LETTEREN EN KUNST.
HOUDT ONS VOLK VAN HET TOONEEL?
Tijdschriften
„DE KUNST DER NEDERLANDEN".
HAARLEM'S DAGBLAD
WOENSDAG 24 SEPTEMBER 1930
De heer C. 'A. Schilp, tooneelreccnsent van
Het Utrechtsch Dagblad, heeft in het
maandblad „Het Tooneel" van Augustus een
artikel gewijd aan de vraag of ons Volk van
het Tooneel houdt. De heer Schilp meent,
dat er volstrekt geen reden is die vraag ont
kennend te beantwoorden en hij grondt dit
oordeel voornamelijk op zijn ondervindingen
in Utrecht opgedaan.
Ik wil wel bekennen, dat ik in mijn con
clusies minder optimistisch ben dan collega
Schilp. Wanneer ik naga, waarop de heer
Schilp zijn gunstige meening baseert, dan
zou ik hoogstens kunnen zeggen, dat de toe
stand in de groote provinciesteden nog niet
zoo hopeloos slecht is als men dit in tooneel -
kringen wel eens wil doen voorkomen, maar
meer ook niet!
Het is nog niet zoo lang geleden zoo
schrijft de heer Schilp dat in een stad
als Utrecht de schouwburg slechts enkele
avonden in de week werd bespeeld thans
blijft het gebouw bijna geen enkelen winter
avond onbezet. Precies dus als te Haarlem!
Maar volgt hieruit nu, dat er bij het publiek
meer liefde voor het tooneel is dan vroeger?
Allerminst! Men zou hiervan eerst kunnen
spreken, wanneer de schouwburg ook eiken
avond, dat er gespeeld wordt, flink bezet
was, maar hiervan zal te Utrecht wel even
min sprake zijn als te Haarlem. De leege
schouwburgen, waarin de gezelschappen
doorgaans moeten optreden, wanneer een
voorstelling niet in abonnement gaat of het
stuk niet een „trekker" kan worden ge
noemd, zijn wel het beste bewijs, dat het met
de liefde voor het tooneel bij ons Volk nog
niet zoo bijster hoopvol is gesteld. Men be
hoeft maar even een vergelijking te trekken
tusschen het bioscoop- en het schouwburg
bezoek en men weet ook tegelijk, waarheen
de liefde van ons publiek gaat.
Er zijn Zondagen, waarop het bord „uit
verkocht" zoo wat voor elke bioscoop te zien
is. Hoe zelden maar mag een schouwburg
directeur dit kostelijkste van al zijn attribu
ten te voorschijn halen?
Te Amsterdam en Den Haag is de toestand
het dient erkend gunstiger, maar deze
steden nemen, wat het schouwburgbezoek
betreft, een uitzonderlijke plaats in ons land
in. Amsterdam heeft een talrijke Joodsche
bevolking en het zijn vooral de Joden met
hun uitgesproken liefde voor kunst, die de
schouwburgen in de hoofdstad bezoeken. Den
Haag is een luxe-stad, waar bovendien 90
procent der Indische verlofgangers, die in
één jaar willen inhalen, wat zij in Indië te
kort komen, neerstrijkt. Den Haag is daarom
moeilijk met andere steden te vergelijken.
Maar Rotterdam, dat een werkstad is en geen
sterke Joodsche bevolking heeft, geeft een
heel ander beeld te zien. Deze stad met on
geveer een half miliioen inwoners, die eens
trotsch was op een eigen-Duitsche-opera en
het prachtige Rotterdamsche Tooneeigezel-
schap van Le Gras en Haspels, heeft thans
zelfs niet meer een eigen tooneeltroep. Zou
er een tweede stad van die grootte in heel
de wereld bestaan, die noch een eigen opera
noch een eigen tooneelgezelschap. bezit? Er
ger nog Rotterdam heeft thans nog maar
één zegge en schrijve één schouwburg waar
tooneelstukken, opera's en operettes kunnen
worden opgevoerd en zelfs die ééne schouw
burg blijft avondenleeg! Zulk een toe
stand is alleen in Nederland denkbaar!
