LETTEREN EN KUNST. HOUDT ONS VOLK VAN HET TOONEEL? Tijdschriften „DE KUNST DER NEDERLANDEN". HAARLEM'S DAGBLAD WOENSDAG 24 SEPTEMBER 1930 De heer C. 'A. Schilp, tooneelreccnsent van Het Utrechtsch Dagblad, heeft in het maandblad „Het Tooneel" van Augustus een artikel gewijd aan de vraag of ons Volk van het Tooneel houdt. De heer Schilp meent, dat er volstrekt geen reden is die vraag ont kennend te beantwoorden en hij grondt dit oordeel voornamelijk op zijn ondervindingen in Utrecht opgedaan. Ik wil wel bekennen, dat ik in mijn con clusies minder optimistisch ben dan collega Schilp. Wanneer ik naga, waarop de heer Schilp zijn gunstige meening baseert, dan zou ik hoogstens kunnen zeggen, dat de toe stand in de groote provinciesteden nog niet zoo hopeloos slecht is als men dit in tooneel - kringen wel eens wil doen voorkomen, maar meer ook niet! Het is nog niet zoo lang geleden zoo schrijft de heer Schilp dat in een stad als Utrecht de schouwburg slechts enkele avonden in de week werd bespeeld thans blijft het gebouw bijna geen enkelen winter avond onbezet. Precies dus als te Haarlem! Maar volgt hieruit nu, dat er bij het publiek meer liefde voor het tooneel is dan vroeger? Allerminst! Men zou hiervan eerst kunnen spreken, wanneer de schouwburg ook eiken avond, dat er gespeeld wordt, flink bezet was, maar hiervan zal te Utrecht wel even min sprake zijn als te Haarlem. De leege schouwburgen, waarin de gezelschappen doorgaans moeten optreden, wanneer een voorstelling niet in abonnement gaat of het stuk niet een „trekker" kan worden ge noemd, zijn wel het beste bewijs, dat het met de liefde voor het tooneel bij ons Volk nog niet zoo bijster hoopvol is gesteld. Men be hoeft maar even een vergelijking te trekken tusschen het bioscoop- en het schouwburg bezoek en men weet ook tegelijk, waarheen de liefde van ons publiek gaat. Er zijn Zondagen, waarop het bord „uit verkocht" zoo wat voor elke bioscoop te zien is. Hoe zelden maar mag een schouwburg directeur dit kostelijkste van al zijn attribu ten te voorschijn halen? Te Amsterdam en Den Haag is de toestand het dient erkend gunstiger, maar deze steden nemen, wat het schouwburgbezoek betreft, een uitzonderlijke plaats in ons land in. Amsterdam heeft een talrijke Joodsche bevolking en het zijn vooral de Joden met hun uitgesproken liefde voor kunst, die de schouwburgen in de hoofdstad bezoeken. Den Haag is een luxe-stad, waar bovendien 90 procent der Indische verlofgangers, die in één jaar willen inhalen, wat zij in Indië te kort komen, neerstrijkt. Den Haag is daarom moeilijk met andere steden te vergelijken. Maar Rotterdam, dat een werkstad is en geen sterke Joodsche bevolking heeft, geeft een heel ander beeld te zien. Deze stad met on geveer een half miliioen inwoners, die eens trotsch was op een eigen-Duitsche-opera en het prachtige Rotterdamsche Tooneeigezel- schap van Le Gras en Haspels, heeft thans zelfs niet meer een eigen tooneeltroep. Zou er een tweede stad van die grootte in heel de wereld bestaan, die noch een eigen opera noch een eigen tooneelgezelschap. bezit? Er ger nog Rotterdam heeft thans nog maar één zegge en schrijve één schouwburg waar tooneelstukken, opera's en operettes kunnen worden opgevoerd en zelfs die ééne schouw burg blijft avondenleeg! Zulk een toe stand is alleen in Nederland denkbaar! De belangstelling voor het tooneel om op het artikel „Het Tooneel", terug te komen heeft zich volgens den heer