UIT VERGEELDE De vroolijke kant Biographieen in een notedop Uit de geschiedenis van Nederlandsch-Indië) door P. J. ZüRCHER. XL. Gezond heiJsregelen. amusementen. Vechtpartijen en e doodelijke angst voor de hitte was de oorzaak, dat men in Indië weinig beweging nam. Men over-at zich geregeld en nam er inderdaad véél te weinig beweging. Men rustte veel, maakte wel eens zijn voor avond-wandelingetje nimmer te lang en voor de rest ging men vroeg naar bed, onder de leuze: „Early to bed, and early to rise „Makes a man, healthy, wealthy and wise". Maar.... men danste in oud-Batavia en, omdat dit voor de dames zoowat de eenige gelegenheid was voor ,,'n verzetje", waren zij er dan ook dol op. Onder de heeren kwa men zij zoowat nooit, want op recepties en dergelijke bijeenkomsten zaten zij steeds af zonderlijk en bij elkaar. Dus was zoo'n dans avond: 'n uitkomst. Deze werd dan in den voor-avond gehouden en hoewel men er veel plezier had, ging 't er, naar onze hedendaag- sohe begrippen, wel 'n beetje vreemd toe. Zoo droegen de heeren geen jas en, inplaats van een pruik, hadden zij een hooge, geste ven witte muts op. In de zaal, die reeds be nauwd was door de heerschende hitte, be stond de verlichting uit walmende vet-kaar- sen. En een ieder nam zijn eigen bedienden mee, die het voorhuis of *t portaal vulden, terwijl vóór de woning een bijna „angstig gedrang" heerschte van kweekwee-verkoo- pers 1) en meer dergelijk volk, en een onwel riekende gracht cachet schonk aan dit Ba- taviaasch avondvermaak. In zulk een milieu vermaakten zich onze voorouders.om gezond te blijven. Later, toen de woongelegenheid zich wij zigde en het leven van lieverlede comforta beler geworden was, werden dergelijke avondfeesten in de voor-galerij gegeven en ouden van dagen hernneren zich nog hoe dit voor betrekkelijk -korten tijd, avond aan avond gedaan werd. Men treft dit zelfs, als oud-overblijfsel, nog heden ten dage aan, maar dan vooral, in de kringen der „kleyne luyden". Langen tijd nog heeft die toestand, van gebrek aan vermaak, geduurd. In 1820 duikt in de eenige, te Batavia uitgegeven krant, menigmaal de klacht op, dat er beslist ge brek aan gezellig verkeer is. De afstanden zijn groot en de eenzaamheid leidt dan ook tot „mismoed, overgave aan den drank, enz." naar het heet. Dit valt te begrijpen: bios copen en theaters, een gezellig „zitje", 'n ca baret of variété, ze ontbreken te eenenmale. De „zalige rust" vierde er dus hoogtij en de verveling, met al hare fatale gevolgen. Rusten vooral, om: gezond te blijven, werd sterk aangeraden. Bontius, de lijf-arts van toen was cr een warm voorstander van. Hij ried aan om in de koele morgen- of avond uren wat te wandelen of paard te rijden, mfrar na negen uur thuis te blijven. Men deed dit en voelde zich zwaar. Dit scheen, bij de heeren, den vechtlust te prikkelen. Van hun vlugheid met de vuisten zijn eenige belangwekkende staaltjes in de historie be waard gebleven. Zoo is het bekend, dat Cornelis van der Lijn in 1646 provisioneel gouverneur-ge neraal die den bijnaam had van „de lan ge Capteyn", in 1640 de vrouw van Salomon Sweers in haar eigen huis, met zijn rottan had afgeranselt. De ridderlijkheid was bij de zen ridder blijkbaar totaal zoek en de heer Sweers klaagt dan ook, dat dit heelemaal geen pas geeft. Vijf jaar later, als hij Raad van Indië is, wordt hem dit ingepeperd door den „langen Capteyn", die hem met „rot- tangh sause" overgiet. Een ander geval. Speelman „de toekom stige „schrick der Macassaaren", wordt, als hij nog Onder-koopman is, op straat door de slaven van den Koopman