De belangstelling voor het tooneel om
op het artikel „Het Tooneel", terug te komen
heeft zich volgens den heer Schilp ver
plaatst. Vroeger was het schouwburgbezoek
in hoofdzaak een uitgang voor de elite
schrijft de heer Schilp en bij bepaalde
gezelschappen, die vooral het naturalistisch
tooneel beoefenden voor het arbeiderspubliek,
dat alleen op de goedkoope rangen zat
thans Is de belangstelling juist bij een breede
categorie van middenstanders, in den ruim-
Sten zin, dus ook ambtenaren, leeraren, onder
wijzers etc, evident.
Is dit wel geheel juist? Was 30 jaar ge
leden de belangstelling voor het naturalistisch
•tooneel in hoofdzaak te zoeken bij het arbei
ders-publiek? De heer Schilp is nog jong en
heeft dus het groote succes van Heyermans
in zijn bloeitijd niet meegemaakt, maar ik
weet mij heel wel te herinneren, dat de
schouwburgen bij de eerste voorstellingen
van stukken als Ghetto, Op Hoop van Zegen,
Allerzielen e.a. geheel gevuld waren niet
alleen met arbeiders, maar voornamelijk met
datzelfde publiek middenstanders, dat de
heer Schilp bedoelt. En te Utrecht zal het
wel precies zoo zijn geweest als elders.
Het „élite-publiek" als men van zoo'n
publiek wil spreken hield zich uitzon
deringen daargelaten vroeger even afzijdig
van ons tooneel als tegenwoordig. Royaards en
Verkade zijn de twee kunstenaars geweest, die
ook dat publiek een tijdlang voor het tooneel
wisten te winnen. Dat was de bloeiperiode
van ons tooneel. Na dien bloeitijd echter
is er een inzinking gekomen. De schuld daar
van is voor een belangrijk deel te zoeken bij
het tooneel, dat na Royaards eer achteruit
dan vooruit is gegaan, waardoor het élite
publiek weer meer van het tooneel vervreemd
is. In hoofdzaak echter is het schouwburg
publiek in zijn breede lagen vrijwel gelijk
gebleven, vooral nadat de „nieuwe rijken" van
na den oorlog weer zijn verdwenen.
Het meest steekhoudende argument.,
waarop de heer Schilp zijn conclusie baseert
lijkt mij de ook in Utrecht gebleken animo
voor goedkoope abonnementsvoorstellingen
en het succes van den Utrechtschen Kunst
kring met zijn tooneelopvoeringen. Bij de
oprichting van den Utrechtschen Kunst
kring gingen lijsten onder de nieuwe, leden
rond, waarop men kon invullen voor welke
tak men het sterkst geporteerd was en de
overweldigende meerderheid koos„too
neel"!
Ziehier dan nu eens een onomstootelijk
bewijs voor de liefde voor hot tooneel ook bij
ons Volk, zal men misschien geneigd zlj.T
te zeggen. Maar de heer Schilp geeft on
middellijk toe, dat zelfs dit niet veel be
wijst, omdat in Utrecht de muziekverzor-
glng reeds uitstekend georganiseerd was
en het publiek voor weinig geld voortreffe
lijke muziek kon hooren. En dan komt daar
nog bij, dat in Utrecht het aantal volks
voorstellingen slechts heel gering is veel
minder bijvoorbeeld dan te Haarlem
waardoor hot verlangen naar goedkoope
tooneclvoorstellingen bij het Utrechtsche
Kunstkrin gpubilek dus ook heel verklaar
baar wordt.
De animo voor de abonnementsvoorstei-
llngen echter zou dan toch van liefde voor
het tooneel bij ons Volk moeten getuigen,
jjaar zelfs dat kan ik niet toegeven, Is het
een bewijs van liefde voor het tooneel, wan
neer 'n 1500 menschen en meer zijn het
toch niet in steden als Haarlem en
Utrecht op een niet eens persoonlijk
abonnement voor zes zeer goedkoope too
neel voorstellingen inteekenen? Wanneer
het getal vijf of zesmaal grooter was, zou
men daarvan misschien kunnen spreken,
maar nu?
