FEMINA DE HERFSTMODE. IN EEN OPGELAPT JASJE. HAARLEM'S DAGBLAD DONDERDAG 11 SEPT. 1930 Na een natten zomer, zooals we in jaren niet hebben gehad, laat het zich aanzien, dat we een prachtige herfst zullen krijgen. Het is waar dat deze, mooi, zonnig, getooid met de prachtigste kleuren, altijd de voorbode is .van den winter, maar we willen de gedachte aan koude, sneeuw en alles wat daaraan vast zit, liefst zoo lang mogelijk uit ons hoofd bannen, vandaar dat de herfst toch altijd iets opwekkends heeft. Men zou het een laatste opleving van het jaar kunnen noemen, als de natuur zich tooit in de bontste toiletten, die ze maar bedenken kan. Ook de Mode geeft haar vollen aandacht aan het derde seizoen. Op de verschillende Parijsche modeshows van de grootste mode hulzen zijn de herfsttinten in alle nuan ceeringen rijkelijk terug te vinden. De lange rok, de hooge taille-lijn, de vo lants, de klokken, de Berthe-kraag, de péle rines en de bolero-effecten, het zijn goede bekenden geworden en ook nu in het herfst seizoen geven ze de hoofdlijnen van de cos- tuums en japonnen aan. Er wordt veel crêpe georgette en georgette de laine gedragen, ook crêpe de chine en een zeer gewilde stof, nl. een nieuwe soort kunst zijde, veel gelijkend op zijden Jersey. Een der grootste Parijsche modehuizen heeft een soort toile de soie ontworpen, dat een veel groveren draad heeft dan het gewone soort. Deze stof heeft enkele groote voor deden, nl. ze is niet duur, in verschillende kleuren verkrijgbaar, ook met gedrukte des sins, kreukt niet en is kleur-, licht- en wasch- echt. Zooveel goede hoedanigheden in één stof vereenigd vinden we zelden. Deze zelfde stof is ook verkrijgbaar in een fijner weefsel en alsdan uiterst geschikt voor middag- en avondjapon. Tevens is er een nieuw weefsel op de markt gekomen, geheel uit wol vervaardigd. Het Is zóo fijn en de kleuren zijn zóo warm en ver schillend, dat er een groote toekomst voor open ligt. Deze wollen voile, zooals wij het zouden kunnen noemen, valt mooi zwaar en golvend naar beneden en doet niet voor de tastbaarste zijde onder. Het is opmerkelijk, dat behalve voor sport- costuums er bijna geen eenvoudige japonnen op de nieuwe modeshows te bewonderen waren, integendeel de eene japon is al bewer kelijker en kostbaarder dan de andere. Er is veel geschitter en geglinster, vooral bij de avondtoiletten en niet zelden draagt men een dubbele „strass"-collier. Ons plaatje laat U zoo'n halsketting zien, waardoor U een indruk krijgt van het genre. Veel ringen met groote half-edelsteenen ziet men tevens. Droegen de vrouwen vroeger soms twee of drie ringen aan één hand, ja zelfs aan één vinger, nu overheerscht één ring, maar dan zeer modern opgezet en op vallend, hetzij door de manier waarop bv. een diamant geslepen is, waardoor de lichtstra len op de facetten breken en alle mogelijke kleuren uitschieten, hetzij door de grootte yan den steen. Schitterende gespen ziet men veel dragen, alsmede armbanden geheel van „strass". Men kan echter niet genoeg gewaarschuwd wor den voor overdaad, want dan is het dragen yan juweelen niet smaakvol meer. De japonnen waren dezen zomer vrij lang, doch de meeste liepen van voren op. Nu zijn ze allen tot bijna op den grond. De werkende vrouw doet echter goed zich er rekenschap van te geven, dat als ze zich naar haar werk begeeft, zij gekleed behoort te zijn zooals een ernstige vrouw betaamt en dat ze veel beter een eenvoudige kantoor japon of desnoods een sportief japonnetje kan dragen, dan een japon, waarin zij er uit ziet, alsof ze naar een tea moet. Juist tijdens onzen arbeid is eenvoud sympathiek en tevens gedistingeerd. Verder waren op de modeshows te bezich tigen kostbare en eenvoudige pyama's. Ons prentje toont u hier een pyama van effen rose wollen stof, geborduurd met kleurige dikke wol. Het lijfje is een kimono model mat een V-vormige hals, aan den zoom en manchetten rijkelijk geborduurd. De wijde pijpen der