FEMINA
DE HERFSTMODE.
IN EEN OPGELAPT JASJE.
HAARLEM'S
DAGBLAD
DONDERDAG
11 SEPT. 1930
Na een natten zomer, zooals we in jaren
niet hebben gehad, laat het zich aanzien, dat
we een prachtige herfst zullen krijgen. Het
is waar dat deze, mooi, zonnig, getooid met
de prachtigste kleuren, altijd de voorbode is
.van den winter, maar we willen de gedachte
aan koude, sneeuw en alles wat daaraan vast
zit, liefst zoo lang mogelijk uit ons hoofd
bannen, vandaar dat de herfst toch altijd iets
opwekkends heeft. Men zou het een laatste
opleving van het jaar kunnen noemen, als
de natuur zich tooit in de bontste toiletten,
die ze maar bedenken kan.
Ook de Mode geeft haar vollen aandacht
aan het derde seizoen. Op de verschillende
Parijsche modeshows van de grootste mode
hulzen zijn de herfsttinten in alle nuan
ceeringen rijkelijk terug te vinden.
De lange rok, de hooge taille-lijn, de vo
lants, de klokken, de Berthe-kraag, de péle
rines en de bolero-effecten, het zijn goede
bekenden geworden en ook nu in het herfst
seizoen geven ze de hoofdlijnen van de cos-
tuums en japonnen aan.
Er wordt veel crêpe georgette en georgette
de laine gedragen, ook crêpe de chine en een
zeer gewilde stof, nl. een nieuwe soort kunst
zijde, veel gelijkend op zijden Jersey.
Een der grootste Parijsche modehuizen heeft
een soort toile de soie ontworpen, dat een
veel groveren draad heeft dan het gewone
soort. Deze stof heeft enkele groote voor
deden, nl. ze is niet duur, in verschillende
kleuren verkrijgbaar, ook met gedrukte des
sins, kreukt niet en is kleur-, licht- en wasch-
echt. Zooveel goede hoedanigheden in één
stof vereenigd vinden we zelden. Deze zelfde
stof is ook verkrijgbaar in een fijner weefsel
en alsdan uiterst geschikt voor middag- en
avondjapon.
Tevens is er een nieuw weefsel op de markt
gekomen, geheel uit wol vervaardigd. Het Is
zóo fijn en de kleuren zijn zóo warm en ver
schillend, dat er een groote toekomst voor
open ligt. Deze wollen voile, zooals wij het
zouden kunnen noemen, valt mooi zwaar en
golvend naar beneden en doet niet voor de
tastbaarste zijde onder.
Het is opmerkelijk, dat behalve voor sport-
costuums er bijna geen eenvoudige japonnen
op de nieuwe modeshows te bewonderen
waren, integendeel de eene japon is al bewer
kelijker en kostbaarder dan de andere.
Er is veel geschitter en geglinster, vooral
bij de avondtoiletten en niet zelden draagt
men een dubbele „strass"-collier.
Ons plaatje laat U zoo'n halsketting zien,
waardoor U een indruk krijgt van het genre.
Veel ringen met groote half-edelsteenen ziet
men tevens. Droegen de vrouwen vroeger
soms twee of drie ringen aan één hand, ja
zelfs aan één vinger, nu overheerscht één
ring, maar dan zeer modern opgezet en op
vallend, hetzij door de manier waarop bv. een
diamant geslepen is, waardoor de lichtstra
len op de facetten breken en alle mogelijke
kleuren uitschieten, hetzij door de grootte
yan den steen.
Schitterende gespen ziet men veel dragen,
alsmede armbanden geheel van „strass". Men
kan echter niet genoeg gewaarschuwd wor
den voor overdaad, want dan is het dragen
yan juweelen niet smaakvol meer.
De japonnen waren dezen zomer vrij lang,
doch de meeste liepen van voren op. Nu zijn
ze allen tot bijna op den grond.