Een deel van ons publiek wil wel naar den
schouwburg, wanneer de prijzen zeer laag
zijn, maar dat is nog geen bewijs van liefde
voor het tooneel. Neen, daarvoor moeten wij
bij de Duitschers zijn, om van de Russen, voor
wie het tooneel een levensbehoefte is, nu
nog maar te zwijgen. Wanneer ons Volk
werkelijk van het tooneel hield, dan zou het
er ook wat voor over hebben. Is er één volk
zoo krenterig in het steunen van het tooneel
als het onze? Vergelijk de subsidies, welke in
Duitschland aan de dramatische kunst
opera en tooneel worden besteed met die
ln Nederland en ge zult weten, hoe groot het
verschil is in de liefde voor het tooneel bij
de Duitschers en ons. Zoudt u zich kunnen
voorstellen, dat de stad Amsterdam meer dan
een miliioen gulden per jaar voor tooneel en
opera uitgaf? Men zou moord en brand
schreeuwen over zulk een roekelooze geldver
spilling! En toch zijn dat sommen welke
Dortmund en Hannover steden, lang niet
zoo groot als Amsterdam jaarlijks op hun
budget brengen voor steun aan de drama
tische kunst. Rotterdam brengt het in zijn
geheel nog niet tot een kwart ton!
Dat is de overheid, zal men misschien zeg
gen, maar het publiek? Welnu, ook het pu
bliek in Duitschland het Duitsche volk
dus heeft iets voor de kunst over! In ons
land klaagt men steen en been over de hooge
prijzen in de schouwburgen. Vier gulden
voor een stallesplaats en één gulden voor een
amphitheater vindt men al exorbitant
hoog! Aan die hooge prijzen wordt het veel
al geweten dat het publiek niet naar den
schouwburg gaat. Maar daarmee hebben wij
het bewijs, dat de Nederlanders niet werke
lijk van het tooneel houden. De Duitschers
zien er niet tegen op vier gulden en veel
meer voor een schouwburgplaats te be
talen. Te München betaalde ik in Augustus
bij een opvoering van Die Entführung aus
dem Serail voor een logeplaats amphi
theater. negen gulden! De prijzen
varieerden van 2.5 tot 24 gulden en het
Residenz-Theater was uitverkocht. Een
plaats voor een opvoering der Festspiele te
Bayreuth kostte 20 gulden de 1630 plaat
sen waren alle gelijk en toch waren alle
voorstellingen reeds maanden te voren ge
nomen. Bij de openluchtvoorstelling van
Jedermann te Salzburg kostte de goedkoop
ste zitplaats 3.5 gld. de duurste 15 gul
den en het publiek verdrong zich om de
plaatsen.
Uren lang stonden honderden, dfcht tegen
elkaar gedrukt, op de staanplaatsen, die één
gulden kostten.
Dat zijn Festspiele, dus uitzonderingen,
zult u mij misschien tegenwerpen! Maar wat
te zeggen van de Berlijners", die voor de goed
koope abonnementsvoorstellingen in de
Staatstheaters 2,5 tot 8 Mark dat is dus
1,5 tot 4,8 gulden betalen? De goedkoopste
plaats is daar precfes evenveel als de duur
ste bij een abonnementsvoorstelling te Haar
lem. En de gewone prijzen buiten abonne
ment? 8 tot 30 Mark, dat is dus 4,8 tot 18
gulden! En de Duitschers betalen dat, zij
hebben het er voor over, omdat zij niet zon
der tooneel kunnen! Zie, dat noem ik: houden
van het Tooneel!
En wat nog belangrijker is het Duit
sche publiek vraagt in den schouwburg niet
in de eerste plaats zooals het onze naar
verstrooiing en amusement, neen, het ver
langt de klassieken Schiller, Goethe, Les
sing, Hebbel, Shakespeare evengoed als de
meest moderne auteurs op het tooneel! Wan
neer men het repertoire in Nederland ver
gelijkt met dat in Duitschland, dan is het
beschamend te zien, hoe ver wij bij onze
Oosterburen hier achter staan. Dat alles zou
heel anders zijn, wanneer ons Volk even
als het Duitsche werkelijk van het Too
neel hield.
