrijt, blijkt dat hij meer dan honderd jaar moet hebben geleefd zonder merkbaar te verouderen. Voor het eerst wordt er van hem melding gemaakt in 1710, of liever; in 1760 ontdekt de oude Gravin de Sergy aan het hof van Lodewijk den vijftienden plotseling den man, die haar vijftig jaar geleden, toen zij haar echtgenoot, die gezant was, naar Venetië ver gezelde, het hof had gemaakt. In opperste verbazing vraagt zij hem, of het mogelijk is, dat zij zijn vader vijftig jaar geleden in Ve netië ontmoet heeft, en hij antwoordt of het de gewoonste zaak ter wereld is. dat hij het zelf was en brengt haar eenige gondelliede ren in herinnering, die hij toentertijd voor haar gecomponeerd heeft. In 1737 duikt hij dan opeens weer op aan het hof van den sjah van Perzië, waar hij bleef tot 1742, Waarschijnlijk verwierf hij daar zijn kennis van diamanten en edelstee nen, en het is ook niet onmogelijk, dat hij daar zijn kunst om slangen naar muziek te doen luisteren (een kunst, die op het oogen- blik, nu wij meer in aanraking zijn geko men met Oostersche volkeren, minder won derlijk lijkt dan twee eeuwen geleden waar schijnlijk het geval was) heeft opgedaan. In 1755 maakt hij een tweede reis naar Indië met generaal Clive, en vermeerdert er zijn kennis op het gebied van het verbeteren van edelsteenen op dusdanige wijze, dat hij zelf zegt, dat alle proefnemingen, tot dus verre door hem gedaan absoluut waardeloos zijn geweest. Daarna schijnt hij weer naar Frankrijk terug te zijn gegaan, en van 1757 af heeft Lodewijk de vijftiende, die zeer veel vertrou wen'in hem stelde en er zelfs over gedacht schijnt te hebben om hem het kasteel de Chambord ten geschenke te geven, hem be last met het uitvoeren van verschillende ge heime diplomatieke zendingen, een ondank baar werk, dat den betrokken persoon ge woonlijk meer wantrouwen en haat dan dank in bracht. Op deze wijze is hij ook in Den Haag terecht gekomen met een opdracht van Lodewijk den vijftienden om een speciaal tractaat met Pruisen tot stand te brengen. Het duurde echter niet lang, of hij kwam in botsing met den officieelen gezant te Den Haag, d'Affry, die diep gekrenkt was. dat men „een obscuren vreemdeling" beter ver trouwde dan hem, en van den Hertog de Choiseul een bevel tot inhechtenisneming wist te verkrijgen. Dit bevel werd overge bracht aan de Gedeputeerde Staten van Holland, waarvan Graaf Bentinck president was. Deze laatste waarschuwde de St.-Ger- main, die naar Engeland vluchtte. Van uit Engeland vertrekt hij naar Rus land, vervolgens naar Berlijn, waar hij be zig schijnt te zijn geweest met een methode of vlas te bleeken en een groote fabriek op gericht had met ongeveer honderd arbeiders, In 1770 wordt in een Florentijnsche courant vermeld, dat Graaf Maximiliaan von Lam berg, na een bezoek te hebben gebracht aaD Corsica, om daar verschillende onderzoekin gen te doen, sedert einde Juni verblijf houdt in Tunis, in gezelschap van Signor de Saint Germain, die beroemd is in Europa, wegens zijn uitgebreide politieke en filosofische ken nis. In hetzelfde jaar, als de Russische vloot in Livorno is, vertoeft de Saint Germain daar ook, in 1773 wordt hij te Mantua gezien, in 1774, na den dood van Lodewijk den Vijftien den is hü weer in Den Haag. Vervolgens schijnt hij in Triesdorf, Dresden en Leipzig te zijn geweest en dan volgt de episode met Marie Antoinette, die hij blijkbaar heeft wil len redden van het lot dat haar wachtte, en dat hij schijnt te hebben voorzien een po ging, die afstuitte op de verblindheid van de koningin en haar gemaal. Het meerendeel van deze feiten is ontleend aan het dagboek van de Gravin déAdhémar, die een intieme vriendin was van de koningin en in 1822 overleed. Zij geeft de eerste be schrijving van het uiterlijk van de Saint Germain en schildert hem als een man met een fijn, intelligent gezicht, zwart haar en bijzonder mooie oogen. Zij schijnt een onbe perkt vertrouwen in hem te hebben gehad, en geen oogenblik getwijfeld te hebben aan de juistheid van zijn sombere voorspellin gen; aan het eind van haar boek vertelt zij, dat zij hem in 1793 eens gevraagd heeft, of zij hem nog zou terug zien, waarop hij ant woordde: „Nog vijf maal, verlang niet naar den zesden." En met groote berusting consta teert zij dan: „Ik zag St.