De werkende vrouw doet echter goed zich
er rekenschap van te geven, dat als ze zich
naar haar werk begeeft, zij gekleed behoort
te zijn zooals een ernstige vrouw betaamt en
dat ze veel beter een eenvoudige kantoor
japon of desnoods een sportief japonnetje
kan dragen, dan een japon, waarin zij er uit
ziet, alsof ze naar een tea moet. Juist tijdens
onzen arbeid is eenvoud sympathiek en
tevens gedistingeerd.
Verder waren op de modeshows te bezich
tigen kostbare en eenvoudige pyama's.
Ons prentje toont u hier een pyama van
effen rose wollen stof, geborduurd met
kleurige dikke wol. Het lijfje is een kimono
model mat een V-vormige hals, aan den
zoom en manchetten rijkelijk geborduurd. De
wijde pijpen der pantalon zijn eveneens be
werkt met dikke wol in hetzelfde patroon,
alleen iets verkleind. Er bij passend zagen
wij de kamerjas of zoogenaamde „happy-
coat", een kort model kimono. Deze is van
dezelfde stof en kleur als de pyama, met de
zelfde kleuren wol bewerkt.. De sjaalvormige
halsgarneering, die tot onder aan den.zoom
doorloopt, bestaat uit een geborduurde reep
stof, waarin alle kleuren der gebruikte wol
verwerkt zijn.
De „happy-coat" is gevoerd met een iets
donkerder tint satijn. Het geheel is zeer een
voudig zelf te maken en staat origineel.
Het ondergoed voegt zich geheel naar de
japon, die er over wordt gedragen. De on
derjurken zijn recht, zonder garneering of
strooken, plooien en dergelijke en bijna zoo
lang als de japon .Het bovenstuk wordt af
gezet met fijne kant en opgehouden door
twee smalle schouderbandjes.
Over het algemeen zijn de kousen, zooals
van den zomer reeds te zien was, donkerder
getint. Heel donker grijs, de zgn. loodkleur,
of bruin bij zwart af zijn zeer chique, waar
bij vanzelf sprekend donkerder tinten schoe
nen gedragen worden.
Nu iets over de hoeden.
De kleine hoedjes hebben vrijwel af
gedaan en daarvoor in de plaats zijn
de groote hoeden gekomen. Eenvoudige,
van zwart strak gespannen fluweel
zullen binnenkort het meest gezien
worden, maar ook vilthoeden in diverse
kleuren, sommige bewerkt met gespen,
linten en bloemen worden in alle col
lecties gelanceerd. Voor dagelijksch ge
bruik is zoo'n groote hoed echter te
lastig en daar niet iedere vrouw een
baret of muts kan dragen, geven wij u
hieronder een tweetal hoeden, die juist
voor dit doel zoo uitstekend geschikt
zijn.
De hoed links is met een herfst
motief gegarneerd. Hij is van lichtbruin
vilt, de druiven en het blad in dezelfde
kleur, eveneens van vilt. De rechtsche
hoed is van heel lichtgrijs vilt, versierd
met plissémotleven, en met een
„strass"-gesp afgewerkt.
Hoe men de kleuters
bezig houdt.
EEN BOEKENLEGGER.
Vandaag laten wij de kleuters eens een
eenvoudigen boekenlegger maken. Voor velen
is lezen een groote liefhebberij en een boe
kenlegger is dus voor menigeen een aardig
cadeautje. Vooral moeder kan boekenleggers
zoo heel goed gebruiken.
Hoe dikwijls gebeurt het niet, dat moeder
onder het lezen plotseling wordt weggeroepen
en de boekenlegger bewijst dan zoo'n gToote
dienst door even op de „bladzijde te blijve/n
liggen, tot moeder terug komt.
Het boekenleggertje, dat U hïer ziet afge
beeld. wordt tüt dun gekleurd karton ge
maakt. Waarschijnlijk zal de kleuter het
jverkje wel geheel alleen kunnen volbrengen
011 behoeft moeder maar feen kleine aanwij-
Z ryi 1 v-'>rkeniep:rertfc» wordt niet Tos in het
bi ;k geleed, mua£ men toipt twee geltfk-
beenige-driehoekjes, die over een hoek
van de bladzijden worden heengeschoven.