De heer Schilp en velen met hem zijn
al tevreden, wanneer er eenige animo bij ons
publiek voor goedkoope abonnementsvoor
stellingen is. Maar is het niet al te optimis
tisch om daaruit de conclusie te trekken, dat
ons Volk van het Tooneel houdt? Wanneer
ik het amphitheater en het schellinkje bij
elke belangrijke voorstelling stampvol zag,
dan, ja dan misschien zou ook ik zeggen, dat
er bij ons Volk nog liefde sluimert voor het
Tooneel. Maar zoo lang ik het daarboven
doorgaans even leeg zie als beneden, blijf ik
twijfelen aan die liefde, meen ik te
moeten volhouden, dat het Nederlandsche
volk nog maar heel matig houdt van het
Tooneel.
J. B. SCHUIL.
KUNSTZAAL REEKER.
Door deze nieuwe, te Haarlem geopende
expositiogelegenh eid wordien onze stadge-
nooten in de gelegenheid gesteld kennis te
maken met een vrij uitgebreide Verzameling
werk van den,' bij Parijs wonenden Nederlan
der Eckman. Deze artist heeft zich vooral in
de laatste Jaren tot een zeer waardeerbare
figuur in de jong-IIollandsche kunst ontwik
keld. Er is van den zwaarmoedigen ernst,
waarvan zijn vroeger werk toen hij naar
ik meen nog in Laren woonde, en door
Bremmer op diens lessen vaak behandeld en
zijn werk bij Walrecht in Den Haag geëxpo
seerd werd, nog veel overgebleven; natuur
lijk daar zijn aard blijkbaar naar den kant
neigt waar de problemen des levens gaarne
in den vorm der beeldende kunst worden
voorgedragen. Maar zijn verblijf in de licht
stad heeft zijn werk beinvloed en ook hierin
lichteren klank aangebracht, er is, vooral in
zijn latere drooge-naald etsen een groote
charme gekomen, zooals een fluweelig zwart
naast een licht, maar feilloos neergeschreven
lijnencomplex dat in staat is te geven. En
ook in zijn houtsneden is dat levendiger ele
ment gekomen, waardoor de mooiste bladen
het monotone van vroeger verloren hebben
en. in een taal die geheel van dezen tijd is.
op vaak geestige wijze een vierkant vullen
met wel doordachte en welgecomponeerde
voorstelling. Zoo er al eenige verwantschap
is tusschen Eekman's houtsneden en die van
de Antwerpsche Lumière-groep, de faciliteit
van doen van de zijne valt gemakkelijk in
het oog. Men. zou ook eenigen invloed van
Laboureur in sommige drooge naalden kun
nen veronderstellen zonder aan Eekman's
originaliteit te kort te doen. Een houtsnee
aLs La Bibliothèque geldt, naar mijn inzicht
als een volmaakt goed exempel eener goede
moderne prent en er zijn gemakkelijk een
aantal gelijkwaardige naast te leggen. Zoo
eveneens bij de etsen, waar de gebezigde
techniek bovendien tot zooveel charmeeren-
de finesses uitnoodïgt. Misschien blijkt uit
het voorafgaande reeds dat ik Eekman bo
venal als teekenaar en prentkunstenaar
waardeer. Ik kan in hem geen even belang
rijk schilder zien. Zijn kunst is sterk intel
lectueel en een zoodanige wordt door de lijn
gedecideerd er tpt uiting gebracht dan door
de kleur. Zoo voel ik zijn schilderwerk in
hoofdzaak aan als gekleurde teekening en
vind daarin de verdiensten, die het graphi-
sche werk in volkomener mate bezit, doch
Eekman heeft daarin niet het emotioneele
waardoor hoogstaande schilderkunst geken
merkt wordt. Zijn overige prestaties zijn ech
ter van dien aard dat deze eerste expositie
te Haarlem met belangselling verdient be
jegend te worden.
