UIT VERGEELDE I H. D. VERTELLING Uit de kronieken van Poetoes Siban. Wit de geschiedenis van Nederlandsch-lndië) door P. J. ZüRCUER. xxxviil Een „strafkolonie"Hoe men er getuch tigd werd. En hoe menlijdzaam, onder ging. oc meer men kennis neemt ran de van Dlemen's tijd bijvoorbeeld krijgt men vesehiertenls van Tnrtle 11». de rta- weer allerminst den Indruk van een „weg- kwijnen" der klerken, die toenmaals aan een gemeenschappelijke tafel aanzaten en die, blijkens de overlevering, alle eer aandeden. Wel doet deze raededeeling eenigszins vreemd aan als men bij een dieper onderzoek in deze materie, tot de conclusie komt, dat die „ge- meene taefel" zóó slecht verzorgd werd, dat zij al spoedig werd opgeheven en een kost geld werd uitgereikt. Dit zal wel een bedroe- vend schijntje geweest zijn, als men nagaat, dat een Opper-Koopman toen, per maand, 12 Realen en 7 kannen Spaanschen wijn ont ving, onder de toevoeging: „Alsser is ende anders niet", zoodat die komplete voeding (en dan voor een hoog-geplaatste!) op nog geen gulden daags werd gesteld. Maar de Re geering zei, dat het genoeg was. Hl geschiedenis van Indië uit de da gen van de Compagnie en door- 1 dringt in het leven van onze voor ouders, die daar voor haar gestre den hebben, des te grooter wordt de deernis, die ons vervult, want het was eenvoudig geen leven. De Klerken der Loge, die evenals de assis tenten en de boekhouders op „slaepsolders" hun „appartementen" hadden, gelijk wij in een vorig opstel gezien hebben schenen op de andere „lotgenooten" dit voor te hebben, dat hün zolders, door billk-wanden (gevlochten bamboe) in kamertjes verdeeld waren. Dit schijnt dus voor al die anderen niet eens noo- dlg geoordeeld te zijn en wij mogen dit wel als een voorrrecht voor hen beschouwen, want in den gevangen staat, waarin zij leef den, moet dit „kamerke" hun wèl een „uit komst" geweest zijn als zij het opgekropt ge moed eens wilden ontlasten. Wel waren zij er nog wel niet geheel alleen, want zoo'n kamer tje, dat genummerd was, huisvestte twee tot f drie „Borsten van de pen", of ook wel „Pen- nisten", zooals zij genoemd werden, maar het brak dan toch in ieder geval met het begrip van onvrijheid, waarin al die anderen leefden. Ook het personeel der Secretarie werd op soortgelijke „solders" opgeborgen en vermoe delijk ook op die van de Loge, daar, indien zij in hun eigen gebouw zouden zijn gehuisvest, de Gouverneur-generaal, wiens slaapvertrek aan de Secretarie grensde, dan te veel last van hen zou hebben gehad. Want dit waren voor een goed deel nog jongelui, die van een verzetje hielden, maar jegens wie de Regee ring gelijktijdig een extra strenge tucht handhaafde. Zoo was het hun bijvoorbeeld niet veroorloofd om. behalve Woensdags- en Zondagsnamiddags, het Kasteel te verlaten. En indien zij op last van hun supérieur en met een schriftelijke vergunning op andere dagen en uren dan voorgeschreven, de stad ingingen, hadden zij tóch zorg te dragen de3 avonds voor zeven uur in do Gehedzaal te zijn om de Godsdienstoefening bij te wonen, waarbij de Gouverneur-generaal en de in het Kasteel woonachtige Raden van Indië aan wezig waren. Dit avondgebed kon niet beginnen voordat Zijn Edelheid present was. En begrijpelijk was het. dat ali de G. G. voor zaken oi wat ook wel gebeurd schijnt voor genoegens zich verlaat had, ook deze avonddienst zich daarnaar te richten had. Naar men zegt werd dit avondgebed onder Speelman U ként hem, den oolijkerd, van het „Speelmans poortje"! vaak een „m o r g e n"-gebed. Maar goed, aan dit gebed nam dus de vol tallige kolonie deel. Als men kennis neemt van "het „dagh-rooster" uit den tijd van van Diemen rilt men gewoon. Het was om half zes „réveille" en