UIT VERGEELDE
De vroolijke kant
Biographieen in
een notedop
Uit de geschiedenis van Nederlandsch-Indië)
door P. J. ZüRCHER.
XL.
Gezond heiJsregelen.
amusementen.
Vechtpartijen en
e doodelijke angst voor de hitte was
de oorzaak, dat men in Indië weinig
beweging nam. Men over-at zich
geregeld en nam er inderdaad
véél te weinig beweging. Men
rustte veel, maakte wel eens zijn voor
avond-wandelingetje nimmer te lang
en voor de rest ging men vroeg naar bed,
onder de leuze:
„Early to bed, and early to rise
„Makes a man, healthy, wealthy and
wise".
Maar.... men danste in oud-Batavia en,
omdat dit voor de dames zoowat de eenige
gelegenheid was voor ,,'n verzetje", waren
zij er dan ook dol op. Onder de heeren kwa
men zij zoowat nooit, want op recepties en
dergelijke bijeenkomsten zaten zij steeds af
zonderlijk en bij elkaar. Dus was zoo'n dans
avond: 'n uitkomst. Deze werd dan in den
voor-avond gehouden en hoewel men er veel
plezier had, ging 't er, naar onze hedendaag-
sohe begrippen, wel 'n beetje vreemd toe.
Zoo droegen de heeren geen jas en, inplaats
van een pruik, hadden zij een hooge, geste
ven witte muts op. In de zaal, die reeds be
nauwd was door de heerschende hitte, be
stond de verlichting uit walmende vet-kaar-
sen. En een ieder nam zijn eigen bedienden
mee, die het voorhuis of *t portaal vulden,
terwijl vóór de woning een bijna „angstig
gedrang" heerschte van kweekwee-verkoo-
pers 1) en meer dergelijk volk, en een onwel
riekende gracht cachet schonk aan dit Ba-
taviaasch avondvermaak.
In zulk een milieu vermaakten zich onze
voorouders.om gezond te blijven.
Later, toen de woongelegenheid zich wij
zigde en het leven van lieverlede comforta
beler geworden was, werden dergelijke
avondfeesten in de voor-galerij gegeven en
ouden van dagen hernneren zich nog hoe
dit voor betrekkelijk -korten tijd, avond aan
avond gedaan werd. Men treft dit zelfs, als
oud-overblijfsel, nog heden ten dage aan,
maar dan vooral, in de kringen der „kleyne
luyden".
Langen tijd nog heeft die toestand, van
gebrek aan vermaak, geduurd. In 1820 duikt
in de eenige, te Batavia uitgegeven krant,
menigmaal de klacht op, dat er beslist ge
brek aan gezellig verkeer is. De afstanden
zijn groot en de eenzaamheid leidt dan ook
tot „mismoed, overgave aan den drank, enz."
naar het heet. Dit valt te begrijpen: bios
copen en theaters, een gezellig „zitje", 'n ca
baret of variété, ze ontbreken te eenenmale.
De „zalige rust" vierde er dus hoogtij en
de verveling, met al hare fatale gevolgen.
Rusten vooral, om: gezond te blijven, werd
sterk aangeraden. Bontius, de lijf-arts van
toen was cr een warm voorstander van. Hij
ried aan om in de koele morgen- of avond
uren wat te wandelen of paard te rijden,
mfrar na negen uur thuis te blijven. Men
deed dit en voelde zich zwaar. Dit scheen,
bij de heeren, den vechtlust te prikkelen.
Van hun vlugheid met de vuisten zijn eenige
belangwekkende staaltjes in de historie be
waard gebleven.
Zoo is het bekend, dat Cornelis van der
Lijn in 1646 provisioneel gouverneur-ge
neraal die den bijnaam had van „de lan
ge Capteyn", in 1640 de vrouw van Salomon
Sweers in haar eigen huis, met zijn rottan
had afgeranselt. De ridderlijkheid was bij de
zen ridder blijkbaar totaal zoek en de heer
Sweers klaagt dan ook, dat dit heelemaal
geen pas geeft. Vijf jaar later, als hij Raad
van Indië is, wordt hem dit ingepeperd door
den „langen Capteyn", die hem met „rot-
tangh sause" overgiet.