Willem Alma heel vriendschappelijk „afgerost". Verbolgen over die behandeling, zet hij zijn kuif recht op en gaat hem zoeken en als hij hem ten slotte tegenkomt, „droogt" hij hem aller-on- genadigst af. Rijklof van Goens, Raad van Indië, u ziet het vechtlustige „euvel" schuilt onder de hoogste standen dreigt iemand, die hem mishaagde, „de beenen aen stucken te slaen" en van den Gouverneur van Banda geeft Valentijn in 1713 een droog-komisch verhaal. De held van dit relaas is een ambts broeder van Valentijn, 'n „pooteling", die van verschillende zijden aangevallen zich als een leeuw verweert en eindelijk den Kapi tein van het Bandasche garnizoen, „een on- gesouten ende stinckend stuck vlees", tegen een muur smijt, „dat hij quatste"; bij deze schermutseling viel de kandelaber om en in het toen ontstane duister liep ook de Gou verneur „een groot getal muylpeeren" op. Van deze gebeurtenis, die „muylpeeren", smult Valentijn letterlijk. Hoewel het niet te constateeren is of deze „heetbloedige" botsingen, een direct of in direct gevolg waren van den voorgeschreven gezondheidsregel van Bontius, feit is het dat zij niet van de lucht waren en in de hoogste kringen voor eenige „gezonde" afleiding zorg droegen. Gezonder nog, maar niet minder nationaal was het zeilvermaak. Dit was een zeer gelief de ontspanning in den Compagnies-tijd. Nieuhof dicht er op: „Verveelt het uw in 't lant te ryden met een waegen, „Soo maeck uw gpeeljaght reê en vaert nae Onrust toe". Niet zelden toog men met heele gezel schappen er naar die kleine eilandjes op uit. Men staat versteld van de zeilkunst van onze Compagnieschippers, als men leest, hoe zij bij elkaar aan boord kwamen „om te suypen" en dan natuurlijk stomdronken terug zeilden. De Batavianen, die hetzelfde deden, zullen het wel veel kalmer hebben aange legd. Zij werden de gepersonifieerde kalmte. Gaandeweg werd dit „orembaaien" op zee veixlrongen door rondrijden in de nachtelijke uren binnen de muren van dat kleine stadje, dat nu de reuzenstad Batavia is. Te midden van huizen en stinkende grachten vond dit plaats in een lange file van rijtuigen, die 1) Kwee-kwee, van Koeé-koe-é is lekker nijen. stapvoets, eenige uren lang, achter elkaar aan reden, met muziek, flambouwen en al lerlei versnaperingen „aan boord". De dames amuseerden zich wéér anders. Die hielden er van te wandelen in den ma neschijn, op den voet gevolgd door haar ganschen stoet van slavinnen, die branden de „kaerse" droegen. Ook schepten zij er be hagen in urenlang te verwijlen bij een wajang-vertooning (poppenspel)die soms gegeven werd op het erf van een Chinees, die een feest gaf. Deze onthaalde dan op thee en confituren en dan werd er gesnoept en gegiegeld, dat het een lust was. De echte nona's voelden zich bij zulke gelegenheden zeer „senang" (behaaglijk) en kwamen dan eerst recht los. Zoo'n „wajang" kon men ook bij zich aan huis laten komen en evenzoo „ronggèns" (inl. danseressen) en heele nachten kon men dan daar naar zitten kijken zonder moede te worden. Ook goochelaars en hanengevechten vielen zeer in den smaak. Maar in den loop van de zeventiende eeuw duiken plots alle „indices" op van écht Hol- landsche vermaken. Dan vinden we voor het stadhuis de papegaal opgericht. Een schut- ters-vermaak. Ditzelfde geschiedt in 1677 te Cochin door vrouwen en mannen en ook is het Inheemsch aan de Kaap, tijdens (je „Kaapsche kermis". Op Decima (eilandje ten Z.W. van Japan, door een brug verbonden met Nagasaki en te Casimbasar in Bengalen zien we den „Meiboom" planten. Vermoede lijk vond dit feest ook te Batavia plaats, hoe