FEMINA SPEELJURKEN. AAN HET STRAND, indtttn mf HAARLEM'S DAGBLAD DONDERDAG 17 JULI 1930 Hier toonen wij u drie jurkjes, waarvan het eerste is voor een meisje van een jaar of vijf. Het bestaat uit donkerblauw katoen, terwijl er een biesje op het rokje, langs de zakjes, langs de mouwtjes en aan het halsje is aan gebracht van wit met een blauwe stip. Het lijfje, dat niet al te kort is, wordt aan het ruime rokje gezet. Men rimpelt eerst de ruimte der rok in en verdeelt deze op ge lijke wijze over de breedte van het lijfje De ronde zakjes krijgen door den zoom een elastiekje, waardoor ze altijd sluiten en het meisje niet steeds haar zakdoekje zal verliezen. Het halsje sluit met een splitje, samenge bonden door een blauw lintje,. Het tweede prentje is een jurk van ge streept lichtgroen zephir voor een school- gaand meisje. Het halsje wordt afgewerkt met een baby-kraagje, terwijl de mouwtjes dergelijke manchetjes hebben. Het voorstuk bestaat uit een rechte baan, die met de rok een geheel vormt, terwijl de zijpanden er met de streep in verticale richting aan wordt bevestigd. Het rokje heeft op zij eenige diepe plooien. Twee zakjes versieren het geheeL Een donkergroen lintje doet dienst als dasje. Het derde jurkje is van gebloemde voile, waarvoor men vooral een klein patroontje uitzoekt in lichte kleuren. Het lijfje is vrij lang en heeft van voren een looze sluiting, maar waar als versiering knoopjes en knoops gaten opgemaakt zijn. Het wijde rokje wordt gerimpeld aan het lijfje gezet. Een wit zijden kraagje met een geplisseerd smal kantje ver sierd en dezelfde soort manchetjes fleuren het aardige jurkje nog rnedr op De twee bo venste knoopjes van het voorstuk kunnen wel open en vormen tevens de halsopening. De zakjes hebben een elastiekje in de zoom. Dit jurkje is voor meisjes van 8—10 jaar. Zomer sp ort'Cost u u tn p j cs. Ze zijn alleraardigst, die sportcostuumpjes voor den zomer. En laat ik er dadelijk bijvoe gen: het is niet bepaald noodzakelijk dat u aan sport doet, om zulk een costuumpje te dragen. Het is alleen het sportieve lijntje, dat erin zit en verder kunt u alle vrouwelijke be zigheden in den zomer genoegelijk onder sport onderbrengen: in het zonnetje wande len, winkels kijken, van den zomer genieten, op een fiets dan wel in een auto zitten, zich in een boot laten voortbewegen en het gras knippen of in het gras luieren, het is alles sport. De modehuizen wedijveren met elkaar om de aanlokkelijkstte sportcostumes uit te brengen. Het plaatje laat er een zien, een ontwerp van Dupouy-Magnin, volgens de tee- kening van Femme de France, dat door zijn simpelheid het juist uitstekend doet. Het is een heel wit pakje, waarvan de japon uit twee deelen bestaan. Het lijfje is namelijk van witte shantung de rok van een grove witte stof. Heel modern is de garneering, die bestaat uit een tres met gaatjes, dat den indruk van een gaatjesriem wekt. waarmee het lijfje van voren van de schouders naar beneden, en aan de manchetten gegarneerd is, terwijl ook het ceintuurtje ervan gemaakt is. Verder op elk stuk nog een gespje, wat den indruk van „riem" nog verhoogt. Erg spor tief dus. Het bijbehoorende manteltje is heel weinig getailleerd en sluit met 1 knoop. Het rokje heeft op zij twee platte plooien. En dat brengt ons op iets anders. Plooien, in een of anderen vorm, vinden we bijna in alle rokken op het oogenblik. Daarom is bijzonde re zorg bij het weghangen geboden. Men kan een rokhanger daartoe gebruiken, maar een echte mannenjianger, d.w.z. een hanger voor een heerenpantalon is buitengewoon voor het doel geschikt. Maar als u nu eens op reis