Een ander geval. Speelman „de toekom
stige „schrick der Macassaaren", wordt, als
hij nog Onder-koopman is, op straat door
de slaven van den Koopman Willem Alma
heel vriendschappelijk „afgerost". Verbolgen
over die behandeling, zet hij zijn kuif recht
op en gaat hem zoeken en als hij hem ten
slotte tegenkomt, „droogt" hij hem aller-on-
genadigst af.
Rijklof van Goens, Raad van Indië, u
ziet het vechtlustige „euvel" schuilt onder
de hoogste standen dreigt iemand, die
hem mishaagde, „de beenen aen stucken te
slaen" en van den Gouverneur van Banda
geeft Valentijn in 1713 een droog-komisch
verhaal. De held van dit relaas is een ambts
broeder van Valentijn, 'n „pooteling", die
van verschillende zijden aangevallen zich als
een leeuw verweert en eindelijk den Kapi
tein van het Bandasche garnizoen, „een on-
gesouten ende stinckend stuck vlees", tegen
een muur smijt, „dat hij quatste"; bij deze
schermutseling viel de kandelaber om en in
het toen ontstane duister liep ook de Gou
verneur „een groot getal muylpeeren" op.
Van deze gebeurtenis, die „muylpeeren",
smult Valentijn letterlijk.
Hoewel het niet te constateeren is of deze
„heetbloedige" botsingen, een direct of in
direct gevolg waren van den voorgeschreven
gezondheidsregel van Bontius, feit is het dat
zij niet van de lucht waren en in de hoogste
kringen voor eenige „gezonde" afleiding zorg
droegen.
Gezonder nog, maar niet minder nationaal
was het zeilvermaak. Dit was een zeer gelief
de ontspanning in den Compagnies-tijd.
Nieuhof dicht er op:
„Verveelt het uw in 't lant te ryden met
een waegen,
„Soo maeck uw gpeeljaght reê en vaert nae
Onrust toe".
Niet zelden toog men met heele gezel
schappen er naar die kleine eilandjes op uit.
Men staat versteld van de zeilkunst van onze
Compagnieschippers, als men leest, hoe zij
bij elkaar aan boord kwamen „om te suypen"
en dan natuurlijk stomdronken terug
zeilden. De Batavianen, die hetzelfde deden,
zullen het wel veel kalmer hebben aange
legd. Zij werden de gepersonifieerde kalmte.
Gaandeweg werd dit „orembaaien" op zee
veixlrongen door rondrijden in de nachtelijke
uren binnen de muren van dat kleine stadje,
dat nu de reuzenstad Batavia is. Te midden
van huizen en stinkende grachten vond dit
plaats in een lange file van rijtuigen, die
1) Kwee-kwee, van Koeé-koe-é is lekker
nijen.
stapvoets, eenige uren lang, achter elkaar
aan reden, met muziek, flambouwen en al
lerlei versnaperingen „aan boord".
De dames amuseerden zich wéér anders.
Die hielden er van te wandelen in den ma
neschijn, op den voet gevolgd door haar
ganschen stoet van slavinnen, die branden
de „kaerse" droegen. Ook schepten zij er be
hagen in urenlang te verwijlen bij een
wajang-vertooning (poppenspel)die soms
gegeven werd op het erf van een Chinees,
die een feest gaf. Deze onthaalde dan op
thee en confituren en dan werd er gesnoept
en gegiegeld, dat het een lust was. De echte
nona's voelden zich bij zulke gelegenheden
zeer „senang" (behaaglijk) en kwamen dan
eerst recht los.
Zoo'n „wajang" kon men ook bij zich aan
huis laten komen en evenzoo „ronggèns"
(inl. danseressen) en heele nachten kon men
dan daar naar zitten kijken zonder moede te
worden. Ook goochelaars en hanengevechten
vielen zeer in den smaak.
Maar in den loop van de zeventiende eeuw
duiken plots alle „indices" op van écht Hol-
landsche vermaken. Dan vinden we voor het
stadhuis de papegaal opgericht. Een schut-
ters-vermaak. Ditzelfde geschiedt in 1677 te
Cochin door vrouwen en mannen en ook is
het Inheemsch aan de Kaap, tijdens (je
„Kaapsche kermis". Op Decima (eilandje ten
Z.W. van Japan, door een brug verbonden
met Nagasaki en te Casimbasar in Bengalen
zien we den „Meiboom" planten. Vermoede
lijk vond dit feest ook te Batavia plaats, hoe
wel ik er niets van heb kunnen vinden, als
ook Palmpaschen, Vastenavond, Driekonin
gen en Sintniklaas, die alle, naar vaderland-
schen trant, gevierd werden. In het Toe-
goesch Portugeesch bestaat een liedje, dat
vermoedelijk op Driekoningen-avond gezon
gen werd.
