DE VERBINDING AMSTERDAM-HAARLEM IN VROEGER JAREN. 3R H.D. VERTELLING De hooge dijk vóór 1632 de eenige verbinding tusschen Amsterdam en Haarlem. Herin nering aan de trekschuit. De grafelijke tollen. Jacht „met volk en geweren" on de schippers. Dordrecht en Gouda in strijd met Delft. Voetgangers door een „galderie" beschermd. De frisschc dronk te Halfweg. Het roefje voor „fatsoenlijke lieden". Een kussen voor de burgemeesters. Halfweg een brandpunt van drukte en beweging. Een afbeelding van de trekschuit zooals die vroeger gebruikt werd. Driehonderd Jaar geleden liep de weg tusschen bovengenoemde stedetn niet zooals thans beginnende bij de Haarlemmerpoort te Amsterdam en eindigend bij de Amsterdamsche poort te Haarlem, parallel met de Haarlem mer trekvaart, maar het was de hooge dijk dien men thans nog, wanneer men van Am sterdam komt. aan den rechterkant ziet, nu eens dichtbij, dan weer ver af, tot bij Half weg. In de richting Spaarnwoude verdwijnt die dijk uit het gezicht om vervolgens door het lage land bij de Spaarnwouder- of Amster damsche Poort te Haarlem weer te voorschijn te komen. Als communicatie-weg tusschen de beide steden is de dijk sinds lang niet meer in ge bruik. Vóór 1632 was het d e verbinding en nog altijd heet het stuk bij Haarlem Oude Weg. Historisch heeft die dijk ook veel te be- teekenen gehad. Gysbreght van Aemstel, door zijn broer Arent achtervolgd, vluchtte erover raar Spaarnwoude en in 1573 hakte 't Hoen er met achttien man een bende Soaansche ruiters neer, die naar Haarlem gezonden waren tot versterking van het leger van Dqn Frederik. Het was een modderweg of liever een mod der dijk, die in den winter vier uren vergde ©m van Amsterdam naar Haarlem te komen. Reeds lang had men plannen om in dezen, ©ok in dien tijd onhoudbaren toestand, ver betering te brengen, want al was men in het omzicht van wegen niet bepaald verwend, de SPangen van de beide steden vereischten hoog noodig een betere verbinding, en in 1631 werd dan ook door de Staten van Hol land en West-Friesland octrooi verleend tot het maken van een „trekvaart, padt en Wa genweg" tusschen Amsterdam en Haarlem, tot meerdere commodlteit van den reysen- den man". In de eerste plaats werd de verbinding korter, de gronden werden getaxeerd en de eigenaar moest genoegen nemen met wat hem werd toegedacht. Het resultaat was. dat beide steden f 30 000 hadden te betalen voor de gronden, die ont eigend waren en die hier tegenover het uit sluitend recht kregen om passagiers te ver voeren langs de trekvaart en tol te heffen voor de vaart, zoowel als voor den weg; beide steden mochten binnen het onteigende gebied het vischrecht verpachten en het gras land verhuren. Een van de moeilijkheden van het werk leverde het punt op. waar het Haarlemmer meer bij Halfweg in het IJ uitliep. Voor voet gangers. paarden en wagens zou men des noods een brug kunnen slaan. Met de vaart stond men er echter eenigszins anders voor. Vooral bij Zuidenwind kon het hier hevig spoken en het zou dus onverantwoordelijk zijn om de betrekkelijk zwakke trekschuit hier aan de elementen te gaan pnjjs geven en hi'het ergste geval de kans te loopen dat ze afdreef in het meer en dan onherroepe lijk haar einde tegemoet ging. Er zat dus niets anders op dan den vaar tocht bij Halfweg tijdelijk te onderbreken en een eind verder te hervatten, waarbij het dus noodig was in een andere schuit over te stappen. Eerst ongeveer honderd jaar la'er. toen het verkeer tusschen de beide steden steeds intenser werd, ging men zoeken naar middelen om dit bezwaar te ondervangen. Rapporten en voorstellen werden ineediend maar tot uitvoering is het nooit gekomen; zoo lang dan ook de trekschuit