pantalon zijn eveneens be werkt met dikke wol in hetzelfde patroon, alleen iets verkleind. Er bij passend zagen wij de kamerjas of zoogenaamde „happy- coat", een kort model kimono. Deze is van dezelfde stof en kleur als de pyama, met de zelfde kleuren wol bewerkt.. De sjaalvormige halsgarneering, die tot onder aan den.zoom doorloopt, bestaat uit een geborduurde reep stof, waarin alle kleuren der gebruikte wol verwerkt zijn. De „happy-coat" is gevoerd met een iets donkerder tint satijn. Het geheel is zeer een voudig zelf te maken en staat origineel. Het ondergoed voegt zich geheel naar de japon, die er over wordt gedragen. De on derjurken zijn recht, zonder garneering of strooken, plooien en dergelijke en bijna zoo lang als de japon .Het bovenstuk wordt af gezet met fijne kant en opgehouden door twee smalle schouderbandjes. Over het algemeen zijn de kousen, zooals van den zomer reeds te zien was, donkerder getint. Heel donker grijs, de zgn. loodkleur, of bruin bij zwart af zijn zeer chique, waar bij vanzelf sprekend donkerder tinten schoe nen gedragen worden. Nu iets over de hoeden. De kleine hoedjes hebben vrijwel af gedaan en daarvoor in de plaats zijn de groote hoeden gekomen. Eenvoudige, van zwart strak gespannen fluweel zullen binnenkort het meest gezien worden, maar ook vilthoeden in diverse kleuren, sommige bewerkt met gespen, linten en bloemen worden in alle col lecties gelanceerd. Voor dagelijksch ge bruik is zoo'n groote hoed echter te lastig en daar niet iedere vrouw een baret of muts kan dragen, geven wij u hieronder een tweetal hoeden, die juist voor dit doel zoo uitstekend geschikt zijn. De hoed links is met een herfst motief gegarneerd. Hij is van lichtbruin vilt, de druiven en het blad in dezelfde kleur, eveneens van vilt. De rechtsche hoed is van heel lichtgrijs vilt, versierd met plissémotleven, en met een „strass"-gesp afgewerkt. Hoe men de kleuters bezig houdt. EEN BOEKENLEGGER. Vandaag laten wij de kleuters eens een eenvoudigen boekenlegger maken. Voor velen is lezen een groote liefhebberij en een boe kenlegger is dus voor menigeen een aardig cadeautje. Vooral moeder kan boekenleggers zoo heel goed gebruiken. Hoe dikwijls gebeurt het niet, dat moeder onder het lezen plotseling wordt weggeroepen en de boekenlegger bewijst dan zoo'n gToote dienst door even op de „bladzijde te blijve/n liggen, tot moeder terug komt. Het boekenleggertje, dat U hïer ziet afge beeld. wordt tüt dun gekleurd karton ge maakt. Waarschijnlijk zal de kleuter het jverkje wel geheel alleen kunnen volbrengen 011 behoeft moeder maar feen kleine aanwij- Z ryi 1 v-'>rkeniep:rertfc» wordt niet Tos in het bi ;k geleed, mua£ men toipt twee geltfk- beenige-driehoekjes, die over een hoek van de bladzijden worden heengeschoven. Maak de driehoekjes niet te groot. Met kleine rechte steekjes worden de zij kanten op elkaar genaaid. Om het den kinde ren gemakkelijk te maken, maakt men hier voor eerst kleine gaatjes in het karton. Daarna volgt de versiering van den boeken legger. Dit kan natuurlijk weer op verschil- Het woord is aan De Kinderen Huiskamer conversatie. 6 jaar drentelt om de7 tafel en babbelt met moeder. „Moeder", zegt-ie, ,,'k wou dal ik bijziend was!" ,Zoo!?" „Ja, want dan zou ik niet altijd een standje krijgen als ik de groote koekjes van de schaal nam, want dan zou ik de kleintjes toch niet kunnen zien?" Moeder vertelt een verhaal uit de middel eeuwen: „De Ridder klopte aan de -poort, maar niemand die hem opendeed. Nogmaals bonsde hij op de zware deur, het plein was geheel verlaten Kleine Jan, die „er in" is: „En waar was ik dan, Moeder lende manieren gebeuren. Een aardige en een voudige versiering geven de vierkantjes of de rondjes (afb. a). Ik behoef hierbij geen verdere uitleg te gev-en. U kunt de kleuters geheel hun eigen fantasie laten volgen, maar U kunt daarbij wel even op een aardige kleu rencombinatie wijzen. Op afbeelding b is het boekenleggertje slechts