Schilp ver plaatst. Vroeger was het schouwburgbezoek in hoofdzaak een uitgang voor de elite schrijft de heer Schilp en bij bepaalde gezelschappen, die vooral het naturalistisch tooneel beoefenden voor het arbeiderspubliek, dat alleen op de goedkoope rangen zat thans Is de belangstelling juist bij een breede categorie van middenstanders, in den ruim- Sten zin, dus ook ambtenaren, leeraren, onder wijzers etc, evident. Is dit wel geheel juist? Was 30 jaar ge leden de belangstelling voor het naturalistisch •tooneel in hoofdzaak te zoeken bij het arbei ders-publiek? De heer Schilp is nog jong en heeft dus het groote succes van Heyermans in zijn bloeitijd niet meegemaakt, maar ik weet mij heel wel te herinneren, dat de schouwburgen bij de eerste voorstellingen van stukken als Ghetto, Op Hoop van Zegen, Allerzielen e.a. geheel gevuld waren niet alleen met arbeiders, maar voornamelijk met datzelfde publiek middenstanders, dat de heer Schilp bedoelt. En te Utrecht zal het wel precies zoo zijn geweest als elders. Het „élite-publiek" als men van zoo'n publiek wil spreken hield zich uitzon deringen daargelaten vroeger even afzijdig van ons tooneel als tegenwoordig. Royaards en Verkade zijn de twee kunstenaars geweest, die ook dat publiek een tijdlang voor het tooneel wisten te winnen. Dat was de bloeiperiode van ons tooneel. Na dien bloeitijd echter is er een inzinking gekomen. De schuld daar van is voor een belangrijk deel te zoeken bij het tooneel, dat na Royaards eer achteruit dan vooruit is gegaan, waardoor het élite publiek weer meer van het tooneel vervreemd is. In hoofdzaak echter is het schouwburg publiek in zijn breede lagen vrijwel gelijk gebleven, vooral nadat de „nieuwe rijken" van na den oorlog weer zijn verdwenen. Het meest steekhoudende argument., waarop de heer Schilp zijn conclusie baseert lijkt mij de ook in Utrecht gebleken animo voor goedkoope abonnementsvoorstellingen en het succes van den Utrechtschen Kunst kring met zijn tooneelopvoeringen. Bij de oprichting van den Utrechtschen Kunst kring gingen lijsten onder de nieuwe, leden rond, waarop men kon invullen voor welke tak men het sterkst geporteerd was en de overweldigende meerderheid koos„too neel"! Ziehier dan nu eens een onomstootelijk bewijs voor de liefde voor hot tooneel ook bij ons Volk, zal men misschien geneigd zlj.T te zeggen. Maar de heer Schilp geeft on middellijk toe, dat zelfs dit niet veel be wijst, omdat in Utrecht de muziekverzor- glng reeds uitstekend georganiseerd was en het publiek voor weinig geld voortreffe lijke muziek kon hooren. En dan komt daar nog bij, dat in Utrecht het aantal volks voorstellingen slechts heel gering is veel minder bijvoorbeeld dan te Haarlem waardoor hot verlangen naar goedkoope tooneclvoorstellingen bij het Utrechtsche Kunstkrin gpubilek dus ook heel verklaar baar wordt. De animo voor de abonnementsvoorstei- llngen echter zou dan toch van liefde voor het tooneel bij ons Volk moeten getuigen, jjaar zelfs dat kan ik niet toegeven, Is het een bewijs van liefde voor het tooneel, wan neer 'n 1500 menschen en meer zijn het toch niet in steden als Haarlem en Utrecht op een niet eens persoonlijk abonnement voor zes zeer goedkoope too neel voorstellingen inteekenen? Wanneer het getal vijf of zesmaal grooter was, zou men daarvan misschien kunnen spreken, maar nu? Een deel van ons publiek wil wel naar den schouwburg, wanneer de prijzen zeer laag zijn, maar dat is nog