Maak de driehoekjes niet te groot.
Met kleine rechte steekjes worden de zij
kanten op elkaar genaaid. Om het den kinde
ren gemakkelijk te maken, maakt men hier
voor eerst kleine gaatjes in het karton.
Daarna volgt de versiering van den boeken
legger. Dit kan natuurlijk weer op verschil-
Het woord is aan
De Kinderen
Huiskamer conversatie. 6 jaar drentelt om
de7 tafel en babbelt met moeder. „Moeder",
zegt-ie, ,,'k wou dal ik bijziend was!"
,Zoo!?"
„Ja, want dan zou ik niet altijd een standje
krijgen als ik de groote koekjes van de schaal
nam, want dan zou ik de kleintjes toch niet
kunnen zien?"
Moeder vertelt een verhaal uit de middel
eeuwen: „De Ridder klopte aan de -poort,
maar niemand die hem opendeed. Nogmaals
bonsde hij op de zware deur, het plein was
geheel verlaten
Kleine Jan, die „er in" is: „En waar was ik
dan, Moeder
lende manieren gebeuren. Een aardige en een
voudige versiering geven de vierkantjes of
de rondjes (afb. a). Ik behoef hierbij geen
verdere uitleg te gev-en. U kunt de kleuters
geheel hun eigen fantasie laten volgen, maar
U kunt daarbij wel even op een aardige kleu
rencombinatie wijzen.
Op afbeelding b is het boekenleggertje
slechts met een uitgeknipt plaatje versierd.
Om een aardig geheel te verkrijgen wordt
de rand in kleine driehoekje uitgeknipt. Ook
een uitknipseltje van glanzend papier kan
heel goed voldoen.
Beide modelletjes zijn in de Tijdingzaal van
ons blad te zien.
W. R.
H&fc ttv»} rq-Et DE ZOfWEBtCeWEfil
Kent u dat boek van den Deenschen schil
der Karl Barsen, „Das Haus in der Sonne",
waarin hij in een serie van de aller-genoege-
lijkste teekeningen een beeld van zijn huise
lijk leven geeft een huiselijk leven, dat,
te oordeelen naar die teekeningen, niet ver
van een ideaaltoestand verwijderd moet zijn
geweest, zoo stralen van elk plaatje vreugde
en geluk, lief-de en gezelligheid je tegemoet?
Ik heb een tweede Haus in der Sonne ont
dekt, en het eenige, dat er aan mankeerde,
was het feit, dat op den dag dat ik het ont
dekte, de zon alles behalve scheen. Maar
veel gaf dat nog niet, want de zon scheen
van binnen en ik geloof niet-, dat hij daar
dikwijls of lang achter de wolken verborgen
was.
Het was maar een heel simpel huis, wit
gepleisterd, en die tuin er omheen was heele-
maal niet groot, maar hij stond vol met
bloemen. En overal, aan alle kanten, voor
het huis, achter het huis, in de borders, on
der de twee groote iepen, die aan weers
kanten stonden, stonden reusachtige stra
lende zonnebloemen met groote donkerbrui
ne harten. Bij mezelf had ik het huis toen
al het huis met de zonnebloemen genoemd,
en voordat ik aangebeld had, wist ik al, dat
ik daar binnen wat goeds zou vinden, want
ik had er een kinderlach gehoord, zoo uit
bundig, zoo heerlijk hélder en vroolijk, als
ik nog zelden gehoord had. En het dienst
meisje, dat me open deed, had een lach in
haar oogen, die ze tevergeefs probeerde weg
te stoppen voor „de visite", en haar stem
trilde nog even na van ingehouden pret,
toen ze me mee deelde, dat mevrouw bezig
was, „maar of ik maar even in de keuken
wou komen". Toen heb ik mijn hoed achter
over op mijn hoofd gezet en ik ben dansende
door de gang gegaan. Ik hou van huizen,
waar je zoo maar meteen in de keuken ge
ïnviteerd wordt!