met een uitgeknipt plaatje versierd. Om een aardig geheel te verkrijgen wordt de rand in kleine driehoekje uitgeknipt. Ook een uitknipseltje van glanzend papier kan heel goed voldoen. Beide modelletjes zijn in de Tijdingzaal van ons blad te zien. W. R. H&fc ttv»} rq-Et DE ZOfWEBtCeWEfil Kent u dat boek van den Deenschen schil der Karl Barsen, „Das Haus in der Sonne", waarin hij in een serie van de aller-genoege- lijkste teekeningen een beeld van zijn huise lijk leven geeft een huiselijk leven, dat, te oordeelen naar die teekeningen, niet ver van een ideaaltoestand verwijderd moet zijn geweest, zoo stralen van elk plaatje vreugde en geluk, lief-de en gezelligheid je tegemoet? Ik heb een tweede Haus in der Sonne ont dekt, en het eenige, dat er aan mankeerde, was het feit, dat op den dag dat ik het ont dekte, de zon alles behalve scheen. Maar veel gaf dat nog niet, want de zon scheen van binnen en ik geloof niet-, dat hij daar dikwijls of lang achter de wolken verborgen was. Het was maar een heel simpel huis, wit gepleisterd, en die tuin er omheen was heele- maal niet groot, maar hij stond vol met bloemen. En overal, aan alle kanten, voor het huis, achter het huis, in de borders, on der de twee groote iepen, die aan weers kanten stonden, stonden reusachtige stra lende zonnebloemen met groote donkerbrui ne harten. Bij mezelf had ik het huis toen al het huis met de zonnebloemen genoemd, en voordat ik aangebeld had, wist ik al, dat ik daar binnen wat goeds zou vinden, want ik had er een kinderlach gehoord, zoo uit bundig, zoo heerlijk hélder en vroolijk, als ik nog zelden gehoord had. En het dienst meisje, dat me open deed, had een lach in haar oogen, die ze tevergeefs probeerde weg te stoppen voor „de visite", en haar stem trilde nog even na van ingehouden pret, toen ze me mee deelde, dat mevrouw bezig was, „maar of ik maar even in de keuken wou komen". Toen heb ik mijn hoed achter over op mijn hoofd gezet en ik ben dansende door de gang gegaan. Ik hou van huizen, waar je zoo maar meteen in de keuken ge ïnviteerd wordt! En in minder dan geen tijd had op één na de jongste dochter van zes, die me nog nooit gezien had, me een reusachtig schort voor gebonden en het dienstmeisje, dat zoo even nog zoo plechtig had trachten -te doen, duw de me een kom in mijn handen, en de oud ste zoon van acht stortte een lawine van onrijpe, groene appels over me uit, offreerde me zonder eenige verlegenheid een mes, en zei met een vuurroode kleur van het harde werken: „Schilt u astublieft mee. We komen nooit klaar. En het moet nog allemaal weg ook". En de vrouw des huizes, die bij het fornuis in een onmetelijke pan stond te roe ren, en die ik pas één keer ontmoet had, toen ze in een allerbeeldigste avondjurk vol trots door haar man aan me voorgesteld werd, streek een Wapperende lok haar uit haar oogen, en zei zuchtend: „Dertig pond! Allemaal afgewaaide appels van onzen eeni- gen eigensten boom. En nu maken we er met z'n allen appelmoes van, en gaan straks u-itdeeling houden bij onze kennissen. Bent u op de fiets? O, prachtig, dan moet u ook mee". En zoo is het gebeurd. Met zijn zessen hebben we appels geschild, tot onze vingers bruin en onze handen stijf waren, en om de beurt hebben we geroerd in de groote pan, tot onze armen lam waren, en om klokslag vijf uur hebben we een plechtigen ronde dans gemaakt om den reusachtigen teil met appelmoes heen en om beurten met plech tige gezichten geproefd en goedgekeurd. En toen hebben we alle kommen, die er in huis aanwezig waren, opgezocht en gevuld, en we hebben er den heelen voorraad wit met rood geruite linnen doeken uit de linnenkast om heen gebonden, en met den heer des huizes er ook nog bij, die onder luid gejuich van het kleine grut aan het hek opgevangen werd, zijn we op stap gegaan en hebben voor milde kabouters gespeeld bij die heele ken- nissencollectie van de inwoners van het zon nebloemenhuis, van de oude verstelnaai- ster