In de jaren omstreeks 1930 werd in de
Harmonie tegen St. Nicolaas! een bal-mas-
qué gegeven In 1836 verschijnt in de krant
de eerste toko-advertentie voor dat feest,
Deze had een enorm succes en in de krant
van 2 Dec. 1837 komt een advertentie voor
van zekere firma van Heukelom en Co., die
hun winkel (toko) 's avonds „behoorlijk ver
licht" zouden openhouden. Zij berichten, dat
zij, behalve cadeautjes en surprises, ook „di
verse soorten van koek, hakblokken, bijltjes,
werpbakken, etc." beschikbaar stelden. Deze
oudste Sint Niklaas-aankondiglng droeg dus
hetzelfde karakter van de „kermis-achtige"
viering, die daaraan nog heden ten dage
verbonden is.
Maar het schijnt al aanstonds een echte
Janboel geworden te zijn want het volgende
jaar werd dit feest „afgelast". De vuurwerk
fabrikant Gors waagt het in '62 te adver-
teeren, dat hij voor dien feestavond alle
soorten vuurwerk, als: bommen, vuurpijlen,
zwervers, enz., beschikbaar heeft. En einde
lijk in 1863 wordt Sint-Nicolaas in de Harmo
nie gehuldigd, met muziek en ververschin-
gen, waaronder de, uit het Duitsche studen
tenlied, welbekende „Czambambolie".
Ringsteken komt eveneens voor en kolven,
dat reeds „van alle tijden" was, werd uitslui
tend in de herberg beoefend.
In den huiselijken kring werd kaartspelen
echter meer en meer het amusements-..be
drijf". Men speelde hoog en de dames deden
er aan mee, maar: onder elkaar Zelfs een
biljart was er niet vreemd; men had dit
vaak op zijn buitenplaats.
Wreede volksspelen, als: Katknuppelen en
het hakken naar den gans (om den kop af
te slaan), die de gemoederen op 's Konings
verjaardag verhitten, werden uitsluitend
door het Jan Hagel van 't garnizoen in eere
gehouden. Zij gaven zich daaraan in hoofd
zaak over om in het bezit te komen van je-
nevergeld, doch van lieverleden verdwenen
die „genoegens" van het tapijt om vervangen
te worden door sport en weer andere verma
ken.
Onder deze latere behooren de wedrennen.
Deze eerste rennen der Bataviasche Wedloop
Vereeniging hadden in 1825 op het Konings
plein plaats, een maand voor Van der Ca-
pellen's aftreding. Dit amusement dat nog
ieder jaar te Weltevreden plaats vindt op
hetzelfde plein en de groote belangstelling
heeft van de Bataviasche burgerij, is van
Engelschen oorsprong.
Dit zijn de heer Eugen C. Grace en zijn echt-
genoote. De heer Gracepresident van de
grootste Atnerikaansche st aalmaatschappijde
Bethlehem Steel Corporation is, naar ver
luidt. de man met het hoogste jaarsalaris ter
wereld, namelijk ruim 4 millioen gulden. Wij
moeten bekennen, dat er jaren voorbijgaan
dat wij dii iedrag nie& halen.
WESPEN STEKEN.
Wespen zijn een zomerplaag en het woest
rondvliegende insect, dat zoo venijnig steken
kan, heeft dan ook vele vijanden. In ver
schillende streken van Engeland wordt de
wesp systematisch bestreden. Vruchtenkwee
kers hebben om begrijpelijke redenen een
hekel aan wespen. Picknickers kunnen ook
het nut van deze insecten maar niet inzien.
Bijenhouders weten maar al te goed, dat de
wespen soms een groote verwoesting onder
de bijen kunnen aanrichten. Maar er zijn
waarschijnlijk maar weinig menschen die
weten hoe gevaarlijk een wespensteek zijn
kan.
Eenige jaren geleden werd een dokter in
Engeland door een wesp gestoken. In zeer
korten tijd kon hij zijn oogen niet meer
openhouden en hij verloor het bewustzijn.