En in minder dan geen tijd had op één na
de jongste dochter van zes, die me nog nooit
gezien had, me een reusachtig schort voor
gebonden en het dienstmeisje, dat zoo even
nog zoo plechtig had trachten -te doen, duw
de me een kom in mijn handen, en de oud
ste zoon van acht stortte een lawine van
onrijpe, groene appels over me uit, offreerde
me zonder eenige verlegenheid een mes, en
zei met een vuurroode kleur van het harde
werken: „Schilt u astublieft mee. We komen
nooit klaar. En het moet nog allemaal weg
ook". En de vrouw des huizes, die bij het
fornuis in een onmetelijke pan stond te roe
ren, en die ik pas één keer ontmoet had,
toen ze in een allerbeeldigste avondjurk vol
trots door haar man aan me voorgesteld
werd, streek een Wapperende lok haar uit
haar oogen, en zei zuchtend: „Dertig pond!
Allemaal afgewaaide appels van onzen eeni-
gen eigensten boom. En nu maken we er
met z'n allen appelmoes van, en gaan straks
u-itdeeling houden bij onze kennissen. Bent
u op de fiets? O, prachtig, dan moet u ook
mee".
En zoo is het gebeurd. Met zijn zessen
hebben we appels geschild, tot onze vingers
bruin en onze handen stijf waren, en om de
beurt hebben we geroerd in de groote pan,
tot onze armen lam waren, en om klokslag
vijf uur hebben we een plechtigen ronde
dans gemaakt om den reusachtigen teil met
appelmoes heen en om beurten met plech
tige gezichten geproefd en goedgekeurd. En
toen hebben we alle kommen, die er in huis
aanwezig waren, opgezocht en gevuld, en we
hebben er den heelen voorraad wit met rood
geruite linnen doeken uit de linnenkast om
heen gebonden, en met den heer des huizes
er ook nog bij, die onder luid gejuich van
het kleine grut aan het hek opgevangen
werd, zijn we op stap gegaan en hebben voor
milde kabouters gespeeld bij die heele ken-
nissencollectie van de inwoners van het zon
nebloemenhuis, van de oude verstelnaai-
ster en de vrouw van den tuinman af tot de
plechtige freule op den hoek toe. Op de stoep
zetten, verschrikkelijk rukken aan de bel,
net of het Sinterklaas is, en weghollen of
je leven ervan afhangt!
Zoo is het me dien middag vergaan in het
huis met de zonnebloemen, waar ik nog
nooit geweest was. Ik weet niet, hoe u bent,
maar ik geloof dat een stuk of wat van die
Haüser in der Sonne meer niemand kwaad
zou doen. Paedagogische theorieën zijn mooi
en wel, maar de genoegelijke en ontheoreti
sche practijk lijkt me toch honderd maal
m-eer efficient!
WILLY VAN DER TAK.
WARMER JAPONNEN.
Dit is een zeer gevaarlijke tijd. Vandaag
regent het ijswater en blaast de Noordenwind
door onze dunne kleeren en meenen we dat
de winter in aantocht is, en morgen waait er
een hittegolf je uit Amerika over en lijkt het
hartje Juni.
Zoodat ik dan maar zeggen wil: ik zal
U iets over nieuwe „warmere" japonnen ver
tellen, die U met een paar weken volgens den
kalender noodig behoorde te hebben. Maar óf
U ze noodig zult hebben, daar blijf ik buiten
(voor op of aanmerkingen wendde men zich
dus niet tot mij maar tot De Bilt!). En aan
gezien het mijn aangename taak is, U de
mode-verschijnselen te beschrijven, kan niets
mij van mijn duren plicht afhouden. Want
volgens den kalender is het „demi-saison" en
behoorde het herfst te zijn. En daarmee basta.
Dus: wollen jurken zijn aan de orde. al puft
U misschien, wanneer U dit onder de oogen
krijgt, van de hitte in Uw voile japonnetje.