geen bewijs van liefde voor het tooneel. Neen, daarvoor moeten wij bij de Duitschers zijn, om van de Russen, voor wie het tooneel een levensbehoefte is, nu nog maar te zwijgen. Wanneer ons Volk werkelijk van het tooneel hield, dan zou het er ook wat voor over hebben. Is er één volk zoo krenterig in het steunen van het tooneel als het onze? Vergelijk de subsidies, welke in Duitschland aan de dramatische kunst opera en tooneel worden besteed met die ln Nederland en ge zult weten, hoe groot het verschil is in de liefde voor het tooneel bij de Duitschers en ons. Zoudt u zich kunnen voorstellen, dat de stad Amsterdam meer dan een miliioen gulden per jaar voor tooneel en opera uitgaf? Men zou moord en brand schreeuwen over zulk een roekelooze geldver spilling! En toch zijn dat sommen welke Dortmund en Hannover steden, lang niet zoo groot als Amsterdam jaarlijks op hun budget brengen voor steun aan de drama tische kunst. Rotterdam brengt het in zijn geheel nog niet tot een kwart ton! Dat is de overheid, zal men misschien zeg gen, maar het publiek? Welnu, ook het pu bliek in Duitschland het Duitsche volk dus heeft iets voor de kunst over! In ons land klaagt men steen en been over de hooge prijzen in de schouwburgen. Vier gulden voor een stallesplaats en één gulden voor een amphitheater vindt men al exorbitant hoog! Aan die hooge prijzen wordt het veel al geweten dat het publiek niet naar den schouwburg gaat. Maar daarmee hebben wij het bewijs, dat de Nederlanders niet werke lijk van het tooneel houden. De Duitschers zien er niet tegen op vier gulden en veel meer voor een schouwburgplaats te be talen. Te München betaalde ik in Augustus bij een opvoering van Die Entführung aus dem Serail voor een logeplaats amphi theater. negen gulden! De prijzen varieerden van 2.5 tot 24 gulden en het Residenz-Theater was uitverkocht. Een plaats voor een opvoering der Festspiele te Bayreuth kostte 20 gulden de 1630 plaat sen waren alle gelijk en toch waren alle voorstellingen reeds maanden te voren ge nomen. Bij de openluchtvoorstelling van Jedermann te Salzburg kostte de goedkoop ste zitplaats 3.5 gld. de duurste 15 gul den en het publiek verdrong zich om de plaatsen. Uren lang stonden honderden, dfcht tegen elkaar gedrukt, op de staanplaatsen, die één gulden kostten. Dat zijn Festspiele, dus uitzonderingen, zult u mij misschien tegenwerpen! Maar wat te zeggen van de Berlijners", die voor de goed koope abonnementsvoorstellingen in de Staatstheaters 2,5 tot 8 Mark dat is dus 1,5 tot 4,8 gulden betalen? De goedkoopste plaats is daar precfes evenveel als de duur ste bij een abonnementsvoorstelling te Haar lem. En de gewone prijzen buiten abonne ment? 8 tot 30 Mark, dat is dus 4,8 tot 18 gulden! En de Duitschers betalen dat, zij hebben het er voor over, omdat zij niet zon der tooneel kunnen! Zie, dat noem ik: houden van het Tooneel! En wat nog belangrijker is het Duit sche publiek vraagt in den schouwburg niet in de eerste plaats zooals het onze naar verstrooiing en amusement, neen, het ver langt de klassieken Schiller, Goethe, Les sing, Hebbel, Shakespeare evengoed als de meest moderne auteurs op het tooneel! Wan neer men het repertoire in Nederland ver gelijkt met dat in Duitschland, dan is het beschamend te zien, hoe ver wij bij onze Oosterburen hier achter staan. Dat alles zou heel anders zijn, wanneer ons Volk even als het Duitsche werkelijk van het Too neel hield. De heer Schilp en velen