-Germain weer bij de volgende gelegenheden: bij het vermoor den der koningin, bij het begin van den 18en Bruinaire, op den dag, die volgde op den dood van den hertog d'Enghien (1804); in de maand Januari 1813 en op den vooravond van den moord op den Hertog de Berry (1820), ik verwacht zijn zesde bezoek, wan neer God het behaagt". Zij stierf in 1822. Na den eersten keer, waarop de St.-Ger main haar waarschuwde voor de dingen, die komen zouden, en haar den ondergang van liet geslacht der Bourbons voorspelde, nam zij hem mee naar Marie Antoinette, tegen wie hij zijn waarschuwing herhaalde; en hoewel de koningin wel onder den indruk van zijn woorden schijnt te zijn geweest en er zelfs den koning van op de hoogte ge bracht heeft, begon zij pas in te zien, dat de geheimzinnige vreemdeling gelijk had, toen het te laat was. Van dien tijd af houdt hij niet op met de koningin van tijd tot tijd schriftelijke raadgevingen en waarschuwin gen te zenden, en als in 1789 een proscriptie tegen de Royalisten wordt uitgevaardigd en de beste vrienden van de koninklijke familie met den dood bedreigd worden, brengt hij haar ook daarvan op de hoogte, voordat het besluit den koning bekend was geworden. In een laatste gesprek met de Gravin d'Adhé- mar voorspelt hij haax den dood van Marie Antoinette on de hoeie koninklijke familie, de komst van de republiek met al zijn ver schrikkingen en ten slotte de oprichting van liet keizerrijk: en betuigt dat hij ten eenen- :nale machteloos is om nog iets ten goede uit te richten. Het is te laat. Frankrijk kan niet meer gered worden «n zal onder moeten gaan in een poel van ellende en bloedver gieten; het zal jaren duren voor het de ge volgen van dien tijd weer te boven komt. Met deze episode eindigt de rol. die de graaf de Saint Germain in het politieke en openbare leven van de achttiende eeuw ge speeld heeft. Hij verlaat Frankrijk, waar naar hij volgens zijn eigen zeggen tot Mada me d' Adhémar pas over honderd jaar zal terugkeeren en vestigt zich in Oostenrijk fWeenen), waar hij jaren lang samen ge werkt schijnt te hebben met zijn leerling en volgeling Mesmer. Een Oostenrijker, Franz Graffer, die hem in dien tijd goed gekend heeft, definieert hem als „den raadselach- t-igsten van alle onbegrijpelijke menschen", verhaalt van dingen, die hij verricht heeft en die (zeker in dien tijd) gevoegelijk als won deren zouden kunnen worden genoemd, en besluit zijn verslag met een voorspelling, die de graaf hem vlak voor zijn spoorlooze ver dwijning deed: „Morgenavond vertrek ik; mijn tegenwoor digheid wordt verelscht in Constantinopel, daarna in Engeland om twee zeer belangrijke uitvindingen voor te bereiden, die in de vol gende eeuw zullen worden gedaan: treinen en stoombooten. Tegen het eind van deze eeuw zal ik uit Europa verdwijnen, en mij naar de streek der Himalaya's begeven." Een vraag die oprijst na het lezen van een dergelijke fantastische en uit losse feiten bestaande levensbeschrijving van een man, die wat hij ook mag geweest zijn, in allen gevalle meer was dan menig ander, is: „Is dit geen verdichtsel, geen sage, ontstaan op de manier waarop alle sagen ontstaan, door dat deze er een stukje bij maakte, en die een voorval een beetje krasser voorstelde?" Wij houden nog maar al te zeer vast aan de theo rie dat wonderen fantastische sprookjes zijn, die niet meer gebeuren en nooit gebeurd zijn. Het is alleen maar de