FEMINA VIER JAPONNETJES. OMGANG. HAARLEM'S DAGBLAD Donderdag 8Januaril931 Foor de gewone daagsche japonnetjes Is groote eenvoud de voornaamste karakteris tiek. Behalve dan natuurlijk het vrijwel on ontbeerlijke ceintuurtje, van leer of van de zelfde stof, smal en dikwijls met een meta len gespje. Ga deze vier, van links naar rechts maar eens na. Eerst een van groene jersey-tweed, met een andere kleur draad er doorheen gewerkt. Mélangé noemen onze Fransche zussen dat. Trouwens ik heb u al eerder opgemerkt, dat er in het tweed allerlei aardige stoffen dezen winter zijn. Ik sprak u (bijvoorbeeld van die zwarte en bruine en an dere stoffen, met heele fijne witte streepjes en spikkels erin. De officieele naam daarvan is al naar de „noppen" de overhand hebben: „tweed noppé", en hebben de witte „flitssn" de overhand, dan heet het „tweed neigé", be sneeuwde tweed. Aardig gevonden, nietwaar? Maar om dan tot het eerste japonnetje terug te keeren, dat van gemélangeerde groene tweed-jersey, heeft ingezette panden in het lijfje, twee stolpplooien van voren en van IETS OVER HET BEWAREN VAN LEVENSMIDDELEN. In dezen tijd van het jaar heeft menigeen een goed voorziene provisiekast of kelder, waarin verschillende levensmiddelen be waard worden, behalve dan natuurlijk nog de Inmaak. Maar omdat alles natuurlijk aan bederf in een of anderen vorm onderhevig is, doet men goed de boel geregeld na te kijken en de bestaande goede voorschriften in acht te nemen, die bederf en uitdrogen enz. moe ten voorkomen. Velen doen bijvoorbeeld aardappelen op voor den winter. Aardappelen moeten op een droge vorstvrije, doch ook weer niet te warme plaats bewaard worden, liefst in een kelder. Het beste doet men ze in een kist met hellenden bodem, waarin men turfmolm onderin doet of stukken oud kar pet. Dit met het oog op het afweren van de vrieskou. Wordt het erg koud, dan dekt men de aardappelen ook toe, doch dit doet men pas al het heel erg koud is, omdat ze anders gauw gaan uitloopen. Appelen en peren worden op eenigen afstand van elkaar op houten rekken gelegd en zoo dikwijls mo gelijk gekeerd en aangestoken vruchten er uit gehaald. Eieren worden afgewasschen en op het rek gezet. Eiken dag of meer keeren per dag, worden ze omgekeerd, om het uit zakken van de dooiers te voorkomen. Knol len, wortelen, koolrapen, bieten en schorse- neeren bewaart men in het zand. terwijl men kool in den kelder bewaart, met de bladeren eromheen, terwijl men een keep in den stronk geeft, om het vocht een uitweg te banen. Men hangt kolen ook wel op. Vleesch bewaart men het beste door het even te bra den en daarna onder het vet weg te zetten. De aangesneden kant van kaas besmeert men met boter tegen uitdrogen. Boter wordt in Keulsche potten bewaard onder een doek je met zout bestrooid. De inmaak moeten we (voor zoover die ln het zout is) om de veertien dagen nakijken of er geen kim op staat. Zoo ja, dan moet die voorzichtig verwijderd worden, terwijl doekje, plank en steen goed schoongemaakt worden. Vervolgen doet men wat sterke pekel (of zout) bij de inmaak en bedekt de pot weer op de bekennde wijze. OLIEBOLLEN BAKKEN. Niet ledereen kan goede oliebollen bakken. En daar het niets meer kost om een goede oliebol te bakken, smakelijk, geurig, luchtig, dan een slechte die klefferig, te vet en ongaar is, is het nog zoo'n kwaad idee niet, eens precies na te gaan, hoe een goede oliebol geschapen wordt Heusch, vooral in de kook-, bak- en braad- kunst zijn het juist de kleinigheden die tel len en die een gerecht kunnen doen