met hem zijn al tevreden, wanneer er eenige animo bij ons publiek voor goedkoope abonnementsvoor stellingen is. Maar is het niet al te optimis tisch om daaruit de conclusie te trekken, dat ons Volk van het Tooneel houdt? Wanneer ik het amphitheater en het schellinkje bij elke belangrijke voorstelling stampvol zag, dan, ja dan misschien zou ook ik zeggen, dat er bij ons Volk nog liefde sluimert voor het Tooneel. Maar zoo lang ik het daarboven doorgaans even leeg zie als beneden, blijf ik twijfelen aan die liefde, meen ik te moeten volhouden, dat het Nederlandsche volk nog maar heel matig houdt van het Tooneel. J. B. SCHUIL. KUNSTZAAL REEKER. Door deze nieuwe, te Haarlem geopende expositiogelegenh eid wordien onze stadge- nooten in de gelegenheid gesteld kennis te maken met een vrij uitgebreide Verzameling werk van den,' bij Parijs wonenden Nederlan der Eckman. Deze artist heeft zich vooral in de laatste Jaren tot een zeer waardeerbare figuur in de jong-IIollandsche kunst ontwik keld. Er is van den zwaarmoedigen ernst, waarvan zijn vroeger werk toen hij naar ik meen nog in Laren woonde, en door Bremmer op diens lessen vaak behandeld en zijn werk bij Walrecht in Den Haag geëxpo seerd werd, nog veel overgebleven; natuur lijk daar zijn aard blijkbaar naar den kant neigt waar de problemen des levens gaarne in den vorm der beeldende kunst worden voorgedragen. Maar zijn verblijf in de licht stad heeft zijn werk beinvloed en ook hierin lichteren klank aangebracht, er is, vooral in zijn latere drooge-naald etsen een groote charme gekomen, zooals een fluweelig zwart naast een licht, maar feilloos neergeschreven lijnencomplex dat in staat is te geven. En ook in zijn houtsneden is dat levendiger ele ment gekomen, waardoor de mooiste bladen het monotone van vroeger verloren hebben en. in een taal die geheel van dezen tijd is. op vaak geestige wijze een vierkant vullen met wel doordachte en welgecomponeerde voorstelling. Zoo er al eenige verwantschap is tusschen Eekman's houtsneden en die van de Antwerpsche Lumière-groep, de faciliteit van doen van de zijne valt gemakkelijk in het oog. Men. zou ook eenigen invloed van Laboureur in sommige drooge naalden kun nen veronderstellen zonder aan Eekman's originaliteit te kort te doen. Een houtsnee aLs La Bibliothèque geldt, naar mijn inzicht als een volmaakt goed exempel eener goede moderne prent en er zijn gemakkelijk een aantal gelijkwaardige naast te leggen. Zoo eveneens bij de etsen, waar de gebezigde techniek bovendien tot zooveel charmeeren- de finesses uitnoodïgt. Misschien blijkt uit het voorafgaande reeds dat ik Eekman bo venal als teekenaar en prentkunstenaar waardeer. Ik kan in hem geen even belang rijk schilder zien. Zijn kunst is sterk intel lectueel en een zoodanige wordt door de lijn gedecideerd er tpt uiting gebracht dan door de kleur. Zoo voel ik zijn schilderwerk in hoofdzaak aan als gekleurde teekening en vind daarin de verdiensten, die het graphi- sche werk in volkomener mate bezit, doch Eekman heeft daarin niet het emotioneele waardoor hoogstaande schilderkunst geken merkt wordt. Zijn overige prestaties zijn ech ter van dien aard dat deze eerste expositie te Haarlem met belangselling verdient be jegend te worden. Op de bovenzaal dezer nieuwe inrichting zijn een aantal werken van Amsterdammers, van thans zoo ongeveer vijf tig jarigen, die studiegenooten waren, geëxposeerd. Heyen- brock heeft een aantal zijner groote