als men dan „hande ende aengesicht" had gewasschen van baden scheen dus geen sprake te zijn zat men reeds om zes uur aan de schrijftafel, waar men „den gnntscben dach", tot zes uur, met een vrij half-uurtje voor een staand genut- t'gd ontbijt en twee uur voor noenmaal bleef doorwerken. In drukke tijden werd er om zes uur doorgewerkt en werden de kaarsen ont stoken. Na afloop van hun arbeid kon een elk zijn slaepsolder" opzoeken en was men „vrij", maar verboden was het om te rooken, te dobbelen of kaart te spelen. En als het signaal werd gegeven, moesten alle lichten gedoofd zijn. Overtnming van deze bepaling werd met een keur van boeten gestraft. Bij gebrek aan liver voor de goede zaak, of indien een hunner, tegen het verbod in, buiten het Kasteel had overnacht, werden de collega's opgecommandeerd om met een houten kolf des delinquents zitvlak te bewerken, hetgeen men „morionecren" noemde. Om met de eentonigheid te breken werd een overtreder ook wel eenige dagen aan zijn schrijftafel vastgeklonken, of op schildwacht gezet met een ijzeren stormhoed op, die, bij wijze van versiering, doch vermoedelijk als kwelling tevens, met een Ijzeren kanonskogel was ge tooid. Deze ..gelukkige" moest den heelen dag In de gloeihitte op wacht staan en er hebben zich gevallen voorgedaan, dat zoo'n „schild wacht" dood op zijn post werd gevonden. In weerwil daarvan werd er toch nog geklaagd over het ongebonden leven dier „Pennisten". Maar dank zij die strenge tucht werd er goed werk door de heeren geleverd. Valentijn ge tuigt, dat er nergens zoo mooi wordt geschre ven als in Indië. En Inderdaad is het een lust om de folianten van voor tweehonderd jaar, nog heden te „bewonderen", in de Rijks archieven te Batavia, waar zij bewaard wor den. De onverbleekte inkt op het zware, Hol- landsche papier is soms nog zoo frisch alsof zij van voor eenige maanden dateert. En de letters zijn aan steendruk gelijk. Merk waardig is het tevens op te merken hoe het handschrift van de „Borsten" in verval ge raakt met den achteruitgang van den ouden en stoeren geest der Compagnie. Gaandeweg verdwijnen dan ook de onmenschelijke straf bepalingen en bleef als eenige straf een arrest binnen de muren van het Kasteel. Toch bleef nog tot ln den aanvang van de negentiende eeuw de rotanstraf voor over treders gehandhaafd en een enkele maal werden zij óók nog wel „op schildwacht" ge- zot, terwijl de Compagnie zich ten einde toe het „recht" voorbehield om een weerspan nige tot matroos of soldaat te „deeradeeren" Dezen waren niet uitsluitend klerken, het is zelfs aan Predikanten overkomen. Bovendien waren dezulken geen uur veilig voor rotan of een stuk touw. Doch ondanks dit harde leven In deze „strafkolonie" bij uitnemendheid bestond voor de klerken der zeventiende eeuw oen „soete kanse" op promotie. Want men kon den rang van Onder-koopman bereiken en deze. als 't ware, civiele Offlclers-rang, ver leende toeeang tot de hoogste ambten. Ver scheiden Gouverneurs-Generaal zijn als een voudige „klerken" begonnen. Maar in de achttiende eeuw verdween zoo zachties aan „deese soete kanse". toen de Kamers in Hol land de On der kooplied en beeonnen uit te zenden. Dezen waren mislukte en weinig bruikbare sujetten, die hun benoeming aan protectie dankten. Dat dit voor de klerken ,,'n klontje uit hun pap" beteekende. valt te begrijpen als men weet. dat zelfs voor de uit gezondenen niet altijd vacatures bestonden. Dan begint dan ook de misère voor de acMor- klerken, die klaaedon over 'vn ln* ^""gkwhnden in het on"-"■-''c „KaHeds-pcblcil". Deze „ongerondheids"- antithese. die telkens weer en hardnekkig on- du'kt in dp geschiedenis van de Compagnie, Is mij overigens toch niet