VOND
Hl
NAAR
DE BRONNEN VAN DEN RIJN
DE ZAAK DREYFUS
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
1
KTT:, .^£553
ZATERDAG 8 NOVEMBER 1930
VIJFDE BLAD
door Dr. W. G. N. v. d. SLEEN.
-
De gletscherpoort van den Paradiesgletscher, waaruit de Rijn te voorschijn komt.
Twee dagen na onze eerste po
ging gorden mijn vrouw en ik ons
weer tot den strijd om de bron. Wij
waren van dien eersten tocht zóó uit
't platteland vandaan doodmoe dhfuis
gekomen, vooral de kleintjes niettegenstaan
de hun echte bergschoenen en dito stokken.
De tweede dag in ons kamp bij de brug
was regenachtig en winderig verloopen,
thans zit er verbetering in de lucht, maar
wanneer wij na anderhalf uur het vlakke
Rijndal verlaten om de eerste moeilijke plek
te passeeren, is er geen plekje blauw meer
aan de lucht en zijn alle bergtoppen in wol
ken gehuld. Toch gaan wij voort rond te
groote puinkegels, over enkele sneeuwbrug-
getjes, waar lawinen nog steeds niet geheel
zijn weggesmolten en beginnen den zwaren
klim naar de Zapporthütte. Daar klinkt de
schelle kreet van de Alpenmarmot, precies
op dezelfde plaats als eergisteren. Wij zijn
tè twee en een half uur onderweg en nemen
ru-ri om dor. ouden baas goed te
- parmantig zit hij op de yunt van
Riai ït.tsbïch c-i kijkt in onze richting. Hij
&eétt zijn plicht vervuld en tijdig de om
wonende familieleden gewaarschuwd voor het
êreigend gevaar.
Denker bruin op kop en rug, wat
awrart bij de oogen met lichte wangen afge-
set; met grijsachtige keel en de parmantige
donkere pootjes stevig voor hem op de rots
geplant is het een mooi diertje. Even verder
zit nóg een typische Alpenbewoner, de Alpen-
kraai, pik zwart, met helder gel' en of knal -
rooden snavel en wat het allergekste is een
trillende fluitstem op de manier van een
lijster. In groote troepen cirkelen zijn kame
raden langs een stellen rotswand. Aardig
vroolijk goedje, heel anders dan onze kras
sende onheilvoorspellers.
Dat gaat het weer verder langs den rand
van den afgrond, nu eens stijgend, dan weer
scherp dalend om een al te gevaarlijke plaats
te vermijden. Diep beneden ons bruist de Rijn
de eene helling na de andere in koenen
sprong nemende. Van den overkant rugelt
het water der een-en-twintïg beken nog
steeds van de met wolken bedekte gletschers
omlaag. Precies vier uur na ons vertrek treden
wij de Zapporthütte van de Zwitsersche
Alpen vereeniging binnen, een keurig steenen
gebouwtje met tafels en stoelen, een flink
fornuis, boven een slaapzaal met Strohlager
en een flinken brandhoutvoorraad onder het
overhangende dak. Een paar uitgelezen ro
mans, een spel kaarten en wat keukengerei
vormen den heelen verderen inhoud. Proviand
is niet aanwezig, wat in de Oostenrijksche
hutten meestal wél het geval is, om bij
insneeuwen enz. te worden gebruikt, want wij
zijn hier op 2400 M. hoogte en daar kun je
met slecht weer slechts met levensgevaar
wegkomen. Wij zijn de vierde bezoekers van
dit jaar. De bronnen van den Rijn worden
weinig bezocht. Vandaar zeker dat niemand
er wat van weet te vertellen en toch is deze
althans bijzonder interessant. Wij toeven
even in de hut, beschutting zoekende voor den
vrij krachtigen, guren wind die weer is op
gestoken en als wij buiten komen is het
heele panorama als door een tooverslag ver
anderd. De Noordenwind is bezig den hemel
schoon te vegen, daar ligt weer de serie
der Zapport-gletschers in het wisselende spel
van donkere schaduw en glanzenden zonne
schijn. De Rheinquellhorn of Vogelberg zelve
is door zijn eigen hooge schouder aan ons
gezicht onttrokken, maar daar achter in het
Westen verheft zich thans een nog machtiger
bergreus, de Rheinwaldhorn met forsclien
driehoekigen rotstop, waarvan aan weerskan
ten groote gletschers afdalen, die vóór
den kolos zich vereenigen tot één geweldig
ijsveld, dat rechts plotseling afbreekt boven
een loodrechten wand en links in een reus-
achtigen ijsstroom omlaag vloeit dwars over
het dal heen, dat wij tot nu toe hadden ge
volgd. Dat is de Paradiesgletscher! Aan den
voet daarvan moet de bron van den Achterrijn
te vinden zijn.