pastels van werk in fabrieken geëxposeerd, die niet veel varieeren in qualiteit en alle het eenigs- zins gangbare type - H eyenbr oc k represen- teeren. Van Garf is er een beschaafd en kundig stilleven met bloemen, traditioneel zoo ge wilt, doch te waardeeren. Herbert van der Poll blijft wat bij steeds was knap, maar droog en vermoedelijk een uitmuntend do cent. Westermann heeft hier een studie van paarden die de fijnheden bezit, waardoor zijn jeugd vol belofte was, en een overvuld schil derij met al de zwakheden waardoor die be loften niet gehouden zijn. Bobeldijk ten slot te een heerenportret dat niet delicaat van kleur is, al kan de gelijkens op het eerste ge zicht getroffen schijnen. Misschien wordt deze nieuwe inrichting een plaats van belang in Haarlem's kunst leven. Het debuut is niet slecht. J. H. DE BOIS. MIDDELEEUWSCHE MUUR SCHILDERINGEN GEVONDEN. ONTDEKKING IN EEN KERK TE HENGELO. Het Hbld. doet mededeeling van de ont dekking van middeleeuwsche muurschilderin gen bij de restauratie van de Nederduitsch Hervormde kerk te Hengelo (O.) Onmiddellijk heeft men „Monumentenzorg" te 's Gravenhage gewaarschuwd. Onder leiding van den heer Jac. Por, sierkunstenaar en directeur van de Nationale Schilderschool te Utrecht en den heer W. Strietman, leeraar aan deze school, werden deze muurschilde ringen met veel zorg en tact blootgelegd. In het Koor bevinden deze muurschil deringen zich tusschen de ramen met een hoogte van 3.25 M. De beschilderingen zijn door zuilen met groote baldakijnen in ge lijke afstanden verdeeld. Onder de balda kijnen zijn de Apostelen met symbolen en spreukbanden afgebeeld. Op den Oostelijken afsluitingswand van de noorder zijbeuken zijn twee groote figuren geschilderd, die het geheele wandvlak innemen. Over deze is een tweede beschildering aangebracht die gedeel telijk los tusschen de witsellagen zit. De eerste is. behoudens kleine gebreken, in zeer goeden staat. Op een dezer muurschilderingen staat de Aanbidding der Wijzen uit het Oosten afge beeld. Gaaf is deze schildering vrijwel geheel. Maria met het kindeke Jezus is duidelijk her kenbaar. Thans is men bezig een en ander te f ixeeren. In het schip van de kerk zijn op de pijlers en de tusschenliggende wanden ook sporen van beschilderingen ontdekt. De toestand hier van is evenwel minder goed. Zeer waar schijnlijk dat hier, mede met het oog op de vrij aanzienlijke kosten, niets aan gedaan zal worden. Het is voorts zeer waarschijnlijk dat er onder de verschillende lagen witkalk nog meer schilderingen zijn. In de middeleeuwen behoorde deze kerk tot het bisdom Mun ster. Men hoopt het geheele werk tegen het einde dezer maand gereed te hebben. Bij het restaureeren dezer kerk zijn voorts, op advies van een deskundige van het Rijks bureau voor de Monumentenzorg de gewelf- ribben van de lagen kalk en witsel ontdaan. Daarbij is gebleken, dat zij, gedeeltelijk van tuf- en gedeeltelijk van kalksteen zijn. Zij zijn thans niet meer wit, doch geel. Ver schillende grootsche fragmenten zijn daardoor beter tot uitdrukking gekomen. De restauratie der kerk is aanvankelijk vooral wat de leibedekking betreft, zeer on deskundig geschied. Bovendien heeft men met geldgebrek te kampen. HARRY LIEDTKE IN ONS LAND. De Duitsche filmacteur en tooneelspeler Har ry Liedtke zal met een Berlijnsch ensemble op 13 October in het Geb. v. K. en W.. te 's Gravenhage en 14 October in den Holland- schen Schouwburg te Amsterdam