geheel duidelijk. In Vleesch werd weinig gebruikt, maar veel wild. De Gouverneur-Generaal had een vas ten „wildschut", om zijn tafel te voorzien. Soms cok toog hy zelf ter jacht. Wij vinden een verhaal van een oog-getuige, dat ver meldt, hoe Coen eens het was in 1628, dus kort voor zijn dood er met 50 man op uit trok om een krokodil (boeaja) te a ïgen, die ergens in een gracht verzeild was geraakt. Zijn trawanten, de hellebaardiers prikten hun wapens krom op de beenige platen van het monster, dat ten slotte slachtoffer werd. Maar„'s-mlddags wierd er van gekoockt, dat meede op de Generaels taefel wlerde ge- brocht; leeck nae kalfsvleys en smaeckte wat nae muskus (brrrü), maer was goet om te eeten". Onder het genot van een glas toewak, werd deze ..krokodillenbiefstuk", met een dampen den schotel katjang (apenootjes) dit was het lievelingsgerecht van G.G. van der Lijn! des middags den gasten aan Coen's tafel voorgezet. Mahlzeit! Er waren óók wel verrassingen. %Bij voor beeld deze: a.s de boter op was, gebruikte men brood met „oly". Maar heel vaak ge beurde het ook, dat er geen brood was. Hoe daarin voorzien werd, vind ik niet vermeld. Toch heerschte er een zekere overdaad in vergelijking met Holland. In 1623 wordt ge zegd: „Men eet in India geen oude ofte cou- de, maer altyt warme ende vars gekoockte spyse; wil men buyten de comptoiren (ge- meenevtafel) gaen eeten by de vrye luyden (zooiets als commensaal dus), daer valt het seer cosfcelyck". Aardig is het om eens kennis te nemen VSn zoo'n menu uit 1746, dat door den Schaft meester werd saamgesteld. Aardappelen waren toen nog een groote tractatie, die al leen op Nieuwjaarsdag met ham en een gans werden opgedischt. Tot het dagelijksch menu behoorde een halve flesch wijn van zes stui ver de flesch, maar op Nieuwjaar kreog ieder een heele flesch fijne wijn van veertien stuy- ver. Dit was een reuzen onthaal. Nadat deze tafel in 1765 was afgeschaft, werd zij in '79 in eere hersteld door den menschelijken G.G. de Klerk, die het niet kon verdragen, dat de klerken en ambachts lieden honger leden, indien zij e? op tegen waren om met Inlanders en Chineezen in een waroeng te zitten om daar (dan nóg!) droge rijst met een gebakken vischje en een „dronk waeter" te „genieten". Want veel kon den ze niet missen, de stakkerds, die na tien jaren dienst, niet meer dan dertig gulden be zoldiging genoten! De Regeering kwam toen tusschenbeide. Het sneetje brood met kaas op de morgentafel, kon „geëxcuseerd" worden, maar op den middagdisch moesten tweemaal per week, aardappelen aanwezig zijn. Toch wilde het niet vlotten. Het wonen in het Kasteel was nu eenmaal zoo ongezond geworden (geen wonder!), dat de lieden er wegkwijnden. De ijver van vroeger en het ge halte van het personeel liepen sterk terug en in 1779 werkte men op de secretarie nog slechts van 7 tot 11 uur en van 4 tot half zes. In 1803 was ook de namlddagdienst alleen in buitengewone gevallen verplicht en legde men, zelfs op drukke dagen, reeds om 12 uur de pen neer. Alleen bij vergaderingen van de Regeering moest het. personeel blijven, maar hierbij zal natuurlijk wei de- hand gelicht zijn, want ten tijde van Siberg werden die bij eenkomsten bij hem aan huis gehouden. Alles bijeen was het een ondraaglijk leven en men verbaast zich nog maar alléén over de verregaande lijdzaamheid van de lieden, die nimmer in opstand kwamen en altijd weer gevonden werden om naar die „straf kolonie" te worden uitgezonden. Als „vry- man", die niets misdreven had, doch die den „euvelen" moed bezat om te trachten ln dat „wonderland" carrière te maken. Ze zijn wel diep te beklagen, die plonniers van ons huidige en waardevolle bezit. moderne: paedacogJe.. ,EN 