H UIT VERGEELDE Biographieen in een notedop LUCHTKASTEELEN? De vroolïjke kant Vit de geschiedenis van Nederlandsch-lndlë) door P. J. ZÜRCIIER. XL1H lets over predikanten, hun aantal, bezoldiging en weduwen-toelage. Ij et ambt van predikant is steeds onderhevig geweest aan tal van wisselvalligheden, ten gevolge waar- van het aantal dienaren des Woords nu eens steeg, dan weer afnam, om tenslotte, te Batavia, langzamerhand buiten alle verhouding tot den omvang der verschil lende gemeenten toe te nemen. Zoo hadden in 1869 maar zes predikanten standplaats te Batavia, maar in 1725 bevonden er zich niet minder dan 27 godgeleerden in actieven dienst, maar ook als „Buitenpredikanten", die op een benoeming zaten te wachten. In 1749 werd, te Batavia, de formatie bepaald op twaalf, t.w.: vijf predikanten bij de Hol- landache gemeente, vier bij de Portugeesche en drie bij de Maleiache gemeenten en on willekeurig dringt zich de vraag op. wat die bij uitstek kleine, Maloische gemeente met drie predikanten moest doen cn hoe dezen buiten vertaalwerk, dat zij hadden (maar niet allen) hun tijd konden vullen. In Nederland was de lust om naar Java te gaan, dan ook niet bijster groot Hieruit vloeide voort, dat men voor een te kort kwam to staan en er zijn momenten geweest, dat de vacatures aan Duitschers vergeven werden. In het einde van 1700 deden de ont stellende geruchten mot betrokking tot dsn gezondheidstoestand daarbij sterk hun In vloed gelden en in den woeligen, Napoleon- tischen tijd, toen het verkeer met Europa steeds bezwaarlijker werd, waren er geen ge gadigden naar dat ambt meer te krijgen. In 1809 was Ross de eenLge Hervormde predi kant te Batavia, terwijl de Maleische en Por tugeesche kerken geen leeraar meer hadden. En eindelijk, in 1810, waren op het geheele eiland Java nog maar drie Hervormde pre dikanten, een Luthersche en twee Katholieke priesters. In dien ouden tijd verbond een predikant zich vaak slechts voor enkele dienstjaren om dan naar de heimat terug te keeren. Valen tijn was pas dertig jaar oud toen hij repa trieerde en Baldaeus was 33 jaar. Of en in hoever dit met financleele omstandighe den lets had uit te staan, is niet met zeker heid bekend. t>lt is evenwel zeker: het was geen ambt om rijk te worden; Heeren Zeventienen hul digden nu eenmaal het stelsel van lage trak tementen over de geheele linie en bezwaar lijk was het voor de predikanten van dien stelregel af te wijken. Die zuinigheid doet soms „stom-verbaasd" staan. Zoo sloten zij ln 1606 ©en overeenkomst met een zekeren Henrlcus Slatlus, student in de Theologie te Lelden. Deze Slatius was dezelfde, die later betrokken was in den moord-aanslag op Prins Maurlts. Hij zou gedurende drie jaren een toelage „genieten" van 270 gulden per jaar om daarna gedurende zeven jaar te pre diken tegen „genot" van kost en inwoning en Jtleeren, onder beding, dat, indien hij ln het herderlijke Ambt voldeed, hem na terug komst een douceur, naar verkiezing van Hee ren Zeventienen, uit te keeren. Men begrijpt, dat dit al zeer willekeurig was. En te Batavia was men al niet scheutiger- In 1640 wordt daar iemand, als Proponent, op proef aange steld op een salaris van 6 Realen en4 kannen wijn per maand. Een globale berekening van Valentijn van een predika'ntstraktomeno te Batavia, in den jare 1715, komt op f 3034. Dit Ls dus, naar den tegenwoordtgen standaard, zoowat f 250 per maand. Weliswaar was hieronder begrepen kost geld en rantsoen, dit is de levering in rva- tura waaraan ook een predikant was onder worpen, maar deze maatregel berokkende hom weer het gewone verlies, dat