DE VERBINDING AMSTERDAM-HAARLEM
IN VROEGER JAREN.
3R
H.D. VERTELLING
De hooge dijk vóór 1632 de eenige verbinding
tusschen Amsterdam en Haarlem. Herin
nering aan de trekschuit. De grafelijke
tollen. Jacht „met volk en geweren" on
de schippers. Dordrecht en Gouda in strijd
met Delft. Voetgangers door een „galderie"
beschermd. De frisschc dronk te Halfweg.
Het roefje voor „fatsoenlijke lieden".
Een kussen voor de burgemeesters. Halfweg
een brandpunt van drukte en beweging.
Een afbeelding van de trekschuit zooals die vroeger gebruikt werd.
Driehonderd Jaar geleden liep de weg
tusschen bovengenoemde stedetn
niet zooals thans beginnende bij
de Haarlemmerpoort te Amsterdam
en eindigend bij de Amsterdamsche
poort te Haarlem, parallel met de Haarlem
mer trekvaart, maar het was de hooge dijk
dien men thans nog, wanneer men van Am
sterdam komt. aan den rechterkant ziet, nu
eens dichtbij, dan weer ver af, tot bij Half
weg.
In de richting Spaarnwoude verdwijnt die
dijk uit het gezicht om vervolgens door het
lage land bij de Spaarnwouder- of Amster
damsche Poort te Haarlem weer te voorschijn
te komen.
Als communicatie-weg tusschen de beide
steden is de dijk sinds lang niet meer in ge
bruik. Vóór 1632 was het d e verbinding en
nog altijd heet het stuk bij Haarlem Oude
Weg.
Historisch heeft die dijk ook veel te be-
teekenen gehad. Gysbreght van Aemstel, door
zijn broer Arent achtervolgd, vluchtte erover
raar Spaarnwoude en in 1573 hakte 't Hoen
er met achttien man een bende Soaansche
ruiters neer, die naar Haarlem gezonden
waren tot versterking van het leger van
Dqn Frederik.
Het was een modderweg of liever een mod
der dijk, die in den winter vier uren vergde
©m van Amsterdam naar Haarlem te komen.
Reeds lang had men plannen om in dezen,
©ok in dien tijd onhoudbaren toestand, ver
betering te brengen, want al was men in
het omzicht van wegen niet bepaald verwend,
de SPangen van de beide steden vereischten
hoog noodig een betere verbinding, en in
1631 werd dan ook door de Staten van Hol
land en West-Friesland octrooi verleend tot
het maken van een „trekvaart, padt en Wa
genweg" tusschen Amsterdam en Haarlem,
tot meerdere commodlteit van den reysen-
den man".
In de eerste plaats werd de verbinding
korter, de gronden werden getaxeerd en de
eigenaar moest genoegen nemen met wat hem
werd toegedacht.
Het resultaat was. dat beide steden f 30 000
hadden te betalen voor de gronden, die ont
eigend waren en die hier tegenover het uit
sluitend recht kregen om passagiers te ver
voeren langs de trekvaart en tol te heffen
voor de vaart, zoowel als voor den weg;
beide steden mochten binnen het onteigende
gebied het vischrecht verpachten en het gras
land verhuren.
Een van de moeilijkheden van het werk
leverde het punt op. waar het Haarlemmer
meer bij Halfweg in het IJ uitliep. Voor voet
gangers. paarden en wagens zou men des
noods een brug kunnen slaan. Met de vaart
stond men er echter eenigszins anders voor.
Vooral bij Zuidenwind kon het hier hevig
spoken en het zou dus onverantwoordelijk
zijn om de betrekkelijk zwakke trekschuit
hier aan de elementen te gaan pnjjs geven
en hi'het ergste geval de kans te loopen dat
ze afdreef in het meer en dan onherroepe
lijk haar einde tegemoet ging.
Er zat dus niets anders op dan den vaar
tocht bij Halfweg tijdelijk te onderbreken en
een eind verder te hervatten, waarbij het dus
noodig was in een andere schuit over te
stappen. Eerst ongeveer honderd jaar la'er.
toen het verkeer tusschen de beide steden
steeds intenser werd, ging men zoeken naar
middelen om dit bezwaar te ondervangen.