wel ik er niets van heb kunnen vinden, als ook Palmpaschen, Vastenavond, Driekonin gen en Sintniklaas, die alle, naar vaderland- schen trant, gevierd werden. In het Toe- goesch Portugeesch bestaat een liedje, dat vermoedelijk op Driekoningen-avond gezon gen werd. In de jaren omstreeks 1930 werd in de Harmonie tegen St. Nicolaas! een bal-mas- qué gegeven In 1836 verschijnt in de krant de eerste toko-advertentie voor dat feest, Deze had een enorm succes en in de krant van 2 Dec. 1837 komt een advertentie voor van zekere firma van Heukelom en Co., die hun winkel (toko) 's avonds „behoorlijk ver licht" zouden openhouden. Zij berichten, dat zij, behalve cadeautjes en surprises, ook „di verse soorten van koek, hakblokken, bijltjes, werpbakken, etc." beschikbaar stelden. Deze oudste Sint Niklaas-aankondiglng droeg dus hetzelfde karakter van de „kermis-achtige" viering, die daaraan nog heden ten dage verbonden is. Maar het schijnt al aanstonds een echte Janboel geworden te zijn want het volgende jaar werd dit feest „afgelast". De vuurwerk fabrikant Gors waagt het in '62 te adver- teeren, dat hij voor dien feestavond alle soorten vuurwerk, als: bommen, vuurpijlen, zwervers, enz., beschikbaar heeft. En einde lijk in 1863 wordt Sint-Nicolaas in de Harmo nie gehuldigd, met muziek en ververschin- gen, waaronder de, uit het Duitsche studen tenlied, welbekende „Czambambolie". Ringsteken komt eveneens voor en kolven, dat reeds „van alle tijden" was, werd uitslui tend in de herberg beoefend. In den huiselijken kring werd kaartspelen echter meer en meer het amusements-..be drijf". Men speelde hoog en de dames deden er aan mee, maar: onder elkaar Zelfs een biljart was er niet vreemd; men had dit vaak op zijn buitenplaats. Wreede volksspelen, als: Katknuppelen en het hakken naar den gans (om den kop af te slaan), die de gemoederen op 's Konings verjaardag verhitten, werden uitsluitend door het Jan Hagel van 't garnizoen in eere gehouden. Zij gaven zich daaraan in hoofd zaak over om in het bezit te komen van je- nevergeld, doch van lieverleden verdwenen die „genoegens" van het tapijt om vervangen te worden door sport en weer andere verma ken. Onder deze latere behooren de wedrennen. Deze eerste rennen der Bataviasche Wedloop Vereeniging hadden in 1825 op het Konings plein plaats, een maand voor Van der Ca- pellen's aftreding. Dit amusement dat nog ieder jaar te Weltevreden plaats vindt op hetzelfde plein en de groote belangstelling heeft van de Bataviasche burgerij, is van Engelschen oorsprong. Dit zijn de heer Eugen C. Grace en zijn echt- genoote. De heer Gracepresident van de grootste Atnerikaansche st aalmaatschappijde Bethlehem Steel Corporation is, naar ver luidt. de man met het hoogste jaarsalaris ter wereld, namelijk ruim 4 millioen gulden. Wij moeten bekennen, dat er jaren voorbijgaan dat wij dii iedrag nie& halen. WESPEN STEKEN. Wespen zijn een zomerplaag en het woest rondvliegende insect, dat zoo venijnig steken kan, heeft dan ook vele vijanden. In ver schillende streken van Engeland wordt de wesp systematisch bestreden. Vruchtenkwee kers hebben om begrijpelijke redenen een hekel aan wespen. Picknickers kunnen ook het nut van deze insecten maar niet inzien. Bijenhouders weten maar al te goed, dat de wespen soms een groote verwoesting onder de bijen kunnen aanrichten. Maar er zijn waarschijnlijk maar weinig menschen die weten hoe gevaarlijk een wespensteek zijn kan. Eenige jaren geleden werd een dokter in Engeland door een wesp gestoken. In zeer korten tijd kon hij zijn oogen niet meer openhouden en hij verloor