ATERDAGAVO ZONDER GELD DOOR ZUID-ITALIE. HET ZOUT, EMBLEEM VAN TROUW. BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD VIJFDE BLAD En toch een vorstelijke reis". Hoe ver de gastvrijheid der automobilisten ons bracht. VI. alermo, 19 Mei, half 11 's avonds op een bank in een park. Nu zijn wij hier. Zonder een cent. Wij heb ben niet eens geld om in een hotel te gaan. Den heelen dag hebben wij niets gegeten behalve dat, wat welwillende Italianen ons in den trein aanboden, omdat zij weer om een onbegrijpelijke reden ver rukt over ons waren. Wij hebben een lijst opgemaakt van alles, wat wij van Siracusa tot Palerma cadeau hebben gekregen: choco lade, twee of drie reepen; sigaretten, 'n stuk of tien; koekjes, van een boer, zelf gebak ken; een bloeiende amandelboomtak en ver schillende rozen, anjelieren en andere bloe men (daar zitten wij nu mee!) Sinaasappe len en citroenen (deze worden rauw gegeten en als bij ons de appels, heel dun geschild en in mootjes gesneden), suikerklontjes en ca- ramellen. Het was amusant, hoe die menschen in hun naïveteit en hartelijkheid hun best de den om ons om de beurt een bewijs van hun sympathie te geven. De eene begon en de anderen hielden niet meer op en het zou een beleedaging geweest zijn, niet alles aan te ne men. Dus nu zitten wij hier, kauwen op de rest van de boerenkoekjes, met de armen vol bloemen en kunnen niet in een hotel gaan. De reis dwars door Sicilië was heel mooi, maar alles is hetzelfde, als wat ik al over het eiland verteld heb. Het ging 13 uur door wei den, heuvels en nog eens heuvels, nu en dan afgewisseld door cactussen en olijfboomen. Het was donker toen wij hier aankwamen. De reis was veel langer dan wij gedacht had den en ik geloof dat men zich Sicilië veel te klein voorstelt. Palermo lijkt op een wereldstad. Auto's rij den voorbij; trams bellen. Er is veel lawaai. Maar daar hebben wij op het oogenblik geen belangstelling voor. Onze hospita in Palermo. Wij liepen door de straten en keken naar niets anders dan eetwinkels, restaurants en hotels en moesten die toch voorbij loopen. Nu zitten wij hier. Maar het begint te regenen. Ik geloof dat wij maar eens voor gentlemen- oplichters zullen spelen en gewoon in een hotel gaan. Morgen kijken we dan wel hoe wij het betalen. Van avond heb ik geen moed en geen fut meer. Wij hebben de laat ste dagen alleen van brood en sinaasappelen geleefd. Met ons laatste geld zijn wij van avond nog in een groot café gegaan om' te teekenen, maar van de koffie en de tabaks lucht werden wij alle twee zoo duizelig dat we gauw naar buiten liepen en niet eens tijd hadden om den kellner te roepen. We lieten onze laatste 5 lire maar op tafel liggen. Nou, we gaan toch maar naar een hotel! 20 Mei. Palermo. 10 uur 's morgens. In een Albergo. Dit is het verschrikkelijkste „hotel"' dat wij ooit gehad hebben. De bedden zijn smerig, water bestaat blijkbaar niet. De „kamer" is door oude planken van kisten van andere kamers „afgescheiden". Overal zijn gaten in de wanden waardoor men zijn buren kan zien, worst etend of zich kammend. Onze hospita is een walgelijke oude weduwe met ongekamde haren en kleine, tranende, roode varkensoogen. Daar kunnen wij nog pleizier mee beleven'. Over de vlooien en vliegen spreek ik maar niet. Enfin die stal moet toch betaald worden. Maar hoe? Wij zit ten op onzen bedrand en kijken naar een spin, die over een stuk verscheurd behangsel papier tegen den muur opkrabbelt. Wij heb ben niet eens geld voor een