Uit den Strijd tegen de Misdaad Zuiderzeewerken, MIJN STUDIETIJD. HAARLEM'S DAGBLAD DINSDAG 30 DECEMBER 1930 TWEEDE BLAD door A. HEIEROMA, Commissaris van Politie te Amsterdam. 1—— oen men eens tegen Unkel Brasig zei, dat zekere dame vroeger een mooi meisje was geweest, meesmuil de hij: „Wat moet dat lang geleden zijn!" En als 'n veertig jaar geleden de historicus ons verteld had. dat de Nes een respectabele buurt was geweest, waar de door Rembrandt vereeuwigde deftige mevrouw de Bas als eigenares troonde in het Heerenloge ment; als hij er op gewezen had, dat de Her- mietensteeg, de Barbarensteeg en andere nog de herinnering bewaarden aan kloosters, die daar gestaan hadden, dan had men even eens gezucht: „Wat moet dat lang geleden zijn!" Een hermiet toch had men er tever geefs gezocht; alle devotie was verre en de bezitsters der diverse heerenlogementen kon den ondanks haar uiterlijk vertoon op def tigheid geen aanspraak maken. Behangen met goud en juweelen. de vingers tienmaal omringd, deden zij denken aan een opge tuigd. afgedankt fregat, waarvan de zee waardigheid zoek was en dat s'echts kon dienen om alle opvarenden een zekeren on dergang te bezorgen. De café-chantants met hun gegalonneerde portiers vormden de attractie voor de uit gaande wereld en daarnevens rilden zich de café's met damesbediening en de damesbe diening zonder café's De bezoekers waren over het algemeen lieden van wier betaalver- mogen men een goeden dunk had, want de prijzen waren in den hoogte afgerond en ook werd verwacht, dat er genoeg menschelijk gevoel zou zijn, om het vrouwelijk personeel niet van dorst te laten versmachten, waarbij zij opgemerkt, dat die dorst onleschbaar was en met de offervaardigheid steeg. de dorst was onleschbaar Lieden met smalle beurzen waren uit den aard der zaak minder welkom en de portier, die de mensohen op hun financieele draag kracht taxeerde, stond daar niet voor niets, zoodat menig adspirant-bezoeker moest on dervinden, dat men zonder geld niet onge straft die plaats des vermaaks kon betreden. Maar men huldigde in die buurt de ge dachte: „Elk wat wils" en in de Pie ter Ja- cobstraat, deftig aangeduid als Rue de P. J. en de Sint Pieterssteeg waren meer beschei den inrichtingen, waar het mannenvolk, dat bij het biertje graag het vrouwelijk schoon bewonderde, zich kon neerzetten. Doch in één opzicht waren de bewoonsters van alle inrichtingen, bescheiden of niet, ho mogeen en dat was, dat op de aanwezigheid van een bezoeker geen prijs meer werd ge steld, als zijn dorst nog niet gelescht was, wan neer zijn penningen in den buidel van Ma dam waren overgeheveld. Dit werd hem eerst met weinig woorden aan 't verstand gebracht, stel dat hij nog bevattingsvermogen genoeg over had om de uitnoodiging tot vertrekken te begrijpen; schoot hij daarin te kort, of meende hij in zijn kortzichtigheid, dat de mollige schoone, die hem met liefdesbetui gingen had overladen, slechts schertste, dan moest hij ondervinden hoe 't kan verkeeren en werd hij door de poezele handjes in de kraag gegrepen en uitgeleid. Niet. altijd nam hij daar genoegen mee en om die ontevreden heid te uiten beging hij de dwaasheid de ruiten voor zijn uitzetting aansprakelijk te stellen. Nu was glasgerinkel iets, dat op de dien ders. die daar 's nachts in behoorlijk aantal aanwezig waren, een bijzondere aantrekkings kracht uitoefende en het duurde niet lang of de ruitenvernieler zag zich door andere dan vrouwenhandjes bij de kraag gegrepen en naar het bureau Sint Pieterstraat gebracht, dat daar als 't ware was gesticht ter berging van het schuim, dat van de feestsoep was afgeschept De dienaren waren een en al hulp vaardigheid om ieder, die onvast ter been was, den noodigen steun te verleenen en hem uit het gedrang naar het vertrek te voeren, waar de brigadier in al zijn majesteit