het bewustzijn. Toen hij in dezen toestand thuisgebracht werd behandelde zijn broeder, die in Indië was geweest hem op dezelfde wijze alsof hij door een slang gebeten was. Het duurde drie weken eer het gevaar geweken was, maar tenslotte herstelde de dokter toch. Op zijn minst bezorgt een wespensteek veel pijn en last en het is gewenscht, on middellijk na den steek een goede behande ling toe te passen. Wanneer iemand door een wesp gestoken is, moet het eerste werk zijn het verwijderen van den angel, die de wesp in het steek- wondje achterlaat. Dit moet heel voorzichtig gedaan worden, anders bestaat er kans dat er nog meer gif in de wond komt. Wanneer de angel verwijderd is. kan de gestoken plek met ammoniak of azijn gebet worden. Velen zeggen dat niets zoo goed is als op de plek een stukje ui te leggen. In 't algemeen verdient het aanbeveling dat men een dokter raadpleegt wanneer men door een wesp is gestoken, maar de hulp van een geneesheer moet altijd, en onmid dellijk, worden ingeroepen, als de steek den mond of de tong geraakt heeft. Zoolang nog geen dokter aanwezig is moet de mond voortdurend gespoeld worden met azijn en water. PROMOTIE VOOR DEN PRINS VAN WALES. (Van onzen Londenschen correspondent) De aankondiging dat de Prins van Wales tot hoogere rangen is bevorderd in de drie wa pens, vloot, leger en luchtmacht, heeft de be langstelling in zijn dienstloopbaan doen her leven. Men zegt dat hij in tegenstelling met vele voorgangers in zijn positie, zijn be vorderingen niet te danken heeft aan zijn koninklijk bloed. Van zijn jongensjaren af heeft hij actief bij een van de wapens ge diend. Aanvankelijk leek het dat hij zou volgen in het voetspoor van zijn vader, die altijd een voorliefde heeft gehad voor de vloot. Maar na een volledige opleiding voor de zee, op school en op schepen, ging de Prins van Wales als soldaat naar het front en werd hij aide de camp van generaal Sir. John French. Zijn verlangen fn de gevechtslinie te verkeeren bezorgde de generaals veel angstige oogenblikken en de Prins is in dien tijd niet zelden op het kantje af aan dood of kwetsuur ontsnapt. Van den oorlogstijd af heeft hij groote belangstelling voor de vlfegerij aan den dag gelegd. En den laatsten tijd heeft zijn voorbeeld er veel toe bijgedragen het ge bruik van vliegtuigen voor persoonlijk vervoer te populariseeren. Zijn bevordering tot lucht- maarschalk beteekent dat hij twee rangen heeft overgeslagen, die van luchtvice-maar- schalk en die van „commodore". De Prins is kolonel-commandant van niet minder dan negen regimenten en'bekleedt ook verschei dene rangen in buïtenlandsche legers. Hij is een generaal in het Japansche leger en.... onderkorporaal in het Fransche. ONDER ZAKKENROLLERS. „Weest u zoo vriendelijk uw hand uit mijn jaszak te halen, dan geef ik u uw portemon- naie terug." Picknicker: „Is dit niet een ideale plek voor een picnic?" Ander picknicker: .Dat moet het wel zijn. Vijftig millioen insecten kunnen zich onmo gelijk allemaal vergissen". Een Engelsch blad merkt op, dat motor wielrijders medisch onderzocht behoorden te worden. Een ander Engelsch blad antwoordt, dat hun dat gewoonlijk vroeger of later toch wel overkomt. Aan het strand: Het kleine meisje: „Maar ik dacht dat je je tante gezegd had, dat je niet mocht pootje baden". Het kleine jongetje: „Dat heeft ze ook. Maar Ik heb nu een gracht om haar badstoel heen gegraven". „Maar meneer, twee gedaan De man in het reisbureau: u kunt Holland toch niet in hebben!" De Amerikaansche toerist: „Waarachtig wel. Wij hebben het werk verdeeld: mijn vrouw heeft de kerken