'T b TOCH ZOO'N LEKKERE E&D04AMDE. jOKGENHy ZEGT ALVAL BOODTEGEN 2M VADER-Z£G_ HET NOG. EEN*5, "JANTJE.'9 HistorischAlfpeluisterd in dc hoofdstad des lands). (Nadruk verboden; auteursrecht voorbe houden). De Stadslillikerd. door C. HAFKAMP. eer ga ik u een verhaal vertellen en ditmaal zal het veel lijken op een Kamper-ui. U weet wel die geschiedenissen, waarom wij smakelijk hebben zitten lachen in onze jonge jaren. Met dit verschil echter, het speelt niet in Kampen, mijn verhaal, en het is geen ui, doch een lugubere realiteit. De eerwaarde vroede mannen van de wijd-vermaarde stad zaten ln gedachtig be peinzen bijeen. Gouden zonnestralen speel den oneerbiedig krijgertje op hun glad-kale schedels en zilte zweetdroppels parelden langs hun wijde gezichten. Hun gezichten stonden zorgelijk, want de wijze mannen vergaderden over een moeilijk probleem. Him stad breidde zich voortdurend uit en met deze uitbreiding groeiden problemen in ge lijke mate. De stad was als het ware door spekt met problemen. Daar was een woning probleem, een tram-probleem, een bus-pro bleem, een verkeers-probleem, een bestra tings-probleem, een armenzorg-probleem Eigenlijk gezegd, was alles een probleem Aldus eischten de stads-belangefi groote zor gen en de vroede mannen, doordrongen van hun gewichtige taak, zaten in zak en asch. De oudste der wijzen zuchtte lang en zwaar en vroeg: Wat moeten wij doen? En allen antwoordden eenparig: Ja, wat moeten wij doen? Men was namelijk juist gewikkeld in een gasprobleem, want de tot nu toe be staande gashouders konden al het gas, be stemd voor hun groeiende stad, niet meer bevatten. En toen sprak een der hunnen, een groot en actief man: Wij zullen een nieuwen gashouder moeten bouwen en omdat wij een reputatie hebben op te houden moet die gas houder iets bijzonders zijn. Een goedkeurend gemompel gaf de Instemming der vergade ring weer. Doch nu stond men voor een nieuw probleem, want wat zou nu het bijzondere aan een nieuwen gashouder moeten zijn? Want in 't kleine land, omspoeld door groote zeeën, waren reeds alle mogelijke soorten gashouders: groote, klpine dikke dunne, in bonte verscheidenheid. Doch dezelfde spre ker vervolgde, en allen luisterden eerbiedig naar deVwijsheid, die als een orakel tot hun gestoofde hersens doordrong: Ik stel voor den grrrrootsten gashouder van het geheele land te bouwen. Men zal ons prijzen om on zen durf en onze voortvarendheid. De verga derden voelden de enorme waarde van dit voorstel en allen betuigden hun instemming. Witte zakdoeken bettén de kale schedels en men prees den dag De stadgenooten, vernomen hebbende het groote nieuws van den allergrootsten gas houders, bewierookten hun wijze voorgan gers en heerschte jubelende blijdschap. De mare trok als een wervelwind door het gan- sche land en de aandacht van een geheel volk werd geëischt voor zulk een daad van moed. Intusschen werd aan het bouwsel be gonnen en het steeg hooger en hooger. In alle bladen van het land werden foto's van het bouwwonder gepubliceerd en de roem der stad verbreidde zich snel Toen de reus ein delijk gereed was, waren de stedelingen dol van vreugde en hun triomf kende geen gren zen. Echter onder alle menschengroepen schui len Nurksen en één der zulken achtte het oirbaar een ander geluid te laten hooren. Hij zocht een standplaats 1000 Meter bulten de wallen der stad en als een jammer-mare klonk het door de gemeenschap: Waar is ons silhouet, waar is het silhouet van de stad? Met dien allergrootsten gashouder hebben jullie ons silhouet weggenomen of althans totaal bedorven. En inderdaad, het silhouet van de stad was opgeslokt, tot één groote, zwarte vlekde vlek des aller grootsten! Nu dient gezegd, dat