zetelde. Regelmatig als een uurwerk verschenen de dienaren daar met het stereotiepe: „dronken mannetje, brigadier", en al was de gebrachte L a lijks houding. De zatterikken hingen tegen de balie met half gesloten oogen en knikke bollend antwoordden ze op de vraag naar naam en adres met een soort snorkge'uid, waarop de brigadier noteerde: „te dronken om iets op te geven", zoodat verdere onder vraging achterwege bleef en de cliënt, na van al z*n hebben en houden, ontlast te zijn, welk hebben en houden zich gewoonlijk be paalde tot een vuile zakdoek, een leege por- temonnaie en een pijp met een beetje tabak, naar achteren werd gebracht Hij kreeg daar een slaapvertrek, dat het voordeel had. dat er geen beddegoed viel vuil te maken en waar geen huisraad vernield kon worden. Aange zien de logé geen licht- noodig had om zich te ontk'eeden, een bezigheid, die overbodig werd geacht, verdween hij in de duisternis en bij bofte, als hij zonder ongevallen op den schuin oploopenden vloer terecht kwam, waar hij het zich zoo gemakkelijk mocht ma ken. als hij zelf verkoos. Nu was het aantal van die slaangelegenhe- den eenieszins beperkt, met welke beperkt heid de dronken mannetjes geen rekening hielden, zoodat het kon gebeuren, dat alles bezet was. als weer iemand met waterige oogen voor de ba'ie verscheen. Daar 't een stelregel was. geen gasten terug te sturen, werd dan gebruik gemaakt van het Panonti- cum Dit was een vrijwel licht- en ventilatie- looze ruimte, grenzend aan de agentenwacht- kamer, waar als regel personen werden ge huisvest. die zich daarvoor in het wintersei zoen vrijwillig aanmeldden, als 't slapen op stoenen of plantsoenbanken geen groote aan trekkelijkheid had. Waar deze menschen, zooals ge begrijpt, weinig eischend waren en s'echts een droge en niet te koude slaapge legenheid zochten, was door de overhid aan hun verlangen voldaan door een hok te hun ner beschikking te stellen van 3 bij 2 M. waar als meubileering een paar stevige planken waren, die naar verkiezing voor zit- en slaap gelegenheid benut konden worden: een for- meele zit-slaapkamer dus. Verwarming le verde de aangrenzende wachtkamer, als ten minste de deur open was en zelfs werd nog koffie en brood toegegeven. De voorkeur van heeren landlopers voor de buitenlucht in aanmerking nemende, moet 't niet bevreemden, dat in den zomer het Pa nopticum gewoonlijk onbezet was en dus een geschikte gelegenheid bood voor de overtal- lige dronkaards, die dan nog het voordeel hadden 't een of ander cadeau te krijgen, dat aan de gewone bezoekers was ontloopen; aan gezien dit steeds kleine diertjes waren, is dit van geen beteekenis. Men zal begrijpen en moeten toegeven, dat voor lieden, die vol zoeten wijn of zuur bier waren om van andere aperitiefs niet te spre ken, de kans groot was, dat zij zich van het teveel zouden ontdoen, waartoe zij dan ook volle vrijheid hadden, doch dit was ook de eenige concessie en ze moesten zelf maar zien, hoe ze 't in het hok met het teveel stel den. Hoe 's morgens bij opening de atmosfeer in de slaapkamers was, laat ik graag aan de verbeeldingskracht van den lezer over. Men zal misschien veronderstellen, dat personen, die niet als de bovenbedoelden aan 't bureau verschenen, maar die voor diefstal of een an der delict hun residentie tijdelijk naar de nachtelijk bezoek dronken mannetje" een kerel als een ooom, dronken zijnde, was hij een mannetje, vanwege zijn weinig man- Pieterstraat verplaatst zagen, een ander ver blijf kregen, te meer daar zij gansch niet vrijwillig waren gekomen en bovendien niet slechts den nacht maar ook den dag aan 't bureau moesten doorbrengen. Dit veronder stellende vergeet men, dat de overheid toen ean streng gevoel voor rechtvaardigheid had, dat elke bevoorrechting uitsloot. Bovendien was 't goed. dat men in stilte over zijn ver grijp