Op de bovenzaal dezer nieuwe inrichting
zijn een aantal werken van Amsterdammers,
van thans zoo ongeveer vijf tig jarigen, die
studiegenooten waren, geëxposeerd. Heyen-
brock heeft een aantal zijner groote pastels
van werk in fabrieken geëxposeerd, die niet
veel varieeren in qualiteit en alle het eenigs-
zins gangbare type - H eyenbr oc k represen-
teeren. Van Garf is er een beschaafd en
kundig stilleven met bloemen, traditioneel
zoo ge wilt, doch te waardeeren. Herbert van
der Poll blijft wat bij steeds was knap, maar
droog en vermoedelijk een uitmuntend do
cent. Westermann heeft hier een studie van
paarden die de fijnheden bezit, waardoor zijn
jeugd vol belofte was, en een overvuld schil
derij met al de zwakheden waardoor die be
loften niet gehouden zijn. Bobeldijk ten slot
te een heerenportret dat niet delicaat van
kleur is, al kan de gelijkens op het eerste ge
zicht getroffen schijnen.
Misschien wordt deze nieuwe inrichting
een plaats van belang in Haarlem's kunst
leven. Het debuut is niet slecht.
J. H. DE BOIS.
MIDDELEEUWSCHE MUUR
SCHILDERINGEN GEVONDEN.
ONTDEKKING IN EEN KERK TE HENGELO.
Het Hbld. doet mededeeling van de ont
dekking van middeleeuwsche muurschilderin
gen bij de restauratie van de Nederduitsch
Hervormde kerk te Hengelo (O.)
Onmiddellijk heeft men „Monumentenzorg"
te 's Gravenhage gewaarschuwd. Onder leiding
van den heer Jac. Por, sierkunstenaar en
directeur van de Nationale Schilderschool te
Utrecht en den heer W. Strietman, leeraar
aan deze school, werden deze muurschilde
ringen met veel zorg en tact blootgelegd.
In het Koor bevinden deze muurschil
deringen zich tusschen de ramen met een
hoogte van 3.25 M. De beschilderingen zijn
door zuilen met groote baldakijnen in ge
lijke afstanden verdeeld. Onder de balda
kijnen zijn de Apostelen met symbolen en
spreukbanden afgebeeld. Op den Oostelijken
afsluitingswand van de noorder zijbeuken
zijn twee groote figuren geschilderd, die het
geheele wandvlak innemen. Over deze is een
tweede beschildering aangebracht die gedeel
telijk los tusschen de witsellagen zit. De eerste
is. behoudens kleine gebreken, in zeer goeden
staat.
Op een dezer muurschilderingen staat de
Aanbidding der Wijzen uit het Oosten afge
beeld. Gaaf is deze schildering vrijwel geheel.
Maria met het kindeke Jezus is duidelijk her
kenbaar.
Thans is men bezig een en ander te f ixeeren.
In het schip van de kerk zijn op de pijlers
en de tusschenliggende wanden ook sporen
van beschilderingen ontdekt. De toestand hier
van is evenwel minder goed. Zeer waar
schijnlijk dat hier, mede met het oog op de
vrij aanzienlijke kosten, niets aan gedaan zal
worden.
Het is voorts zeer waarschijnlijk dat er
onder de verschillende lagen witkalk nog
meer schilderingen zijn. In de middeleeuwen
behoorde deze kerk tot het bisdom Mun
ster.
Men hoopt het geheele werk tegen het einde
dezer maand gereed te hebben.
Bij het restaureeren dezer kerk zijn voorts,
op advies van een deskundige van het Rijks
bureau voor de Monumentenzorg de gewelf-
ribben van de lagen kalk en witsel ontdaan.
Daarbij is gebleken, dat zij, gedeeltelijk van
tuf- en gedeeltelijk van kalksteen zijn. Zij
zijn thans niet meer wit, doch geel. Ver
schillende grootsche fragmenten zijn daardoor
beter tot uitdrukking gekomen.
De restauratie der kerk is aanvankelijk
vooral wat de leibedekking betreft, zeer on
deskundig geschied. Bovendien heeft men met
geldgebrek te kampen.
HARRY LIEDTKE IN ONS LAND.
De Duitsche filmacteur en tooneelspeler Har
ry Liedtke zal met een Berlijnsch ensemble
op 13 October in het Geb. v. K. en W.. te
's Gravenhage en 14 October in den Holland-
schen Schouwburg te Amsterdam optreden.