perronkaart, om in de wachtkamer van het station portretten te teekenen! Geen mensch van wien wij wat kunnen leenen! Niets dat wij kunnen verkoo- pen! Wij spreken af, dat ik op de een of an dere manier moet probeeren, toch in het station te komen, terwijl mijn vriend in het „hotel" blijft. Ten eerst, omdat onze hospita ons zonder betalen toch niet beiden zou laten gaan en ten t-weede omdat mijn vriend zoo zwak is. dat hij bijna niet op zijn beenen kan staan. Ik voel me ook niet veel beter, maar kan tenminste wat doen, terwijl hij maar moet wachten. 20 Mei. 's middags 3 uur. Tram naar Non Reale. Eenige uren later kwam ik met een taxi door het smalle straatje gereden, dat de menschen en kinderen, die daar werkten en speelden, verwonderd opkeken, stopte voor onze Albergo en stormde met eenige groote bankbiljetten onze kamer binnen, waar mijn vriend vol honger, vertwijfeling en spanning te bed lag. Ik begrijp het zelf niet hoe alles gebeurd is. Vanmorgen wankelde ik de trap af en kroop over de eindelooze straat. Tegen 11 uur stond ik voor het station. In de hall zaten op een paar koffers een meneer met zijn vrouw. Ik herkende direct den duitschen „Studien- rat", ging in de buurt staan en begon te tee kenen. Hij zag dat, maakte een beleedigende opmerking en draaide zich naar den ande ren kant. Ik was razend en om mij te wreken teekende ik ostentatief in eenige halen een karikatuur van hem. Toen hoorde ik achter mij iemand zeggen. „Bravo! Molto buono! Molto ressomiliante!" Ik keek om en zag een heer achter mij staan. Hij stelt zich voor. Redacteur van een of andere krant. De caricatuur had hem bevallen en hij verzocht mij hem andere teekeningen te laten zien. Wij gingen samen een kop koffie drinken en ik toonde hem de schetsen die ik bij mij had. Hij zocht een stel uit en vroeg mij, wat ik daarvoor moest hebben. Een minuut latei- had ik drie honderd Lire in mijn hand. Wij praatten nog een tijd en ik wilde telkens op springen en wegloopen. Maar ik verzamelde al mijn energie om hem niets te laten mer ken. Eindelijk liet hij mij vrij. En zoo kwam ik aan de taxi en de bankbiljetten. Wij betaalden onze kamer, als of het niets was, en reden met onze taxi naar een restau rant. Loopen konden wij niet meer. Ik beefde over mijn geheele lichaam. Wij gingen als gentlemen een feudaal restaurant 'binnen en bestelden. De kellners sprongen om ons heen (als ze eens geweten hadden, waar wij dien nacht geslapen hadden!) en er kwamen de verlei delijkste gerechten op tafel. Cottoletto Mi lanese. Carcioffi. Spinacci, Spaghetti en ik weet niet wat nog. En al die verleidelijke dingen gingen bijna zóó weer van tafel, als ze gekomen waren. Na twee happen konden "wij niet meer eten, wij hadden „geen honger" meer", wij werden duizelig, het was onmoge lijk om nog iets naar binnen te krijgen. Wij gingen. Maar toch hadden ons die twee hap pen weer een beetje op kracht gebracht en het is merkwaardig en typisch, toen wij op straat twee huizen verder een boekwinkel voorbij kwamen, bleven wij tegelijk staan en bekeken geïnteresseerd de etalage, waar wij tevoren geen oog voor gehad hadden. Wij wandelden door de stad, kwamen aan een reisbureau en zagen in de etalage een kaart van de Middellandsche Zee hangen, waarop de route Palermo-Tunis was getee- kend. Wij keken elkaar aan en zonder een woord en bijna zonder dat wij het wisten, stonden wij al binnen, en vroegen, wat een reis tusschendek naar Tunis kostte. De prijs was ongeveer hetzelfde als de route