Toen hij in dezen toestand thuisgebracht
werd behandelde zijn broeder, die in Indië
was geweest hem op dezelfde wijze alsof hij
door een slang gebeten was. Het duurde drie
weken eer het gevaar geweken was, maar
tenslotte herstelde de dokter toch.
Op zijn minst bezorgt een wespensteek
veel pijn en last en het is gewenscht, on
middellijk na den steek een goede behande
ling toe te passen.
Wanneer iemand door een wesp gestoken
is, moet het eerste werk zijn het verwijderen
van den angel, die de wesp in het steek-
wondje achterlaat. Dit moet heel voorzichtig
gedaan worden, anders bestaat er kans dat
er nog meer gif in de wond komt. Wanneer
de angel verwijderd is. kan de gestoken plek
met ammoniak of azijn gebet worden. Velen
zeggen dat niets zoo goed is als op de plek
een stukje ui te leggen.
In 't algemeen verdient het aanbeveling
dat men een dokter raadpleegt wanneer men
door een wesp is gestoken, maar de hulp
van een geneesheer moet altijd, en onmid
dellijk, worden ingeroepen, als de steek den
mond of de tong geraakt heeft. Zoolang nog
geen dokter aanwezig is moet de mond
voortdurend gespoeld worden met azijn en
water.
PROMOTIE VOOR DEN PRINS
VAN WALES.
(Van onzen Londenschen correspondent)
De aankondiging dat de Prins van Wales tot
hoogere rangen is bevorderd in de drie wa
pens, vloot, leger en luchtmacht, heeft de be
langstelling in zijn dienstloopbaan doen her
leven. Men zegt dat hij in tegenstelling
met vele voorgangers in zijn positie, zijn be
vorderingen niet te danken heeft aan zijn
koninklijk bloed. Van zijn jongensjaren af
heeft hij actief bij een van de wapens ge
diend. Aanvankelijk leek het dat hij zou
volgen in het voetspoor van zijn vader, die
altijd een voorliefde heeft gehad voor de
vloot. Maar na een volledige opleiding voor
de zee, op school en op schepen, ging de Prins
van Wales als soldaat naar het front en werd
hij aide de camp van generaal Sir. John
French. Zijn verlangen fn de gevechtslinie te
verkeeren bezorgde de generaals veel angstige
oogenblikken en de Prins is in dien tijd niet
zelden op het kantje af aan dood of kwetsuur
ontsnapt. Van den oorlogstijd af heeft hij
groote belangstelling voor de vlfegerij aan
den dag gelegd. En den laatsten tijd heeft
zijn voorbeeld er veel toe bijgedragen het ge
bruik van vliegtuigen voor persoonlijk vervoer
te populariseeren. Zijn bevordering tot lucht-
maarschalk beteekent dat hij twee rangen
heeft overgeslagen, die van luchtvice-maar-
schalk en die van „commodore". De Prins is
kolonel-commandant van niet minder dan
negen regimenten en'bekleedt ook verschei
dene rangen in buïtenlandsche legers. Hij is
een generaal in het Japansche leger en....
onderkorporaal in het Fransche.
ONDER ZAKKENROLLERS.
„Weest u zoo vriendelijk uw hand uit mijn
jaszak te halen, dan geef ik u uw portemon-
naie terug."
Picknicker: „Is dit niet een ideale plek voor
een picnic?"
Ander picknicker: .Dat moet het wel zijn.
Vijftig millioen insecten kunnen zich onmo
gelijk allemaal vergissen".
Een Engelsch blad merkt op, dat motor
wielrijders medisch onderzocht behoorden te
worden. Een ander Engelsch blad antwoordt,
dat hun dat gewoonlijk vroeger of later toch
wel overkomt.
Aan het strand:
Het kleine meisje: „Maar ik dacht dat je je
tante gezegd had, dat je niet mocht pootje
baden".
Het kleine jongetje: „Dat heeft ze ook.
Maar Ik heb nu een gracht om haar badstoel
heen gegraven".
„Maar meneer,
twee gedaan
De man in het reisbureau:
u kunt Holland toch niet in
hebben!"
De Amerikaansche toerist: „Waarachtig
wel. Wij hebben het werk verdeeld: mijn
vrouw heeft de kerken v<«or haar rekening
genomen en ik de musea".