bent. ergens logeert of zoo. en u heeft geen kleerenhanger bij de hand? Dan is een han dig hulpmiddel, om een van de bovenste la den van een kast (als die op de kamer aanwe zig is) open te trekken, den band van den rok op den rand van de lade te leggen (na den rok dubbel gevouwen te hebben) en de lade stevig dicht te doen. De rok hangt dan in de natuurlijke plooien naar beneden en 's morgens zijn er geen valsche plooien in en heeft de rok niets geleden. MADELEINE. Bruine schoenen, die door zeewater hard of verkleurd zijn geworden, kan men weer zacht kri.jgen door ze met een lap met olijf olie in te wrijven. Laten drogen en dan op de gewone manier met bruine was poetsen. Hoe men de kleuters bezig houdt. EEN DORP VAN KARTON. Van niet te dun karton kan men met de kleuters van allerlei speelgoed maken en een dorp van karton zal zeker wel in den smaak vallen. Het is zoo aardig in een korten tijd verscheidene huisjes ja zelfs heele straten te kunnen opbouwen. Heeft men geen karton bij de hand, dan kunnen hulsen van koek ons heel goed helpen, daar deze meestal juist de gewenschte dikte hebben. Verder hebt u nog voor materiaal kleurkrijt of verf noodig. Hoe meer men de fantasie laat werken, des te aardiger zal ons dorp er uitzien. Het mo delletje, dat afbeelding a u laat zien is wel zeer eenvoudig. Men teekent dus eerst den vorm van het huisje en knipt het daarna uit. Ik zou u aan raden de huisjes niet te klein te maken. Ramen, deuren en dak wer den aangegeven en de kleuters mogen het huisje met kleurkrijt versie ren. Om het huisje goed te laten staan brengen wij aan den achterkant een klein steuntje aan, door middel van een langwer pig kartonnetje, dat voor een klein gedeelte tegen het huisje wordt vast gelijmd. Wil men een heele straat weergeven. dan maakt men ver scheidene huisjes aan elkaar. Ook het kerkje, afbeel ding b is zeer ge makkelijk over te nemen het wordt natuurlijk wel iets vergroot. Op deze manier kan men een dorp opbouwen en wan neer u er eenmaal mee begint komen stellig allerlei aar dige modelletjes te voorschijn. Maar ook voor speelgoed in de zandbak kan ons dorp dienst doen. Dezelfde modelle tjes kan men ge bruiken, alleen de afwerking maakt eenig verschil. Voor de zandbak hebben deze huis jes geen steun aan den achterkant noodig, maar wordt de onderkant van 't huis langer genomen en in een punt uitgeknipt, (afb. c.) Op deze manier kunnen de huisjes heel goed in het zand blijven staan. Ook het karton wordt voor. deze laatste huisjes iets dikker genomen. De modelletjes zijn in de Tijdingzaal van ons blad te vinden. „A room of one's own", door Virginia Woolf. The Hogarth Press. Onder dezen titel publiceert de bekende schrijfster Virginia Woolf, een tweetal le zingen over de vrouw in de litteratuur die ze voor twee Engelsche universiteiten gehouden heeft, en later omgewerkt en uitgebreid tot een boeiend en buitengewoon interessant be toog .waaraan de genoegelijke manier van vertellen en het feit, dat ze het geheel in romanvorm heeft gehouden, al het dorre en saaie ontnemen, dat een wetenschappelijke verhandeling maar al te dikwijls eigen is. Ze begint met het wonderlijke feit te re- leveeren, dat er in de middeleeuwen zoo goed als geen zelf schrijvende vrouw was, dat de vrouwen in dien tijd een aanmerkelijk min der prettig leven leidden dan tegenwoordig, en wezens waren wier eigen wil allerminst in tel was en die dikwijls met een flink pak slaag gedwongen werden om de dingen te doen, waarop de heer der schepping, die over hen te zeggen had, zij het vader of echtge noot, zijn zinnen gezet had; en dat, niette genstaande