tot een totaal van pl.m. een derde der nominale bezoldiging opliep. En uit 1739 toont het „enorme" budged van een Bataviaasche pre dikant aan, dat voor letterlijk niets als: amu sementen, rijtuig, boeken, aankoop van meubilair, een toelage, hoe gering ook, word verstrekt. Het totaal-inkomen bedroeg 1305 Rds. per Jaar. De Kerkeraad komt dan ook zelf in 1777 tot de erkenning, „dat ©en predi kant of zijn Vrouw zich genoodzaakt ziet handel te drijven om rond te komen". In 1704 werd hierin cenige verlichting ge bracht en het totaal-inkomen verhoogd tot 2304 Rds. per jaar. Maar eerst later zou het eindelijk veel beter worden. In 1813 genoot Professor Ross, ongeveer 800 gulden per maand en dit had hij te danken aan Daen- dels, die hem dien wetenschappelljken titel ■verleende, om zijn buitengewone, „maar onnaspeurbare verdiensten", gelijk de latere geschiedvorscher daarbij aanteekende. De jacht naar vermeerdering van inkom sten was dus niet vreemd en als we de oude paperassen er op naslaan, komen we tot ver rassende en vernuftige vondsten. Zoo slaagde Ds. Sebastlaen Danckaerts er in zijn mager inkomen door een voordeelig handeltje aan te vuile*. Van vele anderen is ons dat niet bekend en de vage mcdedeelingen omtrent minder olrbare middelen, die omtrent enkele leeraren op Formosa en elders opduiken, laten wij liever onbesproken. Maar in 1832 opent Gre- gorlus Candldlus. een Duitscher uit den Palts, de rij van predikanten, die tot andere, dan de hierboven genoemde middelen, zijn toe vlucht zoc^t. Deze huwde met- het bekende speelkindjc van zijn Edelheid Jacques Speex, ln een onzer vorige opstellen besproken, en deze „huwelljkskoets" (lees: kruiwagen) bracht hem waar hij wezen wilde. Zijn voor beeld vond navolging, zij 't ook niet aanstonds. Een zijner „volgelingen", zekere Rogerlus, die te Pallacate standplaats had, begon zich wat eenzaam te voelen en toen hij daarover bij den Kerkeraad zijn nood „klacgde", wees deze een commissie aan om naar een „passent par.uyr" voor Zijn Eerwaarde uit te zien. Ai spoedig slaagde zij en liet het oog vallen op zekere Emmeken Cornells, de dochter van een Boomwachter (dienst Invoerrechten) en bestemde haar tot bruid van Ds. Rogerlus. Weer later doet Johannes Kiezinga een zeer goede partij weike staat niet vermeld en wordt eigenaar van den Huize Batenburg, terwijl Wilhelmus Hogerwaert met-a Agatha van Tets van ringen wisselde en zoo Heer werd van Waverveen en Valkcnstein. Ook Ds. Canter Visscher verging het goed, nadat hij de bejaarde weduwe huwde van een Raad van Indie evenals Ds. Mohr. die van zijn Echt vriendin twee ton kreeg en een observatorium liet bouwen en Hooyman. die het particuliere land Pondok Gedeh, achter Meester Cornells (de inlander zegt: Mester), het zijne kon noemen en na dezen nog zoovele anderen. Wat de geestelijke stand ook in aanzien bij de dames deed zijn, zeker is hat, dat de we duwe-toelage daaraan part noch deel had. Valentijn alwéér die onschatbare Valen tijn! begroot die toelage, alles en alles inbegrepen, op 428 gulden per jaar. Het zal dan ook wel de beperkte keuze van een pas send echtgenoot zijn geweest, in een maat schappij, die voor 99 pet. uit gelukzoekers bestond, die de dames tot den geestelijken tabberd dreef. Een predikant, die algemeen werd aangesproken met „pater" en ook wel met „Paap" dit moot men niet ver geten nam te Batavia een heel goeden rang in. Vooral bij de belangrijkste van alle belangrijke gebeurtenisssen: de begrafenis, kwam dit tot uiting. In 1730 kwam zelfs de bepaling „los", dat een Predikant door lieden van lageren rang, niet