misluk ken of tot een groot succes voor de huisvrouw maken. Laten we zeggen, dat we een pond tarwemeel nemen, waarmee we een flinke portie oliebollen voor een flink gezelschap (6 tot 8 personen) kunnen bakken. Bij het meel doen we dan zooveel kopjes lauwe melk, dat het niet meer stuift. Vooral moeten we er voor zorgen, de klontjes uit het beslag te roeren. Dan doen we de rest van de melk (in totaal hebben we ongeveer 5 1/2 kopjes melk noodig) erbij, en ook 1/2 pond kren ten, rozijnen en sucade (krenten en rozij nen goed gewasschen en de sucade ge snipperd), verder drie fijngesnipperde groote zure appelen, wat minder dan een kwart ons snippers, een scheutje citroensap en wat ge raspte citroenschil. Vooraf heeft men in- tusschen al de gist (ongeveer 40 gram) met een scheutje lauwe melk en wat suiker op 'n warm plekje laten rijzen .Als ze gerezen is, voegt, men ze bij het beslag dat men vervol gens op een niet al te warm pieltje gedu rende een uur laat rijzen. Het beslag moet achteren, terwijl kraagje en manchetjes af gebiesd zijn met effen, donkerder, groen. Nummer twee is van granaatkleurige cheviot, waarbij de rok een eenigszlns klokkend mo del krijgt door ingezette panden, met een heel fijn zwart biesje afgezet. Lijfje en cein tuur sluiten op zij met groote zwarte knoo- pen. Voor dit japonnetje evenals voor het eerste, heeft men 3 Meter stof van 140 breed noodig. Nummer drie is van marineblauw crêpe-satin. Lijfje en rok zijn gegarneerd met ingezette banden van dezelfde stof, maar aan den matten kant genomen.De rok is slechts heel weinig klokkend. Vier meter stof van 1 meter breed ls hier voor noodig. Nummer vier is zoo'n „noppé" stof, bruin met witte of ook wel blauwe stip pen, met ingezette strooken, die van voren uitloopen in stolpplooien. Het kraagje en plastron is van beige crêpe de chine. Aan 3,25 M. stof van 140 breed heeft men voldoende. dichtgedekt staan. Daarna doet men er wat zout bij. In een ijzeren potje of braadpan maakt men boter-olie of sla-ollie goed heet, dat de blauwe damp er af slaat. Daarin doet men het beslag met kleine hoeveelheden en bakt de bollen gaar. Ze moeten lichtbruin zijn en men kan zien of ze gaar zijn door er met een vork in te prikken, die er droog uit moet komen. Het mag een dikke vijf minuten du ren (uiterlijk 7 1/2 minuut) voor een oliebol gaar is. Een belangrijk ding is. dat de bollen goed droog moeten uitdruipen op grauw pa pier. Dit is iets wat dikwijls nagelaten wordt, waardoor de oliebollen zoo vet „als modder" op de schaal komen.en erg gauw tegenstaan. Men presenteert de bollen met poedersuiker bestrooid. Verder moet men er op letten, dat de olie onder het bakken niet al te heet wordt, omdat de bollen dan verbranden van buiten en van binnen niet gaar zijn. MIDDACJAPON. Er zijn ln de tegenwoordige mode middag japonnen, pompeus en onpractisch, met waaierende. Lot op den grond reikende rok ken, prachtige berthekragen en enorm wijde wouwen maar er zijn ook modellen voor den middag, die heel wat minder lang zijn en waaraan de ontwerper in alle opzichten groote soberheid betracht heeft. Van deze laatste ziet u er hier een afgebeeld. Het is een robe van een wollen weefsel in grijs groene tint. De rok heeft twee opgezette pa- neelen, die in een punt eindigen en met knoopjes van groene galallth bezet zijn. Uit die punten valt aan weerskanten een breede plooi. Op den van boven nauwen rok valt het zeer ruime lijfje met V-vormlge halsope ning. De mouwen eindigen in een viertal schuine en over elkaar vallende strooken. HET