tusschen Haarlem en Amsterdam heeft gevaren, moest men te Halfweg overstappen. Op oude pren ten kunnen wij dan ook de Haarlemmer schuit bij Halfweg in een soort haventja aan den wal zien liggen op het punt, waar de vaart eindigt. Die eigenaardige splitsing in tweeën was eveneens een gevolg van den eeuwigen strijd en naijver tusschen de verschillende steden. Voordat de trekvaart gegraven werd. was de ee.nige verbinding te water van het Zuiden naar het Noorden, tusschen Dordrecht en Rotterdam met Amsterdam door LJsel, Gouwe. Oude Rijn, Wetering, het Haarlemmermeer, Spaarne of Liede en het IJ. Te Gouda en te Haarlem waren de grafe lijke tollen en wat de steden zelf betreft, hoe meer schepen er voorbij voeren, hoe meer levendigheid en hoe meer voordeel voor de neringdoenden binnen de muren. Bovendien zorgde men wel, dat het oponthoud niet te kort duurde. De haven van Gouda was in de 15de eeuw%zeer nauw, zoodat er dikwijls een opstopping van schepen ontstond, die twee of drie getijen in Gouda moesten blij ven, omdat ze wegens vloed niet door de sluizen geschut konden worden. Ook Dordrecht had belang bij dezen water weg, want volgens het hatelijke stapelrecht moesten alle schepen, die voorbijvoeren, eerst hun waren in Dordrecht te koop aanbieden; dus ook deze plaats had belang om de oude verbinding tusschen Noord en Zuid te hand haven. Er waren nog wel andere verbindin gen te water, maar deze waren geen van alle doorloopend en alleen voor kleine vaartuigen geschikt. Delft b.v. was door den Vliet met den Ouden Rijn verbonden, maar op de grens van Delf land en Rijnland lag vóór 1648 de Leidsche Dam, De grootere vaartuigen moesten over laden en de kleinere werden over den dam gehaald door een z.g. overtoom. Met alle ten dienste staande middelen, Het Huis „Swanenburch" te Halfweg (J. Matijs). handhaafden Haarlem en Gouda dan ook den ouden verbindingswegzelfs vaardigde Karei V in 1533 nog een plakkaat uit tegen het ge bruik van „ongeoorloofde en ongecostumeerde vaarten". Haarlem maakte zelfs Jacht met volk en geweren op de schuiten en schippers, die langs de buitenwegen hun doel trachtten te bereiken. Elke poging tot verbetering van vaarten had dan ook van de zijde der steden een hevig verzet tengevolge. Hei eene proces volgde op het andere, maar in den rege.' kregen de steden gelijk. In de dagen der Republiek echter kon de eene stad de andert de. wet niet stellen, want elke stad had haar stem in den staat, als deel van de souvereiniteit, maar toch trachtten de steden zich met hand en tand te verzetten. Toen b.v. de Leidsche dam bij de belegging van Leiden was vernield en Delft hiervan wilde profileeren om een sluis te maken moestefc er militairen gelegerd worden omdat Dor drecht, en Gouda vereenigd. aan de Delfe- naars wilden beletten, dit werk uit te voe ren. De drie genoemde steden Dordrecht. Gouda en Haarlem konden maar niet begrijpen, dat er op het punt van verbindingswegen ook nog andere steden waren, die hun wenschen er. rechten konden doen gelden en ze gingen zóó ver. aan andere steden van Hollan* bij het passeeren van Gouda en Haarlem tal van voorrechten te willen verleenen, wanneer ze - 4 ms&bn- A pe Amsterdamsche Vaart buiten Haarlem in 1763. Hf aar Swertner haar wilden helpen in het betwisten van andere vaarten. Deze kleine uitwijding over den toestand vóórdat de Haarlemmer trekvaart werd ge graven, achtten wij»' noodig om het eigen aardige graven ln twee gedeelten nader te verklaren. In het accoord tusschen Amster dam en Haarlem was dan ook uitdrukkelijk bepaald, dat de vaart enkel en alleen was ge maakt voor den reizenden man ponder d'selve vaert ende treckpadt immermeer direcielijck noch indirectelljck, in