De nieuwe bewoner van de nieuwe straat:
„Neemt u nhj niet kwalijk dat ik hier aan
gebeld heb. Ik dacht dat dit mijn huis was.
Ik moet mij vergist hebben bij het boomen
tellen. Enfin, dan maar weer terug en op
nieuw beginnen."
JOHANNES BOSBOOM.
(1817—1891).
De Hollandsche kerkenschilder.
Een buitengewoon begenadigd kunstenaar.
Een zeer harmonisch leven is dit van Jo
hannes Bosboom. De miskenning van de 17e
eeuwers noch den strijd van een Van Gogh
heeft hij gekend. De eenige schaduwen die
donker op zijn levensweg vielen waren de
buien van zwaarmoedigheid en de geldzorgen
als gevolg van zijn minutieusheid, die hem
aan zich zelf eischen deed stellen, welke een
overvloedige productie tot een rem waren.
Hij was de oudste van de groep der Haag-
sche school, van hen, die de Nederlandsche
schilderkunst opnieuw het aanzijn gaven de
eerste. Zeven jaar ouder was hij dan Jozef
Israels, twintig jaar ouder dan Jacob Maris.
Zijn geboorte valt in 1817, op 18 Februari. Hij
en Nicolaas Bosboom waren tweelingbroeders,
Hagenaars. Beiden werden door hun ouders
eenvoudig opgevoed. Bosboom heeft een
autobiographic samengesteld, waarin hij
meedeelt., hoe als schooljongen de teekenles
hein het liefste was. Hij kreeg voor zijn tee
kenen reeds toen verschillende prijzen en na
het verlaten der lagere school verwierf hij
in 1833, '34 en '36 eereprijzen op de Haagsche
Academie van Beeldende Kunsten.
Johannes kreeg vergunning om schilder te
worden en op zijn veertiende kwam hij op
het atelier van B. J. van Hove, waar hij
werkte samen met Sam Vermeer, den schil
der van Scheveningsche buurtjes. Leerzaam
vond Bosboom het helpen aan het schilderen
van décors. Hij slaat het décorschilderen
hoog aan, omdat het steeds bij bestaande
voorwerpen en levende personen een goed
figuur moet maken. Een décor vertoont een
diep kerkverschiet in gotischen stijl. Bos-
boom's liefde voor de gothiek en voor het
kerkinterieur viert zich uit zelfs in zijn
opera-décors. Daarentegen zijn in zijn stads
gezichten invloeden van het tooneel-schilde-
ren te bespeuren o.a. in de plaatsing van
groote gebouwen, die hij de functie toedenkt
van coulisse.
In 1935 maakte hij met Vermeer een studie
reis naar den Rijn. Veel aanmoediging onder
vond hij van Lodewijk Schelfhout, die hem
moreel en daadwerkelijk zeer steunde door
den aankoop van een schilderij. Nadat hij in
Den Haag, thans zelfstandig werkend, reeds
eenige malen succes had geoogst, ging hij
voldoen aan zijn groote verlangen om België
te zien, dat hem onweerstaanbaar trok door
den overvloed van onderwerpen. De stadsge
zichten raakten nu op den achtergrond, kerk
interieurs worden zijn onderwerp.
In 1839 reisde Bisboom met Cornelis Kruse-
man naar Noord-Frankrijk, het land der
Kathedralen.
Vele onderscheidingen zijn den jongen
schilder ten deel gevallen in den tijd, dié
daarop volgde. Zijn „Orgel in de St. Jan" te
's-Hertogenbosch werd bekroond en het be
kende „Lux in Tenebris", het hoofdaltaar in
de Augustijnen-kerk te Antwerpen, voorts
zijn „St, Bavo te Haarlem", zijn „Nieuwe
Kerk" te Amsterdam, het „Koor der St.
Jacobskerk te 's-Gravenhage". De latere
schilderijen van Bosboom zijn oorspronke
lijker van opvatting, doch zooals blijkt, heeft
het hem van den beginnen af niet aan waar
deering ontbroken.