dit alles, de vrouwen de inspira- trices van de heele litteratuur waren, die door de mannen op een zoo hoog plan wer den gezet, dat het bijna inconsequent lijkt. De enkele vrouw, die het er in later tijden voor over had om zichzelf te zijn en uiting te geven aan het talent, dat ze in zich voelde, was altijd iemand van hoogere afkomst met geld tot haar beschikking, die het zich kon permitteeren om het oordeel van „de men- schen" te negeeren, omdat zij ze niet noodig had, en die met een trotsch gezicht in haar eigen koets de menschen voorbij kon rijden, die haar op straat najoelden en uitscholden, al moet ze zich in haar hart dikwijls hope loos eenzaam en miskend hebben gevoeld. Wat zou een vrouw uit den gewonen mid denstand, die wilde schrijven, hebben moe ten beginnen? Stel, dat Shakespeare een zus ter gehad had, begaafd met dezelfde talen ten en denzelfden ondernemingsgeest als hij, wat zou er van haar geworden zijn? Haar vader zou haar met slaag en schelden ge dwongen hebben tot een huwelijk met den zoon van den paardenkooper dien ze haatte, en als ze weggeloopen was en getracht had om in Londen op dezelfde manier aan den kost te komen als haar broer dat gedaan heeft, zou ze in minder dan geen tijd in slechte handen gevallen zijn en waarschijn lijk als een armzalige zelfmoordenares een gevloekt graf in ongewijden grond gekregen hebben. Hoe lang heeft de opinie, dat het voor vrouwen ongepast was om zich te uiten, laat staan om haar diepste en beste gevoelens prijs te geven aan het publiek, niet stand ge houden? Waarom verstopten de beste schrijf sters zich nog niet zoo heel lang geleden ach ter mannelijke schuilnamen? Men denke maar eens aan Gurrer Bell, aan George Sand, aan George Elliott, vrouwen, die het toch waarlijk niet aan moed ontbroken heeft. Waarom was Jane Austen dolblij, dat de deur van de kamer, waarin ze werkte, op zijn hengsels piepte, zoodat ze altijd nog net tijd had om haar manuscript te verstoppen? Waarom betuigen in alle romans, een jaar of honderd geleden door vrouwen geschre ven, de schrijfsters, dat ze „maar een vrouw", of hoogstens, dat ze „niets minder dan een man" zijn? En al deze vragen, en nog een groot aantal meer, zijn het dan, die Virginia Woolf be antwoordt met de woorden: „Omdat ze nooit „een eigen kamer" gehad hebben". Omdat ze altijd hebben moeten schrijven in de ge meenschappelijke woonkamer, of op het koude slaapkamertje, dat ze met twee of drie anderen deelden, omdat ze nooit de ruimte of den tijd hebben gehad om zichzelf te zijn en te leeren schrijven zooals een vrouw schrijven moet. Want het gaat voor een vrouw, die schrijven wil, niet aan, om te trachten dat te doen, zooals het door de eeuwen heen door mannen gedaan is/ zij moet haar eigen weg vinden, en haar eigen terrein en haar eigen stijl, en al zal dat tijd kosten, en oneindige moeite en zorgen, zij zal er komen, al zal het over eeuwen zijn. Hoe veel eeuwen heeft het geduurd, voordat de litteratuur, door mannen geschreven, op het punt was aangeland waar hij nu ls? Hoever zijn wij vrouwen eigenlijk al niet gevorderd in den korten tijd, dat wij bezig zijn? Het zal voorloopig een kwestie blijven van het den-weg-plaveiden-voor-anderen, dat zoo vele vrouwen voor ons al gedaan hebben, het zal voorloopig een werken blijven voor de eigen kamer van een ander. Virginia Woolf komt er rond voor uit, dat zij een van de weinige gelukkigen is, die door het lot ge zegend zijn met ,.a room of one's own" en vijfhonderd pond per jaar, maar verhoogt dat de waarde van haar redeneering niet? Zij is dan ook Iemand, di° dlngon doet, die er wezen