eenlger manleren te moogen maecken noch laeten gebruijeken to; een binnenvaert voor coopmanschap, packen. sacken ofte dlergelijcke, twelck d'voorgeschre- ve gedeputeerden ter wedexsijden sinceer- lijcken ende oprechtelijcken verclaerden heure Intentie, mecninge ende last van heure heeren principalen te wesen". Daarom had men te zorgen, dat de nieuwe vaart niet in verbinding kwam met het Haarlemmermeer, tenminste niet aan den Amsterdamschen kant, want dan zouden de schepen, die van Leiden of Gouda op het Haarlemmermeer kwamen, Haarlem met zijn tollen kunnen mijden en door de nieuwe vaart Amsterdam bereiken. Daarom zou de trekvaart bij het Huls ter Hart te Halfweg ophouden en tusschen de belde deelen zou een lengte blijven „omtrent tseventich roeden" (ongeveer 260 meter). Met het gemak van de reizigers werd ln dien tijd niet veel rekening gehouden. Die liet men in weer en wind 260 meter loopen om van de eene schuit ln de andere te ko men. Toch werd er nog wel wat voor hen ge zorgd, want vooreerst werd het stuk van 250 meter „tot commodlteijt van die te schuljth vaeren" bestraat met harde steen, terwijl de voetgangers tegen regen en het meerwater beschermd worden door een „galderie" of wel een houten schutting. Tusschen Haarlem en Halfweg liepen weg en vaart bijna recht. Aanvankelijk waren beide niet meer dan een prozaïsch landwegje en een vrij breede sloot, dich geleidelijk be gon men beide te verbeteren. Langs het water werd een hard pad aangelegd voor het Ja gertje, vervolgens werden langs den weg aan den eenen kant boomen geplant en in 1760 ging men proeven nemen met bestraten en spoedig daarna kon men dan ook over de ver binding tusschen Haarlem en Amsterdam spreken als over „den steenen weg". Langzamerhand ontstond bij de gegoede Amsterdammers de mode om hier buitenver blijven te gaan optrekken, wel niet zoo grootsch en fraai als ze stonden langs de Vecht, maar ze mochten toch gezien worden en ook de verschillende hofsteden deden het eenzame langzamerhand verdwijnen. Bij Halfweg was de gewone aanlegplaats voor de reizigers. Daar moest natuurlijk een frissche dronk genoten worden en de dichter G. Tyssen zegt hier; „Ik boor de holle Meer als brulssend herwaarts stroomen, Hèt Y schijnt tegen haar verbolgen op te komen Zij slaan den hechten sluis ter weerzijds met den vloed.' Daar stond ook op een landtong tusschen het IJ en het Meer het Huls Zwanenburg waar in de 18e eeuw de vergaderingen wer den gehouden, van Rijnland en waar de ge committeerden van de trekvaart bijeenkwa men om te beslissen over tollen en visscherij over schuiten en landverhuring. Tusschen Halfweg en Haarlem lagen geen buitenverblijven, maar bij Haarlem kreeg men weer de koepels en theetuinen, waar mede de Haarlemmers uiting gaven aan hun behoefte naar het buitenleven. De roem en de glorie van de trekvaart tus schen Haarlem en Amsterdam was echter lange jaren de trekschuit, want voor de trekschuit was de vaart gegraven: O. Trekschuit, aan de lijn der saaije eentoonigheid. Getrokken door een knol, die schier op sterven leit! De trekschuit was alles in Holland. Men maakte er plelzierreisjes mee en het was in den werkelijken zin ook het huwelijksbootje, waarmede bruid en bruigom ter kerke gingen. Samuel Ireland maakte Ir» 1789 een reis door deze streken en was ten hoogste inge nomen met het vervoermiddel. Telkens treft men in zijn brieven aan: „We gaan maar weer met de trekschuit 1" Drie eeuwen lang heeft de trekschuit in ons land dienst gedaan en toen de eerste spoortrein van Haarlem naar Amsterdam al reed, gingen conservatieve menschen toch nog met de trekschuit. Aanvankelijk waren de schuiten betrekke lijk klein en geheel ingericht op