Rapporten en voorstellen werden ineediend
maar tot uitvoering is het nooit gekomen;
zoo lang dan ook de trekschuit tusschen
Haarlem en Amsterdam heeft gevaren, moest
men te Halfweg overstappen. Op oude pren
ten kunnen wij dan ook de Haarlemmer schuit
bij Halfweg in een soort haventja aan den
wal zien liggen op het punt, waar de vaart
eindigt.
Die eigenaardige splitsing in tweeën was
eveneens een gevolg van den eeuwigen strijd
en naijver tusschen de verschillende steden.
Voordat de trekvaart gegraven werd. was de
ee.nige verbinding te water van het Zuiden
naar het Noorden, tusschen Dordrecht en
Rotterdam met Amsterdam door LJsel, Gouwe.
Oude Rijn, Wetering, het Haarlemmermeer,
Spaarne of Liede en het IJ.
Te Gouda en te Haarlem waren de grafe
lijke tollen en wat de steden zelf betreft,
hoe meer schepen er voorbij voeren, hoe meer
levendigheid en hoe meer voordeel voor de
neringdoenden binnen de muren. Bovendien
zorgde men wel, dat het oponthoud niet te
kort duurde. De haven van Gouda was in
de 15de eeuw%zeer nauw, zoodat er dikwijls
een opstopping van schepen ontstond, die
twee of drie getijen in Gouda moesten blij
ven, omdat ze wegens vloed niet door de
sluizen geschut konden worden.
Ook Dordrecht had belang bij dezen water
weg, want volgens het hatelijke stapelrecht
moesten alle schepen, die voorbijvoeren, eerst
hun waren in Dordrecht te koop aanbieden;
dus ook deze plaats had belang om de oude
verbinding tusschen Noord en Zuid te hand
haven. Er waren nog wel andere verbindin
gen te water, maar deze waren geen van alle
doorloopend en alleen voor kleine vaartuigen
geschikt.
Delft b.v. was door den Vliet met den Ouden
Rijn verbonden, maar op de grens van Delf
land en Rijnland lag vóór 1648 de Leidsche
Dam, De grootere vaartuigen moesten over
laden en de kleinere werden over den dam
gehaald door een z.g. overtoom.
Met alle ten dienste staande middelen,
Het Huis „Swanenburch" te Halfweg
(J. Matijs).
handhaafden Haarlem en Gouda dan ook den
ouden verbindingswegzelfs vaardigde Karei
V in 1533 nog een plakkaat uit tegen het ge
bruik van „ongeoorloofde en ongecostumeerde
vaarten".
Haarlem maakte zelfs Jacht met volk en
geweren op de schuiten en schippers, die
langs de buitenwegen hun doel trachtten te
bereiken.
Elke poging tot verbetering van vaarten
had dan ook van de zijde der steden een
hevig verzet tengevolge. Hei eene proces
volgde op het andere, maar in den rege.'
kregen de steden gelijk.
In de dagen der Republiek echter kon de
eene stad de andert de. wet niet stellen,
want elke stad had haar stem in den staat,
als deel van de souvereiniteit, maar toch
trachtten de steden zich met hand en tand
te verzetten.
Toen b.v. de Leidsche dam bij de belegging
van Leiden was vernield en Delft hiervan wilde
profileeren om een sluis te maken moestefc
er militairen gelegerd worden omdat Dor
drecht, en Gouda vereenigd. aan de Delfe-
naars wilden beletten, dit werk uit te voe
ren.
De drie genoemde steden Dordrecht. Gouda
en Haarlem konden maar niet begrijpen, dat
er op het punt van verbindingswegen ook nog
andere steden waren, die hun wenschen er.
rechten konden doen gelden en ze gingen
zóó ver. aan andere steden van Hollan* bij
het passeeren van Gouda en Haarlem tal van
voorrechten te willen verleenen, wanneer ze
-
4
ms&bn- A
pe Amsterdamsche Vaart buiten Haarlem in 1763.
Hf aar Swertner
haar wilden helpen in het betwisten van
andere vaarten.
Deze kleine uitwijding over den toestand
vóórdat de Haarlemmer trekvaart werd ge
graven, achtten wij»' noodig om het eigen
aardige graven ln twee gedeelten nader te
verklaren. In het accoord tusschen Amster
dam en Haarlem was dan ook uitdrukkelijk
bepaald, dat de vaart enkel en alleen was ge
maakt voor den reizenden man ponder d'selve
vaert ende treckpadt immermeer direcielijck
noch indirectelljck, in eenlger manleren te
moogen maecken noch laeten gebruijeken to;
een binnenvaert voor coopmanschap, packen.
sacken ofte dlergelijcke, twelck d'voorgeschre-
ve gedeputeerden ter wedexsijden sinceer-
lijcken ende oprechtelijcken verclaerden
heure Intentie, mecninge ende last van heure
heeren principalen te wesen".