Wollen jurken, die „gekleed" moeten zijn,
Japonnen van den vorigen winter
in 1930. - Costuums veranderd.
Wanneer wij de nieuwe modetijdschriften
openslaan, slaat ons maar al te vaak de
schrik om het hart: dus dat is nu de
nieuwste mode, lange, zwierige rokken, de
taille precies op zijn plaats. En wij denken
aan de gezellige jurkjes van verleden jaar
die nog in de kast hangen, die we toen met
zooveel plezier gedragen hebben en die nog
zeker dezen winter mee moeten. Maar de
rok is kort, de taille zit minstens tien cen
timeter te laag en er is geen enkele aan
nemelijke verontschuldiging om ze af te
schaffen.
Dus zullen wij aan het veranderen moe
ten, daar is niets aan te doen.
Op zichzelf is dat nu niet erg, maar de
moeilijkheid schuilt ergens anders: hoe
moeten wij die japonnen van verleden jaar
veranderen
Bijvoorbeeld: we hebben een gezellig wol
len jurkje van verleden jaar van warme ef
fen stof. Het model is heel eenvoudig, zooals
de japonnetjes verleden jaar waren, het
lijfje recht, tot twaalf centimeter onder de
taille, daaraan een rokje gezet met een
groep plooien rechts en links van voren, een
eenvoudig kraagje op het lijfje en nauwe
rechte mouwen.
Wat moeten we daarmee nu toch begin
nen: de ceintuur, die de naad tusschen rok
en lijfje bedekt, maar doodleuk in de taille
dragen gaat niet, dat zou het model totaal
bederven. De zoom wat uitleggen voor het
verlengen is mogelijk, maar daarmee is
nog niets „moderns" bereikt.
Gesteld nu dat de japon van blauwe stof
is, hetzij staalblauw, donkerblauw of grijs
blauw, een frissóhe kleur geel staat er al
tijd goed bij. Die gele stof moet echter wel
van hetzelfde materiaal of anders in ieder
geval van dezelfde dikte zijn als de blauwe.
Om te beginnen tarnen we lijfje en rok
van elkaar en maken bij de laatste van de
twee groepen plooitjes aan weerskanten een
diepe stolpplooi die een centimeter of tien is
ingenaaid. Aan de bovenzijde van de rok
naaien wij nu een puntig stuk van de gele
stof, zoodat middenvoor een -achter ce
punt naar boven op het lijfje komt. In de
zijnaden kunnen wij de hoogte van het stuk
naar verkiezing maken, al naar gelang de
rok veel langer moet of niet. Dit naaien wij
nu weer op het lijfje en een blauw leeren
ceintuur om het middel voltooit ons moder
ne toilet. Want juist door die punten stof
op het lijfje is de oude taillelijn weggeno
men, en nu kan de ceintuur voor de nieuwe
zorgen.
Laat u, bij het veranderen met nieuwe
stof niet verleiden om voor het gemak maar
een recht stuk tusschen lijfje en rok te zet
ten: dit geeft den indruk van een hoog op
geschort figuur en vierkante schouders. En
dit is heelemaal niet modern: het figuur
moet vooral los en soepel blijven.
Een niet bewerkte avondjapon kan met
kant soms uitstekend gemoderniseerd wor
den, hetzij met een kanten stuk in de rok,
anders met een geheel kanten overrok, maar
dit is natuurlijk nogal kostbaar en zal al
leen loonend zijn, wanneer de japon nog
geheel goed is.
Hoevelen onzer echter dragen een avond
japon slechts enkele malen in een winter,
terwijl zij dan niet met een halfslag flod
dertje voor den dag kunnen komen. Dus is
het misschien het een of het ander: een
heele nieuwe, want die van verleden jaar is
hopeloos uit de mode, of moderniseeren. En
dan is een kanten of tullen overrok een
uitkomst. Denk er echter aan, neem de kant
of tulle vooral zeer wijd, dat wil de mode
zoo en bovendien flatteert het de meesten
veel meer dan een nauw rokje. Een gesp
van strass in de taille, al of niet als afslui
ting van een ceintuur voltooit het geheel.