optreden. VEREENIGING VOOR VROUWENBELANGEN. De afdeeling Haarlem der Nederlandsche Vereeniging voor Vrouwenbelangen en Gelijk Staatsburgerschap, ontstaan uit de fusie der Vereeniging van Staatsburgeressen en de Unie voor Vrouwenbelangen, hield Dinsdagmiddag onder voorzitterschap van mevrouw Tillema een algemeene ledenvergadering. De statuten der nieuwe vereeniging werden besproken, terwijl tot afgevaardigden naar de a.s. Zaterdag te 's Gravenhage te houden alge meene vergadering werden benoemd mevr. Stemle'r—Tjaden en Mr. L. G. van Dam. PROTESTVERGADERING TEGEN SLECHTE WONINGTOESTANDEN. De afdeeling Haarlem van de Internationale arbeiders hulp heeft bewoners van het Rozen- prlëcl uitgenoodigd tot het bijwonen van een vergadering, welke naar aanleiding van de vele klachten over de slechte woningtoestan den in dit kwartier Donderdagavond gehou den zal worden in gebouw „Caecilia", in de Jansstraat en waar de leden van den Raad de hecren L. Peper en G. Oversteegen zullen spreken over „Woningtoestanden in het alge meen en in het Rozcnpriëel in het bijzonder". BOMAANSLAG IN BENGALEN. KHOELNA (Bengalen), 23 Sept. (Reuter). Hedenavond werd een bom naar een po litiebureau geworpen. Het hoofd der politie werd zwaar, een onder-inspecteur licht ge wond. De bomwerper nam de vlucht. J. Knoef houdt in het tweede nummer van „De Kunst der Nederlanden" een interessante bespreking over den schilder Nuyen, die den 7en Juni van het jaar 1839, op 26-jarigen leeftijd ten grave werd gedragen. De schrij ver vraagt zich af of Nuyen werkelijk de gene was, in wien men den drager van nieu wen roem voor de Hollandsche schilderkunst mocht zien. De uitvoerige analyse van Nuyen's oeuvre in dit nummer van „De kunst" geeft ons inderdaad een antwoord op deze vraag. Als studiemateriaal bevat dit artikel me nig belangrijk detail, temeer, daar het rijk geïllustreerd is. K. Zoege von Manteuffel schrijft in de Duitsche taal over Mattheus Berkmans, een Antwerpensche boerenschilder uit de zeven tiende eeuw. Over dezen kunstenaar bestaat in de litteratuur der kunstgeschiedenis een algeheele onzekerheid. Von Manteuffel gaat aan de hand van schaarsche gegevens na, dat Mattheus Berkmans tusschen 1666 en 1670 boerendansen schilderde, welker stijlken merken de veronderstelling wettigen dat hij in de Zuidelijke Nederlanden thuishoorde. Von Manteuffel vermoedt dat hier sprake is van den schildersleerling die in de leggers van het Antwerpensche Lucasgilde tegen het einde van het jaar 1648 als Mattheus Barck- mans ingeschreven staat. Deze zou in 1635 geboren zijn, in 1648 leerling geworden zijn en in 1655 meester hebben kunnen zijn. Dit laatste feit werd echter niet geboekstaafd. Von Manteufel tracht dan aan te toonen, dat Berkmans wel degelijk tot de Antwer pensche schilderschool behoord moet hebben. De schrijver zoekt analogieën bij Teniers en bij David Ryckaart den Jongere. De schrij ver besluit aldus: Van Mattheus Berkmans bezitten wij drie schilderijen in origineel en twee reproducties. Hij moet in de zestiger ja ren in Antwerpen werkzaam geweest zijn en was genreschilder van de school van Brou wer en na verwant aan den kring van David Ryckaert den Jongere; hij was geen leidende figuur doch iemand die dingen van heel merkwaardigen aard gemaakt heeft". Van de hand van Dr. Juliane Gabriëls een gedetailleerde „Bijdrage tot de geschiedenis van het Nederlandsche Romanisme". Dit eer ste essay behandelt de „Beteekenis van