Het huwelijk met Anna Louise Geertrulda
Toussaint, de bekende schrijfster van histo
rische romans is een gevolg van een intro
ductie van den dichter S. J. van den Bergh
van de te Alkmaar wonende schrijfster op
het atelier van Bosboom, toen zij een bezoek
aan den Haag bracht. Dit was in den zomer
van 1846 en later kwam Bosboom in Alkmaar
de Groote Kerk schilderen, waar hij Truida
Toussaint meer dan eens ontmoette. Toch
duurde het vijf jaar eer het tot een huwelijk
kwam. 3 April 1851 werd het te Alkmaar
onder groote belangstelling voltrokken. Het
huwelijksleven is een harmonisch samengaan
van twee kunstenaarsnaturen geweest. Bos
boom zien wij in de positie van een bescher
mer, die het zich voor alles tot plicht rekent,
dat zijn vrouw „voor het Nederlandsche Volk
bewaard blijft". Dat de jaren, waarin hij door
melancholie tot werkeloosheid gedoemd werd
voor beiden vol zorgen waren, laat zich be
grijpen.
De periode van Bosboom's schilderén vóór
zijn huwelijk noemt men wel eens de Katho
lieke, omdat hij Katholieke kerkinterieurs
maakte, en later, na zijn huwelijk uitsluitend
Protestantsche. Een bepaalde reden is hier
voor niet op te geven. Het Protestantisme
van Gcertruida Toussaint kan in dezen geen
invloed toegekend worden, de motieven
waren niet van religleusen aard. In 1860 ver
toont het werk van den schilder een aan-
merkelijken vooruitgang, welke te constatee
ren valt bij zyn „Bakenesserkerk" te Haar
lem.
De periodes van zwaarmoedigheid duurden
by Bosboom soms jaren, nochtans heeft een
onbedwingbare levenslust, dank zy ook een
zorgvuldige verpleging in een kring van toe-
gewyde vrienden steeds de overhand her
kregen. En. naar een neef van den schilder
eens verklaard heeft, was Bosboom „vroom ln
dien zin. dat. het hem een genot was te ver
plegen wie ziek, te verzorgen wie zwak, te
troosten wie in droefheid was". Hij was in
zyn goede dagen zoo opgewekt, dat zyn
vrienden hem tot heel lang „le jeune Bos
boom" noemden.
Don laatsten tyd begon hem eenigszlns te
prikkelen de opkomst van de jongeren in de
Haagsche School, tegenover wie hy zich
handhaven moest. Hoe langer hoe conscien-
tieuser werkte hij. veel schade heeft hij zich
berokkend, door stukken, die zelfs reeds ver
kocht waren terug te vragen om cr nog aan te
veranderen en af te werken. Men kan zeggen,
dat hij in de laatste tien jaren niets heeft
afgemaakt. Niet alleen kerkinterieurs zijn het
meer, die hy schildert, er komen ook aquarel
len van landschappen, Scheveningsche ge
zichten, van zUn schildersezel. Alleen in het
figuurschilderen ligt zyn kracht niet.
In 1882 bereidde hy een groote huldiging
van zyn vrouw voor op haar 70sten verjaar
dag.
3 April 1886 overleed zy. Men mag aanne
men, dat beiden eikaars leven hebben aange
vuld. zij de geestkrachtige steunde hom, den
nerveuzen en prikkelbaren doch goedharti-
gen en spontanen kunstenaar.
Hy heeft haar niet heel lang overleefd. 14
September 1891 stierf Johannes Bosboom. In
1887 was zyn 70ste verjaardag met grooten
luister gevierd.
Nagevolgd Ls hy slechts door een enkele,
die echter de voornaamheid zyner schilde
ryen niet benaderde.
HET VERLATEN EILAND.
(Van onzen Londenschen
correspondent).