Nog één bergcoulisse onttrekt het uiteinde
van den gletscher tong aan ons gezicht. Weer
is het klauteren en springen, steil dalen, soms
glijden langs sneeuwhellinkjes om over mo-
rainen en langs vroeger door den gletscher
platgeschuurde rotswonden dat laatste rug
getje te overschrijden. En dan staan wij
plotseling voor de plek, die ons al een dui
zendtal kilometers ver van huis heeft gelokt.
Vlak voor ons ligt de gletschertong, onder een
helling van een dertigtal graden eenlge hon
derden meters hoog oprijzend. Dat zal wel
ongeveer de dikte van den gletscher zijn.
Over het ijs stroomen overal door uitge
slepen gootjes kleine smeltwaterbeekjes af,
die aan het einde in watervalletjes omlaag
storten. Dat einde rust echter niet op den
dalbodem een donkere grot van een paar
meter hoog en een meter of zes breedte
gaapt daar. De zoldering bestaat uit bleek
groen doorschijnend ijs. Uit de duistere diepte
golft en bruist het water te voorschijn in
breeden diepen stroom, ten teeken, dat verder
op spleten en scheuren den gletscher in zijn
gansche dikte moeten doorklieven, waardoor
het smeltwater omlaag kon storten en over
de grondmoraine onder den gletscher kan
afvloeien. Dat de Rhöne bij Gletsch uit een
dergelijke gletscherpoort te voorschijn komt,
weet iedereen, omdat Grlmsel en Furka el
kaar daar ontmoeten. Dat de Achterrijn een
minstens even mooi brongebied heeft heb
ik in geen enkel werk kunnen vinden.
De zon komt volop door. Wij klauteren om
hoog langs morainen en rotswand tot het
breede uiteinde van den gletscher vrijwel
horizontaal voor ons ligt. Hier worden de
ijsmassa's door druk van bovenaf tegen den
dalwand geperst. Hier is geen randkluft. Wij
stappen van den rotswand zóó op het ijs.
Overal stroomt het water door geultjes en
gootjes omlaag. Kleine spleten van een meter
diep zijn met kristalhelder blauw water ge
vuld. Een kwartier verder gaapt een breedere
spleet, waarin het water met helder klate
rend geluid omlaag stort, maar uit de diepte
komt nog een ander geluid naar boven,
het donderend bruisen van een gToote
stroom. Weer een eind verder ligt een mid-
den-moraine op den gletscher. puin, dat is
mede gesleurd van gindschen rotswand, waar
twee gletschertongen elkaar ontmoeten. Met
het puin is ook wat aarde omlaag gestort
en daar bloeien nu Primula's en nagel kruid
midden op den gletscher. Een reuzenblok ligt
opzij van de moraine; rondom is de gletscher
door de zonnewarmte weggedooid. maar onder
den kei is een zuil van ijs blijven staan. Op
deze gletschertafel meren wij onze boter
hammetjes en wisselen filmpacks. (Ge weet
toch dat Agfa filmpacks zelfs op den gletscher
zonder geelfilter nog prachtige resultaten
geven?)
Wij moeten terug; een bestijging van den
top zou nog een uur of vijf kosten en er
is nog meer te zien. Op den heenweg zijn
wij al dat moois voorbij gewandeld, maar nu
willen wij nog even genieten van die prach
tige rose silene, waarvan de bloemsterretjes als
uit een moskussen te voorschijn schijnen to
komen. Van de nagelkruiden, van de hel
blauwe en de donkerpaarse klokjes, van
steenbreek en sedumsoorten, die liefst schij
nen te groeien op moraine en puïnhelling,
vlak naast den gletscher. Even verder de
Alpenrozen, de Turksche lelie, het pamas-
kruid, die oude bekende uit onze duinpanne
tjes en zooveel andere planten meer. die men
in hoofdzaak ver boven de boomgrens aan
den rand der eeuwige sneeuw aantreft. Daar
staan ook kartelbladsoorten en Gentianen en
spierwitte boterbloemen. Voeg daarbij nog
een groote verscheidenheid van steensoorten,
al zijn het bijna uitsluitend graniet en
r
kv» -
v
Gezicht in het Rijndal van den Paradiesgletscher.