snelvaren, van voren slank met een vooruitstekende plecht. Vermoedelijk werden ze in het begin ook door menschenkracht voortbewogen, want in de rekeningen van de trekvaart kan men ln 1632 de aanleekening vinden, dat voor het eerst met een paard getrokken wordt. Deze schuiten waren grooter en ingericht voor 30 a 40 passagiers. Het roefje Is eerst van later tijd want aanvankelijk zaten alle standen broederlijk bijeen en de roefjes ont stonden eerst in 1748 „ten gerief en gemak van fatsoenlijke lieden", die daar konden zitten met een smalle tafel ln het midden Oorspronkelijk waren ze bestemd voor zes personen, maar naarmate het aantal ..fat soenlijke lieden" toenam, werd het roefje ruimer gebouwd, terwijl voor de commissie van de trekvaart en voor de burgemeesters er kussens op de banken werden gelegd- Meer en meer hreidde de weelde zich uit. zoodat later ook de gewone reizigers kussens kre gen en een dominospel tot hun beschikking vonden. Op drukke dagen of wanneer het aantal passagiers grooter was, dan de schuit kon bevatten, moesten extra schuiten ln de vaart worden gebracht en ook kon men een ge- heele schuit afhuren, zooals thans een wagon of autobus. Evenals de spoor hadden ook de trekschui ten zomer- en winterdienst, maar in elk jaargetijde ging toch ieder uur een schuit, alleen begon men 's 2omers vroeger dan s winters. De tocht van Haarlem naar Amsterdam duurde meestal twee-en-een-half uur. maar zooals we in het begin zeiden, bij Halfweg moest worden overgestapt en nu en dan ge beurde het. dat de reizigers zichzelf en ook den schipper trakteerden. Dit was echter verboden evenals het geven van fooien en als de klachten over het lange oponthoud ln Halfweg wat al te erg werden, maakte de commissie er een eind aan; de schipper kreeg een reprimade of werd ontslagen. Halfweg was over dit overstappen en over laden een brandpunt van drukte en bewe ging, waar schippers en schippersknechts van de eene schuit naar dc andere gingen, met de bagage op kruiwagens en handkar- jen, en waar ook sommigen „ccn rchuit over bleven" en een uurtje genoegelijk in de her berg doorbrachten. Ja, de trekschuit was tenslotte wel een kalm en ongevaarlijk vervoermiddel, waarin: Elk kan gemakiyk neergezeten (Waarop met recht gansch Neerlant roemt) Zijn reis vervordren, 't uur zelf weten, Zo van aankomst als vertrek, En maken dus een vast bestek. De Haarlemmer trekvaart ligt thans bijna eenzaam en verlaten tusschen twee druk begane wegen: aan den eenen kant suist de trein met 90 K.M. snelheid ons voorbij en aan den anderen kant doet de auto hetzelfde of nog vlugger. w. s. LANGS DE STRAAT. Gerechtigheid. Op het Klein Heiligland of daaromtrent stond de jonge man in z'n hemdsmouwen voor de woning, waartegen een rijwiel leun de: ln de open deur stond een Jonge vrouw De man had een emmer in de handan, waar uit hij ln breede golf water deed neerpion - sen op het rijwiel, wat de vrouw ach'erui' deed springen onder den uitroep: ..als je me nou!", als ware zij ten hoogste verbaasd, dat water, met kracht en in overvloed uitge stort, haar kon bespatten. „Was dan opzij gegaan", zei de man. maar die logica trof geen doel, en de repliek was dan ook weinig vleiend voor den man zoowel als voor d. fiets. Aangezien ik uit die korte gedachten- wisseling opmaakte, dat de buitensporige reiniging werd verricht met het oog op een verkoop, beschouwde ik het vehikel met meer aandacht. Ik betwijfel of het ooit goeie dagen had gekend, saraengeprutst als het was uit on- derdeelen van onbekenden oorsprong door een of anderen elgen-werkmaker, maar nu maakte hU bij een behoorlijke fiets een ver tooning als een schurftige straathond op een honden'entoonstelling. Dit