v<«or haar rekening genomen en ik de musea". De nieuwe bewoner van de nieuwe straat: „Neemt u nhj niet kwalijk dat ik hier aan gebeld heb. Ik dacht dat dit mijn huis was. Ik moet mij vergist hebben bij het boomen tellen. Enfin, dan maar weer terug en op nieuw beginnen." JOHANNES BOSBOOM. (1817—1891). De Hollandsche kerkenschilder. Een buitengewoon begenadigd kunstenaar. Een zeer harmonisch leven is dit van Jo hannes Bosboom. De miskenning van de 17e eeuwers noch den strijd van een Van Gogh heeft hij gekend. De eenige schaduwen die donker op zijn levensweg vielen waren de buien van zwaarmoedigheid en de geldzorgen als gevolg van zijn minutieusheid, die hem aan zich zelf eischen deed stellen, welke een overvloedige productie tot een rem waren. Hij was de oudste van de groep der Haag- sche school, van hen, die de Nederlandsche schilderkunst opnieuw het aanzijn gaven de eerste. Zeven jaar ouder was hij dan Jozef Israels, twintig jaar ouder dan Jacob Maris. Zijn geboorte valt in 1817, op 18 Februari. Hij en Nicolaas Bosboom waren tweelingbroeders, Hagenaars. Beiden werden door hun ouders eenvoudig opgevoed. Bosboom heeft een autobiographic samengesteld, waarin hij meedeelt., hoe als schooljongen de teekenles hein het liefste was. Hij kreeg voor zijn tee kenen reeds toen verschillende prijzen en na het verlaten der lagere school verwierf hij in 1833, '34 en '36 eereprijzen op de Haagsche Academie van Beeldende Kunsten. Johannes kreeg vergunning om schilder te worden en op zijn veertiende kwam hij op het atelier van B. J. van Hove, waar hij werkte samen met Sam Vermeer, den schil der van Scheveningsche buurtjes. Leerzaam vond Bosboom het helpen aan het schilderen van décors. Hij slaat het décorschilderen hoog aan, omdat het steeds bij bestaande voorwerpen en levende personen een goed figuur moet maken. Een décor vertoont een diep kerkverschiet in gotischen stijl. Bos- boom's liefde voor de gothiek en voor het kerkinterieur viert zich uit zelfs in zijn opera-décors. Daarentegen zijn in zijn stads gezichten invloeden van het tooneel-schilde- ren te bespeuren o.a. in de plaatsing van groote gebouwen, die hij de functie toedenkt van coulisse. In 1935 maakte hij met Vermeer een studie reis naar den Rijn. Veel aanmoediging onder vond hij van Lodewijk Schelfhout, die hem moreel en daadwerkelijk zeer steunde door den aankoop van een schilderij. Nadat hij in Den Haag, thans zelfstandig werkend, reeds eenige malen succes had geoogst, ging hij voldoen aan zijn groote verlangen om België te zien, dat hem onweerstaanbaar trok door den overvloed van onderwerpen. De stadsge zichten raakten nu op den achtergrond, kerk interieurs worden zijn onderwerp. In 1839 reisde Bisboom met Cornelis Kruse- man naar Noord-Frankrijk, het land der Kathedralen. Vele onderscheidingen zijn den jongen schilder ten deel gevallen in den tijd, dié daarop volgde. Zijn „Orgel in de St. Jan" te 's-Hertogenbosch werd bekroond en het be kende „Lux in Tenebris", het hoofdaltaar in de Augustijnen-kerk te Antwerpen, voorts zijn „St, Bavo te Haarlem", zijn „Nieuwe Kerk" te Amsterdam, het „Koor der St. Jacobskerk te 's-Gravenhage". De latere schilderijen van Bosboom zijn oorspronke lijker van opvatting, doch zooals blijkt, heeft het hem van den beginnen af niet aan waar deering ontbroken. Het huwelijk met Anna Louise Geertrulda Toussaint, de bekende schrijfster van histo rische romans is een gevolg van een intro ductie van den dichter S. J. van den Bergh van de te Alkmaar wonende schrijfster op het atelier van Bosboom, toen zij een bezoek aan den Haag