Hle- ronymus Francken". De schrijfster begint al dus: „Op het Kempisch archeologisch con gres in 1925 wijdde ik een biographische stu die aan de bewonderenswaardige schilders familie der Franckens, welke niet minder dan vier elkaar opvolgende geslachten telt, die gedurende een tijdspanne van nagenoeg anderhalve eeuw (15201670) werkzaam zijn geweest. Het tweede geslacht, namelijk de gebroeders Hieronymus, Ambrosius en Frans Francken, trok vooral mijn aandacht, omdat het behoort tot de groep Nederlandsche ro manisten, welke aan het einde der zestiende eeuw, den toon aangaven te Antwerpen en te Parijs, met Marten de Vos, Lucas de Heere, Crispyn van den Broeck, Frans Pourbus de Oude, David de Ryckere", die rechtstreeks of niet rechtstreeks de Italiaansche manier trachtten te benaderen". Na de algemeene inleiding geeft Dr. Juliane Gabriëls een kunstoordeel over Hieronymus Francken's werken, dat van een diepgaande studie getuigt. Ook bij dit artikel een serie zeer duidelijke illustraties. Marguerite Devigne schrijft in 'de Fran- sche taal een bijdrage, getiteld: „Influences Allemandes dans la Région de la Meuse moyenne". Ook dit artikel ontleent zijn waarde niet uitsluitend aan den overzichte lijken en uitvoerigen tekst, doch evenzeer aan de wijze waarop het verlucht werd. Wij zien hier een reeks fraaie fotografieën van sculpturen uit het land van Kleef en uit Bel gisch- en Nederlandsch Limburg uit de vijf tiende-, zestiende- en zeventiende eeuw, die door den leek zoowel als door den. kunst historicus met graagte bekeken zullen wor den. (Zie de illustratie). Frederik Lina schrijft over het „Album Ami- corum" van Philips van Valckenisse: „Se dert enkele jaren is men het veelzijdige be lang gaan inzien van wat men vroeger zoo gemoedelijk noemde het „Album Amicorum" en werd ook de wensch geuit dat een syste matisch onderzoek ons eindelijk een volle dig onderzoek zou bezorgen van de hier te lande bewaarde vriendenalba". Frederik Lina vraagt vervolgens de bijzon dere aandacht voor het vriendenboek van Philips van Valckenisse. Tot voor kort was er slechts geringe aandacht besteed aan dit boek, dat „het onafgebroken getuigenis bevat van de werkdadige liefde voor de kunst, van de Antwerpensche patriciërsfamilie, geduren de een gansche eeuw en tevens haar verhou ding in het licht stelt tot de toenmalige kunstenaars". De schrijver gaat de wordingsgeschiedenis van het album na en behandelt de geschie denis van de familie Valckenisse, in dien tijd« Zoo vernemen wij, wie het album aanlegde en hoe het van vader op zoon groeide, In de „Kronieken" worden twee schilde rijen van Jordaens in het museum te Athene besproken. G. Kn. geeft een korte karakteris tiek van Vilmos Huszar's zelfportret, dat bij! Niekerk in Den Haag, te zien was. ,si „Caecilia en Het Muziekcollege^#; Lou van Strien bespreekt in het Septem bernummer van bovengenoemd maandblad! de plannen, die bestaan om" verbetering te brengen in den noodtoestand van de Ne derlandsche muziekdramatische cultuur. i „Wat Louis Spohr in Engeland beleefde?* is de titel van een causerie van Wouter Hut- schenruyter. In de rubriek „Personalia" wordt een woord gewijd aan de nagedachtenis van Siegfried Wagner en aan den 75sten ver jaardag van de bekende zangpaedagogej Cornélie van Zanten. De maandelijksche caricatuur toont ons ditmaal den muziekcriticus en componist} Willem Landré. Jules Suikerman spreekt over den invloed, die de televisie in de toekomst zal hebben op de muziek en W. Elman maakt eenige opmer kingen over de muziekexamens, zooals ze hier te lande jaarlijks voor het lager onder richt worden afgelegd. 