naar NapeLs. Ik haalde mijn portefeuille uit mijn zak toen greep mijn vriend mijn arm en schreeuwde: „Kerel, wat doe je? Denk je, dat je in Afrika ook portretjes kan teekenen?" Hij had gelijk. Het kon mogelijk zijn, maar het was net zoo goed niet mogelijk. De verlei ding was groot, maar de kans, te verhonge ren of niet terug te komen, was net zoo groot en in het vreemdelingen-legioen had ik geen zin. Om geen minuut verder in conflict te zijn, zei ik: „Wij gaan naar Napels terug". Mijn vriend vond het goed en eenige oogen- blikken later hadden wij twee biljetten naar Napels. Om 7 uur gaat de boot. Nu zitten wij in de tram naar Mon Reale. Het dorpje ligt boven ons in de bergen. Groote schaduwen glijden donker over het land, gevolgd door gouden lichtstrepen. De wind veegt de wolken langs de bergen en felle bundels van zonlicht schie ten uit de openingen daartusschen. De don kere rotsen springen tot in de zee. een ketel vormend, waarin Palermo, gloeiend van licht en zon, aan onze voeten ligt. De tram gaat hooger en hooger. Nog een keer beleven wij de kleur en de pracht der namiddagzon in het uiterste Zuiden van Middel-Europa. Cactussen glimmen als brons, huizen vlam men als zilver, de bergen zijn als dampend, oud, donker koper met groene oxydvlekken daarover heen. Cypressen teekenen zwarte lijnen, stil en rustig, tegen den wilden hemel, palmen breiden hun armen uit doorgloeid van een zonnestraal en dan weer verzinkend in het duister der daarover heen jagende wolken. Het klooster rijst voor ons op. Mon Reale, wij zijn er. 20 Mei, 's avonds 7 uur. Boot naar Napels. De ankerketting glijdt De ..Herr Studi-^ianrat" dien ik uit „wraak" teekende en die zoo, zonder het te willen oor zaak van ons geluk werd, op de rol, het anker verheft zich langzaam uit de golven. De sleepbooten trekken aan en onze stoomboot verlaat, in de laatste stralen der avondzon, de haven van Palermo. Blauw zwarte bergen begeleiden ons, lager en lager wordend, nog een stuk naar buiten, blijven achter en dan verdwijnt Sicilië langzaam in de zee. Het water is bijna zwart, de hemel grijs. Witte vlokken dansen op de kammen der golven. Wij zitten tusschen een paar hon derd rekruten, bruine Siciliaansche boeren jongens, die voor hun diensttijd naar Napels getransporteerd worden en in Palermo teeder afscheid van hun meisjes en familieleden hebben genomen. Zij eten zooals altijd worst en drinken wijn, liggen op hun kisten, rooken en babbelen. In een hoek zit iemand op een auto met een guitaar en zingt oude Napolitaansche liedjes. Daartusschen mop jes, die ik niet versta, en waarover de heele bende brult. Men merkt dat zij zich niet op hun gemak gevoelen op de vreemde boot op de dreigende zee, met een onbekende toe komst vóór zich, weg van huis, waarschijnlijk voor den eersten keer, daarom lachen' en schreeuwen ze, om zich groot te houden. In Mon Reale zagen wij het klooster met zijn schitterenden kruisgang, waar de hon derden kleine zuilen geornamenteerd zijn met gekleurde steentjes, hoofdzakelijk in goud, terracotta, blauw en wit. De fontein in den hoek is een meesterwerk van architectuur, zonder beeldhouwwerk of figuren..De kerk is van binnen geheel bekleed met mozaïek op goud fond. voorstellende de scheppings geschiedenis, juist als de Sistina van Michel angelo, maar zoo anders en toch niet minder mooi, zoodat men dit verhaal op een heel nieuwe manier beleeft. Het is veel naïever en daarom prozaïscher gedacht dan Michelangelo's werk en brengt daardoor