vraag wat wij tot de wonderen rekenen, en, gezien het feit, dat het bovenstaande absoluut historisch juist is, zullen wij dienen te aanvaarden, dat de Graaf de Saint Germain, theosoof, alchemist en mysticus een figuur was, die wij zelfs nu nog niet heelemaal kunnen door gronden. Dat hij een man was, die wat be- teekende, bewijst in alle gevalle wel het feit, dat zijn vijanden nooit moede werden, hem voor bedrieger en kwakzalver uit te maken, terwijl zijn vele vrienden tegen hem opzagen en hem vereerden op een manier, die wel het duidelijkste spreekt uit het onderschrift van een kopergravure, die zich in 1783 in de col lectie d' Uxfé bevond: De Graaf de Saint Germain, beroemd alchemist. Ainsl que promeihée, il déroba le feu, Par qui le monde existe et par qui tout respire; La nature a sa voix obêit et se meurt, S'il n'est pas Dieu lui même, un Dieu puissant l'inspire. (Nadruk verboden; auteursrecht voorbe houden). Een oude wilgenboom. floorH. LINDT. Gaspard nam de oude, roestige schaar en knipte een stuk van de lange pit der kaars af. Meteen flikkerde de kleine vlam hooger op. Croot zullen de gaven zijn. Gaspard bromde de woorden half binnens monds, als iemand, wien een overbekend ci taat in de gedachten komt. Maar zijn kleine, donkere kraaloogen schitterden fel in zijn mager gezicht. Groot zullen de gaven zijn! Daar stond het. Was het niet, of de krul letters een vreugdedans uitvoerden langs de bovenrand van het oude perkament? Ezel! schold Gaspard met een wilde lach. En hij bedoelde Jean Ducour. Een kostbaar, blinkend goudstuk had hij dien Jean moeten betalen. Maar daarvoor had hij nu het document. Zijn lange, knokige vingers klauwden zich in een heftige begeer te. Alléén voor de gerechtigen! Ja, dat stond er óók. De gerechtigenherhaalde Gaspard ontevreden. Wat moest dat beteekenen? Hij wist het niet. Maar het kon hem niets schelen. Heel belangrijk zou het niet zijn. „Aan den Zuidkant van het huis, Door de appelboomgaard, Zeven maal zeven, Negen en negen". Een dolle vreugde vlamde op in Gaspard. Ha. hoe lang had hij niet gestaard op die raadselachtige woorden! Maar nu kende hij de beteekenis, wist hij den sleutel tot het kostbare geheim! Groot zullen de gaven zijn! Vanmiddag was hij naar de boerderij van de oude weduwe Pierné geweest, want dat moest het uitgangspunt zijn. Steunend op zijn stok, voetje voor voetje had hij den lan gen weg er heen afgelegd. Hij was niet jong meer. Gaspard. en zijn magere beenen dreig den hem op het laatst hun dienst te weige ren. Maar zijn begeerte had het gewonnen. Schuw om zich heen kijkend, bang dat iemand het geheim uit zijn brandende oogen zou kunnen lezen, mat hij langs de buiten zijde de lengte van den boomgaard. Zeven maal zeven passen. Het klopte precies. Daar na de moestuin. Achttien passen. Gaspard had zekerheid. Hier was het. Nu, bij het flikkerende kaarslicht lazen zijn gretige blikken telkens en telkens op nieuw de wonderlijke regels, die de sleutel waren tot een ongekenden rijkdom. Een ver borgen schat, lang geleden begraven door een schatrijken boer, om hem te beveiligen voor.... Ja, voor wien? Alléén voor de gerechtigen! stond op het perkament. Onzin, Hij had toch zijn goudstuk betaald aan Jean Ducour. En dat goudstuk moest een honderdvoudige rente opleveren! Dezen nacht nog zou het zijn Onrustig liep hij het kleine vertrek op en neer. Zijn oogen volgden de traag voortgaan de wijzers. Nog drie kwartier, dan was het half twaalf. En nauwelijks een uur later zou hij een rijk man zijn! Buiten klaagde de wind. Groote regendrup pels tikten hard op de pannen van het lage dak. Was het wel weer om uit- te gaan? Zou hij niet liever morgen.... Neen, niet uitstellen. Wat had hij zich niet voorgesteld van dezen avond, de uren geteld! Gaspard deed een oude mantel aan, nam met bevende hand zijn stok. Een gure wind vlaag