gneissachtige gesteenten met enkele kristal-
lijne leien er tusschen. Augengneiss met groo
te witte veldspaatoogen in het grijze ge
steente en granaatlei, wier donkerroode
flonkerende kristallen aan grootmoeders hals
ketting doen denken. Uren genieten wij
daar van al wat de natuur bieden kan. telkens
weer geboeid door .het prachtige panorama
van den Rheinwaldgletscher. Tot nieuwe wol
ken zich om de toppen gaan leggen en wij
met schrik zien dat de zon al flink begint
te dalen. En onze afdaling kan niet snel
gaan, niet omdat akelei en havikskruid. mar
mot en tapuit nog weer onze aandacht vra
gen. maar omdat de weg bijna overal te
steil is om in een sukkeldrafje af te hollen,
totdat wij weer in het vlakke Rijndal arri-
veeren en daar anderhalf uur lang onze
beenen in langen hollandschen pas kunnen
zwaaien. Onderweg pikken wij de kinderen
op met twee groote pannen boschbessen,
vier builen en acht schrammen en houden
zegevierende intocht in ons kamp over den
nieuwen Rijnbrug, die de kinderen, (over een
zijtak, hoor) in den morgen hebben ge
maakt. Onze thee staat warm klaar, de soep
is gauw gekookt en ondertusschen worden al
nieuwe plannen gemaakt. Bernhardino en
Splügen, Suretta en Avers, alle- toegangen
tot belangrijke passen, maar tevens groote
zijrivieren, die belangrijke waterhoeveelheden
aan den jongen Rijn toevoegen. Nog werk ge
noeg dus en interessant werk ook, want de
beide genoemde Alpenpassen behooren tot de
oudste en dus tot de moeilijkste, die per
auto kunnen worden gereden. Maar eerst
slapen en lang ook. Goeden nacht!.
VAN DER SLEEN.
ff
et is geen prettige taak om over
,De Zaak Dreyfus" te moeten schrij
ven. Hoeveel eerbied men ook dient
te hebben voor het waarlijk uiterst
belangwekkende spel van Fritz
Kortner, Heinrich George, Albert Basser-
mann, om slechts de belangrijkste medewer
kenden te noemen, men moet onvoorwaar
delijk tot de slotsom komen, dat dit niet
een film is, in de beteekenis van het woord,
die door de jongste prestaties van de Duit-
sche Industrie aan de wereld werd geopen
baard. „De zaak Dreyfus" is een merkwaardig
staal van een werkwijze die fout is.
De moderne filmkunst heeft ons geleerd,
dat de toepassing van net geluid zeer zeker
geen verarming behoeft te zijn, zooals de
aanhangers van de stomme film beweren. Het
geluid mag echter niet een plaatsvervanger
worden van wat vroeger begeleidende tekst
was. Feitelijk is elke dialoog in een film uit
den booze.
De film begeeft zich daarmede naar het
gebied van de tooneelisten! En dat is inder
daad verarming. „De zaak Dreyfus" is dus een
wapen in de handen van diegenen, die zich
tegenstanders van de geluidsfilm noemen.
Ter geruststelling van de adepten van de ge
luidsfilm zij hier echter aan toegevoegd, dat
reeds lang bewezen is, dat het geluid, geleid
ff
door den regisseur-kunstenaar, een enorme
verrijking van het zwijgende tafereel kan
zijn. Men aenke maar eens aan de korte
filmpjes van Walter Rutmann.
Het was trouwens niet wel mogelijk om
van het ingewikkelde geval Dreyfus een
kunstwerk te maken. Dit had wel gekund
wanneer men de film zwijgend had gehouden.
Nu heeft men zich bij het gebruik van het
geluid te veel moeten houden aan den
letterlijken inhoud van de geschiedenis, en de
woordelijke weergeving daarvan.
Men dient „De zaak Dreyfus" dus te be
schouwen, als een document, als een levend
document, dat machtig interessant is welis
waar, maar dat met film-kunst niets te maken
heeft.
Wanneer men dit voor zich zelf heeft- uit
gemaakt, kan men zich geheel overgeven
aan het genot, dat het meesterlijke spel van
Kortner en van Bassermann vooral, van
Heinrich George (Zola) verschaft.
De heer J. B. Schuil zal binnenkort een
vergelijkend artikel schrijven, over „De Zaak
Dreyfus" op het tooneel en .De Zaak Dreyfus"
op het doek. Het is trouwens typeerend voor
de geaardheid van de film, dat zij den
tooneelreoensent noopt de pen op te nemen,
geheel afgezien van het feit, dat er thans
aanleiding bestaat, door de vertooning van
het Gezelschap Verkade in Amsterdam, om
een vergelijking te maken.
Wij zouden het Jammer vinden, wanneer
gtcquart Batserman«t met de lorgnet prerfut Igpfrert, 4 TV
één onzer lezers uit deze bespreking de ge
volgtrekking zou maken, dat hij beter doet
Richard Oswald's film niet te gaan zien. Jam
mer vooral voor hen, die den geweldigen storm
die het geval Dreyfus heeft veroorzaakt-, zelf
hebben bijgewoond. Men krijkt imimers een
aangrijpende reprise te zien en te hooren,
van het zeer dramatische conflict, dat geheel
Europa op stelten zette.