deze stad beroemd was om haar plttoresken bouw en er omheen liggende schoone vergezichten. De eeuwen door hadden wijze mannen dit schoone aspect angstvallig bewaakt. En thans was dit alles weggevaagd. Overal waar men stond en keek, zag men dreigend hardnekkig de sombere zwarte vlek van den reus. Door deze ontdekking verging de feestvreugde der bewoners in een zeer diepen rouw. Inplaats der verstomde .vreugdeklanken, brulde men verwenschingen naar de hoofden der eer- bledwaardigen, die tot zulk een inbreuk op de schoonheid hun stem hadden geleend. De op positie werd krachtiger, groeide met den dag, tot tenslotte iedereen het er over eens was, dat er een schandaal had plaats gevonden, dat zijn weerga in de annalen der stads-ge- schledenis niet had. Slechts één naam bleef er voor den verguisden rous over. Eenparig noemde men hem: de Stadslillikerd! Iedereen die het wél meende met de oude stad en dat waren er velen kwam met voorstellen ter verbetering. Prijsvragen wer den uitgeschreven om de vandalistische daad te herstellen. Het werd een eerezaak deze onaangename kwestie de wereld uit te krijgen. Mensohen met vlotte pennen schre ven hun opvattingen in de Stadsbladen en teekenaars vulden de kolommen met hun vaardige producten. Deze wilde er een bosch omheen maken, gene het camoufleeren tot een ridderburcht en nog anderen wenschten er een kooktoestel van gemetamorfoseerd, waarop een pan met groote ooren, als een permanente reclame voor den slagzin: Kookt op gas! De wildste fantasieën werden gelanceerd en alle vonden overweging, doch geen enkele werd deugdelijk bevonden. Toen verhief zich een schuchtere stem, die sprak: Schilder hem grijs. En deze stem klonk zoo schuchter, dat men elkaar even verbaasd aanstaarde, was dat het ei van Columbus, zou deze raad werkelijk de op lossing zijn? En onder daverende toejuichin gen trok het blijde nieuws door de veste: We schilderen de stadslillikerd in een grijze kleur en dan zal hij glinsteren in het zonne licht, als één groote zilverberg, en dus een getrouwe afspiegeling zijn van onzen grooten voorspoed. En met voortvarendheid werden er kwas ten gehaald en verf-emmers gerequlreerd en men schilderde den reus eerst diep rood en daarna keurig zilvergrijs. Men staarde naar den zilverberg In bovenaardsche verrukking. Doch de Nurks trok naar den horizont, be staarde het silhouet en de moed ontzonk hem Eén ding had men vergeten, Een silhouet van een stad hoe veelkleurig die stad ook moge zijn was en is en zal altijd zijn: zwart, zwart, zwart! Do stadslillikerd van nabij in mooie zilverklour bleef, uit de verte gezien, een alles-in-alch-opslokken- I de zwarte inktvlek. Thans rest nog slechts één middel: AFBREKEN I I Hoe ik op tournee ga. Door een Controleur B. B. k ben net 2 dagen thuis van mijn laatste uitstapje door de binnenlanden en zal maar eens verslag uitbrengen van wat daar zoo al is voorgevallen Daar ik in lang niet getippeld had, liep lk den eersten dag bij wijze van proef heen en weer naar Eenoa Sibau, een kampong-comple: van Dajaks op een afstand van 11 K.M.; om 7 uur op stap en na een rust van 2 uur daar, was ik om 3 uur weer thuis. Ik had het loe pen dus nog niet verleerd, want 22 K.M. toch nog altijd een aardige wandeling. Den volgenden dag wilde ik mijn tocht wat ver der uitbreiden, stapte in mijn motorboot, voer de Kapoeas af en eenzijrivier daar van, tot een kleine nederzetting van Dajaks waar de avond met kletsende Dajaks en zwermen muggen werd doorgebracht; den volgenden dag de kali op tot we bij de groote kampong Njabau kwamen, waar ik een lang onderzoek moest houden in een opl!chtings-< zaak; daarna 'nog drie dagen met een prauw de kali verder op en af om wepr andere