1 Tenslotte klaagt S. v. A. over het feit, dat de Nederlandsche omroeporkesten zoo wei nig werken van Hollandsche componisten uitvoeren. „Eigen Haard". In „EigenHaard" van 20 September, wordt de serie artikelen van prof. dr. C. Zwik- ker over „alledaagsche dingen uit Amerika" voortgezet. Jan D. Voskuil bespreekt de eeretentoon stelling van werken van wijlen G. H. Grauss. Deze tentoonstelling wordt gehouden in dei zalen van Arti et Amicitiae te Amsterdam. Voorts wordt ons het een en ander verteld over de Festspiele te Salzburg, terwijl een vol gend artikel, van mevrouw L. Kroese-Gré- goire, gewijd is aan de linoleumfabrlcage te Krommenie. Verscheidene actueele afbeeldingen vinden de lezers ook nu weer op de beide fotopagina's afgebeeld. Heilige Maagd. (.14201430). (Collectie Shoneux te Huy in België.), NOG MEER MISèRE BIJ „AMSTELRUST" Het veelbesproken Sportpark „Amstelrust" te Amsterdam heeft nu ook nog de aandacht getrokken door een brand, die er Dinsdag avond half elf uitbrak. In het hoofdgebouw was personeel bezig de lokalen te ontruimen ter voorbereiding van den verkoop van den inventaris. Aangezien het gebouw van den stroom was afgesloten werden hierbij kaar sen gebruikt. Toen het personeel in een schuur achter het gebouw was, ontdekte een. voorbijganger brand in een der voorkamers van het oude patriciërshuis. Eenige kantoren op de bovenverdieping liepen gevaar. De brandweer wist echter door met veel mate riaal op te treden erger te voorkomen. De woonkamer brandde geheel uit. Het huisraad was niet verzekerd. EEN GAS-TENTOONSTELLING. Van 9 tot 15 October zal in het Bronge bouw een gastentoonstelling gehouden wor den, uitgaande van het Gem. Gasbedrijf. TRAMSTORING. Hedenmorgen van 6 uur tot 7.35 Is er sto ring geweest op de tramlijn naar Heemstede en van 6 uur tot 8.15 op de lijn Verwulft— Overveen. Oorzaak was kortsluiting in een grond- kabel op het Verwulft. Verschillende reizigers van Heemstede, die een trein moesten halen, werden hierdoor gedupeerd. WERING VAN EEN COLPORTEUR OP DE STAATSMIJNEN Op de vragen van het Tweede Kamerlid den heer De Visser naar aanleiding van het verbod aan den ontslagen mijnwerker A. Potze tot het- betreden van de wegen en ter reinen der Staatsmijnen heeft de minister van Waterstaat geantwoord dat het hem niet bekend is, dat door de directie van de Staats mijnen in Limburg een onduldbaar terroris me zou worden toegepast, waardoor het le ven in Limburg aan arbeiders, die voorheen in de Staatsmijnen werkzaam waren, bijna onmogelijk wordt gemaakt." De wering van A. Potze geschiedde, omdat hij in de woninggroepen der Staatsmijnen geschriften verspreidde, door, welker inhoud vele bewoners in hun godsdienstige gevoe lens werden gekwetst. Dat het den betrok kene door dit verbod zoo goed als onmogelijk zou worden gemaakt om in zijn onderhoud te voorzien, komt niet aannemelijk voor, daar slechts een klein gedeelte der mijnwerkers- bevolking, ongeveer een-tiende, in de huizen groepen der Staatsmijnen woont en aan de vrijheid van Potze, om buiten die woning groepen te venten, niet wordt geraakt. Strijd met het door art. 9 der Grondwet be- doede recht van vereeniging en vergadering kan hier bezwaarlijk worden aangenomen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 14