WOORD IS AAN..S De Kinderen Er wordt een kindje "begraven. Een kleine jongen die vol aandacht den stoet nakijkt, zegt: trAls ik 't was, ging ik op den bok zitten". Moeder, ik ben den heelen dag zoo zoet geweest. Mag ik nu wat langer opblijven?" „Vader, ik heb zoo'n mooi rapport. Krijg ik nu wat?" „Voor wat hoort wat", denkt het kind. Wij hebben het zoo dikwijls zoet willen houden met beloften, zoo dikwijls een belooning uit geloofd, dat het als het ware goed oppast, goed werkt om een belooning te krijgen. Het kind groeit op met dat idee en we kun nen niet ontkennen, dat deze zienswijze ons later ook niet vreemd is. Het „voor wat hoort wat" blijft ons bij. We vinden het niet meer dan rechtvaardig, vooral als we zelf een goede daad hebben bedreven. Gedragen we ons naar eigen inzicht buitengewoon goed, behalen we een overwinning op ons zelf, dan wachten we op de belooning. Niet direct op een tegengift van den begunstigden persoon, nee, we hopen meer op de rechtvaardigheid van het lot, dat zooveel goedheid toch niet onbeloond zal laten. We mogen nu ook wel eens wat hebben! Dat idee hebben we echt overgehouden uit onze kinderjaren, toen er elk oogenblik spra ke van een belooning was. Soms was het een kleinigheid, soms waren het groote cadeaux: een fiets, een zomerreis. Je vriendje, dat niet zoo goed had opgepast, dat met een treurig gezichtje zijn slechte rapport had thuisgé- bracht. kreeg niets, kon al jouw pretjes aan zien. Als hij wat kreeg was het straf. Dat was gewoon, dat was rechtvaardig. Maar later werd je niet zoo rechtvaardig meer behandeld, kreeg je niet altijd meer waar je aanspraak op dacht te kunnen ma ken. En dat maakte je wel eens heel erg on tevreden. Het lijkt mij daarom werkelijk verkeerd de kinderen met dat „belooning-idee" groot te brengen. Het is niet vol te houden. En we verliezen daarbij uit het oog, dat het goede de belooning al in zich houdt en het kwade de straf. Is het werkelijk zoo rechtvaardig het kind met het slechte rapport nog straf te geven ook? Het heeft geen vreugde, geen voldoe ning van zijn werk, het heeft niets om blij mee te zijn. Niemand prijst hem, niemand is gelukkig om zijn vorderingen. Dat is al erg genoeg. Het is een grooter straf dan we voor hem uit kunnen denken. En het kind met het goede rapport brengt als het ware een mooi stuk werk thuis, waar het trotsch op kan zijn. Hij heeft de voldoe ning. de blijdschap om wat hij volbracht heeft. Dat is de belooning. Pleziertjes en verrassingen? Goed. Maar niet als belooning. Men moet den kinderen de gelegenheid geven de innerlijke belooning en ook de innerlijke straf te leeren kennen. Verwachting van uiterlijke belooning, vrees voor uiterlijke straf dringen die te veel op den achtergrond. Broertje is gewend zijn zusjes te plagen. Hij heeft een plagerigen aard, hij kan het bijna niet laten. Maar op een goeden keer is zijn goede wil eens sterker dan zijn aard en is hij lief voor de zusjes. Moeder merkt het. En dadelijk: „Dat is lief van je Broer, nu ben je moeder's jongen. Kom eens hier wil je een appel?" Broertje is gelukkig. Omdat hij een apoel Krijgt, denkt hij. En dat blijft hem bij. Had hij den appel niet gekregen dan was hij ook gelukkig geweest. „Omdat hij lief was ge weest", zou hij begrijpen. Nu zal Broertje zijn verdere leven na elke goede daad uitzien naar den appel, het koekje.... En ontevre den worden als hij ze niet krijgt. Voor de in nerlijke belooning is hij doof en blind, hij kijkt naar buiten, hij kijkt uit naar wat het geven zal. En met straffen gaat