Daarom had men te zorgen, dat de nieuwe
vaart niet in verbinding kwam met het
Haarlemmermeer, tenminste niet aan den
Amsterdamschen kant, want dan zouden de
schepen, die van Leiden of Gouda op het
Haarlemmermeer kwamen, Haarlem met zijn
tollen kunnen mijden en door de nieuwe
vaart Amsterdam bereiken.
Daarom zou de trekvaart bij het Huls ter
Hart te Halfweg ophouden en tusschen de
belde deelen zou een lengte blijven „omtrent
tseventich roeden" (ongeveer 260 meter).
Met het gemak van de reizigers werd ln
dien tijd niet veel rekening gehouden. Die
liet men in weer en wind 260 meter loopen
om van de eene schuit ln de andere te ko
men. Toch werd er nog wel wat voor hen ge
zorgd, want vooreerst werd het stuk van 250
meter „tot commodlteijt van die te schuljth
vaeren" bestraat met harde steen, terwijl de
voetgangers tegen regen en het meerwater
beschermd worden door een „galderie" of wel
een houten schutting.
Tusschen Haarlem en Halfweg liepen weg
en vaart bijna recht. Aanvankelijk waren
beide niet meer dan een prozaïsch landwegje
en een vrij breede sloot, dich geleidelijk be
gon men beide te verbeteren. Langs het water
werd een hard pad aangelegd voor het Ja
gertje, vervolgens werden langs den weg aan
den eenen kant boomen geplant en in 1760
ging men proeven nemen met bestraten en
spoedig daarna kon men dan ook over de ver
binding tusschen Haarlem en Amsterdam
spreken als over „den steenen weg".
Langzamerhand ontstond bij de gegoede
Amsterdammers de mode om hier buitenver
blijven te gaan optrekken, wel niet zoo
grootsch en fraai als ze stonden langs de
Vecht, maar ze mochten toch gezien worden
en ook de verschillende hofsteden deden het
eenzame langzamerhand verdwijnen.
Bij Halfweg was de gewone aanlegplaats
voor de reizigers. Daar moest natuurlijk een
frissche dronk genoten worden en de dichter
G. Tyssen zegt hier;
„Ik boor de holle Meer als brulssend
herwaarts stroomen,
Hèt Y schijnt tegen haar verbolgen
op te komen
Zij slaan den hechten sluis ter weerzijds
met den vloed.'
Daar stond ook op een landtong tusschen
het IJ en het Meer het Huls Zwanenburg
waar in de 18e eeuw de vergaderingen wer
den gehouden, van Rijnland en waar de ge
committeerden van de trekvaart bijeenkwa
men om te beslissen over tollen en visscherij
over schuiten en landverhuring.
Tusschen Halfweg en Haarlem lagen geen
buitenverblijven, maar bij Haarlem kreeg
men weer de koepels en theetuinen, waar
mede de Haarlemmers uiting gaven aan hun
behoefte naar het buitenleven.
De roem en de glorie van de trekvaart tus
schen Haarlem en Amsterdam was echter
lange jaren de trekschuit, want voor de
trekschuit was de vaart gegraven:
O. Trekschuit, aan de lijn der saaije
eentoonigheid.
Getrokken door een knol, die schier op
sterven leit!
De trekschuit was alles in Holland. Men
maakte er plelzierreisjes mee en het was in
den werkelijken zin ook het huwelijksbootje,
waarmede bruid en bruigom ter kerke gingen.
Samuel Ireland maakte Ir» 1789 een reis
door deze streken en was ten hoogste inge
nomen met het vervoermiddel. Telkens treft
men in zijn brieven aan: „We gaan maar
weer met de trekschuit 1"
Drie eeuwen lang heeft de trekschuit in
ons land dienst gedaan en toen de eerste
spoortrein van Haarlem naar Amsterdam al
reed, gingen conservatieve menschen toch
nog met de trekschuit.
Aanvankelijk waren de schuiten betrekke
lijk klein en geheel ingericht op snelvaren,
van voren slank met een vooruitstekende
plecht. Vermoedelijk werden ze in het begin
ook door menschenkracht voortbewogen,
want in de rekeningen van de trekvaart kan
men ln 1632 de aanleekening vinden, dat voor
het eerst met een paard getrokken wordt.