VEREENIGING VOOR VROUWENBELANGEN.
De afdeeling Haarlem der Nederlandsche
Vereeniging voor Vrouwenbelangen en Gelijk
Staatsburgerschap, ontstaan uit de fusie der
Vereeniging van Staatsburgeressen en de Unie
voor Vrouwenbelangen, hield Dinsdagmiddag
onder voorzitterschap van mevrouw Tillema
een algemeene ledenvergadering. De statuten
der nieuwe vereeniging werden besproken,
terwijl tot afgevaardigden naar de a.s.
Zaterdag te 's Gravenhage te houden alge
meene vergadering werden benoemd mevr.
Stemle'r—Tjaden en Mr. L. G. van Dam.
PROTESTVERGADERING TEGEN SLECHTE
WONINGTOESTANDEN.
De afdeeling Haarlem van de Internationale
arbeiders hulp heeft bewoners van het Rozen-
prlëcl uitgenoodigd tot het bijwonen van een
vergadering, welke naar aanleiding van de
vele klachten over de slechte woningtoestan
den in dit kwartier Donderdagavond gehou
den zal worden in gebouw „Caecilia", in de
Jansstraat en waar de leden van den Raad
de hecren L. Peper en G. Oversteegen zullen
spreken over „Woningtoestanden in het alge
meen en in het Rozcnpriëel in het bijzonder".
BOMAANSLAG IN BENGALEN.
KHOELNA (Bengalen), 23 Sept. (Reuter).
Hedenavond werd een bom naar een po
litiebureau geworpen. Het hoofd der politie
werd zwaar, een onder-inspecteur licht ge
wond. De bomwerper nam de vlucht.
J. Knoef houdt in het tweede nummer van
„De Kunst der Nederlanden" een interessante
bespreking over den schilder Nuyen, die den
7en Juni van het jaar 1839, op 26-jarigen
leeftijd ten grave werd gedragen. De schrij
ver vraagt zich af of Nuyen werkelijk de
gene was, in wien men den drager van nieu
wen roem voor de Hollandsche schilderkunst
mocht zien. De uitvoerige analyse van
Nuyen's oeuvre in dit nummer van „De
kunst" geeft ons inderdaad een antwoord op
deze vraag.
Als studiemateriaal bevat dit artikel me
nig belangrijk detail, temeer, daar het rijk
geïllustreerd is.
K. Zoege von Manteuffel schrijft in de
Duitsche taal over Mattheus Berkmans, een
Antwerpensche boerenschilder uit de zeven
tiende eeuw. Over dezen kunstenaar bestaat
in de litteratuur der kunstgeschiedenis een
algeheele onzekerheid. Von Manteuffel gaat
aan de hand van schaarsche gegevens na,
dat Mattheus Berkmans tusschen 1666 en 1670
boerendansen schilderde, welker stijlken
merken de veronderstelling wettigen dat hij
in de Zuidelijke Nederlanden thuishoorde.
Von Manteuffel vermoedt dat hier sprake is
van den schildersleerling die in de leggers
van het Antwerpensche Lucasgilde tegen het
einde van het jaar 1648 als Mattheus Barck-
mans ingeschreven staat. Deze zou in 1635
geboren zijn, in 1648 leerling geworden zijn
en in 1655 meester hebben kunnen zijn. Dit
laatste feit werd echter niet geboekstaafd.
Von Manteufel tracht dan aan te toonen,
dat Berkmans wel degelijk tot de Antwer
pensche schilderschool behoord moet hebben.
De schrijver zoekt analogieën bij Teniers en
bij David Ryckaart den Jongere. De schrij
ver besluit aldus: Van Mattheus Berkmans
bezitten wij drie schilderijen in origineel en
twee reproducties. Hij moet in de zestiger ja
ren in Antwerpen werkzaam geweest zijn en
was genreschilder van de school van Brou
wer en na verwant aan den kring van David
Ryckaert den Jongere; hij was geen leidende
figuur doch iemand die dingen van heel
merkwaardigen aard gemaakt heeft".