onze fantasie op een geheel anderen weg dan die, waarop de Sistina ons brengt. AVONTUREN AAN DE ZUIDPOOL. De groote film „Met Byrd aan de Zuid pool", is samengesteld uit vele kilometers film, door Willard Vanderveer en Joe Rucker Paramount Nieuws Cameramen. De operateurs hebben Admiraal Byrd ver gezeld bij al zijn vluchten boven het pool landschap in de drie meegebrachte vlieg tuigen. Een der resultaten door hen bereikt, die van veel belang voor de wetenschap zijn, was de fotografische opname van Scott Is land, het bestaan waarvan in kringen van ontdekkingsreizigers tot nu toe voor twij felachtig gehouden werd. Een der beide mannen was steeds aanwe zig om de geringste details van de talrijke vluchten op de film vast te leggen. Dat be- teekent dat zij een groot deel van den dag in de lucht doorbrachten, in de ijzige koude zich bij de groote snelheid van het toestel uit de raampjes buigend om de groote uit gestrektheden land. dat nimmer te voren door een menschelijk oog aanschouwd was, te fotografeeren. Terwijl de eene operateur op deze wijze bezig is, gaat de andere ge woonlijk met. de hondensleden mee, om de werkzaamheden van dit deel der expeditie op te nemen. Om een mooie opname te maken van de boeg van het schip, dat de ijsschotsen klief de, timmerde Rucker een platform, dat zes meter vóór de steven van het schip uitstak. Op dit wankele plankier, op slechts enkele decimeters boven het ijskoude, spattende water, verbleef hij een groot deel van den dag om de breuken in het ijs te filmen. Toen de City of New-York in de Wal- vischbaai landde, ging slechts één man Ad miraal Byrd vóór op het nieuwe land. Dat was Vanderveer, die met een koord om het middel, tot zijn heupen in de modder stond om de officieele landing op te nemen. De operateurs hebben hun beelden van de eigenlijke vluchten afgewisseld met een groot aantal opnamen van kleine humoristi sche voorvallen, van dieren en van het da gelij ksch leven van de mannen. Vele moeilijkheden van technischen aard moesten overwonnen worden* Zoo vertoon den de camera's voortdurend neiging te be vriezen, door het stollende condensatiewa- ter, dat tusschen het mechanisme een ijs korst vormde. Ell^n avond moesten de toe stellen boven een benzinekacheltje „ont dooid" worden. Door het intense licht van den Pooldag werd gedurende vele uren geëxperimen teerd met alle soorten filters en voorzetlen- zen. die het werk ook al niet gemakkelijker maakten. DE SCHEEVE TOREN. Ja. natuurlijk: we bedoelen den schecven toren van Pisa. Hoe lang zal deze toren zijn naam nog ver dienen? Deze vraag mag gesteld worden sedert een commissie, door Mussolini benoemd om te onderzoeken of de toren van Pisa gevaar voor de omgeving oplevert, een rapport heeft uit gebracht. Volgens de metingen, door of in opdracht van de commissie verricht, bedraagt de afstand tusschen het midden van het bovenste deel van den toren en de plaats, waar dat punt zou zijn als de toren recht stond, 14 voet. Ongeveer 100 jaren geleden werden dezelf de metingen gedaan door twee Engelsche deskundigen en toen was de afstand 15,1/2 voet en in 1910, toen nieuwe onderzoekingen werden gedaan, 16 1 2 voet. Zijn de metingen juist geweest, dan zou de toren dus in 20 jaar 2 12 voet weer in de verticale richting zijn gaan staan. Maar de Italiaansche regeering ziet heel goed in, dat het van het grootste belang is dat deze „scheeve toestand' blijft voortduren. De ondergrond, waarop de toren staat, zal daarom met Inspuitingen