Deze schuiten waren grooter en ingericht
voor 30 a 40 passagiers. Het roefje Is eerst
van later tijd want aanvankelijk zaten alle
standen broederlijk bijeen en de roefjes ont
stonden eerst in 1748 „ten gerief en gemak
van fatsoenlijke lieden", die daar konden
zitten met een smalle tafel ln het midden
Oorspronkelijk waren ze bestemd voor zes
personen, maar naarmate het aantal ..fat
soenlijke lieden" toenam, werd het roefje
ruimer gebouwd, terwijl voor de commissie
van de trekvaart en voor de burgemeesters
er kussens op de banken werden gelegd- Meer
en meer hreidde de weelde zich uit. zoodat
later ook de gewone reizigers kussens kre
gen en een dominospel tot hun beschikking
vonden.
Op drukke dagen of wanneer het aantal
passagiers grooter was, dan de schuit kon
bevatten, moesten extra schuiten ln de vaart
worden gebracht en ook kon men een ge-
heele schuit afhuren, zooals thans een wagon
of autobus.
Evenals de spoor hadden ook de trekschui
ten zomer- en winterdienst, maar in elk
jaargetijde ging toch ieder uur een schuit,
alleen begon men 's 2omers vroeger dan
s winters.
De tocht van Haarlem naar Amsterdam
duurde meestal twee-en-een-half uur. maar
zooals we in het begin zeiden, bij Halfweg
moest worden overgestapt en nu en dan ge
beurde het. dat de reizigers zichzelf en ook
den schipper trakteerden. Dit was echter
verboden evenals het geven van fooien en als
de klachten over het lange oponthoud ln
Halfweg wat al te erg werden, maakte de
commissie er een eind aan; de schipper kreeg
een reprimade of werd ontslagen.
Halfweg was over dit overstappen en over
laden een brandpunt van drukte en bewe
ging, waar schippers en schippersknechts
van de eene schuit naar dc andere gingen,
met de bagage op kruiwagens en handkar-
jen, en waar ook sommigen „ccn rchuit over
bleven" en een uurtje genoegelijk in de her
berg doorbrachten.
Ja, de trekschuit was tenslotte wel een
kalm en ongevaarlijk vervoermiddel, waarin:
Elk kan gemakiyk neergezeten
(Waarop met recht gansch Neerlant
roemt)
Zijn reis vervordren, 't uur zelf weten,
Zo van aankomst als vertrek,
En maken dus een vast bestek.
De Haarlemmer trekvaart ligt thans bijna
eenzaam en verlaten tusschen twee druk
begane wegen: aan den eenen kant suist de
trein met 90 K.M. snelheid ons voorbij en
aan den anderen kant doet de auto hetzelfde
of nog vlugger.
w. s.
LANGS DE STRAAT.
Gerechtigheid.
Op het Klein Heiligland of daaromtrent
stond de jonge man in z'n hemdsmouwen
voor de woning, waartegen een rijwiel leun
de: ln de open deur stond een Jonge vrouw
De man had een emmer in de handan, waar
uit hij ln breede golf water deed neerpion -
sen op het rijwiel, wat de vrouw ach'erui'
deed springen onder den uitroep: ..als je me
nou!", als ware zij ten hoogste verbaasd, dat
water, met kracht en in overvloed uitge
stort, haar kon bespatten. „Was dan opzij
gegaan", zei de man. maar die logica trof
geen doel, en de repliek was dan ook weinig
vleiend voor den man zoowel als voor d.
fiets. Aangezien ik uit die korte gedachten-
wisseling opmaakte, dat de buitensporige
reiniging werd verricht met het oog op een
verkoop, beschouwde ik het vehikel met meer
aandacht.
Ik betwijfel of het ooit goeie dagen had
gekend, saraengeprutst als het was uit on-
derdeelen van onbekenden oorsprong door
een of anderen elgen-werkmaker, maar nu
maakte hU bij een behoorlijke fiets een ver
tooning als een schurftige straathond op
een honden'entoonstelling. Dit rijwiel dus
beziende werd ik met bezorgdheid vervuld
omtrent den uitslag van eventueelc onder
handelingen.