in rechten mocht wor den aangesproken, zonder toestemming van de Regeering. De heeren voelden zich en terecht dan ook, hetgeen blijkt uit een brief van 1732 van een dier Dienaren des Woords aan de regeering, waarin hij zich noemt: „Uws HoogEdelens Dienaere en Voor bidder tot Godt. Buiten Hem- geene Ge- naede". Valentijn schetst ln zijn: „Javaense saecke van den Godtsdienst" het karakter van enkele Dienaren en men behoeft dit oeuvre maar ln te zien om genoeg voorbeelden te vinden van aller-onaangenaamste en onhebbelijke ma nieren onder de Batavische leeraren. Ook stonden zij niet allen op een hoog peil van kennis. Zeker waren er die, in een ellendig milieu hun ambt hoog hielden, maar men treft ook haast ongelooflijke s:aaltjes van onkunde, zelfs onder de leeraren der Hol- iandsc'ne gemeente aan, waarvoor toch steeds de besten werden uitgekozen. Wat bijvoorbeeld te zeggen, van een hunner, die ln de kwaliteit van Scriba de notulen van den Bataviaschen Kerkeraad in 1750, verrijkt met de woorden Janavary; Yakobes; Alksander; curesensen, enz. Moet dit. laatste wellicht chirurgijns be- teekenen? Een oplossing ej voor vermocht ik niet te vinden. Meestal namen de Predikanten, jegens an dersdenkende Christenen een vijandelijke houding aan. Valentijn ergert zich 'oijv. er aan, dat sedert 1712 Lutheranen als doop- vader konden staan over hun eigen kinderen. Roomsche paters stonden bij den Kerkeraad in een slechten reuk, maar de Regeering deelde dat gevoelen niet. Ds. Canter Visscher schrijft wel, dat wan neer met de Spaansche schepen van Manilla of de Portugeesche kust van Macao een pries ter overkomt, deze gewoonlijk op het Kasteel wordt geïnterneerd zoolang zijn schip op de reede ligt, maar er zijn bewijzen genoeg, dat de bepalingen tot wering der Katholieken niet streng werden nageleefd. In 1754 kwam zelfs een Roomsche Bisschop te Batavia, die doop te, de mis las en zich in gezelschap bewoog, zonder dat de Regeering zich door den Kerke raad liet bewegen om daaraan een eind te maken. Wel is het een feit, dat de Luthera nen, zelfs na de toola'.ing hunner gods dienstoefening vaak op- kinderachtige wijze werden gehinderd, doch we mogen aannemen dat dit meer uit traditie, dan uit geloofsijver geschiedde. En de Kerk was "ook, krachtens traditie, fel tegen het tooneel, waarin zij vaak steun bij de Regeering vond. Zoo kantte van Imhoff zich er zelfs tegen, dat er mario netten-vertooningen plaats vonden op de vier dagen ln de week, dat er godsdienstoefe ningen gehouden werden. Maar allengs ver toonden zich kenteekenen van een tolerantie, die zich verbreidde op een wiize, waarvan men nog heden verbaasd staat. WILLEM JACOBSZ. HOFDIJK. 1816—1888. „De Kcnnemer Bard" is deze dichter ge noemd, cn wij kunnen wel zeggen, dat dit een eerenaam ls. Zijn ba'.ladenbundel ,,Ken- nemerland" behoort wel tot zijn belangrijk ste en zijn meest teekenende werk. Er is geen twijfel aan, of de stijl van Hofdijk is totaal verouderd. Maar ondanks dat bewon deren wij in zijn balladen toch een ongeken- den kleurrijkdom, die hem een waarlijk machtige zeggingskracht geeft. Waarlijk, een ballade van Hofdijk lééft in den tijd, waarin zij gedacht is, zij ls geen maakwerk. Er is Hofdijk verweten, dat zijn historische bij zonderheden niet al te nauwkeurig zijn. Wat doet het er toe, zijn fantasie heeft de ge breken ruimschoots aangevuld en wij seloo- ven niet, dat zijn teekening van de middel eeuwen anachronistisch is. De dichter heeft in den geest inderdaad geheel geleefd in deze periode. Uit zijn levensbeschrijving mo ge blijken, dat dit hem door de omstandig heden niet al te moeilijk gemaakt Zijn wieg stond aan den voet der Kenne- mer duinen, hij werd geboren aan den Ko ningsweg te Alkmaar. Zijn vader, Jacob Hof dijk, was zilversmid. Zijn grootvader, Willem Hofdijk, ontvanger der directe belastingen, muntte uit door letterkundige ontwikkeling, bezat een belangrijke boekerij en schreef verzen. 