het al net zoo. Het kind herinnert zich de straf, gekregen na luiheid en ondeugende streken; het herin nert zich hoe ongelukkig het toen was door die straf. Het ongelukkig zijn door lui heid, door ondeugendheid zinkt er bij weg. En zoodra het merkt, dat in het leven menige slechte daad door de menschen ongestraft blijft, verdwijnt zijn angst voor vergelding en vervalt het in zijn oude fouten. Het zwaartepunt is verlegd. Vandaar het verwachten van belooning, het probeeren te ontloopen van straf. Die beide in onszelf liggen. We kunnen kinderen een grooten dienst bewijzen door hen dat al vroeg te leeren. BEP OTTEN. WIST U WEL, DAT: men uien kan bewaren door ze op te hangen? de besta manier om flesschen melk (en ook wijn, bier, vruchtensappen enz.) te bewaren Is, ze op rekken te leggen, dus in liggenden stand? dat aangesneden kalfslever in het kooknat bewaard moet worden? Met een schoonen, zachten doek met wat paraffine of ammonia verwijdert men roet vlekken van het houtwerk. „Met haar kun Je niet omgaan!" hoe dikwijls krijgen we dat te hooren van den een of den ander. En als je dan zop naïf bent, om te meenen, dat achter de*ze spitse opmerking een aannemelijke reden zit, en je informeert op den man af, waarom dat nu eigenlijk zoo is, dan zal de waarheids- lievende, maar die daarbij ook zelfgenoeg zaam Ls, zeggen: „dat is je stand niet!" Ter wijl dan een ander die de bui niet zoo erg best aandurft, eromheen zal draaien, en met allerlei zeer doorzichtige smoesjes komt aan zetten. Omgang ls een wonderlijk en onbegrijpe lijk iets: waar de sympathie soms vandaan komt, is met geen mogelijkheid na te gaan. behalve natuurlijk van menschen onder el kaar, die dezelfde denkbeelden heJbben, Dan is de wederzij dsche aantrekkingskracht begrijpelijk genoeg, maar juist wanneer die er, oppervlakkig beschouwd niet is, lijkt de sympathie soms iets onverklaarbaars en voor anderen, die deze gevoelens niet koesteren voor de betreffende personen, is het zeer moei lijk om zich in die sympathiegevoelens te ver plaatsen. Zij zullen dit misschien ook wel eens onder woorden brengen maar een der gelijk oordeel heeft niets te maken met onze eerste opmerking: „met haar kun je niet omgaan!" Voor de heele wereld vriendschap of zelfs maar sympathie gevoelen is ten eenenmale een onmogelijkheid en wie bevriend wil zijn met de geheele wereld, geeft zijn persoon lijkheid prijs, dat kan niet anders. Geen mensch met karakter houdt iedereen in zijn loven altijd te vriend, dat kan alleen een kind met een vriendeiijken aard en een 'kin derlijk vlak gemoedsleven. Daarom gaat het hier ook echter niet: iemand die een ander beneden zich in stand acht, voelt zich zelf mijlen hoog verheven boven dien ander. Laten wij nu echter voorop stellen dat een gewoon verschil in stand, zooals onze maat schappij dat kent, voor een groot deel berust op verschil in zeden en gewoonten. De smaak voor alle mogelijke kunst bij voorbeeld is zeer uiteenloopen'd, de smaak voor ontspanning is erg verschillend: wat de eene een pretje vindt, is voor de andere bar vervelend en zoo zijn er massa's dingen op te noemen, die sterk uiteenloopende opvattingen teweeg brengen. Daardoor is de wederzij dsche ge negenheid die vooi een nauweren omgang toch noodig is, ver te zoeken, er is een kloof die moeilijk valt te overbruggen. De opmerking waarmee dit artikeltje aan vangt is echter merkwaardigerwijs mees1 al niet van hen tusschen wie maatschappelijk een opvallend verschil ligt, maar juist van anderen die wat denkwijze, maatschappelijke