Ik zag hoe de man een tweeden emmer
water over het scharminkel uitstortte, air-
hoopte hij daardoor nieuw leven te wek
ken. Terwijl het water zich in slingerbeek
jes een weg zocht naar de goot. ving d
man aan buizen en potten en trappe-s
naarstig met borstel en doek te bewerken,
waardoor hier en daar zelfs sporen van Lak
en nikkel zichtbaar werden. Toen wreef hij
met schuurpapier, waar de roest al te bru
taal naar voren drong en dit gedaan zijnde
nam hij een cacaobusje met lak en een
kwastje uit het portaal en ving aan. het
voertuig een glanzend zwart aanzien te ge
ven. Terwijl hij even ophield ln be^chou
wing van zijn werk en in dubio of hij stuur
en bel en alles wat vernikkeld behoorde te
zijn, met den zwarten mantel der liefde zou
bedekken, zei de vrouw, die dit alles mot
belangstelling had gadegeslagen: „Nou zeg.
hij is best waard, dat we der wat aan wa
gen". wat. zooals ieder begrijpt, beduidde dat
zij een aas wild de werpen ln den vijver van
op rijwiel beluste krantenlezers. Uit hun be
spiegelingen leerde ik voorts, dat de fiets,
naast de goede eigenschap, dat hU nog be
rijdbaar was. de minder goede kenmerken
had van afgesleten buitenbanden en binnen
banden, die door een veelvuldig gclap aan
heel oude. opgestopte kousen deden denken
Voorts was de rem verroest, wat niet erg
was, want de remblokjes waren toch versle
ten, en was de bei geluidloos, wat evenmin
gewicht ln de schaal legde, want de flets
zelf maakte zooveel leven, dat een extra
waarschuwing overbodig geacht mocht wor
den.
..Wat zoucn we ervoor vragen?" lnfor
meerde de vrouw, reeds besloten de op
brengst aan te wenden voor aanvulling van
haar garderobe, en in dien gedach'engang
alle mogelijkheden aannemende, zei ze:
„vijf en twintig?" De man. minder met fan
tasie bedeeld, antwoordde hatelijk: „zeg lie
ver honderd!" Zij snapte hem natuurlijk
maar teemde toch nos even over de vijf cn
twintig door, gelet op het uiterlijk van de
kar, waaraan de man echter een einde
maakte door te zeggen, j.Zie je ze ooit voor
25? 't Is allemaal een guldentje of 12, 13:
wees blij als Je er dat voor krijgt". Ze wis',
echter toch gedaan te krijgen, dat een gul
den boven dit maximum gevraagd zou wor
den. waarna de flets voorzichtig, als ware
't een gelijmde vaas. in huls werd gezet.
't Toeval leidde me twee dagen later door
dezelfde straat, toen ik daar man. vrouw en
fiets in onderhandeling zag met een Jongen
van een jaar of negentien, zoo een. dien men
kan aanduiden met den twljfelachtlgen
eeretltel van plelntjesgast; van wiens bc-
taalvermogen Ik deswegen geen hoogen dunk
had. 't Verbaasde nie dus lichtelijk, dat dc
Jongen op den prijs geen bemerking maakte
en evenzeer scheen hij al de loftuitingen
over het rijwiel voor zoete koek te slbcken.
Niettemin wilde hij zonder meer den koop
niet sluiten en bedong, dat hij zich door
gebruik van de deugdelijkheid zou mogen
overtuigep, wat een bezorgden trek op de
gezichten der verkoopers teweeg b-acht, be
kend als zij waren met de reeds vermeld:
hoedanigheden. Ze antwoordden dus niet di
rect, waarop de «ongen zei: „Als 'k he:n ni:i
kan probeeren. neem ik 'm niet; fietsen ge
noeg!" Daar dit laatste niet te weerspreken
was en de elsch van den jongeling alleszins
redelijk genoemd kon worden, draaide de
verkoopc-r schielijk bij en antwoordde; ..na
tuurlijk!" op een toon, of de voorwaarde niet.
door den Jongen maar door hem zelf was
gesteld.
De jongen beklom het voertuig en mat dc
hoogte: daarop gleed hij een paar meters
voort met den man naast zich. om plots te
stoppen met de opmerking, dat het zadel
piepte. Nu was dit zacht uitgedrukt; het
zadel toch piepte niet slechts, het kreet en
Jammerde, zoodat het verzoek om het wa.
vast te schroeven billijk scheen. Nu wist de
man wel. dat alle Engelsche sleutels bij el
kaar niet bij machte zouden zijn om de
verloopen moer aan te zetten, maar hij koer
de naar huis terug om zoo'n werktuig te
halen. Hierop had de Jongen gewacht, want
terstond zette hij vaart en weldra was he-
kermende zadel om den hoek verdwenen, eer
nog de verbaasde Juffrouw iets had kunnen
zeggen of doen.