Hoog Sn het noordwesten van Groot Brittan-
nië ligt als een der kleinste eilanden van de
Hebriden St. Kijda. Er hebben einds eeuwen
menschen gewoond, luttele families, die
slechts zelden verbinding hadden met het
vasteland (van Groot Brlttannië) en die alle
voordeelen van den vooruitgang langs zich
heen hebben laten gaan. Hun leven was er
boven beschryvlng armelijk en primitief. Zij
hadden er wat schapen, verbouwden er wei
nig en voorzagen verder in hun onderhoud
door vischvangstNu eerst, na vele jaren van
afzondering, hebben zy zich laten oveihalen
het eiland te verlaten. Een regeeringsschip
is er heen vertrokken om de menschen naar
het vasteland te brengen. Men had gevreesd
dat de eilandbewoners op het laatste oogen-
bllk toch nog zouden weigeren hun grond te
verlaten. Maar die vrees is denkbeeldig ge
bleken. Een dienstboot van een stoomvaart-
maatschappy, die het eiland zoo nu cn dan
aandeed, heeft er zyn laatste bezoek ge
bracht. En de menschen worden met een
oorlogssloep, de Harebell geheeten, naar
Schotland gebracht. ZU gaan naar een een
zaam gebied van Argyle, waar zij hun nieuwe
„homesteads" zullen vestigen, zy worden er
te werk gesteld by bebosschingswerk dat er
van regeeringswege plaats heeft. Het is wel
eigenaardig dat deze eilandbewoners, die in
vele gevallen nimmer een boom hebben ge»
zien, omdat ze op St. Kilda niet groeien,
thans aan houtvestery gaan doen. „Cottages**
zyn voor de menschen gebouwd en zy zullen
er zich kunnen verbazen over zulke moderne
gerieven als koud en warm water in de
leidingskranen en kookfornuiaen. De aardige
tuinen met bloemen in voor hun oogen onge
kende kleuren, moeten him verrassing baren.
Of de regeling den eilandbewoners geheel zal
bevallen moet nog worden afgewacht. Hun
woningen staan veel verder uit elkaar dan
op het eiland het geval was. En wat hun wel»
licht het vreemdst zal aandoen is het feit,
dat zy meer dan 5 K.M. van de zee verwyderd
wonen, terwyi in hun vroeger bestaan de
zee by wyze van spreken voortdurend hun
teenen bespoelde.
Het is wel duidelijk gebleken dat het schel
den van het eiland dezen menschen zeer
zwaar valt. Scheiding anders dan die door
den dood hebben zy nimmer in hun leven
gekend. Maar de bevorderaars van de ver
andering hebben het volste vertrouwen dat
de St. Klldalanen tenslotte in hun nieuwe
woonoorden gelukkiger en welvarender zullen
worden. Het eiland wordt nu aan zij» -Jot,
dat is een lot van geleidelijk opslokken door
ae zee, overgelaten. De schapen van St.
Kiida worden eveneens naar Schotland ver
voerd om er te worden verkocht. Om de
gevoeligheid der eilandbewoners te ontzien
worden bU de ontruiming geen vreemden toe
gelaten. Alleen de bemanning van het offi-
cieele vaartuig en de emigranten zelf zyn
tegenwoordig.
ZULLEN ONZE KINDSKINDEREN
VAN DE LUCHT LEVEN?
Het klinkt dwaas, maar by den tegen woor-
digen stand van de wetenschap is het niet
uitgesloten, dat volgende geslachten zoowel
hun brandstof als hun voedsel uit de lucht
zullen halen.
De lucht bevat onuitputtciykc voorraden
koolzuur en uit de lucht verkrygen wU nu
reeds stikstof, die de ruwe grondstof is voor
vele industrieën. Zonder twyfel zal er een
tyd komen, waarin ook de koolzuur aan de
lucht zal kunnen worden onttrokken. Kool
zuur kan worden omgezet in koolgas, dit in
acetyleen en hieruit kan teer worden ver
vaardigd. die ongeveer 50 pCt. benzine bevat.
Het is dus niet te veel gezegd, als beweerd
wordt dat onze kindskinderen hun brandstof
aan de lucht zullen onttrekken. Nfet alleen
brandstof, maai* ook voedsel. Langs een om
weg gebeurt dit laatste voedsel halen uit
de lucht eigenlijk nu reeds.
Tarwe krijgt uit de lucht en uit den bo
dem de bestanddeelen die noodig zyn om ons
lichaam in stand te houden. Zoo gaat het
ook met het gras. En het gras wordt door de
grasetende dieren veranderd in een sterker
vorm van voedsel; vleesch. Is het dan zoo
dwaas, te beweren, dat er een tyd zal komen,
waarin hetzelfde, dat nu de dieren doen, be
reikt zal kunnen worden langs scheikundigen
weg cn de mensch dus synthetische of kunst-
rosbief en -biefstuk zal eten?
De kogelvormige „mand" van alluminium,
waarin de Brusselsche plnjsicus Prof. Piccard
een ballonvaart tot een hoogte van 16000 M.
\cil maken.