tegen het eigendomsrecht kon naden ken. Nu was die stilte maar betrekkelijk, want het kwam voor. dat iemand, half uit zijn roes ontwaakt, zich verbeeldde de verlo ren vrijheid te moeten hernemen en aange zien de ieur hiervoor 'n beletsel vormde, aan ving die deur met zijn vuisten en schoenen te bewerken, maar de deuren waren so'ide en van stevige grendels voorzien; het eenige resultaat, dat hij bereike was. dat hem de schoenen werden uitgetrokken en dan ver ging hem de traplust wel. Soms kreeg de lcgé 's nachts bezoek, want de omgeving daar was rijk aan zeker lang- staartige knaagdieren, die niet schroomden door den vloer heen zich een weg tot de cel- XNGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cts. per regel. Stotzuigerhuis MAER I ENb BARTEL JORISSTRA AT 16 TELEFOON 10756 VAMPYR Stofzuigers f98.- len te banen om te zien of er wellicht iets van hun gading was. Ik wil hier oogenblik- kelijk bijvoegen, dat dit door de overheid niet toelaatbaar werd geacht, zoodat. toen twee- duimspianken niet afdoende bleken, een be- lonnenvloer werd gelegd, waardoor de bezoe kers werden geweerd. Laat mij opmerken, dat zich langzamer hand een andere zienswijze heeft geopen baard bij hen, die geroepen zijn de wetten te doen eerbiedigen en dat thans wettelijke voorschriften bestaan voor de inrichting van dag- en nachtverblijven, voorschriften, die er van getuigen, dat in dm misdadiger ook nog de mensch wordt gezien, maar moest dit alles nu juist wachten tot van hoogerhand daarop attent werd gemaakt? Ik heb ge meend van niet en toen ik later commissaris aan 't bureau Pietershal werd. heb ik er mij aanstonds toe gezet de verbeteringen te krij gen, welke de geschetste toestand noodig maakte, voor zoover dat oude gebouw zich daartoe leende en ik heb daarbij van den hoofdcommissaris de meest mogelijke mede werking ondervonden. LANGS DE STRAAT. Plein-schandaal. Het Nieuwekerkspleintje heeft een zekere wijding. Mogen de driedakige kerk en de toren, die den indruk maakt, als hadden drie ver schillende bouwmeesters er achtereenvolgens elk een stuk opgezet, wat vreemd aandoen, de grauwe muren zijn van groote stemmig heid en het grasveld is als een weidje, waarop men noode als stoffeering wat schaapjes of pluimgedierte mist. De zon scheen en kleurde het al met won- derschoone venen; de nette huizen stonden daar als ware hun eenige bestemming den glans der ruiten en het schitterend wit der gordijnen te toonen als voorbeeld van Hol- landsche zindelijkheid. Geen raam of deur was open, geen geraas werd gehoord, slechts een enkele wielrijder glipte geruischloos voor bij: 't was een Zondagsstemming. Wellicht is er een kerkhof geweest, waar nu het gazon is. met de rijen dwergrhodo- dendrons. maar toen ik daar stond wekte het allerminst gedachten aan den dood doch wel aan jong, opbruischend leven, want een groo te gele hond, zoo een met een onnaspeurlij- ken stamboom, kwam het veld stoffeeren. in razende vaart, als vervolgde hij in verbeten woede een vluchtenden vijand, stoof hij door het gras, om plots in korte bocht te zwaaien, waarbij de stevige nagels fel in den grond grepen, dat aardkluiten wegslingerden, om weer verwoed terug te rennen, hijgend, rekkend het slanke lijf. Maar nu stoof een tweede hond het perk op, een tweelingbroe der, en deed mee in den dollen ren. En ze vingen elkaar in de flank, dat ze buitelden, hapten In mekaars nek en pooten, renden weer voort-, tuimelden opnieuw, maar wron gen het lenig lijf meteen weer op, en be landden tusschen de rhododendrons, waar zij hun woelig hondenspel voortzetten, zonder eenigen eerbied voor tuinbouwkundige pres taties, en spottend met alle welvoegelijkheid. Terwijl ik dit nobel spel van jeugd en kracht aanschouwde, naderde een heertje. Heertje is iets mider dan heer en het dimi nutief bedoelt eenige verschooning te vra gen ten opzichte van de strenge eischen der mode. Hij was al vrij oud, denkelijk een gepensionneerde, althans iemand, die geen werkkracht meer beschikbaar heeft en plichtmatig dagelijks wandelt, zonder doel. zonder ambitie. Hij had een wandelstok; geen overbodig steunsel, want hij liep wat stun- telig.