Maar Gerechtigheid waakt, want zoo min
als je een oud mljnpaard voor een ploeg
kunt spannen, zoo min kan je van een af
geleefde fiets verlangen, dat hU aan eer
wedren kan deelnemen. De voorvork be
zweek weldra en de onrechtmatige bezitter
kon op de puinhoopen nadenken over h-1-
weinig hoopvolle van zijn toekomst. Hij
vond beter dit niet te doen. want. nadn:
hij bevonden had. dat z'n ledematen nog
gaaf waren en hem in staat zouden stellen
ook zonder de fiets den afstand turschen
hem en de nu gillende Juffrouw te vergroo-
tcn, verdween hij.
Alzoo vond de juffrouw even later haar
toekomstige japon in rafels tusschen de
overblijfselen van de fiets, waarvan de bui
zen glansden in zwarte glimming.
CNadruk verboden, auteursrecht voorbe
houden).
Schrü vers-misère.
door BEP OTTEN
Eddy's romans hadden succes gehad. Een
vriendelijk, tijdelijk succes. HIJ had er wat
geld aan verdiend. Hij verdiende ook geld
met het schrijven van dagbladartikelen. Zijn
vrienden vonden Eddv geweldig. Een schrij
verEddy vond die bewondering niet on
aardig. maar het kost ie hem groote moeite
zijn reputatie te handhaven, van zijn pon te
blijven leven. Eigenlijk had hij niet zooveel
te vei lellen, en hy was zich pijnlijk bewust
van zijn toenemende onbenulligheid.
Tijd om op inspiratie te wachten had Eddy
niet; hij moest, schrijven om te kunnen
leven. Kwam de inspiratie eens om een
hoekje kijken, dan had hij geen tijd om op
te zien; hij moest net een verhaaltje op be
stelling leveren.
Dat ging zoo Jaren en Jaren. Eddy schreef
zich suf. Eddy had ex al lang genoeg van.
Maar hij was nu eenmaal schrijver, hij had
een goeden stijl en zijn verhalen bleven lees
baar, waren ook wel gewild, omdat hij lang
zamerhand bekend was geworden.
Nu was zijn laatste roman weer uit don
tijd geraakt. Hij moest gauw een nieuwe ver
zinnen. En dan nog twee verhalen voor ma-
gazlns. En dan nogHet duizelde Eldy.
Het eene was nog niet geschreven, of het
andere moest al weer bedacht. HU moest le
ven. Zou hil niet iets anders kunnen doen?
Maar wat? Hij had geen diploma's. Dus maar
weer de vulpen opgenomen.
Maar nu deed zich iets vreemds, iets on
gekends voor. HU had geen onderwerp. Het
kwam hem voor, dat hij nu werkelijk over
alles geschreven had. Denken hielp njet.
Niets hielp. Geen grappige of tragische 31-
uatie doemde voor hem op. ZUn eigen
ideeen. zijn eigen ervaringen, hU had ze
honderdmaal opgeschreven.
„Het is uit", dacht Eddy met een diepe
zucht van verlichting. „Ik zal nooit meer
schrijven, ik ben finaal uitgepraat". Zijn
vulpen gooide hij ln een hoek.
Een heelen middag lag hij te droomen op
den divan. HU moest er toch iets op vinden,
hij moest zien op een andere manier geld
te verdienen. Werken. Op een kantoor van
negen tot zes. HIJ rekte zich nog wat bo-
hagelUkrr op den divan. HU had er erg wei
nig zin ln. Bovendien, wat verdiende iemand
zonder diploma's en zonder routine op kan
toor? Nee. HU kon reiziger worden. Maar
welbespraakt was hU ook niet. Eigenlijk, ala
je helder nadacht, was er niets
Dus zou hU van weldadigheid moeten le
ven. Nooit. Dan: verhongeren. Maarkon
hij er dan niet beter meteen een eind aan
maken, nu dadeiyk, of vanavond? Er waren
grachten genoeg.