behandeld worden, waardoor het bouwwerk, naar men verwacht, zijn van de verticale lijn afwijkenden stand zal blijven behouden. Hoe de toren dezen stand gekregen heeft is onbekend Het is vrij zeker dat de archi tecten het zóó niet bedoeld hebben, maar het heeft langen tijd 176 jaar! geduurd, eer de toren klaar was en waarschijnlijk is er in deze lange bouwperiode een fout in de constructie gemaakt, Zijn voorname plaats in de samenleving. Darink delven in Zeeland. Een gravure naar een schilderij uit Zicrtkzec. Het is een gezicht op Schouwen en de stad Zierikzee, Toen in 1916 tijdens den grooten oor log een zout-nood ontstond in Ser- vie, welk land geheel afhankelijk is van den invoer bleek weer eens, welk een voorname plaats het zout in het menschelijk leven inneemt en lang kon men alles, wat men verlangde, bij de Serviërs tegen zout inwisselen. Voordat door toevoer uit Oostenrijk en Duitschland in de zoutschaarschte kon worden voorzien, bedelde zoowel arm als rijk bij de Duit-sche bezettingstroepen om een kleine hoeveelheid zout. Dit zoutgebrek was slechts een voorbij, gaand verschijnsel ontstaan door den oorlogs toestand, doch bij vele natuurvolken is het een chronisch voorkomend gebrek. In vele streken van Afrika en rond de Zuidzee, kan men spreken van den strijd om het zout. De stammen, die dicht langs de kust wonen, heb. ben dichtbij een groten voorraad beschik baar, maar in het binnenland zijn de inlan ders in hun wilden staat aan zoutgebrek blootgesteld, tenzij steenzoutlagen aan de oppervlakte van de aarde voorkomen. Zout Is een hooggeschat ruilmiddel in den handel tusschen natuurstammen in Afrika. Bij de inlanders in sommige gedeelten van Nieuw Guinea ontbreekt het zout geheel en het gevolg is een onweerstaanbare drang der stammen om zich om deze reden op den duur aan de kust te vestigen of wel om groote voorraden zout mede te nemen. Natuur lijk geschiedt dit op vrij primitieve wijze; óf zeewater wordt door verdamping of koken tot een sterke zoutoplossing gemaakt en ver volgens in groote holle bamboestengels ver voerd, óf wel men laat brokken hout vol zuigen met zout water, om het daarna thuis te verbranden tot asch, die rijk is aan zout. Deze primitieve wijze van zoutwinning her innert ons aan het darinkdelvcn, zooals dit vroeger in Zeeland werd gedaan. Onder darink verstaat men een minder goede veen- soort, die op hoopen werd gelegd en vervolgens tot asch verbrand. Deze asch werd dan naar de zoutkeeten vervoerd, met zeewater ver mengd en tot wit zout gestookt. Hoe groot de behoefte aan zout bij de in« landers is, kan hieruit blijken, dat zij er dik. wijls verscheidene dagreizen voor aflegden met gevaar voor vijandelijke ontmoetingen met kustbewoners of roovers. Toen Kameroen nog Duitsch gebied was. trachtte de Duitsche handel op Afrika door een jaarlijks toenemenden invoer van zout in de behoefte der negers te voorzien, maar ten gevolge van de gebrekkige wegen drong van dezen invoer slechts weinig in het binnen, land door, lang niet voldoende voor 2 1/2 mll- lioen inwoners. Bij een expeditie in Zuid Kameroen gebeur de het, dat inlandsche vrouwen uit de dor pen den troep mijlen ver naliepen, voort durend likkend op de handen om duidelijk 1 te maken, wat zij wilden. Voor zoover de beperkte hoeveelheid zout, welke men mede- voerde. dit toeliet, werd aan het verlangen der inboorlingen voldaan, waarbij men tevens de proef nam, om haar de keuze te laten tus= schen suiker en zout. Niettegent-saandc alle