bracht. Dit was in den zomer van 1846 en later kwam Bosboom in Alkmaar de Groote Kerk schilderen, waar hij Truida Toussaint meer dan eens ontmoette. Toch duurde het vijf jaar eer het tot een huwelijk kwam. 3 April 1851 werd het te Alkmaar onder groote belangstelling voltrokken. Het huwelijksleven is een harmonisch samengaan van twee kunstenaarsnaturen geweest. Bos boom zien wij in de positie van een bescher mer, die het zich voor alles tot plicht rekent, dat zijn vrouw „voor het Nederlandsche Volk bewaard blijft". Dat de jaren, waarin hij door melancholie tot werkeloosheid gedoemd werd voor beiden vol zorgen waren, laat zich be grijpen. De periode van Bosboom's schilderén vóór zijn huwelijk noemt men wel eens de Katho lieke, omdat hij Katholieke kerkinterieurs maakte, en later, na zijn huwelijk uitsluitend Protestantsche. Een bepaalde reden is hier voor niet op te geven. Het Protestantisme van Gcertruida Toussaint kan in dezen geen invloed toegekend worden, de motieven waren niet van religleusen aard. In 1860 ver toont het werk van den schilder een aan- merkelijken vooruitgang, welke te constatee ren valt bij zyn „Bakenesserkerk" te Haar lem. De periodes van zwaarmoedigheid duurden by Bosboom soms jaren, nochtans heeft een onbedwingbare levenslust, dank zy ook een zorgvuldige verpleging in een kring van toe- gewyde vrienden steeds de overhand her kregen. En. naar een neef van den schilder eens verklaard heeft, was Bosboom „vroom ln dien zin. dat. het hem een genot was te ver plegen wie ziek, te verzorgen wie zwak, te troosten wie in droefheid was". Hij was in zyn goede dagen zoo opgewekt, dat zyn vrienden hem tot heel lang „le jeune Bos boom" noemden. Don laatsten tyd begon hem eenigszlns te prikkelen de opkomst van de jongeren in de Haagsche School, tegenover wie hy zich handhaven moest. Hoe langer hoe conscien- tieuser werkte hij. veel schade heeft hij zich berokkend, door stukken, die zelfs reeds ver kocht waren terug te vragen om cr nog aan te veranderen en af te werken. Men kan zeggen, dat hij in de laatste tien jaren niets heeft afgemaakt. Niet alleen kerkinterieurs zijn het meer, die hy schildert, er komen ook aquarel len van landschappen, Scheveningsche ge zichten, van zUn schildersezel. Alleen in het figuurschilderen ligt zyn kracht niet. In 1882 bereidde hy een groote huldiging van zyn vrouw voor op haar 70sten verjaar dag. 3 April 1886 overleed zy. Men mag aanne men, dat beiden eikaars leven hebben aange vuld. zij de geestkrachtige steunde hom, den nerveuzen en prikkelbaren doch goedharti- gen en spontanen kunstenaar. Hy heeft haar niet heel lang overleefd. 14 September 1891 stierf Johannes Bosboom. In 1887 was zyn 70ste verjaardag met grooten luister gevierd. Nagevolgd Ls hy slechts door een enkele, die echter de voornaamheid zyner schilde ryen niet benaderde. HET VERLATEN EILAND. (Van onzen Londenschen correspondent). Hoog Sn het noordwesten van Groot Brittan- nië ligt als een der kleinste eilanden van de Hebriden St. Kijda. Er hebben einds eeuwen menschen gewoond, luttele families, die slechts zelden verbinding hadden met het vasteland (van Groot Brlttannië) en die alle voordeelen van den vooruitgang langs zich heen hebben laten gaan. Hun leven was er boven beschryvlng armelijk en primitief. Zij hadden er wat schapen, verbouwden er wei nig en voorzagen verder in hun onderhoud door vischvangstNu eerst, na vele jaren van afzondering, hebben zy zich laten oveihalen het eiland te verlaten. Een regeeringsschip is er heen vertrokken om de menschen naar het vasteland te brengen. Men had gevreesd dat