mogen, die boeken schrijft, die het meerendeel van wat er op het oogenblik door vrouwen geschreven wordt, ver vooruit zijn. Zij heeft het recht, om zoo te spreken als zij doet, en het recht om te verlangen, dat men. zoo niet bewondering, dan toch eerbied voor haar overtuiging heeft. Wij vrouwen moeten werken, en niet zooals nog zoovelen doen. tevreden zijn met de plaats, die ons toegewezen wordt. Maar vrou wen moeten wij blijven. De plaats, die wij ons moeten veroveren, moet niet zijn op die van den man, maar naast die van den man. Op ons eigen terrein, dat misschien kleiner, misschien minder belangrijk, minder her- vorragend zal zijn omdat er voor ons altijd nog zooveel anders is, maar dat en dat zal bijna iedere man zelf toegeven zorgvuldi ger, subtieler, vrouwelijker door ons geploegd en geëgd en bezaaid kan worden, en bloesem zal dragen, misschien minder forsch en min der fel van kleur, maar die zachter zullen zijn, en teerder van tint en fijner van geur. WILLY VAN DER TAK. Over rustige natuurbeschouwingen en badplaatS'gewoel. Behoort u ook tot de echte natuurliefheb bers. die hun blikken maar niet verzadigen kunnen aan het steeds wisselende beeld dat ons de Noordzee te zien geeft? Ontvlucht u daarom dan ook het gewoel en gedoe aan ons badplaatsen-strand, om aan den voet van de Duin- en Kruidbergduinen, of halver wege Noordwijk naar het zuiden rustig van die verheven schoonheid te kunnen genieten? En dan gaat u zeker met wat wrevel terug naar Zandvoort, omdat er nu eenmaal geen verbinding door de duinen van de Amster- damsc-he waterleiding is. die u naar huis kan brengen. Maar pas dan op. dat u in die stemming van serene rust en stilte niet valt in de kuil, die een ijverige kruimel van drie turven hoog met oneindige inspanning gemaakt heeft, „om water te krijgen", alsof de zee nog niet groot genoeg is. Of raak niet verward in het vliegertouw van een verrukten school jongen met een niet minder verrukten pa, in wien kinderherinneringen welig opbloeien op dat oogenblik. Voor ge de trap naar boven hebt gereikt, hebt ge u al veel te veel ge ërgerd aan al dat. gekrioel op een klein plekje, door menschen, die het grootsche van de zee voor het meerendeel niet voelen, maar die enkel en alleen op een pretje uit zijn. Ge vraagt misschien met minachting: „waarin ligt dat plezier eigenlijk?" Nu, ga terug naar al dat gewoel daar be neden en probeer er eens achter te komen, waarin dat genoegen bestaat, het genoegen dat heele families steeds weer naar het strand trekken, zelfs al zitten ze met vloed opgepakt, zoodat zij zich nauwelijks wen den of keeren kunnen. Daar zit een heele familie bijeen, kinderen en volwassenen. Ze hebben een heel vreemd, eigenlijk heel kinderachtig spel met een bal uitgevonden, waaraan zoowel de jongste spruit als opa mee kunnen doen, en ze vermaken zich enorm. Iets verderop staat een rijtje leege bad stoelen achter een respectabel hooge dam, waaraan door een heel gezin met man en macht wordt gezwoegd. Als de vloed straks komt moet de dam al die leege stoelen zeker beschermen, denkt u smalend? Natuurlijk! En dat doet zij vast niet, en het heele gezel schap zal wel natte voeten halen, maar de illusie is er toch. Dichtbij staat een klein meisje en toont toenadering tegen een jongetje van dezelfde afmetingen. „Wil je met me spelen?" Maar het jongetje is wat verlegen, en niettegen staande het aandringen van moeder, draalt hij zoo'n beetje rond en zwijgt in alle talen. Het meisje trekt al gauw af en vindt zeker wel iemand anders, terwijl het verlegen jongetje nu hevig geïnteresseerd naar hun spel blijft kijken. Daar