17 Juni 1816 werd Willem Jacobszoon geboren. Nauwelijks een Jaar later verloor het kind zijn vader. De moeder Margaretha van Tnuyl, een verstandige, fijnvoelende vrouw, gaf den Jongen een voortreffelijke opvoeding. Zij hertrouwde met den weduw naar Sieuwerts, eveneens een verstandig, ernstig en beminnelijk mensch, die Willem met zijn eigen zoon zoo opvoedde, dat de jongen tot zijn dertiende jaar niet anders dacht, of hij heette Willem Sieuwerts. De liefde tot de Kennemer natuur openbaart zich nu bij Hofdijk zeer spoedig op wande lingen in de duinen. Op een rit met een oom door het duin barstte de jongen eens in tranen uit, louter van ontroering. Hier be wees Hofdijk ook voor het eerst zijn "schil- dertalent en zijn drang om meer van de dingen, die hij zag, te weten, bewoog hem ook tot een uitgebreide studie in zijn vaders bibliotheek. Niet tot schilder, doch tot het ambt van predikant, was de Jongen echter bestemd, doch daar is niets van gekomen, doordat zijn grootvader stierf en zijn kleinkinderen niet genoeg naliet voor de studie. De knaap werd derhalve in de zilversmederU opgeleid, waar hij tal van werkjes had op te knappen, die allerminst in overeenstemming waren met zijn droomerigen en kunstzinnlsen aard. „Zijn geheele leven door is hij onder de indrukken zijner jeugd gebleven", zegt Ten Brink. Dit ls inderdaad ln de werken mak kelijk te constateeren. Het is niet te ver wonderen, dat de in zwang gekomen Engel- New-York over 50 jaar! Wolkenkrabbers van honderd verdiepingen en meer, met glazen en stalen torens, die schitteren in de zon. Breede boulevards van eindelooze lengte, waarlangs het verkeer zich in ongekende snelheid voortbeweegt en hoog boven den beganen grond de enorme lucht bruggen, bestemd voor de voetgangers, die „aan den overkant" moeten wezen Tusschen het woud van .skyscrapers" vliegen onop houdelijk de luchttaxis af en aan, zóó gemak kelijk en handig, alsof het altijd zoo geweest ls New-York in 1980? Velen Ter zuilen dien tijd nog beleven en dus kunnen constateeren of de filmmaat schappij die vijftig jaar vroeger dit model van de stad liet maken, inderdaad gelijk had. Hierboven is namelijk afgebeeld een frag ment uit een fantastisch filmwerk, dat op het oogenblik in de ateliers van Hollywood gewrocht wordt en waarin ons het wel en wee van New-York over vijftig jaar zal worden getoond. Of het er dan werkelijk zoo uit zal zien? Misschien De Indrukwekkende gebouwen op de foto hebben overigens merkwaardig veel weg van luchtkasteelenin tweeërlei beteekenis. sche romantiek, Walter Scott en Byron, en ook de Juist verschenen „Nederlandsche Le genden" van Van Lennep een grooten In vloed op den ontluikenden dichter oefen den. In 1835, negentien jaar oud, verloor hij zijn moeder. Hij had zich nu een positie te scheppen en werd onderwijzer en weldra plaatsvervangend hoofdonderwijzer. Maar voor een definitieve benoeming vonden de boeren uit den Heerhugowaard, dat „de on dermeester te jongkerel was voor de meiden op school". Er kwam echter juist een betrek king open als „secondant" van een kost schoolhouder in de Betuwe. Langer dan drie jaar kon hij het er echter niet uithouden en plotseling maakte hij in een opwelling van jeugdigen overmoed aan alles een einde en