Eddy was niet bang voor den dood. HU had
zoo'n idee dat hU ergens zou komen, waar
het net zoo rustig was als op den divan En
dan blijvend rustig. HU voelde zich ook niet
bit er gestemd tegen het leven. hU had er
alleen mee afged HU was moe en het
'.eek hem volkomen natuurlijk, dat hU nu
ging sterven.
Alleenhy moest aldoor aan Wicsje
denken.
Wieaje was een meisje, dat hU zoo nu en
dan ontmoette. HU zag haar weinig, maar
hU dacht des te meer aan haar. HU vond
haar raadselachtig. Hield ze van I m? HU
kon het niet met zekerheid zeggen. Soms
dacht hy dat ze hem uitlachte. En zUn trots
belette hem haar zUn liefde te toon en.
Wat WiesJe voelen zou, als hy plotseling
dood was? Ze zou ln leder geval wel schrik
ken en ernstig kyken. Toch al iets, ze dacht
dan tenminste weer eens aan hem. Misschien
zou ze berouw hebben, haar leven lang
Och. arme WiesJe. dat. wou hy niet. Nee. hU
zou haar een afscheidsbrief schrijven, daarin
van zyn liefde spreken. Als hU dood was zou
ze niet lachenOch Ja, dan zou alles goed
worden. Dit was de eenlge weg voor hem.
Doodrust.en harmonie met WiesJe.
Langzaam stond hU op. HU voelde zich al
los van de wereld, hij keek op Ln de b'auwe
lucht waar wat wit'e. dunne wolken dre
ven. Afgedaan mc-t alles. Dit was het eind
van een schxUversloopbaan. Moegeach-even
en arm zocht hy rust. Waarom verder te
gaan? En als Wlesje van hem hield, wat kon
hij haar ooit voor een bestaan aanbieden?
De cenige oplossing
Eddy glimlachte, vervuld van dit Idee.
HU liep de kamer door, regelde wat op zUn
bureau.
Toen met een zucht van: het kan niet
anders greep hy zyn vulpen.
En schreef den titel van zijn nieuwe no
velle: schrlj vers-misère.
Hy had een onderwerp gevonden.
IETS OVER SLAAP.
Het Is wel een onaangename gedachte, dat,
wanneer ge zestig Jaren geleefd hebt. ge on
geveer een derde deel van dezen tyd bulten
bewustzUn hebt doorgebracht. Want. of
schoon ge nu waanchijniyk niet langer dan
gemiddeld zeven uur zult slapen, moet ge
niet vergeten dat ge gedurende de eerste
Jaren van uw bestaan wel 18 van de 24 uur
geslapen hebt.
Hebt ge u er wel eens rekenschap van ge
geven, wat er gebeurt, wanneer tèo ln slaap
valt? Eer:t wordt de werking van het hart
minder, de oogen vallen dicht en de gezichts
zin „gaat slapen", daarna worden achtereen
volgens de reuk. het gehoor en het gevoel ty-
deiyk buiten werking gesteld.
Wanneer pe eenmaal den middelbaren
leeftijd bereikt bobt, is hot a3n te raden,
niet dadelUk uit het bed te springen, na het
ontwaken. Daar n.l. de werking van het. hart
gedurende den slaap zooveel minder ls ge
worden. moet ge het een paar minuten tUd
geven, om weer „op gang te komen".
Wat ts dc beste houding in den slaap0
Sommige dokters zeggen; op de rechterzijde
andere beweren: op den rug. maar allen zyn
het er over eens. dat het slecht is. ln een
zoogenaamde „opgerolde" houding te gaan
slapen. Het is niet goed voor de maag, wan-
nepr de slaper op zijn linkerzijde ligt.
Niets is dwazer en schadelijker voor de ge
zondheid oo den duur dan t# weinig nacht
rust Er wordt wel eens beweerd, dat Napo
leon rrrnf? had aan vier uur slaap Dit ls
niet Juist. Hl! shep gemjjtde' 6 a 8 uur ln een
"tmaal. maar als a'le ger'eën kon hij het
vele daeon aehtereen met weinig of geen
«laap doer. TVvh als de bijzondere omstan
digheden. die voor hem het derven van
nachtrust noodzakelijk hadden gemaakt,
voo-blj waren, haalde hy zijn schade in. Eéns
mo'-t hy 36 uur aan één stuk geslapen
hebben.
Ook bij het slapen moet de gulden midden
weg bewandeld worden. Te veel slaap ver
zwakt het spierstelsel en verdooft de zinnen.
BU koud weer heeft men meer slaap noodig
dan in de warmte,