Is die ouderwetsche japon van u echteT niet
van effen stof, maar hetzij gebloemd, of met
kralen bewerkt, dan wordt de zaak moeilijker.
Soms kan dan de japon zelf uitkomst bren
gen. Bijvoorbeeld er is een breede ceintuur op
van de stof, of anders een strik in de taille.
Deze haalt ge er af, laat de zijkanten uit-
tanden als het noodig is, en rimpelt ze iri
ter wijdte van een onderjurkzoom. Heeft die
avondjapon een bijpassende onderjurk, dan
is het al heel eenvoudig; ge rimpelt deze
strook onderaan den onderjurk. Is dit niet
het geval dan bestemt ge een uwer onder
jurken als onderdeel van het avondtoilet eri
naait daaraan de strook. Trekt, het geval
nu eens aan, en de strook valt tot uw enkels,
zoodat ge er een slanke moderne vrouw in zijt
geworden.
Nu blijft ons nog een crêpe-de-chine mid
dagjapon over, waar van de mouwen, zooals
helaas mouwen eigen is, bij de manchetten
en aan de ellebogen versleten zijn. Verder is
alles nog goed.
Allereerst zetten wij het ruime, laag aan
gezette rokje op moderne manier aan eeii
glad heupstuk, gemaakt van het lijfje en bij
dit aardige rokje maken we een blousetje zon
der mouwen en een los open jasje met lange
mouwen van wollen chrêpe-de-cMne of wol
len crêpe-georgette, beide zoo mogelijk ge
garneerd met overgeschoten stukjes stof vari
het oude japonnetje. Lokt het idee van een
jasje ons niet aan, dan kan een blouse meti
lange mouwen ook uitstekend dienst doen.
Daar dit echter allicht wat stijf wordt, maken
wij er een aardige soepele jabot of een flat
teus stel kraag en manchetten op, dat neemfj
het al te strenge ervan weg.
Begin echter alleen aan dit" veranderen,-
wanneer het werkelijk de moeite waard is, eri
niet bij oude afgedragen kleeren: deze kun
nen voor in huis of bij slecht weer veel beter
afgedragen worden zooals zij zijn, terwijl da
hierboven voorgestelde veranderingen nog
heel wat onkosten en werk met zich mee
brengen. Maar als het de moeite loont, kari
het resultaat ook verrassend zijn.
E. E. ES
want zé worden nog zonder mantel gedra
gen en ze zijn te dragen nog vóór de eerste
wintertailleurs en gevoerde mantels op het
tooneel verschijnen. Nummer een van links
op het plaatje is van groene wollen marocain
gedacht, van voren met een lange rij knoo-
pen dichtgeknoopt tot onder de revers. De
rok heeft zoowel van voren als van achteren
een stolpplooi. Nummer twee is van marine
blauwe crépella met een klein vestje van
witte crépella en een wit kraagje van dezelfde
witte stof, met een gekarteld randje. Verder
ingezette panden en kleine knoopjes van vo
ren. Nummer drie is vaar een grove beige
wollen stof, met een lijfje, dat den indruk
geeft van een manteltje, en dat zeer laag
op den rok (met stolpplooien voor en achter)
gestikt is. Verder een kleine jabot van witte
crêpe Georgette. Zooals U ziet, wordt bij alle
deze japonnen vanwege het gevorderde sei
zoen een vos gedragen. Vossen zijn weer
sterk in de mode.
way
We kunnen nu wel aannemen, dat op
een enkele uitzondering na de vacanties
weer tot het verleden behooren. De tijd van
het dolce far niente is voorbij het dage
lijksch leven eischt weer onze activiteit.
Het is altijd een beetje moeilijk het werk
weer op te nemen. Nieuwe ideeën, inzichten
en emoties brengt ons dikwijls de vacantia,
we voelen ons in het oude eerst wat onwen
nig, hebben moeite al onze aandacht aan!
ons werk te geven. Maar tenslotte geven!
juist de nieuwe ideeën ons weer nieuweni
moed en kracht en komen ze ons werk ten
goede. Good luck!