keerde zonder esnig bepaald vooruitzicht naar zijn dierbaar Kennemer land terug. Te Alkmaar teruggekeerd publiceerde hij zijn eerste dichtstuk, bij den letterkundigen uitgever J. Imraerzeel Jr. te Amsterdam, Het heette „Rosamunde, romantisch dichtstuk". Het succes baande hem den weg tot het ge regeld medewerken aan den „Muzen-Alma nak". Intusschen zocht hij nog steeds naar een betrekking. Het is aan een wijs inzicht van Alkmaar's stadsbestuur te danken, dat hij deze vond. Het benoemde hem tot klerk ter secretarie, en later, toen Johannes Bosboom, de beroemde kerkschilder zich gunstig ove: zijn schilderwerk had uitgelaten, onder scheidde de Raad van Alkmaar hem weer op bijzondere wijze door hem een jaar verlof te geven, met behoud zijner jaarwedde, om hem de gelegenheid te geven, zich te bekwa men in de schilderkunst. Den studietijd bracht hij te Haarlem door en uit die pe riode dateeren de groote wandelingen, die hij maakte van onze stad over Beverwijk naar Alkmaar, waar zijn verloofde, een zus ter van een jeugdvriend, woonde. Tijdens deze wandelingen zijn de meeste zijner Ken nemer balladen ontstaan en wij mogen dus wel zeggen, dat dit een zeer belangrijke pe riode van zijn leven is geweest. Hofdijk heeft veel te danken aan mr. Ja cob van Lennep, op wiens voorspraak hij, toen hij op 35-jarigen leeftijd nog altijd geen vaste positie had, benoemd werd tot leeraar aan het stedelijk gymnasium te Amsterdam. Dit is Hofdijk verder zijn geheele leven ge bleven. De betrekking gaf hem gelegenheid tot het maken van uitgebreide historische studiën, zoo ontstond een belangrijk werk als „Ons Voorgeslacht". Ook het gedicht „Aeddon" is een product van deze historische navorschingen. In de jaren 1856 tot 1884 verschenen bovendien tal van andere proza werken over vaderlandsche historie. Hofdijk heeft ook eenige drama's voor rederijkers ge schreven, doch in dit genre is hij veel min der gelukkig. In zijn laatste levensjaren geeft hij veel lirisch werk, o.a. „Helene" een gedicht, op gedragen aan zijn gestorven eerste echtge- noote. Een merkwaardige onderneming was het schrijven van „In 't Harte van Java", dat hij nog op 65-jarigen leeftijd begon, hoewel hij Indië nooit gezien heeft. Het was de vrucht van enthousiaste ontdekkingstoch ten op het terrein der Indische literatuur. Een laatste werk is dan nog „In 't gebergte Di-eng". Er zal niet veel meer zijn, dat zich van dit alles nog in de belangstelling mag verheu gen. „Ons Voorgeslacht" vindt men op het oogenblik in ieder boekenstalletje. „Kenne- merland" is niet dan tegen zeer hoogen prijs te verkrijgen. Toch zouden wij vooral Haar lemmers aanraden van dezen laatsten bun del eens kennis te nemen. Zij is voor hen, die eenigszins belang stellen ln. geografische en historische evolutie van onze streek zeer aantrekkelijk. Hofdijk stierf in 1888. HET STILLE HUIS. (Van onzen Londenschen correspondent), De weinig geadverteerde bouwtentoonstelling te Londen een veel belangwekkender en nuttiger tentoonstelling dan reeksen radio- en motor-tentoonstellingen bevat een „si lent house". De zegen van een stil huis kan het best worden beseft door hen, die hun te huis hebben gekozen ln een dier kolossale monumenten van deerniswekkende huishou ding, een dier moderne huurkazernes, die men „desirable blocks of flats" noemt en waarvan het gerief en de intieme gezelligheid omge keerd evenredig zijn aan de enorme huur prijzen. Het goud, dat men voor het wonen in dfe flats betaalt, is allerminst besteed aan „silence", integendeel, elke stap van boven- of nevenburen dringt door plafond en wan den. En