natuurvolken op suiker verzot zijn, kozen deze vrouwen steeds het zout, waarvan zij meestal dadelijk een gedeelte in den mond staken. Bij bijna alle oude volken gold zout als een teeken van beschaving, trouw cn gastvrijheid. Alle spijsoffers der Israëlieten moesten ge zouten zijn; brood en zout golden als teeken van onderwerping en verbonden. Het zout, bij iederen maaltijd onmisbaar, bekleedde voorai bij de Israëlieten een groote plaats in het Zoutverbond tusschen Jehova en zijn volk en de uitdrukking „zoutverbond" is nog in zwang bij de Arabieren, die gewoon zijn hun ver. bonden door het gezamenlijk eten van brood en zout te bevestigen. In Rusland en ook in Duitschland werd vroeger den keizer bij feestelijke gelegen heden zout aangeboden. Zelfs was dit nog in 1902 het geval, toen Prins Christlaan van Denemarken het slot te Aarhus ging bcwo. nen en hem door de burgerij brood on zout werden aangeboden en vóór men het slot be trad werd er eerst door allen van het brood en zout gegeten. Het brood had hierbij den vorm van een koek, binnenin zat een gat, waarin een zilveren zoutvat was geplaatst. Bij de Germanen waren de zoutbronnen heilig en om hun bezit voerden de Katten, later de Bourgondiërs en Aiemannen, een bloedigen strijd. Zout gold ook als reinigend, zuiverend van tooverij. Men meende, dat het elementen van water en vuur in zich vereenigdc cn op deze wijze wordt ook de heiligheid der zoutbron nen en der bosschen, waarin deze zich be vinden verklaard. De geesten we renden kracht van het zout behoort tot de oudste lagen van het volksgeloof. Daarom bracht morsen van zout en het omstooten van het zoutvat on geluk en tweedracht. In Silezië heet het wie zout morst, zal in het huwelijk verdriet hebben en tranen stor ten. Vuil zout mocht men niet op den mest hoop gooien, doch in het vuur. Zout is het. beeld van hechte trouw. Typeerend is het dan ook, dat op de bekende schilderij van Leonardo da Vinei „Het Laatste Avondmaal" Judas het zoutvat omver werpt. Een groot aantal oude gebruiken wijst op de geestenwerende kracht, welke men aan het zout toeschreef. Wanneer Iemand verhuisde, dan was het het zoutvat, dat het eerst in het nieuwe huis werd gedragen, opdat onge» stoord geluk daarin zou heerschen. Tot de oude gewoonten uit vroeger tijden behoort ook, dat het zoutvat op tafel onge veer in het midden werd geplaatst en de scheiding aanwees tusschen de leden van hot gezin en de onderhoorigen. Dit oude gebruik, dat een scheidingslijn trok tusschen het ge zelschap was ln vele landen bekend. In een oude Engelsche ballade heet het dan ook: Thou art a carle of mean degree The salt it doth stand between me and thee. fGij zijt slechts een dienstknecht; het zout staat tusschen mij en u). W. S. WJWqmI v vï- - -4* Met de motor over den bergIn Oost-Prui boot Konradop dubbelslachtige wijze dienst de steden Osterode en Elbing. Tusschen de echter een zeer aanzienlijk niveau verschil, was er niet.Men verzon er wat anders op', dempt.... en nu „rijdt er een wagentje over worden, 't Merkwaardigste Is. dat de passagiers naar het anderet rustig kunnen blijven zitten sen doet op het Oberlandekan al de motor- Het kanaal is een verbinding tusschen waterspiegels van Osterode en Elbing bestaat geld voor het bouwen van kostbare sluizen In het kanaal werden groote gedeelten ge- den zandweg" waarop de schepen geladen tijdens, het transport van het eene gedeelte tyjrtjcfte sensatie zijn

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 13