en de vrouw van den tuinman af tot de plechtige freule op den hoek toe. Op de stoep zetten, verschrikkelijk rukken aan de bel, net of het Sinterklaas is, en weghollen of je leven ervan afhangt! Zoo is het me dien middag vergaan in het huis met de zonnebloemen, waar ik nog nooit geweest was. Ik weet niet, hoe u bent, maar ik geloof dat een stuk of wat van die Haüser in der Sonne meer niemand kwaad zou doen. Paedagogische theorieën zijn mooi en wel, maar de genoegelijke en ontheoreti sche practijk lijkt me toch honderd maal m-eer efficient! WILLY VAN DER TAK. WARMER JAPONNEN. Dit is een zeer gevaarlijke tijd. Vandaag regent het ijswater en blaast de Noordenwind door onze dunne kleeren en meenen we dat de winter in aantocht is, en morgen waait er een hittegolf je uit Amerika over en lijkt het hartje Juni. Zoodat ik dan maar zeggen wil: ik zal U iets over nieuwe „warmere" japonnen ver tellen, die U met een paar weken volgens den kalender noodig behoorde te hebben. Maar óf U ze noodig zult hebben, daar blijf ik buiten (voor op of aanmerkingen wendde men zich dus niet tot mij maar tot De Bilt!). En aan gezien het mijn aangename taak is, U de mode-verschijnselen te beschrijven, kan niets mij van mijn duren plicht afhouden. Want volgens den kalender is het „demi-saison" en behoorde het herfst te zijn. En daarmee basta. Dus: wollen jurken zijn aan de orde. al puft U misschien, wanneer U dit onder de oogen krijgt, van de hitte in Uw voile japonnetje. Wollen jurken, die „gekleed" moeten zijn, Japonnen van den vorigen winter in 1930. - Costuums veranderd. Wanneer wij de nieuwe modetijdschriften openslaan, slaat ons maar al te vaak de schrik om het hart: dus dat is nu de nieuwste mode, lange, zwierige rokken, de taille precies op zijn plaats. En wij denken aan de gezellige jurkjes van verleden jaar die nog in de kast hangen, die we toen met zooveel plezier gedragen hebben en die nog zeker dezen winter mee moeten. Maar de rok is kort, de taille zit minstens tien cen timeter te laag en er is geen enkele aan nemelijke verontschuldiging om ze af te schaffen. Dus zullen wij aan het veranderen moe ten, daar is niets aan te doen. Op zichzelf is dat nu niet erg, maar de moeilijkheid schuilt ergens anders: hoe moeten wij die japonnen van verleden jaar veranderen Bijvoorbeeld: we hebben een gezellig wol len jurkje van verleden jaar van warme ef fen stof. Het model is heel eenvoudig, zooals de japonnetjes verleden jaar waren, het lijfje recht, tot twaalf centimeter onder de taille, daaraan een rokje gezet met een groep plooien rechts en links van voren, een eenvoudig kraagje op het lijfje en nauwe rechte mouwen. Wat moeten we daarmee nu toch begin nen: de ceintuur, die de naad tusschen rok en lijfje bedekt, maar doodleuk in de taille dragen gaat niet, dat zou het model totaal bederven. De zoom wat uitleggen voor het verlengen is mogelijk, maar daarmee is nog niets „moderns" bereikt. Gesteld nu dat de japon van blauwe stof is, hetzij staalblauw, donkerblauw of grijs blauw, een frissóhe kleur geel staat er al tijd goed bij. Die gele stof moet echter wel van hetzelfde materiaal of anders in ieder geval van dezelfde dikte zijn als de blauwe. Om te beginnen tarnen we lijfje en rok van elkaar en maken bij de laatste van de twee groepen plooitjes aan weerskanten een diepe stolpplooi die een centimeter of tien is ingenaaid. Aan de bovenzijde van de rok naaien wij nu een puntig stuk van de gele stof, zoodat middenvoor een -achter ce punt naar boven op het lijfje komt. In de zijnaden kunnen wij de hoogte van het stuk naar verkiezing maken, al naar gelang de rok veel langer moet of niet. Dit naaien wij nu weer op het lijfje en een blauw leeren ceintuur om het middel voltooit ons moder ne toilet. Want juist door die punten stof op het lijfje is de oude taillelijn weggeno men, en nu kan de ceintuur voor de nieuwe zorgen. Laat u, bij het veranderen met nieuwe stof niet verleiden om voor