de eilandbewoners op het laatste oogen- bllk toch nog zouden weigeren hun grond te verlaten. Maar die vrees is denkbeeldig ge bleken. Een dienstboot van een stoomvaart- maatschappy, die het eiland zoo nu cn dan aandeed, heeft er zyn laatste bezoek ge bracht. En de menschen worden met een oorlogssloep, de Harebell geheeten, naar Schotland gebracht. ZU gaan naar een een zaam gebied van Argyle, waar zij hun nieuwe „homesteads" zullen vestigen, zy worden er te werk gesteld by bebosschingswerk dat er van regeeringswege plaats heeft. Het is wel eigenaardig dat deze eilandbewoners, die in vele gevallen nimmer een boom hebben ge» zien, omdat ze op St. Kilda niet groeien, thans aan houtvestery gaan doen. „Cottages** zyn voor de menschen gebouwd en zy zullen er zich kunnen verbazen over zulke moderne gerieven als koud en warm water in de leidingskranen en kookfornuiaen. De aardige tuinen met bloemen in voor hun oogen onge kende kleuren, moeten him verrassing baren. Of de regeling den eilandbewoners geheel zal bevallen moet nog worden afgewacht. Hun woningen staan veel verder uit elkaar dan op het eiland het geval was. En wat hun wel» licht het vreemdst zal aandoen is het feit, dat zy meer dan 5 K.M. van de zee verwyderd wonen, terwyi in hun vroeger bestaan de zee by wyze van spreken voortdurend hun teenen bespoelde. Het is wel duidelijk gebleken dat het schel den van het eiland dezen menschen zeer zwaar valt. Scheiding anders dan die door den dood hebben zy nimmer in hun leven gekend. Maar de bevorderaars van de ver andering hebben het volste vertrouwen dat de St. Klldalanen tenslotte in hun nieuwe woonoorden gelukkiger en welvarender zullen worden. Het eiland wordt nu aan zij» -Jot, dat is een lot van geleidelijk opslokken door ae zee, overgelaten. De schapen van St. Kiida worden eveneens naar Schotland ver voerd om er te worden verkocht. Om de gevoeligheid der eilandbewoners te ontzien worden bU de ontruiming geen vreemden toe gelaten. Alleen de bemanning van het offi- cieele vaartuig en de emigranten zelf zyn tegenwoordig. ZULLEN ONZE KINDSKINDEREN VAN DE LUCHT LEVEN? Het klinkt dwaas, maar by den tegen woor- digen stand van de wetenschap is het niet uitgesloten, dat volgende geslachten zoowel hun brandstof als hun voedsel uit de lucht zullen halen. De lucht bevat onuitputtciykc voorraden koolzuur en uit de lucht verkrygen wU nu reeds stikstof, die de ruwe grondstof is voor vele industrieën. Zonder twyfel zal er een tyd komen, waarin ook de koolzuur aan de lucht zal kunnen worden onttrokken. Kool zuur kan worden omgezet in koolgas, dit in acetyleen en hieruit kan teer worden ver vaardigd. die ongeveer 50 pCt. benzine bevat. Het is dus niet te veel gezegd, als beweerd wordt dat onze kindskinderen hun brandstof aan de lucht zullen onttrekken. Nfet alleen brandstof, maai* ook voedsel. Langs een om weg gebeurt dit laatste voedsel halen uit de lucht eigenlijk nu reeds. Tarwe krijgt uit de lucht en uit den bo dem de bestanddeelen die noodig zyn om ons lichaam in stand te houden. Zoo gaat het ook met het gras. En het gras wordt door de grasetende dieren veranderd in een sterker vorm van voedsel; vleesch. Is het dan zoo dwaas, te beweren, dat er een tyd zal komen, waarin hetzelfde, dat nu de dieren doen, be reikt zal kunnen worden langs scheikundigen weg cn de mensch dus synthetische of kunst- rosbief en -biefstuk zal eten? De kogelvormige „mand" van alluminium, waarin de Brusselsche plnjsicus Prof. Piccard een ballonvaart tot een hoogte van 16000 M. \cil maken.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 19