- Toen hij bij mij was. bleef hij staan, wees met den stok in de richting van het veld en zei, na zich van een hoestbui ontdaan te hebben: „Twee honden!" Nu was het onwaarschijnlijk, dat dit aantal zoozeer zijn verbazing zou wekken, waar al licht eenige honderden van het geslacht canis deze stad bevolken. maar zijn vol gende uitroep zou mij oogenblikkelijk van die dwaling hebben genezen en mij geleerd, dat het niet het aantal honden gold, maar wel hunne verrichtingen ter plaatse, want hij riep: „een schandaal!" Eigenlijk had hij gelijk, want het was een schandaal, hoe die rabauwen te keer gingen en ik schaamde me lichtelijk, dat ik met zeker welgevallen naar hen had staan kijken. De oude heer had blijkbaar geen verstand van honden, van dit soort althans niet, want hij dreigde met zijn stok en schorschreeuw- de: „weg jullie!" hetgeen, 'k behoef het niet te zeggen, niet de minste uitwerking had. De oude heer had het daarbij moeten laten, maar met oudemannetjes-koppigheid had hij zich blijkbaar de onmogelijke taak gesteld een einde aan het spel te maken, en tot mijn ontsteltenis begon hij pogingen aan te wen den om over het hekje te klimmen, waarvan ik vergeefs poogde hem te weerhouden. Zijn bevende handen grepen een boog van 't hok, en na veel moeite gelukte 't hem werkelijk 't rechterbeen over het hek te brengen, waar zijn voet ternauwernood den grond raakte, want. schoon het hekje niet hoog was. het heertje was klein en had boenen naar verhou ding. Er is een oud spreekwoord: „steek Je in geen gat of ziet er deur" en als het heertje hieraan gedacht had zou hij de onderneming niet begonnen zijn, want dan had hij begre pen, dat, om op het grasveld te komen, men twee beenen over het hek moet brengen. Nu was het linkerbeen blijkbaar niet van plan het rechter te volgen en zoo zat hij daar op den richel tusschen de spijlen en wipte beur telings van het eene been op het ander, niet onverdienstelijk een wielrijder nabootsende, tot de angst zijn slappe wangen deed trillen en hij mij met een smeekende blik uit z'n kieurlooze oogen ter hulp riep. Waren wij getweeën geweest, alles had zich zonder verdere narigheid gered, maar helaas was hoe weet ik niet een lid van het alomtegenwoordige straatjongensgilde ver schenen en toen dit waardig lid het heertje in zijn hulpeloosheid aanschouwde, was dit voor hem aanleiding om te gillen: „Hij zit te fietsen! Huh Huh!" Dit Huh Huh was vooral hatelijk en dukte al de minachting uit van de alles ondernemende jeugd tegen den ver schrompelden ouderdom. Niettemin was het zeer ongepast en dreigend ging ik met mijn stok op den jongen af. die echter een veillgen afstand bewaarde, niet veilig echter voor zijn alles doordringend geluid, want overduidelijk klonk het: ,,'t Is Piet Moeskops! Huo Piet! Hup Piet!" Dit werd te erg en ik zette mil tot achtervolging, waarop de jongen om den straathoek verdween, maar toen ik terug keerde en den ouden heer weer ter been hielp, verscheen het brutale snuit om den hoek en klonk weer sarrend: ..Hup Piet!" daarna om mij te plezieren: ..kom op. als je lef hebt, kerel!" welk laatste blijkbaar hum bug was, want hij smeerde 'm meteen. H. door D. Z. Enkhuizen Is één van de aardigste, oudste stadjes in Nederland, maar om er een gan- sche week lang den tijd zoek te brengen, is een kunst op zichzelf. Het is mij gegeven er een tante te hebben, die ik op onregelmatige tijden gaarne een bezoek brer.g. wetende dat het leven goed is daar ln Enkhuizen. daar bij mijn tante, maar ook volkomen beseffend