wanneer driehoog de potten voor het maal op het fornuis zet gebeurt dat niet zonder kennis van tweehoog. Het Stille Huis van de genoemde tentoonstelling is om te be ginnen een wel ontworpen en degelijk ei) zelfs stijlvol gebouwtje. Er zijn zeven kamers in, met kleinere vertrekken, waar bezoekers kun nen beproeven het geluid te hooren dat ïn nevenkamers wordt gemaakt. Het beproeven Ls tevergeefsch. Want alle wanden zijn voor zien van geluidwerend materiaal. Het huis is een product van lang wetenschappelijk on derzoek, dat al eenige jaren plaats heeft in een regereingslaboratorium. Zegenrijke re geering, die voor zulk onderzoek 40.000 per jaar uitgeeft. Alle fabrikaten, die als „sound resisting" of „sound proof" worden aange kondigd, zooals isoleerende baksteenen^ ge luid werende houtblokken, riet-, vezels- en andere borden, worden er op de proef ge steld. Zulk" een proefbureau is wel noodig. Want veel goed van dezen aard wordt aan de markt gebracht dat de geadverteerde eigenschappen mist. Een eisch voor geluid- werend materiaal ls ook dat het niet licht ontvlambaar ls, dat 't geen herberg verschaft aan ongedierte. EEN EJOENAARD'GE SCHEEPSVRACHT. De koopvaardijschepen die de wereldocea nen bevaren brengen dikwijls vreemdsoor tige vrachten over. Het eene komt te Ham burg aan met een zending olifanten voor de groote circussen; een ander brengt naar de Afrikaansche kust groote ladingen oude uni formen, die moeten dienen om er stamhoof den mee te tooien. Maar de eigenaardigste lading was z?ker wel die van de „Philomel" die onlangs te Londen aankwam. Dit schip was geladen metzeewater. Uit de meeste schepen wordt het zeewater, zoo spoedig als het binnengedrongen is. weer weggeoompt. maar op dit schip werd het zeewater juist in speciale tanks gepompt en van de Golf van Biscaye naar Londen ge voerd. De „Philomel" heeft geregeld deze vrach ten. Het water dient nl. voor de visschen in het aquarium van den Londenschen Dieren tuin en alleen in de Go'f van Biscaye kan het voor het doel vereischte kristalheldere water verkregen worden. Iedere tank wordt verzegeld zoodra zij ge vuld is en bij aankomst te Londen wordt het water eerst gekeurd ln de laboratoria van den Dierentuin. In Artis. Het jongetje: „Vader, kameelen trouwen toch?" De vader: .Alléén kameelen trouwen, Jantje J" Op het station: De bejaarde dame: „Kruier, is de trein van 4 uur 10 een goeie trein?" De kruier: „Er wordt zooveel gekletst, me vrouw, maar ik weet niks bepaalds tegen In een Engelsche gevangenis heeft men het nu tot de vorming van een voetbalelftal gebracht. De ploeg zeurt evenwel voortdurend over het spelen van uitwedstrijden. Straatgevecht op den Zeedijk. De agent: „Nou watmottat nou? waarom vecht jij De eene strijder: „Hij noemt mij vuile dief van een Italiaan! Ik ben geen Italiaan!" Jones (over den tuinmuur kijkend): „Smith weet Je dat je een gat in mijn brandstoffen- kelder gegeven hebt?" Smith Tnaast den vollen kolen-emmer „Goeie hemel! Nee! En al die Jaren lang heb ik mijzelf gelukkig geprezen met de kolen mijn die ik in mijn tuin gevonden had". (The Humorist). LICHAMELIJKE GESCHIKT HEID VOOR AUTO-RIJDEN. (Van onzen Londenschen correspondent). De nieuwe motorwetgeving in Groot-Brit- tannië brengt os. mee dat iemand die om een rijvergunning komt, een verklaring over zijn llchamelijken toestand af moet leggen. Hoewel al terstond van hoogerhand te ken nen werd gegeven dat drastisch onderzoek naar lichamelijke gesteldheid niet in het voornemen lag, heeft het nieuwe voorschrift toch ongerustheid gewekt bij velen die kleine lichamelijke defecten hebben. Zij