kam pongs te bezoeken. Het is zoo eigenaardig dat die stammen, die betrekkelijk dicht bij elkaar wonen, zooveel verschillen; sommige zijn kalm en bedaard, andere weer overdre ven luidruchtig en altijd aan het fuiven. Den terugtocht deed ik in 1 dag overland; maar nog nooit- heb ik zoo'n zware tippel ge maakt. Eerst ging het ongeveer 10 K.M. over een goeden weg, maar toen kwam er een stuk-dat ik nooit zal vergeten n.l. 15 K.M z.g. „tanah krapah", dat is oerbosch zonder vasten bodem. Het is een warnet van kronke lende wortels opgevuld met blubber van doode blaren, modder en vuil bruin, water. Als je daar in komt, zak je tot over je knieën weg. je loopt niet, maar klautert en springt en valt en kruipt: de kleffe, broeien de warmte van het oerbosch mat je heele - maal af. Onze heele kolonne zag er uit als een troep beesten, kapotte schoenen, klets nat, door het transpireeren. Na de noodige rustpauzen kwamen we toch moeizaam aan het einde. Ik sprong met kleeren en al in een kleine kali. Daarna nog een K.M. of vier langs een goed pad en zoo arriveerden we in de kampong Kepala Poelan, tyaar ik nogal eens meer kwam en waar ik liefdevol, vooral door de dames werd ontvangen, daar ze al lemaal kassian met de toean hadden. Van daar met een klein prauwtje naar huis. Zoo'n wandeling kost je een paar schoenen en een paar Liter zweet, maar na mandeën, een potje bier en lekker thuis op je divan, voel je je weer kiplekker en doet zoo'n wan deltocht je goed; ik sliep dien nacht als een os en was 's morgens weer geheel uitgerust om de kantoorwerkzaamheden in orde te ma ken en alles verder te regelen voor een vol gende tournee, die 2 a 3 weken zou duren, en waarin ik heel wat heb afgedaan, gevaren, geloopen, geploeterd en geklauterd. Maar eerst zal ik u eens wat vertellen over zoo'n tournee, want ik heb een idee dat u daarvan een heel verkeerde voorstelling hebt, al be schreef ik wel eens kleinigheden. Dus eerst een opsomming en beschrijving van den op tocht. Voorop loopt de Toean oftewel ikke, gekleed als volgt: aan mijn voeten een paar molières met spijkerzolen; ze zijn wat af en uitgetrapt, maar dat hintiert niet. Lage schoenen is tegen alle regelen van de kunst. Iedereen lacht me uit, maar zoo loop ik het best. Uit dje schoenen steken een paar voe ten in kleurige sokken, die echter hoogstens 2 tourneedagen goed blijven. Aan mijn bee- nen geen puttees zooals de meeste menschen dragen, want dat is te warm. Om mijn li chaam een groen linnen toetoeppak, dat is ijzersterk en verkleurt niet, de Chinees die ze voor me maakte, verdient hiervoor alle lof. De broek is normaal maar de jas hangt meestal met alle knoopen open vanwege de luchtigheid; op mijn hoofd een bamboe hoed van 75 cents zooals de politieoppassers dra gen; dat is luchtig, goed tegen de zon en goed Top; ln mijn hand een rottan wandel stok, zoo uit de bosschen gehaald met efen touwtje als handvat en een cent als taas. Als je een uurtje aan den wandel bent, be gint de rug van je pak donkere vlekken te vertoonen door de transpiratie en na een paar uur is alles al donker en nat. Je voe ten zitten dik onder den modder; héb je het ongeluk even uit te glijden in de beruchte Borneosche modder, waar Allah hier erg royaal mee is, dan ziet je pak er ook niet mooi meer uit; het geheel maakt dus niet be paald een verheven en deftigen indruk, maar dat geeft niet, daar de menschen niet an ders gewend zijn. Achter mij komt de oppasser, het tournee factotum, die kookt en bakt en wascht enz. Hij loopt te zwoegen achter de racende toean, soms gedeeltelijk, meestal geheel zonder uni form. Hij draagt de onontbeerlijke veldflesch met slappe koude thee, waarmee ik onderweg gelaafd wordt. Achter