het gemak maar een recht stuk tusschen lijfje en rok te zet ten: dit geeft den indruk van een hoog op geschort figuur en vierkante schouders. En dit is heelemaal niet modern: het figuur moet vooral los en soepel blijven. Een niet bewerkte avondjapon kan met kant soms uitstekend gemoderniseerd wor den, hetzij met een kanten stuk in de rok, anders met een geheel kanten overrok, maar dit is natuurlijk nogal kostbaar en zal al leen loonend zijn, wanneer de japon nog geheel goed is. Hoevelen onzer echter dragen een avond japon slechts enkele malen in een winter, terwijl zij dan niet met een halfslag flod dertje voor den dag kunnen komen. Dus is het misschien het een of het ander: een heele nieuwe, want die van verleden jaar is hopeloos uit de mode, of moderniseeren. En dan is een kanten of tullen overrok een uitkomst. Denk er echter aan, neem de kant of tulle vooral zeer wijd, dat wil de mode zoo en bovendien flatteert het de meesten veel meer dan een nauw rokje. Een gesp van strass in de taille, al of niet als afslui ting van een ceintuur voltooit het geheel. Is die ouderwetsche japon van u echteT niet van effen stof, maar hetzij gebloemd, of met kralen bewerkt, dan wordt de zaak moeilijker. Soms kan dan de japon zelf uitkomst bren gen. Bijvoorbeeld er is een breede ceintuur op van de stof, of anders een strik in de taille. Deze haalt ge er af, laat de zijkanten uit- tanden als het noodig is, en rimpelt ze iri ter wijdte van een onderjurkzoom. Heeft die avondjapon een bijpassende onderjurk, dan is het al heel eenvoudig; ge rimpelt deze strook onderaan den onderjurk. Is dit niet het geval dan bestemt ge een uwer onder jurken als onderdeel van het avondtoilet eri naait daaraan de strook. Trekt, het geval nu eens aan, en de strook valt tot uw enkels, zoodat ge er een slanke moderne vrouw in zijt geworden. Nu blijft ons nog een crêpe-de-chine mid dagjapon over, waar van de mouwen, zooals helaas mouwen eigen is, bij de manchetten en aan de ellebogen versleten zijn. Verder is alles nog goed. Allereerst zetten wij het ruime, laag aan gezette rokje op moderne manier aan eeii glad heupstuk, gemaakt van het lijfje en bij dit aardige rokje maken we een blousetje zon der mouwen en een los open jasje met lange mouwen van wollen chrêpe-de-cMne of wol len crêpe-georgette, beide zoo mogelijk ge garneerd met overgeschoten stukjes stof vari het oude japonnetje. Lokt het idee van een jasje ons niet aan, dan kan een blouse meti lange mouwen ook uitstekend dienst doen. Daar dit echter allicht wat stijf wordt, maken wij er een aardige soepele jabot of een flat teus stel kraag en manchetten op, dat neemfj het al te strenge ervan weg. Begin echter alleen aan dit" veranderen,- wanneer het werkelijk de moeite waard is, eri niet bij oude afgedragen kleeren: deze kun nen voor in huis of bij slecht weer veel beter afgedragen worden zooals zij zijn, terwijl da hierboven voorgestelde veranderingen nog heel wat onkosten en werk met zich mee brengen. Maar als het de moeite loont, kari het resultaat ook verrassend zijn. E. E. ES want zé worden nog zonder mantel gedra gen en ze zijn te dragen nog vóór de eerste wintertailleurs en gevoerde mantels op het tooneel verschijnen. Nummer een van links op het plaatje is van groene wollen marocain gedacht, van voren met een lange rij knoo- pen dichtgeknoopt tot onder de revers. De rok heeft zoowel van voren als van achteren een stolpplooi. Nummer twee is van marine blauwe crépella met een klein vestje van witte crépella en een wit kraagje van dezelfde witte stof, met een gekarteld randje. Verder ingezette panden en kleine knoopjes van vo ren. Nummer drie is vaar een grove beige wollen stof, met een lijfje, dat den indruk geeft van een manteltje, en dat zeer laag op den rok (met stolpplooien voor en achter) gestikt is. Verder een kleine jabot van witte crêpe Georgette. Zooals U ziet, wordt bij alle deze japonnen vanwege het gevorderde sei zoen een