positie en opvoeding betreft, tamelijk dicht naast elkaar staan. HOE MEN DE KLEUTERS BEZIG HOUDT. POPPENKOFFER. Wanneer de kleuters voor eenige dagen uit logeeren gaan is het voor Moeder altijd een heele zorg den koffer netjes te pakken en niets te vergeten. Maar de kleuters zelf heb ben voor de poppen ook altijd heel wat mee te nemen. De poppenkleertjes moeten toch gepakt en liefst in een echten poppenkoffer. Maar bij vele kleintjes is de poppenkoffer niet in de speelgoedkast te vinden; daarom zullen wij nu een klein koffertje zelf in elkaar maken. Wij zoeken twee leege doosjes van gelijke grootte. De deksels worden er af genomen en niet gebruikt. Twee lange kanten plakt men van onderen door een strookje papier tegen elkaar. Het koffertje gaat zoo gemakkelijk open en dicht, Daarna beplakt men de doos jes met een aardig gekleurd papiertje. Van Bruin papier brengt men riemen om het kof fertje aan. Ook worden de doosjes van hand vatten voorzien. In den langen kant maakt men een paar gaatjes en een smal lintje haalt men hier door hoen. Wil men nog een sluiting aanbrengen, dan kunnen een kraal en een lusje dienst doen. Het koffertje is nu gereed en de kleuters kunnen er heel deftig mee op reis gaan. Ook kan men op dezelfde manier een handtaschje voor de kinderen zelf of voor de poppen maken; wij nemen dan twee kleine doosjes, beplakken ze weer met een aardig papiertje en laten de kleuters een rondjes- versiering aanbrengen. Zoo ontstaat werge- lijk een aardig taschje, waar de meisjes wat trotsch op zuilen zijn en waar zij zeker heel graag mee over straat willen wandelen. Het taschje kan ook uit twee ronde doorjes ver kregen worden, die op dezelfde manier be plakt en aan elkaar gemaakt worden. Het modelletje van de poppenkoffer ls ln de Tijdingzaal van ons blad te zien. W. R. Werp nooit die korte, afgebrande eindjes kaars weg. Wacht tot U er een hoopje van heeft, smelt ze in een busje en zeef het vet, bijv. door een neteldoeksch lapje te gieten, zoodat alle afgebrande pitjes achterblijven. Doe er vervolgens (van het vuur en uit de buurt van vlam of vuur) wat terpentijn bij, dan heeft men een uitstekende vloerwas voor zeilen, linoleum, enz. Geschilderde muren en plafonds neemt men het beste af, als ze nat van de wasem zijn. In een keuken bijvoorbeeld kan men een poosje een ketel water laten stoomen. Men neemt den wasem op den muur eenvou dig af met een schoonen doek met zeep. Celluloid brei- of haakpennen, die verbo gen of krom geworden zijn, kan men weer in den vereischten vorm buigen, wanneer men ze eerst met heet water overgiet. Om ze na het rec-htbuigen weer te „harden" legt men ze in ijskoud water. De jeugd gaat hieraan over het algemeen het meest mank; da: is nu niet zoo verwon* derlij k. omdat deze nog te onervaren is, om de juiste waarden in het leven te zien. de dingen waar het op aan komt. En de jonge meisjes, die den mond vol hebben over een vrij leven waarin zij liefst maar niemand verantwoording hadden af te leggen van hun doen en laten, schiften het sterkst: die wel van mijn stand, en die niet. Wat die veelgeroemde vrijheid in een verdacht har nas snoert. Hoe ouder men wordt, hoe meer men gaat inzien, dat stand een begrip is, dat met sym pathie heelemaal niet heeft te maken, uit gezonderd de nog tamelijk velen, die er toch nog angstvallig voor waken, dat zij niet „gezien" worden met dezen of genen, dien zij beneden zich achten. In uiterste consequentie doorgevoerd leidt deze opvatting tot negeeren van familieleden waarmee men „niet voor den dag kan