ons komen de koelies meestal drie stuks die elk een veertig K.G. op hun rug dragen, verpakt in Dajaksche draagmanden met schouder en voor-hoofd banden. De eerste koelie draagt het veldbed met een stalen koffer 50 x 20 x 15 cM. met de kleeren enz. n.l. 2 pakken 6 stel ondergoed, sokken, klamboe, deken en sarong, toilettrommel, kussen en wat linnen hemden. De 2 andere koelies dragen de keuken nj. potten en pannen; rijst, de broodoven, la«ip, wat fles- sciien en blikjes. Soms gaat ook de demang (Inl, hoofd) mee, die dan ook een oppasser 2 koelies heeft; zoo'n koelie verdient 60 cent per dag, niet duur dus. Met die op tocht zwerf je langs de paden van kampong naar kampong, zoo gemiddeld 25 k M. per dag. overal zaken afdoend en inspecteer end; u snapt dat zoo'n tocht van een dikke 14 dagen je niet in de koude kleeren .gaat zitten, voor al daar de wegen nu ook niet bepaald schit terend zijn: dikwijls is er hoog alang.alang (gras) en heuvel op en af; bruggen zijn er meestal niet, zoodat je over boomstammetjes moet balanceren of de veilige weg door de kali neemt. Soms heb je een dag rust als je 'met de prauw verder moet, maar dat is ook een betrekkelijk genot, want die prauwen' zijn meestal klein, en ongemakkelijk zoodat je met je lange beenen geen raad weet. Op dit laatste tournee had Ik een dag dat ik 13 uur achter elkaar in de prauw zat: je bent dan zoo stijf als een lat en zenuwziek van verveling. Je moet dan wel die koelies be wonderen, die aan één stuk doorroeien met een rust van 3 4 uur. Hoe ze het- volhouden is me een raadsel; ik loon liever een dag 30 K M dan dat ik een halven dag in de prauw zi Als je na een f linken dagmarsch in de laa'ste kampong komt, moe, warm en vies, Ls het eerste wat je doet, de natte kleeren en schoe* nen uitgooien, lekker mandiën en een pyjama aantrekken. Dat valt in het begin ook niet mee, daar alles in de open galerij van de kampong en in de kali zonder vlot of bad kamer moet gebeuren. Maar dat kunstje leer je gauw en je werkt handig met een saroeng zoodat de toekijkende dajaks en dajakinnen nKts onwelvoe.gelijks te zien krijgen, want alles wat de toean doet is interessant, zoo dat iedereen hem volgt vooral bij het man diën; zwemmen kun je, jammer genoeg, haast nergens door de boeaja's (krokodillen). Als het mandiën is af geloopen, vind je in de kampong je veldbed uitgezet, met de koffer er naast als tafel met een kop thee, chocolade of glaasje bier; je voelt je dan weer een ander mensch; je ligt dan eerst wat lang uit op het veldbed met al gauw de heele kampong op den grond om je heen, druk aan het praten en vragen: je loopt ook wat door de kampong, maakt links en rechts een praatje, speelt wat met de kinderen, tapt een mop, hoort allerlei kampongver halen, schandaaltjes en intriges en amuseert je best. In een hoek van de kampong is de oppasser aan het kok kerellen, rijst met kip of broodbakken, spiegel» eitjes bakken enz. of aan de wasch bezig.' Nadat je wat uitgedrenteld bent, ga je weer op je veldbed zitten of liggen en dan begin je met je lessen, vermaningen en oplossingen van allerlei zaken; het gaat meestal gemoede lij en alleen moet je af en toe een grooten mond opzetten om een lastigen klant op zijn nummer te zetten. Onderwijl eet je een boterhammetje of bordje rijst en wat er meer te verorberen valt. Meestal ga ik om een uur of 9 a 10 slapen. Is het een gezellige kampong dan laat je wat muziek maken (gongs, soort gamelang,) gamboes (soort mandoline) tot ze zien dat je achter de klamboe kruipt op je veldbed; de lamp gaat uit- en dan komt er rust en slaap je zoo vast als een huis tob half zes, wanneer de hanen je wakker kraaien. Een kop koffie, mandiën, aankleeden ien maar