dat het immer wat eentonig blijkt te zyn. op ..en langen duur! En als ik dan van de haven bi) middag, bij avond en bij nacht heb genoten, als ik de vesting werken, trieste teekenen van vroe gere grootheid, vele malen ben rondgewan deld, ais ik het duistere sonnet van Joost van den Vondel, dat het prachtige stadhuis siert, voor den zooveelsten keer heb trachten te begrijpen, dan is het oogenblik daar. dat ik al of niet de gedachte uitspreek, die in mijn binnenste het hoogste woord voert: wat nu, wat nu, hier, in Enkhulzen? En dan weet mijn tactische tante er altijd wat op. Haar gasten mogen zich niet verve len, dat komt haar eer te na. Zoodat zij, toen wij dien stormachtigen Decemberavond den traditioneelen Wteidijk langs liepen en ik in het overwaaiende, heldere carillonspel van den Drommedaris het liedje „Ga je mee, over zee...," meende te mogen hooren. eens klaps ingenieus als steeds, vroeg: „Waarom ga j ij niet eens over zee? Je weet toch dat 7o aan den kant van Friesland óok bezig zijn de Zuiderzee droog te leggen? Het moet een geweldig werk zijn. ga er eens kijken, dan ben je meteen een dag van den vloer...." Dat laatste genoegen heb ik haar niet wil len onthouden Al lokt het grijze, waalerlge weer den vol genden morgen niet bijzonder tot een zeereis, ik wil mijn tante niet teleurstellen en scheep mij blijmoedig ln voor Stavoren. De trein uit Amsterdam levert natuurlijk op het laat ste oogenblik het voornaamste deel der pas sagiers. en dan wordt de tros losgesmeten en stoomen wij de haven uit. Gewuifd en ge snikt wordt er niet: de boot leent er zich niet voor en bij helder weer kan Je den overkant zien. Deze laatste wetenschap steunt met mij blijkbaar meer dan een dozijn andere passa giers in hun strijd tegen wat men zeeziekte noemt. Het is niet te gelooven zooals die Zui derzee nog kan spoken. Volgens zeelieden waait er op het oogenblik waarschijnlijk een kalme bries en desondanks schommelt de ,.C. Bosman" om er naar van te worden. Het is een treurig stelletje, dat over de reeling quasi het potdichte uitzicht bewondert, en ik be gin nu al enthousiast te worden voor de wer ken. die dit zeetje aan banden zullen leg gen. Een heer naast mij negeert mismoedig de tegemoetkomende boot en ik kan het me levendig indenken, want wU zijn dus klaar blijkelijk pas op de helft, terwijl iedereen in zijn hart hoopte, dat Stavoren nog slechts een kwestie van enkele oogenblikken vol houden was En toch valt dat dan natuurlijk weer mee Na vijf kwartier varens landen wij ln het miniatuurhaventje, dat Stavoren tegenwoor dig rijk is en alle kou ls, figuurlijk gesproken van de lucht. In werkelijkheid leven wij in December en dus is het killer dan ooit. Maar dat het ln den trein naar Leeuwarden, welke klaar staat, ook zoo huiverig is. valt tegen van de Nederlandsche Spoorwegen. Ik ben dan ook blij als ik er in Workum uit mag. Buiten het station gekomen blijkt het dorp zelf niet aanwezig, maar een bus staat ge reed. Het is de ouasie auto. dien ik mij her inner, maar hij is nog watervlug. In een mi nimum van tijd hebben wij Workum bereikt en reeds achter ons. De Ford vertoont, anders dan de meeste menschen, op dezen hoogen leeftijd eer. sterke neiging naar linKs. Geiukklg Ls aan dien kant een betrekkelijk ongevaarlijk prutslootje, terwijl rechts een grondelooze vaart de grauwe lucht weerspie gelt. Het lage land, waar wij krls-kras door snellen, heet dus Friesland, maar als de baar dige boer tegenover my gezegd had, dat we eigenlijk nog ln Noord-Hoiland, Zuid-Hol land of Utrecht rondtoerden, zou het niet vreemd hebben geklonken, want ik zie weinig verschil. Rechts vlak polderland, links de dijk. En zoo b'ijft het tot Makkum toe. Makkum Ik weet niet of u Makkum kent. Ik heb het in een groot half uur twee keer van Noord naar Zuid en van Oost naar West doorkruist