Van de hand van Dr. Juliane Gabriëls een
gedetailleerde „Bijdrage tot de geschiedenis
van het Nederlandsche Romanisme". Dit eer
ste essay behandelt de „Beteekenis van Hle-
ronymus Francken". De schrijfster begint al
dus: „Op het Kempisch archeologisch con
gres in 1925 wijdde ik een biographische stu
die aan de bewonderenswaardige schilders
familie der Franckens, welke niet minder
dan vier elkaar opvolgende geslachten telt,
die gedurende een tijdspanne van nagenoeg
anderhalve eeuw (15201670) werkzaam zijn
geweest. Het tweede geslacht, namelijk de
gebroeders Hieronymus, Ambrosius en Frans
Francken, trok vooral mijn aandacht, omdat
het behoort tot de groep Nederlandsche ro
manisten, welke aan het einde der zestiende
eeuw, den toon aangaven te Antwerpen en te
Parijs, met Marten de Vos, Lucas de Heere,
Crispyn van den Broeck, Frans Pourbus de
Oude, David de Ryckere", die rechtstreeks of
niet rechtstreeks de Italiaansche manier
trachtten te benaderen".
Na de algemeene inleiding geeft Dr. Juliane
Gabriëls een kunstoordeel over Hieronymus
Francken's werken, dat van een diepgaande
studie getuigt. Ook bij dit artikel een serie
zeer duidelijke illustraties.
Marguerite Devigne schrijft in 'de Fran-
sche taal een bijdrage, getiteld: „Influences
Allemandes dans la Région de la Meuse
moyenne". Ook dit artikel ontleent zijn
waarde niet uitsluitend aan den overzichte
lijken en uitvoerigen tekst, doch evenzeer
aan de wijze waarop het verlucht werd. Wij
zien hier een reeks fraaie fotografieën van
sculpturen uit het land van Kleef en uit Bel
gisch- en Nederlandsch Limburg uit de vijf
tiende-, zestiende- en zeventiende eeuw, die
door den leek zoowel als door den. kunst
historicus met graagte bekeken zullen wor
den. (Zie de illustratie).
Frederik Lina schrijft over het „Album Ami-
corum" van Philips van Valckenisse: „Se
dert enkele jaren is men het veelzijdige be
lang gaan inzien van wat men vroeger zoo
gemoedelijk noemde het „Album Amicorum"
en werd ook de wensch geuit dat een syste
matisch onderzoek ons eindelijk een volle
dig onderzoek zou bezorgen van de hier te
lande bewaarde vriendenalba".
Frederik Lina vraagt vervolgens de bijzon
dere aandacht voor het vriendenboek van
Philips van Valckenisse. Tot voor kort was
er slechts geringe aandacht besteed aan dit
boek, dat „het onafgebroken getuigenis bevat
van de werkdadige liefde voor de kunst, van
de Antwerpensche patriciërsfamilie, geduren
de een gansche eeuw en tevens haar verhou
ding in het licht stelt tot de toenmalige
kunstenaars".
De schrijver gaat de wordingsgeschiedenis
van het album na en behandelt de geschie
denis van de familie Valckenisse, in dien tijd«
Zoo vernemen wij, wie het album aanlegde
en hoe het van vader op zoon groeide,
In de „Kronieken" worden twee schilde
rijen van Jordaens in het museum te Athene
besproken. G. Kn. geeft een korte karakteris
tiek van Vilmos Huszar's zelfportret, dat bij!
Niekerk in Den Haag, te zien was. ,si
„Caecilia en Het Muziekcollege^#;
Lou van Strien bespreekt in het Septem
bernummer van bovengenoemd maandblad!
de plannen, die bestaan om" verbetering te
brengen in den noodtoestand van de Ne
derlandsche muziekdramatische cultuur. i
„Wat Louis Spohr in Engeland beleefde?*
is de titel van een causerie van Wouter Hut-
schenruyter.
In de rubriek „Personalia" wordt een
woord gewijd aan de nagedachtenis van
Siegfried Wagner en aan den 75sten ver
jaardag van de bekende zangpaedagogej
Cornélie van Zanten.
De maandelijksche caricatuur toont ons
ditmaal den muziekcriticus en componist}
Willem Landré.