sloeg hem tegemoet, toen hij de straat deur opende. Hu, wat een weer! Maar hij dacht er niet aan, terug te kee- ren. Buiten, op den eenzamen landweg, loeide de storm hem in alle hevigheid tegemoet. De regen striemde hem In het gezicht. Soms be- 1 lette de felle wind hem. adem te halen. Halverwege moest hij zich in het natte gras langs den weg laten neervallen om te rusten. Neen, hij was niet jong meer, Gaspard. En zijn hart! Wat bonsde het daarbinnen! Voort nu maar weer. Er was geen tijd te verhezen- Op de boerderij van de weduwe Pierné was alles in diepen rust. Gaspard liep er in een wijden boog om heen en betrad den boom gaard door de zij-ingang. Voorzichtig deed hij de klink weer op het hek Ais nu die hond maar niet ging aanslaan! Zijn hart klopte hem in de keel. Stil, nu moest hij tellen. „Zeven maal ze ven" eerst Hij deed al zijn best om kalm te blijven, maar het mokerde in zijn borst. God, zijn hart! Boven het geweld van den storm uit hoorde hij 't dreunende kloppen er van. En dan die angst! Het was hem, of hij het zou besterven, telkens als hij in de inktzwarte duisternis tegen een der appelboomen op liep. Nu was hij aan het einde van den boom gaard. Op den tast zocht hij de opening in den. haag. „Negen en negen". Dat was de moestuin. Hij telde de passen. Juist, hier was het hek, dat toegang gaf tot de wei. In ge dachten herhaalde hij de regels van het won derlijke document: „Van de woning tot de paal: Tweehonderd -vij f tig, Tot het water langs de wei: Zeven-en-twintig". Het zou niet zoo gemakkelijk zijn, in deze duisternis rechtuit te blijven loopen. Wat een weer ook! Zijn kleeren waren doorweekt, rillend strompelde hij voort, leunend op zijn stok. Maar hij vergat niet te tellen. Hoe het kwam wist hij zelf niet, maar eens klaps moest hij weer denken aan die vreem de woorden op het perkament: Alléén voor de gerechtigen l En meteen drong het tot hem door, dat daar geheel onderaan nog iets anders had gestaan. Neem u in acht voor den ouden wilgen boom! Thuis zou hij er om gelachen hebben. Nu huiverde hij van angst. Maar hij ging toch verder. Honderdvijftig. Gaspard bleef staan. Hij moest even rusten. Neem u in acht voor den ouden wilgen boom! Hij keek schuw om zich heen, als voelde hij zich bedreigd, Maar in de ondoordringbare duisternis was het onmogelijk, iets te zien. De oude wilgenboom Gaspard probeerde er om te lachen, maar het lukte hem niet. Plotseling deed een dreunende donderslag hem ineenkrimpen. Die angst! Maar wat stond hij hier te suffen? Hij verzamelde al zijn krachten en strompelde weer voorwaarts. Zijn stok drong diep in den doorweekten bo dem. Zijn voeten zakten er in weg. Hij had nu bijna tweehonderd vijftig pas sen geteld. Zou nuEen verre bliksem straal verlichtte een oogenblik flauw de om geving. Maar Gaspard had genoeg gezien. Hij uitte een schelle kreet van vreugde. De paal! Het was ineens, alsof van alle kanten vage schimmen kwamen aansnellen om hem vóór te zijn. In wilde angst rende hij vooruit en greep met zijn magere armen de steenen paal. Dan keek hij in het rond. Niets dan zwart, overal. Hij rilde. Neem u in acht voor den ouden wilgen boom! dreunde het in zijn hoofd. Onzin! gromde hij. Tegen den feilen stormwind in snelde hij weer vooruit. Twintig, drie-, vier-, vijfen twintig passen. Eensklaps scheilrde een felle bliksemstraal het nachtelijk duister. En uit den grond, die wel in vuur scheen te staan, rees voor Gaspard een dreigende, reusachtige gestalte omhoog. Op hetzelfde oogenblik voelde hij felle, striemende slagen in zijn gezicht. Dat was teveel voor hem. Klein van angst viel hij neer voor de voeten van zijn aan valler. Toen verloor hij het bewustzijn. Den volgenden morgen vonden boeren het oude, uitgeteerde lichaam van den levenloo- zen Gaspard. Hij lag voorover op zijn knieën en de magere, klauwachtlge handen