weer op stap, langs weer andere kam pongs met andere menschen en andere toe standen, zaken en gewoonten. Het is altijd hetzelfde „doch bleibt es immer neu". Dit laatste tournee was een van de gezelligste, maar ook zwaarste die ik .gemaakt heb. Als je na ruim 2 weken thuis komt, verdwijn je eerst een uur In de mandiekamer, verwel komt de menagerie, hoort allerlei verhalen van het personeel, je zakt dan weg in den luisten stoel dien je hebt en geniet van de post uit het vaderland, die je dan weer in de zoo geliefde Hollandsche sfeer brengt. EEN INTERESSANTE BIBLIOTHEEK. Dertig duizend fotografiën, teekeningen en platen, bijeengebracht in F,aramoimt's bi bliotheek in de New Yorksche studio's ga randeeren het publiek dat ieder detail in costuum, tooneeischikking en haardracht, in historische films gebruikt, volkomen authen tiek en correct is. Deze geweldige collectie, die gedurende vele jaren met groote zorg is samengesteld door de bibliothecaris Gaston Du Val te zamen met zijn assistente Miss Haidee Noya, is van onschatbare waarde en een der meest cu» rieuze verzamelingen in de Vereenigde Sta ten. De helft van alle platen, die costuums, ge bruiken en mode's van de geheele wereld ln beeld brengen, zijn opgeborgen in brandvrije loketten, die een geheele muur van de bi bliotheekzaal innemen. Alle materiaal is opgeborgen in speciale kasten, die vreemdsoortige opschriften dra» gen: Smokkelaars Schepen Huwelijk Sport Tornado's Burgeroorlog. Door zich te houden aan de gegevens van deze verzameling kan de beeldhouwer, de tim» merman, de costuumnaaister, de schilder van het studio een historisch gegeven onberispe lijk nabootsen. De bibliotheek wordt aangevuld door een verzameling prentbriefkaarten die het ver- wendste kind in verrukking zou brengen. Meer dan vijf duizend kaarten uit alle landen der wereld bijeengebracht, geven in kleuren die details weer, die op de zwarte platen niet goed tot uiting komen. Du Val's grootste trots te zijn collectie boeken. Geen kosten worden gespaard om de benoodlgde inlichtingen te vinden als eeix historische film of scène opgenomen moet worden. Vele van zijn bóeken zijn meer dan een eeuw oud en niet meer in den handel. Complete jaargangen van talrijke tijdschrif ten, die nog van den Amerikaanschen burger oorlog dateeren, zijn er ook te vinden. Atlas sen, Beadekers, gidsen en kaarten zijn er te kust en te keur- Het werk van Du Val en Miss Noya is in vele opzichten het zwaarste en meest verant woordelijke in het studio, want als zij een fout begaan, kan het geval zich voordoen dat de maatschappij een geheel gebouw opnieuw moet laten vervaardigen, nieuwe costuums moet laten maken en andere dingen, die han den vol geld kosten. Du Val v/as vroeger employee van de Fran- sche diplomatieke dienst en spreekt een zevental talen vloeiend. EEN DURE PIANO. Songs voor verschillende nieuwe Holly- woodsche operettefilms zijn gecomponeerd op een piano van veertig duizend dollar, De piano behoort aan Richard A. Whiting, Paramount's liedjes-schrijver. Toen Whiting pas begon met componeeren, had hij drin gend behoefte aan eon goede piano. Voor negen honderd dollar kon hij er een koo- pen. Een van zijn' eerste songs was „Tulip time in Holland", en hij verkocht de reel: ten voor dit lied voor juist negenhonderd dollar, ten einde de vurig begeerde piano te kunnen koopen. Het nummer bleek een groot succes, en Whitings auteursrechten zouden hem, indien hij niet zoo haastig geweest was, ruim veertig duinend dollar opgebracht hebban. Da laatste •songs, die op deze plano gecomponeerd zijn, worden ten gehoore gebracht in de groote rsyuefilm „Paramount op Parade".

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 14