vos gedragen. Vossen zijn weer sterk in de mode. way We kunnen nu wel aannemen, dat op een enkele uitzondering na de vacanties weer tot het verleden behooren. De tijd van het dolce far niente is voorbij het dage lijksch leven eischt weer onze activiteit. Het is altijd een beetje moeilijk het werk weer op te nemen. Nieuwe ideeën, inzichten en emoties brengt ons dikwijls de vacantia, we voelen ons in het oude eerst wat onwen nig, hebben moeite al onze aandacht aan! ons werk te geven. Maar tenslotte geven! juist de nieuwe ideeën ons weer nieuweni moed en kracht en komen ze ons werk ten goede. Good luck! Het vertrouwde, eigeri werk heeft ons in beslag genomen; we wisten al dien tijdl dat het ons wachtte. Maar er is ieder jaar een categorie van menschjes, die heelemaail1 niet wisten, wat hen wachtte, die nog geeni eigen, vertrouwd werk hadden, die niets an ders kenden dan één lange vacantia. Dat zïjri de kleine, zesjarige peuters, die in de eerste! Septemberweken hun intrede in de school 1 een stukje maatschappij doen. M Het lijkt ons meestal onmogelijk, 'dat êeri zoo in vrijheid opgegroeid persoonlijkheid je! zich eensklaps schikken zal naar anderen, bevelen op zal volgen, gehoorzaam, gedwee en volgzaam zal zijn. Thuis doet hij immers het liefst het tegenovergestelde van wat hem gevraagd wordt en bij elk bevel verzet hij zich uit alle macht. Wat" moet dat op school geven? Wat valt het meestal mee.... 'en wat valt het onseigenlijk tegen! Want het kind schijnt zich deri eersten! dag al geschikt te hebben. Een paar uur lang zit het bewegelijke, on gedurige menschje zoet in een bankje, hij praat niet met zijn buurjongetje, want dat mag niet. Thuis was hij gewend al zijn ge dachten en invallen direct in woorden om te zetten; hier zwijgt hij en wacht geduldig tot hem wat gevraagd wordt. Heeft het kind plotseling zijn persoonlijk heid, zijn originaliteit verloren? Werd het bij zijn eersten stap in het leven dadelijk een stukje van de massa? Het is beangstigend. En.... hoe is het mogelijk? Wat bewerkt dit wonder? Zijn het de vreemde oogen, die dwingen?, Maar buiten de school liet het kind zich im mers door vreemden evenmin dwingen als doof de meest-bekenden. Nee, het is eerder de vreemde omgeving, al dat vreemde, ge wichtige, dat indruk maakt. Sommige kinde ren kunnen er niet tegen, ze worden bang en willen terug naar huis. Maar de meeste wor den alleen maar stil en wachten in spanning wat ér gebeuren zal. Nu zijn ze dan op school. Al zoo lang is er over gesproken, ze hebben er groótere kinderen onbegrijpe lijke verhalen over hooren doen. Broertjes en zusjes trokken er eiken morgen naar toe, precies op tijd moest je er zijn. Het was iets geheimzinnigs zoo'n school, je mocht er maar niet zoo eens naar binnen loopen, je moest wachten tot je groot was en dan op een bepaalden dag mocht je en moést je 's morgens ook mee naar dat geheimzin nige iets. Wonder, dat je zoo'n eersten dag op school stil rond zit te kijken, geen kik durft te geven? Je weet immers niet wat er in zoo'n school gebeurt en wat er met je zelf gebeuren zal. De school is groot en gewichtig, de juffrouw „de baas van de school" in de verste verte geen gewoon mensch. Wat de juffrouw zegt, daar kan geen mensch aan twijfelen en daar zou niemand zich tegen duiven verzetten. Maar langzamerhand went het kind aan de school, het geheimzinnige, gewichtige ver dwijnt. En uit de massa steken de persoon lij kheidjes hun hoofden weer omhoog. Zoo gaat de overgang van vrijheid tot het zich schikken naar anderen geleidelijk. De eerste weken wordt de dwang niet zoo gevoeld, het nieuwe neemt de kinderen te veel in beslag. De conflicten komen pas later en zijn dan niet zoo hevig meer. Maak u niet bezorgd als uw kind plotseling een kudde-diertje schijnt geworden. Het is maar schijn en het maakt hem den grooten overgang van huis naar school gemakkelij ker. BEP OTTEN.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 14