Het vertrouwde, eigeri werk heeft ons
in beslag genomen; we wisten al dien tijdl
dat het ons wachtte. Maar er is ieder jaar
een categorie van menschjes, die heelemaail1
niet wisten, wat hen wachtte, die nog geeni
eigen, vertrouwd werk hadden, die niets an
ders kenden dan één lange vacantia. Dat zïjri
de kleine, zesjarige peuters, die in de eerste!
Septemberweken hun intrede in de school 1
een stukje maatschappij doen. M
Het lijkt ons meestal onmogelijk, 'dat êeri
zoo in vrijheid opgegroeid persoonlijkheid je!
zich eensklaps schikken zal naar anderen,
bevelen op zal volgen, gehoorzaam, gedwee
en volgzaam zal zijn. Thuis doet hij immers
het liefst het tegenovergestelde van wat hem
gevraagd wordt en bij elk bevel verzet hij
zich uit alle macht. Wat" moet dat op school
geven?
Wat valt het meestal mee.... 'en wat valt
het onseigenlijk tegen!
Want het kind schijnt zich deri eersten!
dag al geschikt te hebben.
Een paar uur lang zit het bewegelijke, on
gedurige menschje zoet in een bankje, hij
praat niet met zijn buurjongetje, want dat
mag niet. Thuis was hij gewend al zijn ge
dachten en invallen direct in woorden om
te zetten; hier zwijgt hij en wacht geduldig
tot hem wat gevraagd wordt.
Heeft het kind plotseling zijn persoonlijk
heid, zijn originaliteit verloren? Werd het bij
zijn eersten stap in het leven dadelijk een
stukje van de massa?
Het is beangstigend. En.... hoe is het
mogelijk? Wat bewerkt dit wonder?
Zijn het de vreemde oogen, die dwingen?,
Maar buiten de school liet het kind zich im
mers door vreemden evenmin dwingen als
doof de meest-bekenden. Nee, het is eerder
de vreemde omgeving, al dat vreemde, ge
wichtige, dat indruk maakt. Sommige kinde
ren kunnen er niet tegen, ze worden bang en
willen terug naar huis. Maar de meeste wor
den alleen maar stil en wachten in spanning
wat ér gebeuren zal. Nu zijn ze dan op
school. Al zoo lang is er over gesproken, ze
hebben er groótere kinderen onbegrijpe
lijke verhalen over hooren doen. Broertjes
en zusjes trokken er eiken morgen naar toe,
precies op tijd moest je er zijn. Het was iets
geheimzinnigs zoo'n school, je mocht er
maar niet zoo eens naar binnen loopen, je
moest wachten tot je groot was en dan
op een bepaalden dag mocht je en moést
je 's morgens ook mee naar dat geheimzin
nige iets. Wonder, dat je zoo'n eersten dag
op school stil rond zit te kijken, geen kik
durft te geven? Je weet immers niet wat er
in zoo'n school gebeurt en wat er met je zelf
gebeuren zal. De school is groot en gewichtig,
de juffrouw „de baas van de school" in de
verste verte geen gewoon mensch. Wat de
juffrouw zegt, daar kan geen mensch aan
twijfelen en daar zou niemand zich tegen
duiven verzetten.
Maar langzamerhand went het kind aan
de school, het geheimzinnige, gewichtige ver
dwijnt. En uit de massa steken de persoon
lij kheidjes hun hoofden weer omhoog. Zoo
gaat de overgang van vrijheid tot het zich
schikken naar anderen geleidelijk. De eerste
weken wordt de dwang niet zoo gevoeld, het
nieuwe neemt de kinderen te veel in beslag.
De conflicten komen pas later en zijn dan
niet zoo hevig meer.
Maak u niet bezorgd als uw kind plotseling
een kudde-diertje schijnt geworden. Het is
maar schijn en het maakt hem den grooten
overgang van huis naar school gemakkelij
ker.
BEP OTTEN.