En al klinkt het erg mal Zoia te hooren
zeggen: „Ich klage an...., in plaats van
„J'Accuse.Heinrich George heeft toch
,wel een zoo hartstochtelijken en zoo impulsief
nerveuzen Zola gecreëerd, dat men af en toe
met stekkende adem luistert, ziet, en met
groote verwondering zich zelf er op betrapt,
dat men er heelemaal in is gevlogen en men
zich een toeschouwer uit die dagen waant,
een tijdgenoot van den hartstochtelijken Zola,
van den passief-schuchteren martelaar Drey
fus, van den nobelen en werkelijk
heroïschen generaal Picquart, waarvan Bas
sermann een door-en-dcor aristocratischen
geest maakte.
En voor hen. die de emotie van „De Zaak
Dreyfus" niet hebben ondervonden, is dit een
prachtige gelegenheid om hun historische
kennis te vermeerderen en te genieten van
echt-Duitsch- en dus prachtig tooneeispel.
L. A.
DE „VADER" VAN DE FILM.
Niemand weet met zekerheid, wie eigen
lijk de „vader" van de bioscoop is. Ofschoon
de Amerikanen beweren dat Edison de eerste
„filmer" was. zijn er ook aanwijzingen dat
een Franschman, Louis Almé Augustin Le
Prince al films heeft vervaardigd eenige jaren
vóór dat Edison het deed.
Le Prince was een geweldig groote man. Hij
was ruim zes voet lang en breed naar even
redigheid. ALs jonge man kwam hij naar
Engeland en te Leeds fotografeerde hij tafe-
reeien met een camera met één lens en
hij projecteerde die ook op een scherm. Zijn
uitvinding trok de aandacht maar hij heeft
haar nooit kunnen exploiteeren want hij stierf
vroeg en op een zeer geheimzinnige wijze.
Op den 16en September 1890 stapte hij te
Dfjon In den trein naar Parijs en niemand
heeft hem ooit weergezien. Zijn weduwe heeft
altijd geloofd dat hij het slachtoffer is ge
weest van een aanslag gepleegd door ge-
wetenlooze schurken, die zich in het beait wil
den stellen van het geheim van zijn uitvin
ding.
Leeds maakt voor Le Prince aanspraak op
de eer, de uitvinder van de bioscoop te zijn
en dit jaar zal in die stad van Yorkshire
de nagedachtenis van Le Prince worden ge
huldigd door de oprichting van een. Qode^C 'S>
teeken.
DE VERZEKERING DES
CUNARD-SCHEPEM*
(Van onzen Londenschen correspondent*
De regeering heeft nu de verwachte over
eenkomst- aangegaan met de directie van de
Cunard-Üjn voor de verzekering van een. en
misschien twee der groote passagiersstoom
schepen, die de maatschappij laat bouwen
om mèt succes te kunnen wedijveren met- de
schepen Bremen en Europa van de Nord-
deutsche Lloyd. Hoéwei nimmer met zooveel
woorden is gezegd dat- de nieuwe schepen, of
het eerste nieuwe schip, bestemd zijn of is
om „the blue riband" van de zee voor Enge
land terug te winnen, wordt toch algemeen
verklaard dat dit het doel is.
De waarde der voorgestelde schepen gaat
ver boven de normen uit. Men verwacht dat
zij elk 4.50O.000 pond sterling zullen kosten,
dat is indien wij het ons wol herinneren
zoowat 2.000.000 pond sterling meer dan
de Europa heeft gekast. Van den beginne af
heeft twijfel bestaan of het groote bedrag
van de risico op de bestaande verzekerlngs-
markt kon worden geplaatst. Onlangs heeft
men gehoord dat die markt er tegen opge
wassen zal blijken. Maar zekerheid daarom
trent is niet te krijgen. Daarom kwam de re
geering te hulp door te verklaren dat zij
een deel van de risico zou overnemen. De
titans bekend gemaakte overeenkomst tus
schen de Board of Trade en de maatschap
pij bepaalt dat van regoerlngszij de het risi
co bij den bouw en voor de vaart van het
eerste schip zal worden gedekt, voor zoo ver
de open markt niet toereikend zou zijn.
Speciaal wordt bepaald dat de particuliere
markt eerst geheel moeten worden uitgeput
voordat de regeering bij zal springen. De re
geering zal verzekeren overeenkomstig de
normale premieschaal plus 2y2 pCt. er van.
Het contract geldt ook voor het tweede
schip mits de kiel zal worden gelegd binnen
zes jaar na het sluiten der overeenkomst.
Qeorge pi* Zofe,
Qreyjus Kortnerl op Duivelseiland,