rijwiel dus beziende werd ik met bezorgdheid vervuld omtrent den uitslag van eventueelc onder handelingen. Ik zag hoe de man een tweeden emmer water over het scharminkel uitstortte, air- hoopte hij daardoor nieuw leven te wek ken. Terwijl het water zich in slingerbeek jes een weg zocht naar de goot. ving d man aan buizen en potten en trappe-s naarstig met borstel en doek te bewerken, waardoor hier en daar zelfs sporen van Lak en nikkel zichtbaar werden. Toen wreef hij met schuurpapier, waar de roest al te bru taal naar voren drong en dit gedaan zijnde nam hij een cacaobusje met lak en een kwastje uit het portaal en ving aan. het voertuig een glanzend zwart aanzien te ge ven. Terwijl hij even ophield ln be^chou wing van zijn werk en in dubio of hij stuur en bel en alles wat vernikkeld behoorde te zijn, met den zwarten mantel der liefde zou bedekken, zei de vrouw, die dit alles mot belangstelling had gadegeslagen: „Nou zeg. hij is best waard, dat we der wat aan wa gen". wat. zooals ieder begrijpt, beduidde dat zij een aas wild de werpen ln den vijver van op rijwiel beluste krantenlezers. Uit hun be spiegelingen leerde ik voorts, dat de fiets, naast de goede eigenschap, dat hU nog be rijdbaar was. de minder goede kenmerken had van afgesleten buitenbanden en binnen banden, die door een veelvuldig gclap aan heel oude. opgestopte kousen deden denken Voorts was de rem verroest, wat niet erg was, want de remblokjes waren toch versle ten, en was de bei geluidloos, wat evenmin gewicht ln de schaal legde, want de flets zelf maakte zooveel leven, dat een extra waarschuwing overbodig geacht mocht wor den. ..Wat zoucn we ervoor vragen?" lnfor meerde de vrouw, reeds besloten de op brengst aan te wenden voor aanvulling van haar garderobe, en in dien gedach'engang alle mogelijkheden aannemende, zei ze: „vijf en twintig?" De man. minder met fan tasie bedeeld, antwoordde hatelijk: „zeg lie ver honderd!" Zij snapte hem natuurlijk maar teemde toch nos even over de vijf cn twintig door, gelet op het uiterlijk van de kar, waaraan de man echter een einde maakte door te zeggen, j.Zie je ze ooit voor 25? 't Is allemaal een guldentje of 12, 13: wees blij als Je er dat voor krijgt". Ze wis', echter toch gedaan te krijgen, dat een gul den boven dit maximum gevraagd zou wor den. waarna de flets voorzichtig, als ware 't een gelijmde vaas. in huls werd gezet. 't Toeval leidde me twee dagen later door dezelfde straat, toen ik daar man. vrouw en fiets in onderhandeling zag met een Jongen van een jaar of negentien, zoo een. dien men kan aanduiden met den twljfelachtlgen eeretltel van plelntjesgast; van wiens bc- taalvermogen Ik deswegen geen hoogen dunk had. 't Verbaasde nie dus lichtelijk, dat dc Jongen op den prijs geen bemerking maakte en evenzeer scheen hij al de loftuitingen over het rijwiel voor zoete koek te slbcken. Niettemin wilde hij zonder meer den koop niet sluiten en bedong, dat hij zich door gebruik van de deugdelijkheid zou mogen overtuigep, wat een bezorgden trek op de gezichten der verkoopers teweeg b-acht, be kend als zij waren met de reeds vermeld: hoedanigheden. Ze antwoordden dus niet di rect, waarop de «ongen zei: „Als 'k he:n ni:i kan probeeren. neem ik 'm niet; fietsen ge noeg!" Daar dit laatste niet te weerspreken was en de elsch van den jongeling alleszins redelijk genoemd kon worden, draaide de verkoopc-r schielijk bij en antwoordde; ..na tuurlijk!" op een toon, of de voorwaarde niet. door den Jongen maar door hem zelf was gesteld. De jongen beklom het voertuig en mat dc hoogte: daarop gleed hij een paar meters voort met den man naast zich. om plots te stoppen met de opmerking, dat het zadel piepte. Nu was dit