en nu kan ik er over meepraten. Het is nog stiller dan u denkt en wanneer u. zooals ik, er twee uur op den bus naar Harlingen moet wachten, is café „Het Hert" de aangewezen gelegenheid om dien tijd te doen voorbijvlie gen. Ik tref er onder meer een spraakzaam rondreizend opticien aan, die ln goed Hol- l&ndsch het laatste Friesche nieuws weet te vertellen en mij vervolgens op internatiomle wijze ettelijke lessen in de büjartsport geeft. Bovendien verzend ik hier vijf mooie brief kaarten naar de familie. En Juist als ik mij hulpeloos zit af te vragen, wie het toch zijn kan, dien ik nog vergat te schrijven, rijdt de bus voor en valt het scheiden zwaar.. Deze autobus is de tegenvoeter van die welke tusschen Workum en Makkum loopt, en, zeer behagelijk ln de kussens geleund, maak ik mij op om van het fraaie Friesche landschap te genieten, als lk plotseling be merk, dat dit nog niet veranderd Ls. Ook de route blijft in groote lijnen steeds beneden langs den dijk loopen. Dit duurt vijf kilome ters lang; dan zwenken wij ineens den dijk op en buigen even later onder een hoek van negentig graden naar links. Aanvankelijk lijkt met alsof wij nog op den vasten wal rijden maar de chauffeur helpt mij uit den droom: dit is de nieuwe afsluitdijk; de illusie, dat het nog het aloude Friesland zou zijn, is hier aan te wijten, dat de dijk rechts opge hoogd is en wij dus slechts aan één kant zee zien. Laat ik u terstond zeggen, dat dit begin al direct een geweldigen indruk maakt. Heel ln de verte, wazig, ziet men een dorp in zee liggen: het Cornwerderzand. en een bijna lijnrechte uitstekende straatweg leidt er naar toe. Hel dykllchaam is zoo breed en massief, dat men geen oogenblik het idéé heeft, toch eigenlijk steeds verder zee in te rijden. Een IJmuidensche Pier is hier eenvou dig niet mee te vergelijken. Ik noteer op een hoekje van 'n krant de woorden: énorm, grootsch en imposant, en weet dan nog niet. dat Ik hierdoor bij het bezichtigen van het Cornwerderzand in moeilijkheden zal gera ken. Want hoe moet lk dit nu noemen, welke suprlatieven geven een beeld van dit gigan- teske werk? Men kijkt en loopt, en kijkt en staat met stomheid geslagen. Men kijkt zóo intens-belangstellend naar de overweldigen de bedrijvigheid, dat men de „Verboden Toe gang" bordjes volmaakt over het hoofd ziet. Zoodat men alle gelegenheid heeft rustig dit wemelende eiland van den arbeid te bekij ken. En te genieten. En te overpeinzen hoe het moge lijk ls geweest, dat Nederlanders dit plan ontwierpen, goedkeurden en uitvoerden.... Het Cornwerderzand ls een ovaal schier eiland. om:;ngd door den afsluitdijk, die zich dus als het ware splitst, er om heen buigt en weer samenkomt, om dan na een honderd meter, voorlooplg, ln zee dood te loopen. Met de afmetingen zal ik u niet bezig houden; misschien is het genoeg als u weet. dat men een uur noodig heeft om het van den dijk af aan alle kanten te bewonderen. Dan ziet men in de diepte beneden het eigenlijke werk: het aanleggen van de sluizen, die daar ter plaatse het water van het IJselmeer zullen moeten spuien. Deze worden voornamelijk in beton uitgevoerd, evenals de spoorbruggen, die hier natuurlijk eveneens noodig zijn. Monsterachtige zandgrijpers, vermaard sinds de film van Ivens, wroeten ln den opgespoten grond, zwaaien langzaam om en storten met een gul gebaar de kipkarretjes vol. die er in lange treinen mee wegrennen. Daar vlak by wordt nog modder opgespoten en zwermen duizenden meeuwen rond: de schatten der zee liggen hier voor het oppikken. Uitge strekte rietvelden zyn in korten tyd uit den kleibodem gesproten. En ook de mensch heeft hier al vasten voet gekregen: veertig steenen hulzen en vele houten gebouwen ge tuigen. dat het hem ernst Is met zyn vesti ging hier midden in zee Het is een volslagen dorp. met een kerk. een hoofdstraat