ko men", tot het houden van vrienden-van- vroeger, die maatschappelijk ten achter ble ven en die men nog wel wil kennen, als een ander het maar niet merkt. En dan tenslot te nog allerlei menschen, die goed genoeg zijn, als er geen ander in de buurt is. dien men hooger in stand acht. Wanneer nu echter een beroemdheid in ons midden komt vallen, waarvan verteld wordt dat hij zoo dol is op zijn oud moe- dei-tje, een eenvoudig dorpsvrouwtje, dan ia iedereen romantisch-verrukt over een der gelijk heel natuurlijk verschijnsel: de be- i roemdheid zou zich toch moeten schamen als hij zijn eigen moeder niet min of meer 1 liet deelen in zijn succes! En zij, die over een doodgewone zaak als dit zoo opgetogen doen, houden hun eigen oudere familieleden, j die weieens onhandig doen, of die er wat j schamel uitzien, of die kleine aanwendsels hebben, soms maar liefst zooveel mogelijk op den achtergrond. Een van mijn kennissen vertelde me hoe hij onlangs in den trein zat tegenover een oud vrouwtje in gezelschap van een frisch 1 jong meisje. Het oudje, wat schamel, wat af- tandsch, het meisje keurig verzorgd en op gewekt. Maar het jonge ding deed zoo har telijk tegen het oude vrouwtje, zoo zonder eenige aanstellerij, dat het een lust was om te zien. Dat meisje wist waar het oo aan kwam; vriendelijkheid en liefde tegen ieder 1 die er om vraagt, jong en oud, wat de maat schappelijke positie van zoo iemand is doet er niets aan toe. Heel wat anders dan een ander jong vrouwtje, dat tegen haar moeder i zei: „daar kunt u nu wel heen gaan, moeder, j maar dat kan ik niet doen in mijn stand". Zoo wordt er menige slag toegebracht aan oude menschen, die in hun goeden tijd ge ploeterd hebben voor hun gezin of hun fa milie en die op later leeftijd nauwelijks meer geduld worden; en alleen omdat zij: óf geen geld inbrengen, óf omdat men niet met ze voor den dag durft komen. E. E. J.—P. DE JAPON VOOR ALLE DAG We zijn het er zoo langzamerhand allen over eens, dat de vrouw er ook thuis zoo goed mogelijk moet uiteien, zelfs wanneer ze verplicht is haar huiselijke bezigheden zon der hulp van personeel te doen. De moderne woning verlangt niet zoo veel vuil werk meer, veeg- en boenmachines verrichten het werk, dat men vroeger met de handen moest doen, al kruipend op de knieën, stof veroorzakend, onzinde'ijke handen, een fladderende haar dos en transpiratie. Zelfs het koken gaat eenvoudiger, want de groente staat in fles schen gaar in den kelder en aardappelen krijgen we voor enkele centen extra, machi naal geschild thuis. Waarmee we maar willen zeggen, dat het volstrekt niet meer tot de on mogelijkheden behoort er al huishoudende toch behoorlijk uit te zien. Men kan er van overtuigd zijn, c'at niet alleen de vrouw zelf daar genoegen van heeft, maar in de eerste plaats misschien we' haar gezin of hu'sge- nooten. Want onfrissche s'ordisheid en het onfraaie, werken zonder twijfel déprimeerend op de stemming. Zelfs netheid Ls niet vol doende: wat men draagt moet ook mooi en bekoorlijk zijn, waarmee we echter geenszins willen pleiten voor overdreven ij delheid en onverantwoordelijke luxe. Onze dagelijksche japon kan zonder bezwaar de drie eigenschap pen: eenvoudig, practisch en bekoorlijk heb ben, waarvoor we ter illustratie bijgaand model plaatsen. Men kan het in elke lichte wollen stof maken, ook in fluweel, kunstzijde of peau de peche. De witte, beige of grijze bontrandjes langs halsopening en mouwein de, vragen echter een geheel effen weefsel.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 12