zacht uitgedrukt; het zadel toch piepte niet slechts, het kreet en Jammerde, zoodat het verzoek om het wa. vast te schroeven billijk scheen. Nu wist de man wel. dat alle Engelsche sleutels bij el kaar niet bij machte zouden zijn om de verloopen moer aan te zetten, maar hij koer de naar huis terug om zoo'n werktuig te halen. Hierop had de Jongen gewacht, want terstond zette hij vaart en weldra was he- kermende zadel om den hoek verdwenen, eer nog de verbaasde Juffrouw iets had kunnen zeggen of doen. Maar Gerechtigheid waakt, want zoo min als je een oud mljnpaard voor een ploeg kunt spannen, zoo min kan je van een af geleefde fiets verlangen, dat hU aan eer wedren kan deelnemen. De voorvork be zweek weldra en de onrechtmatige bezitter kon op de puinhoopen nadenken over h-1- weinig hoopvolle van zijn toekomst. Hij vond beter dit niet te doen. want. nadn: hij bevonden had. dat z'n ledematen nog gaaf waren en hem in staat zouden stellen ook zonder de fiets den afstand turschen hem en de nu gillende Juffrouw te vergroo- tcn, verdween hij. Alzoo vond de juffrouw even later haar toekomstige japon in rafels tusschen de overblijfselen van de fiets, waarvan de bui zen glansden in zwarte glimming. CNadruk verboden, auteursrecht voorbe houden). Schrü vers-misère. door BEP OTTEN Eddy's romans hadden succes gehad. Een vriendelijk, tijdelijk succes. HIJ had er wat geld aan verdiend. Hij verdiende ook geld met het schrijven van dagbladartikelen. Zijn vrienden vonden Eddv geweldig. Een schrij verEddy vond die bewondering niet on aardig. maar het kost ie hem groote moeite zijn reputatie te handhaven, van zijn pon te blijven leven. Eigenlijk had hij niet zooveel te vei lellen, en hy was zich pijnlijk bewust van zijn toenemende onbenulligheid. Tijd om op inspiratie te wachten had Eddy niet; hij moest, schrijven om te kunnen leven. Kwam de inspiratie eens om een hoekje kijken, dan had hij geen tijd om op te zien; hij moest net een verhaaltje op be stelling leveren. Dat ging zoo Jaren en Jaren. Eddy schreef zich suf. Eddy had ex al lang genoeg van. Maar hij was nu eenmaal schrijver, hij had een goeden stijl en zijn verhalen bleven lees baar, waren ook wel gewild, omdat hij lang zamerhand bekend was geworden. Nu was zijn laatste roman weer uit don tijd geraakt. Hij moest gauw een nieuwe ver zinnen. En dan nog twee verhalen voor ma- gazlns. En dan nogHet duizelde Eldy. Het eene was nog niet geschreven, of het andere moest al weer bedacht. HU moest le ven. Zou hil niet iets anders kunnen doen? Maar wat? Hij had geen diploma's. Dus maar weer de vulpen opgenomen. Maar nu deed zich iets vreemds, iets on gekends voor. HU had geen onderwerp. Het kwam hem voor, dat hij nu werkelijk over alles geschreven had. Denken hielp njet. Niets hielp. Geen grappige of tragische 31- uatie doemde voor hem op. ZUn eigen ideeen. zijn eigen ervaringen, hU had ze honderdmaal opgeschreven. „Het is uit", dacht Eddy met een diepe zucht van verlichting. „Ik zal nooit meer schrijven, ik ben finaal uitgepraat". Zijn vulpen gooide hij ln een hoek. Een heelen middag lag hij te droomen op den divan. HU moest er toch iets op vinden, hij moest zien op een andere manier geld te verdienen. Werken. Op een kantoor van negen tot zes. HIJ rekte zich nog wat bo- hagelUkrr op den divan. HU had er erg wei nig zin ln. Bovendien, wat verdiende iemand zonder diploma's en zonder routine op kan toor? Nee. HU kon reiziger worden. Maar welbespraakt was hU ook niet. Eigenlijk, ala je helder nadacht, was er niets Dus zou hU van weldadigheid moeten le ven. Nooit. Dan: verhongeren. Maarkon hij er dan niet beter meteen een eind aan maken, nu dadeiyk, of vanavond? Er waren grachten