en een kroeg, die cantine heet. Het zal hier misschien wat harder waaien dan elders, maar overigens moet het leven weinig verschillen van dat in een an dere stille plaats. De wasch hangt het is mooi weer geworden te wapperen ln den zeewind en de kans dat die hier, midden tus schen al dat water, ooit zal drogen lijkt den leek gering De dorpsjeugd is vier kilometer ln zee precies dezelfde als die van het vaste land en achter een groote aardkluit bloeit zoo waar een armetierig madeliefje, dat aan hun aandacht moet zyn ontsnapt. Beneden, binnen, zwoegt het werk voort, en buiten klotst de kalme, machtelooze zee. Breezand is aan den overkant te zien en het kan niet lang meer duren, of de twee einden zullen elkaar raken en de Zuiderzee zal, ge temd. een meer zyn.... En zoo (maar dan beter) zou ik door moe ten gaan. wilde ik u een flauwen indruk ge ven van het schitterende werk. dat daar. voor al te veel Nederlanders helaas onzichtbaar en onbereikbaar, gepraesteerd wordt. Ik ben mU ervan bewust geen voldoende beschrijving van die geweldige stoutmoedige onderne ming daar in zee. steeds verder zee-in, to hebben gegeven, vergeef het my. want ik dwaalde er rond .zonder gids, zonder held. Maar gaat er dan ln leder geval. Indien eenigszlns mogeiyk. zélf eens kyken: het ls prachtig, het ls Holland, het Ls een hart-ver- sterklng zonder weerga! En hiermede zou ik willen besluiten, want van myn terugtocht weet u reeds alles af: die was nameiyk geiyk de heenreis, behalve wat de richting betreft. Ook was de opticien uit „Het Hert" inmiddels naar huis gegaan; in de stationswachtkamer te Workum ont moette ik daarentegen den eersten werkeiyk onverstaanbaren Fries, zoodat ik by na den trein miste, waarna de boot. die mij van Stavoren naar Enkhulzen vervoerde, geluk kig eindelijk tot rust bleek te zyn gekomen. En ln Enkhuizen haalde myn zorgzame tante mij van de boot en viel het my zwaar, kostte het mU gewoon-weg moeite, woorden van dank te vinden voor haar. die my de mogeiykheid woes, met deze grootsche wer ken, met Holland op zyn grootst, grooter dan lk voor mogeiyk hield, kennis te maken! HET BITTERTJE NIET DUURDER ONDANKS DE ACCIJNS VERHOOGING. Minister De Geer heeft bij de behandeling van het wetsontwerp tot verhooging van den accyns op gedistilleerd gezegd, dat, naar hij meende, de verhooging niet- tot gevolg zou hebben, dat de borrel duurder wordt. Naar het Alg. Hbld. thans uit de kringen van restauranthouders en siyters verneemt, laat het zich aanzien, dat die verwachting inderdaad in vervulling zal gaan. De verkoo- pers willen ln dezen tijd van malaise hun ar tikel niet duurder maken. Zeer groot is voor hen het verschil trou wens ook niet. De verhooging van den accyns bedraagt 20 per hectoliter of 20 cent per 1. Daar uit een liter gemiddeld 25 glaasjes gaan, beteekent de verhooging nog geen cent per borrel. Dat 1? Inderdaad moelhjk op de klan ten te verhalen. Wellicht zullen sommige siyters, als zy nieuwe glaasjes aa*schaffen. Iets kleinere nemen, zoodat de cent verrchll wordt gedekt. Maar overigens zal het publiek er weinig van merken. AGENDA Heden: DINSDAG 30 DECEMBER Schouwburg Jansweg: Vereenigdc Schouw spelers. .Laat Patsy maar loopen". 8.15 uur. Stadsschouwburg: Het Nieuwe TooneeL „De Liefdes Parade". 8 uur- Palace: Emil Jannlngs in ..De Lieveling der «oden". Tooneel: ..Tc 4 Romanis" (mu sical act>. 7 en 9.15 uur. Luxor Theater: ,.24 uur getrouwd" en „HU zy en de camera". Tooneel: Duo Bonda; 8.15 uur. Rembrandt Theater: ,,De Jazz-Zanger". Tooneel Karl Hermes. 7 en 9.15 uur. Bennebroek: Raadsvergadering. 7.30 uur nam. WOENSDAG 31 DECEMBER Bioscoopvoorstellingen 's middags en des avonds. Teyler's Museum, Spaarne 16. Geopend op werkdagen van 11—3 uur, behalve 's Maan dags, toegang yry.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1930 | | pagina 5