dribbelt een heel klein manneke van nog geen drie jaar. Zijn stevig lijfje wordt omsloten door een badpakje van al'.erkoddig- ste afmetingen, zooiets van maat 000, of zoo wat. Hij torst een emmert je, half gevuld met zeewater, dat hij nauwelijks dragen kan. stapt beslist op een ouderen heer toe. zegt vragend „Opa", duwt hem het emmertje in de hand, en gaat iets gebogen, met het kleine ruggetje naar Opa toe staan. Opa. die dit spelletje blijkbaar goed kent. leegt het emmertje over het stevige ruggetje van zijn kleinzoon: deze draait zich weer om. pakt opnieuw het emmertje, dribbelt er mee naar zee en het spelletje herhaalt zich. „Handlezen, meneer", vraagt een juffrouw aan een jeugdig vader, die met zijn hummel van een dochtertje speelt. „Och juffrouw, ik heb 't al zoo vaak laten doen. de toekomst heeft voor mij geen enkel geheim meer". En als de juffrouw dan mopperend weg gaat, roept hij haar nog achterna: „ik word toch millionair. dat weet ik alvast zeker!" Daar staat een keurig moedertje, onbe rispelijk is haar strandcostuumpje. keurig zijn haar schoentjes en kousen. Twee meter van de plaats waar zij staat, aan den rand van een „binnenzeetje", speelt haar zeer jolige en zeer stoute dochtertje, dat spat en plast en plonst dat het een lust is. en noch op moeder's vermaningen, noch op haar smeekbeden of dreigementen tc bewegen is op het droge te komen. Als u even later om kijkt. heeft, moeder de fijne sohoentj&s en kousen uitgetrokken en haar weerspanninge spruit resoluut onder de armpjes uit het water getild. Onder hevig protest natuurlijk. Met dit al bedoel ik natuurlijk niet. dat het rustig genieten van de natuur uit den booze zou zijn. Van ieder mooi natuurtafreel wordt het meest genoten in rust en stilte, zoodat het verhevene in ons doordringt. Maar keer u daarna niet met ergernis af van de menschen en hun drukke gedoe, en acht er u niet oneindig.ver boven verheven: het is allemaal minstens even interessant en de moeite van uw aandacht waard. E. E. J.—P. Het woord is aan De Kinderen Bob heeft den leeftijd bereikt waarop het eerste schoolbezoek noodzakelijk is gexoorden. Moeder is zeer tevreden met de eerste presta ties van haar spruit en op zekeren dag ver telt zij aan een bezoeker hoe lief Bobbxj is en hoe graag hij naar school gaat en hoe goed hij leert. Als Bobby thuis is gekomen zegt de bezoeker„Zoo mannetje en ivat deed je van daag allemaal op school?", ivaarop de jongste zeer laconiek antwoordt: „Ik heb gexvacht tot ik naar huis mocht". Jan is drie jaar geworden. Dit feit wordt aan de vergetelheid ontrukt onder andere door de omstaxidigheid dat hij vandaag voor het eerst een echte jongensbroek zal dragen Met eenige plechtigheid xoordt drie jaar aan tafel verxcacht. Aller oogen zijn op het fraaie kleedingstuk gericht. Jan is uiterxnate ver heugd en terxvijl hij met veel nadrxik de snit van zijn eerste echte broek demonstreert zegt hij: Moeder mag ik vader nou voortaan ook Piet noemen?" Men beweert algemeen, dat het moeilijk is zijn tijdgenooten te beoordeelen. Wij kun nen onzen tijd en de verschijnselen daarvan niet objectief, niet van een afstand be schouwen. De kunstuitingen, de zeden uit vroeger dagen staan ons zooveel helderder voor den geest; we zien het logisch verband, de noodzakelijkheid. Maar het beoordeelen van personen uit vo rige eeuwen brengt groote moeilijkheden met zich mee. Wat weten wij van die per sonen? We hebben alleen over hen gelezen. Gelezen wat anderen over hen dachten. En dan.... hoeveel menschen kunnen en willen precies schrijven wat ze denken? Er zijn meestal zooveel holle frasen, zooveel