klemden zich vast aan den stam van een ouden wil genboom. SCHEEPSPIJPEN. Niettegenstaande de bedrijfsslapte neemt het aantal motorschepen snel toe. Verleden jaar beliep de te water gelaten tonnage 1.130.475 GRT en dit jaar zal dit cijfer, vol gens The Motor Ship aanzienlijk worden overschreden. Maar terwijl de scheepswer ven zich snel hebben aangepast aan de nieuwe techniek kunnen de passagiers er blijk baar niet goed aan wennen. Zij blijven aan stoom denken en verlangen dat het schip, dat hen zal vervoeren en het geldt voor al voor landverhuizers een indrukwek kend aantal pijpen zal hebben. Dat beweren althans de scheepsbouwers. Een motorschip kan een enkele pijp goed gebruiken, om er de buizen voor den afvoer van verwerkte brandstof gassen in samen te brengen. Maar een tweede pijp is overbodige luxe, die men ten gerieve van den landrot moet ophouden. Nochtans is noodelooze opoffering van ruim te voor een zeeman iets misdadigs. De ge dachte aan een schijn-pijp die veel ruimte eischt, is hem onverdraaglijk. Er zijn echter verscheidene middelen om de grillen van passagiers of de producten van die gril len dan om te zetten in iets nuttigs. Wij hebben b v. gehoord van pijpen, wier in wendigheid diende voor het bergen van ba gage. En het nieuwe motorschip van de White Star-Lijn, de Britannic, dat Zaterdag zijn eerste reis naar New-York aanving, heeft een aardige oplossing. Daarin is de tweede pijp ingericht totrookkamer voor de machinisten, die op deze wijze aar dig wraak kunnen nemen voor den smaad van de tweede pijp. Want zij moeten het wel een beetje als een smaad voelen dat het schip de pijp moet blijven dragen (kenmerk van het stoomschip) die hun wetenschap overbodig en ouderwetsch heeft gemaakt. IETS OVER LONDEN. In Groot-Londen wonen 7.48 millioen menschen. Maakt men den kring eenige mij len grooter, dan bevat de stad bijna de helft van alle Engelschen. Londen is daarom in den waren zin van het woord Metropole. Ruim 150000 buitenlanders wonen in Lon den. De Londensche omnibussen vervoeren jaar lijks 1.5 milliard menschen. De buurtspoor wegen een half milliard, de trams een mil liard. De in- en uitvoer van Londen vertegen woordigt een waarde van meer dan een half millioen pond, waarvan ongeveer een kwart op rekening van den uitvoer komt. Vijf en een half millioen ton levensmidde len worden dagelijks, alleen in de Tooley- street 'bij de Towerbrug) uitgepakt. 85 pCt. van het geheele verbruik van Engeland aan I boter, eieren, spek, kaas en vruchten rollen e\ken dag over het plaveisel, PAULUS POTTER. (1625—1654). Er ligt iets warm sympathieks in het werk: van Paulus Potter, den aan tering jong ge storven schilder. Het is direct aan te toonen, dat hij geen uitgebreide fantasie heeft, zijn mythologische onderwerpen zijn zwak, artis tiek staat hij niet zoo hoog als zij, die hij technisch evenaart. Zijn' techniek, ja, die is onvolprezen en waar hij eenvoudige onder werpen koos, vee in de wei, „De Stier van. Potter", heeft hij volle gelegenheid om dat te bewijzen. Doordat hij zich een wijze zelf beperking oplegde werd Potter in zijn korte leven toch nog een hoogst belangrijk ver tegenwoordiger van de Hollandcche schil dersschool. Hij was geboren in Enkhuizen in Novem ber 1625. Op den twintigste van de maand - werd hij gedoopt en men noemde hem naar den grootvader van moeder's zijde. Zijn vroege studiën werden te Amsterdam geleid door zijn vader en door Jacob de Weth te Haarlem, zooals deze in zijn schetsboek vermeld heeft. Hij genoot deze a raison van acht ponden per jaar. Zoo groot was zijn talent, dat hij op zijn vijftiende jaar een erkend kunste naar was. Reeds vroeg bleek zijn voorliefde om vee- te schilderen. Zoo goed heeft hij de dieren in al hun vormen, in al hun standen, hun gewoonten, hun doen en laten bestudeerd, dat een schrijver van een boek