Jules Suikerman spreekt over den invloed,
die de televisie in de toekomst zal hebben op
de muziek en W. Elman maakt eenige opmer
kingen over de muziekexamens, zooals ze
hier te lande jaarlijks voor het lager onder
richt worden afgelegd. 1
Tenslotte klaagt S. v. A. over het feit, dat
de Nederlandsche omroeporkesten zoo wei
nig werken van Hollandsche componisten
uitvoeren.
„Eigen Haard".
In „EigenHaard" van 20 September, wordt
de serie artikelen van prof. dr. C. Zwik-
ker over „alledaagsche dingen uit Amerika"
voortgezet.
Jan D. Voskuil bespreekt de eeretentoon
stelling van werken van wijlen G. H. Grauss.
Deze tentoonstelling wordt gehouden in dei
zalen van Arti et Amicitiae te Amsterdam.
Voorts wordt ons het een en ander verteld
over de Festspiele te Salzburg, terwijl een vol
gend artikel, van mevrouw L. Kroese-Gré-
goire, gewijd is aan de linoleumfabrlcage te
Krommenie.
Verscheidene actueele afbeeldingen vinden
de lezers ook nu weer op de beide fotopagina's
afgebeeld.
Heilige Maagd. (.14201430).
(Collectie Shoneux te Huy in België.),
NOG MEER MISèRE BIJ
„AMSTELRUST"
Het veelbesproken Sportpark „Amstelrust"
te Amsterdam heeft nu ook nog de aandacht
getrokken door een brand, die er Dinsdag
avond half elf uitbrak. In het hoofdgebouw
was personeel bezig de lokalen te ontruimen
ter voorbereiding van den verkoop van den
inventaris. Aangezien het gebouw van den
stroom was afgesloten werden hierbij kaar
sen gebruikt. Toen het personeel in een
schuur achter het gebouw was, ontdekte een.
voorbijganger brand in een der voorkamers
van het oude patriciërshuis. Eenige kantoren
op de bovenverdieping liepen gevaar. De
brandweer wist echter door met veel mate
riaal op te treden erger te voorkomen. De
woonkamer brandde geheel uit. Het huisraad
was niet verzekerd.
EEN GAS-TENTOONSTELLING.
Van 9 tot 15 October zal in het Bronge
bouw een gastentoonstelling gehouden wor
den, uitgaande van het Gem. Gasbedrijf.
TRAMSTORING.
Hedenmorgen van 6 uur tot 7.35 Is er sto
ring geweest op de tramlijn naar Heemstede
en van 6 uur tot 8.15 op de lijn Verwulft—
Overveen.
Oorzaak was kortsluiting in een grond-
kabel op het Verwulft.
Verschillende reizigers van Heemstede, die
een trein moesten halen, werden hierdoor
gedupeerd.
WERING VAN EEN COLPORTEUR OP DE
STAATSMIJNEN
Op de vragen van het Tweede Kamerlid
den heer De Visser naar aanleiding van het
verbod aan den ontslagen mijnwerker A.
Potze tot het- betreden van de wegen en ter
reinen der Staatsmijnen heeft de minister
van Waterstaat geantwoord dat het hem niet
bekend is, dat door de directie van de Staats
mijnen in Limburg een onduldbaar terroris
me zou worden toegepast, waardoor het le
ven in Limburg aan arbeiders, die voorheen
in de Staatsmijnen werkzaam waren, bijna
onmogelijk wordt gemaakt."
De wering van A. Potze geschiedde, omdat
hij in de woninggroepen der Staatsmijnen
geschriften verspreidde, door, welker inhoud
vele bewoners in hun godsdienstige gevoe
lens werden gekwetst. Dat het den betrok
kene door dit verbod zoo goed als onmogelijk
zou worden gemaakt om in zijn onderhoud te
voorzien, komt niet aannemelijk voor, daar
slechts een klein gedeelte der mijnwerkers-
bevolking, ongeveer een-tiende, in de huizen
groepen der Staatsmijnen woont en aan de
vrijheid van Potze, om buiten die woning
groepen te venten, niet wordt geraakt.
Strijd met het door art. 9 der Grondwet be-
doede recht van vereeniging en vergadering
kan hier bezwaarlijk worden aangenomen.