vreesden dat hun een rijvergunning zou knnnen wor den onthouden Die vrees is ongegrond ge bleken. De regels, die in deze zaak zullen gel den, zijn dezer dagen besproken in een ver gadering in het gebouw van het ministerie voor Vervoer. Met de autoriteiten waren daar aanwezig vertegenwoordigers van de auto-organisaties en van het jonge Voetgan- gersverbond. De bepalingen, die men er ge zamenlijk heeft vastgesteld, laten aan rede lijkheid niets te wenschen over. In de eerste plaats is bepaald dat iedereen, die zes maan den lang geregeld een auto heeft bestuurd, recht heeft op een rijvergunning. Dit geldt ook voor hen die lijden aan zulke lichame lijke tekortkomingen als het verlies van een been, terwijl zij die eenbeenlg nimmer een auto hebben bestuurd de gelegenheid zullen krijgen de noodlge bestuurdersgeschiktheid te verwerven, door hun een leerling-vergun ning te verleenen, die drie maanden geldig zal zijn. Na drie maanden zullen zij officieel een proef moeten afleggen. Voor het overige moeten gegadigden voor een rijvergunning verklaren dat hun gezicht redelijk goed is. Kleurenblindheid woxxlt geen bezwaar ge acht. De nieuwe regeling moet in November van kracht worden. Alleen in ernstige gevallen van lichamelijke gebreken of ziekten (epilep sie, hartzwakte) zal ln het algemeen toeken ning van een rijbewijs worden geweigerd. LUCHTGEVECHT MET EEN SLANG. Waarschijnlijk wel het spannendste ge vecht op leven en dood dat ooit heeft plaats gehad, is onlangs geleverd door H. Wiggins, een vlieger uit Kansas. Hij vloog hoog boven de wolken toen hij plotseling aan zijn voe ten een ineengerolde ratelslang zag. die op het punt stond, hem te bijten. De slang was vermoedelijk in het vliegtuig gekomen toen het nog in de hangar was en had zich ln een hoek verborgen. De vlieger liet de stuurkruk los en greep naar de slang maar voordat hij het reptiel kon grijpen, had het hem al twee maal ln den arm gebeten. Half bewusteloos van de pijn en terwijl het onbestuurde vliegtuig in de lucht .danste" slaagde Wiggins er ten slotte in, het ondier te grijpen en uty het vliegtuig te wernen. De vliegmachine was toen al gevaarlijk dicht bij den grond, maar de vlieger slaagde er op het laatste oógenb'ik in, zijn macht over het vliegtuig te herkrijgen en hij landde zonder ernstige ongelukken. GEVAREN VOOR TREKVOGELS. Wanneer u een groote vlucht zwaluwen ziet circelen in de lucht, vóórdat de vogels hun tocht naar het zonnige Zuiden beginnen, zult U misschien zeggen: „Alweer een teeken dat de win ter nadert". Maar u woont daar dan het be gin van een groot avontuur bij, een avontuur dat twee keer per jaar herhaald wordt, en dat altijd noodlottig wordt voor vele vogels, die er aan deelnemen. Vuurtorens zijn bijvoorbeeld de oorzaak, dat zeer veel trekvogels den dood vinden. Zij vliegen met kracht tegen het glas van de lantaarns aan. Deze kracht Is buitengewoon groot. Het ls eens gebeurd dat een ruit van een vuurtoren op de Hebriden die een zwaren slag me 'n hamer kon doorstaan, verbrijzeld werd door een eend, die er tegen aan vloog. En ook komt het voor. dat vogels uren lang ln den luchtbundel blijven vliegen en blijk baar niet In staat zijn. het licht dat hen be- toovert, te verlaten. Tenslotte vallen zij uitge put In zee neer. Maar het grootste gevaar, dat trekvogels op hun weg loopen is dat zij door den wind ver uit hun koers worden gedreven. Duizenden sterven op deze wijze leder jaar. Eenige over leven dit avontuur en komen aan land op plaatsen, ver van de plaats hunner bestem ming.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 16