over natuur lijke .historie in dien tijd het illustreerde met platen van Potter om de welgeprodu- ceerde vormen van de beesten. Een ets van een herder, die het jaartal 1643 draagt, ge tuigt, dat hij achttien jaar oud al bekwaam het koperstift hanteerde. Van 1646 tot en met 1647 woonde hij te Delft, centrum van schilders toen. Vele zijner beste werken kwamen er tot stand. Hij werd ingeschreven als lid van het genootschap St. Lucas. En toen hij in 1649 naar Den Haag verhuisde werd hij daar in het schildersgilde ontvangen als „meester-schilder". Joan Maurits van Nassau en Amalia van Solms zijn hem in de Hofstad zeer tot steun ge weest. In 1650 begon Paulus trouwplannen te koesteren met Adriana. de dochter van zijn. buurman, den architect Claez Dircksz. Balckeneijnde, die aan de Dunne Bierkade woonde. Balckeneijnde wilde echter niets van het huwelijk weten, omdat hij zijn doch ter niet wenschte te geven aan iemand, die beesten schilderde. Wanneer Potter zich tot de menschen bepaald had, dan was het wat anders geweest, zei hij. Merkwaardig is, dat het huis, waarin Potter woonde behoorde aan Jan van Goyen. Van Goyen moet Potter meermalen in zijn atelier bezocht hebben en waarschijnlijk dankt zijn jonge vriend menige raadgeving met betrekking tot de achtergronden zijner stukken aan den beroemden landschaps schilder. De trouwlustige Potter heeft zich door de bezwaren van zijn aanstaanden schoonvader niet laten beïnvloeden, hij liet het niet om weer beesten te schilderen en evenmin dacht hij er aan, om de dochter van den architect aan zijn liefde voor dit genre te offeren. Den derden Juli 1650 trad hij met Adriana Balckeneijnde in het huwelijk. Zijn schoon vader schijnt zich in het onvermijdelijke ge schikt te hebben, hoe weinig hij van dieren moge gehouden hebben. Althans, toen in 1651 een zoon geboren werd, werd de brave archi tect de peetvader. Helaas is het kind eenige weken later gestorven. Potter werkte gestaag. Wanneer zijn vrouw hem er al toe had weten te bewegen om zijn arbeid een uur in den steek te laten en te gaan wandelen, dan kon men er zeker van zijn, dat hij onderweg schetsen en teekenin- gen maakte. Het schijnt, dat zijn succes den afgunst opgewekt heeft van Haagsche col lega's en zelfs zoo sterk, dat hij naar Amster dam verhuizen moest. In 1652 verhuisde hij, daartoe voor een niet gering deel bewogen door den beroemden Amsterdamschen ma gistraat en kunstbeschermer - Nicolaas Tulp. Weinig is bekend van zijn twee Amsterdam- sche jaren, maar het moeten jaren geweest zijn van ononderbroken arbeid, niettegen staande de tering, die hem ondermijnde. Er ontstond oa. een portret van Diderik Tulp, den zoon van zijn beschermer. Een zijner schilderijen werd gekocht voor koningin Christina van Zweden. Hij stond het af voor 400 francs, om zijn naam in Zweden bekend te doen worden. De kooper had 300 geboden. In het vroege begin van 1653 achtten Potter en zijn vrouw het raadzaam om gezamenlijk een testament te maken, waaruit blijkt, dat zij zich in goeden doen bevonden moeten hebben. Een paar dagen later werden zij ge troost in het verlies van hun eerste kind door de geboorte van een dochtertje, doch het geluk was van korten duur, want nog geen twaalf maanden na den doop stierf Paulus Potter aan de tering. Hij werd begra ven 17 Januari 1654. Hij heeft het laatst gewoond aan de Scha- penmarkt, bij den Regulierstoren, thans de Munt. Wij bezitten van Potter een portret, dat geschilderd is door Bartholomew van der Helst. Een zelfportret bestaat niet. Potter'-s vrouw keerde naar Den Haag terug, waar het dochtertje, aangetast door haar vaders ziekte het volgend jaar stierf. De moeder hertrouwde na zeven jaar, met Dirck van Rheenen. die in zijn huis een Potter- galerij inrichtte, welke in 1820 eerst geveild

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 16