mooi doenerijen aan te pas gekomen. En in vroe ger tijden, toen schrijven nog meer tot een „schoone kunst" werd gerekend dan nu en het met de waarheid niet zoo nauw geno men werd, had de verheerlijking een goede kans.Of konden de schrijvers werkelijk hun tijdgenooten niet beoordeelen en hebben we daarom zoo weinig zuivere beelden? Hebben ze werkelijk zoo over de kinderen gedacht zooals ze omstreeks 1800 en ook nog, wel la ter voor en over hen schreven? Geloofden ze werkelijk in de zoete, vrome Pietjes en Klaar- tjes, die hun ouders eerden en den morgen met gezang prezen? We zijn dan geneigd te gelooven, dat die Pietjes en Klaarijes hen een beetje voor den gek gehouden hebben! Want och. een kind neemt makkelijk ge woonten aan. Het wil wel dankbare liedjes zingen, als dat nu eenmaal zoo hoort Het wil wel versjes opzeggen over geduld, dat zulk een schoone zaak is en over de mug, die door onbedachtzaamheid den dood vond. Maar, onder ons gezegd „raakt het zijn koude kleeren niet." En al leert het honderd lieve verhaaltjes van kinderen die al hun speel goed en al hun lekkers aan de armen geven, dan zal het even begeerig naar het grootste stuk koek blijven kijken, als er lekkers te verdeelen valt. Nee, we kunnen de kinderen van vroeger niet beoordeelen naar wat er over hen ge schreven is. Zulke toonbeelden van deugd en strevers naar de volmaaktheid dat zijn geen kinderen. Hoe vindt u een kind, dat den volgenden brief aan zijn vader schreef: „Beminde, vader, ick ben zeer bedroeft omdat ghij mij soo ontallicke veel weldaden ghedaen hebt. mij voedende ende onderhou dende in cost en cleeren en sooveel schoone vermaninghe doende dat ick niet met allen en heb om eenighe danckbaarheyt te too nen." Een kleine huichelaar zouden wij zeg gen. Een „aardig" kinderversje uit vroeger da gen is o.a.: „In alle landen onbekènt, En van die wereld onbemint, Onghetroost ln alle pyncn Alsoo wil Godt hebben den synen". En dat was dan nog tot „vermaecke der kleinen" geschreven! „Wat waren de kinderen In vroeger tijden toch anders!" hooren we dikwijls verzuchten, „veel eerbiediger, veel gehoorzamer en be leefder". Ja, dat schijnen ze wel geweest te zijn. Maar ten slotte zijn dat slechts uiterlijke eigenschappen. Zooals de kinderen innerlijk, werkelijk waren, dat werd weggestopt achfcr manieren en gehoorzaamheid aan wijze ge wichtige, ouderen. En hun lectuur was in overeenstemming daarmee, opvoedend en zeden-verheffend. Lectuur moest opvoedend zijn. Niet hoe het kind was, maar hoe het worden moest kwam er op aan. Aan het be- studeeren van de kinderziel dacht men toen blijkbaar nog niet. Rhetorlek was alles wat geschreven werd, we kunnen er geen men schen of kinderen ln vinden. De tijden, de zeden waren anders, de schrijfkunst was een andere. Maar hoe wa ren de kinderen? Hoe zouden zc geweest zijn in onzen tijd van zich uitleven en psycho analyse? Waarschijnlijk even vrijmoedige, gevoelige, begeerige en ondeugende wezen tjes als de kinderen van nu. Later we ze niet terugwenschen de brave Pietjes en Mietjes, everwnin als de dierbare, onfeilbare ouders. Want al waren er toen misschien minder strubbelingen, het was toch alles maar „kunstmatig". BEP OTTEN. ONZE ZOMERHOED. Do tcekoning t-oont u een van Bangkok gevlochten hoed die mon zoowel in naturel kleur als in een modetint geverfd kan koo- pen. Rond den bol is een geplisseerd lint ge legd, met een donkerder tint lint aan de bo venzijde, eveneens geplisseerd. De groote rand van de hoeden wordt in den hals naar voren getrokken en geeft dus een clochc-idce

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 11