genoeg. Eddy was niet bang voor den dood. HU had zoo'n idee dat hU ergens zou komen, waar het net zoo rustig was als op den divan En dan blijvend rustig. HU voelde zich ook niet bit er gestemd tegen het leven. hU had er alleen mee afged HU was moe en het '.eek hem volkomen natuurlijk, dat hU nu ging sterven. Alleenhy moest aldoor aan Wicsje denken. Wieaje was een meisje, dat hU zoo nu en dan ontmoette. HU zag haar weinig, maar hU dacht des te meer aan haar. HU vond haar raadselachtig. Hield ze van I m? HU kon het niet met zekerheid zeggen. Soms dacht hy dat ze hem uitlachte. En zUn trots belette hem haar zUn liefde te toon en. Wat WiesJe voelen zou, als hy plotseling dood was? Ze zou ln leder geval wel schrik ken en ernstig kyken. Toch al iets, ze dacht dan tenminste weer eens aan hem. Misschien zou ze berouw hebben, haar leven lang Och. arme WiesJe. dat. wou hy niet. Nee. hU zou haar een afscheidsbrief schrijven, daarin van zyn liefde spreken. Als hU dood was zou ze niet lachenOch Ja, dan zou alles goed worden. Dit was de eenlge weg voor hem. Doodrust.en harmonie met WiesJe. Langzaam stond hU op. HU voelde zich al los van de wereld, hij keek op Ln de b'auwe lucht waar wat wit'e. dunne wolken dre ven. Afgedaan mc-t alles. Dit was het eind van een schxUversloopbaan. Moegeach-even en arm zocht hy rust. Waarom verder te gaan? En als Wlesje van hem hield, wat kon hij haar ooit voor een bestaan aanbieden? De cenige oplossing Eddy glimlachte, vervuld van dit Idee. HU liep de kamer door, regelde wat op zUn bureau. Toen met een zucht van: het kan niet anders greep hy zyn vulpen. En schreef den titel van zijn nieuwe no velle: schrlj vers-misère. Hy had een onderwerp gevonden. IETS OVER SLAAP. Het Is wel een onaangename gedachte, dat, wanneer ge zestig Jaren geleefd hebt. ge on geveer een derde deel van dezen tyd bulten bewustzUn hebt doorgebracht. Want. of schoon ge nu waanchijniyk niet langer dan gemiddeld zeven uur zult slapen, moet ge niet vergeten dat ge gedurende de eerste Jaren van uw bestaan wel 18 van de 24 uur geslapen hebt. Hebt ge u er wel eens rekenschap van ge geven, wat er gebeurt, wanneer tèo ln slaap valt? Eer:t wordt de werking van het hart minder, de oogen vallen dicht en de gezichts zin „gaat slapen", daarna worden achtereen volgens de reuk. het gehoor en het gevoel ty- deiyk buiten werking gesteld. Wanneer pe eenmaal den middelbaren leeftijd bereikt bobt, is hot a3n te raden, niet dadelUk uit het bed te springen, na het ontwaken. Daar n.l. de werking van het. hart gedurende den slaap zooveel minder ls ge worden. moet ge het een paar minuten tUd geven, om weer „op gang te komen". Wat ts dc beste houding in den slaap0 Sommige dokters zeggen; op de rechterzijde andere beweren: op den rug. maar allen zyn het er over eens. dat het slecht is. ln een zoogenaamde „opgerolde" houding te gaan slapen. Het is niet goed voor de maag, wan- nepr de slaper op zijn linkerzijde ligt. Niets is dwazer en schadelijker voor de ge zondheid oo den duur dan t# weinig nacht rust Er wordt wel eens beweerd, dat Napo leon rrrnf? had aan vier uur slaap Dit ls niet Juist. Hl! shep gemjjtde' 6 a 8 uur ln een "tmaal. maar als a'le ger'eën kon hij het vele daeon aehtereen met weinig of geen «laap doer. TVvh als de bijzondere omstan digheden. die voor hem het derven van nachtrust noodzakelijk hadden gemaakt, voo-blj waren, haalde hy zijn schade in. Eéns mo'-t hy 36 uur aan één stuk geslapen hebben. Ook bij het slapen moet de gulden midden weg bewandeld worden. Te veel slaap ver zwakt het spierstelsel en verdooft de zinnen. BU koud weer heeft men meer slaap noodig dan in de warmte,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 17