Wintersport in Beieren» H.D. VERTELLING De roode wiekels Biographieen in een notedop. Het wel en wee van de skisport. Isteravcnd, toen we in de verte een auto noorden toeteren, en ik zei; „Daar heb je een auto", (dat zeg je hier, zoo'n fenomeen Ls het), zei de teekenares op vriendelijk aan moedigenden toon tegen me: „Daar kom jij nou morgen ook mee thuis". Van je vxien* den moet je het maar hebben. Skiën is hier de nationale sport. Kleine hummels van drie, die nog ternauwernood loopen kunnen, skiën 's morgens al in een miniatuur-skipakje en op baby-skitjes, aan moeders hand de dorpsstraat af, als ze bood schappen gaat doen en als de scholen ult- 's Morgens "boodschappen doen gaan, trekt de ééne klas na de andere voor bij, sliffend en luid kakelend en de onder wijzer ski't er achter aan met hetzelfde gezicht, dat onze Haarlemsche onderwijzers en onderwijzeressen zet;en, als ze hun kudden door de WilheLminastraat tot aan de Raam- brug begeleiden. Het zou me niets verwon deren, als het werkwoord skiën het aller eerste is, dat de prille jeugd hier op school üeert vervoegen, en ik wou, dat ik het ook geleerd had, dan had ik ten minste één con versatieonderworp in het Duitsch, dergelijk beheerscht. Ik kan het zelf n.et heeiemaal beoordeelen, maar de rest moet vrij schil derachtig zijn. Dat komt ervan, als twee talen net doen, of ze veel op elkaar lijken, en de gelijkenis eigenlijk maar een smoesje is. Zondag is er hier een kisprungwettlauf ge weest en toen de teekenares me vroeg, of ik het werkelijk, als ik de skikunst behoorlijk in mijn macht had, zou bestaan om met een dergelijken aanloop en omzwaai van een vijf en twintig meter hooge glimmend gladde schans naar 'beneden te springen, zei iik Skisprong. met een onmetelijk air dat ik er waarschijn lijk niet het minste bezwaar tegen zou heb ben. Ik ben zeer verrukt, dat ze dezer dagen vergeten heeft om op het onderwerp terug te komen, want ik zou me nu gedwongen zien. me een beetje gereserveerder uit te drukken. En hoewel ik me op het oogenbllk tegenover haar, die nog niet ski't, en die je, gelijk alle leeken, veel schoon klinkende onwaarheden op de mouw kan spelen, niet over ui;-, laat, is mijn overmoed aanmerkelijk gezakt. Gisteren heb ik voor het eerst een poging gedaan om een vrij rulle sneeuwhelling van hoogstens vijftig meter hoogte In een zeer tam vaartje, met een ontelbaar aantal bochten en draaien, om de steilte van het geval een beetje te verzachten, af te zakken, en ik zou voor geen geld ter wereld willen verraden, hoeveel maal ik erbij in dé sneeuw terecht ben gekomen. Dat blijft een eeuwig geheim tusschen mij en mijn Skilehrer, die beneden stond om mij op te vangen, bij mogelijke on verwachte sneeuwbalneigingen, en die helaas Hollandsch verstaat, zoodat hij volop genoten heeft van de hoeveelheid onvertogen bewoor dingen, waarmee ik het toch al schilderachtige geheel nog een beetje trachtte te kruiden. Een mensch moet wat over hebben voor het feit, dat de Hollandschen hier voor verreweg de meest energieke skisters doorgaan, en voor het eervolle verschijnsel, dat een Holland- sche skikampioene van Oberstdorf is. Dat werkt dermate op je eergevoel, dat je na je eerste les compleet niet meer te houden bent, en met een hart, dat in de punten van je ski's klopt van angst, maar met een vol. maakt onbekommerd gezicht, hellingen af zeilt, terwijl je nog niet behoorlijk remmen kunt. zoodat je in 's hemelsnaam maar ach ter op je eigen ski's gaat zitten, als je vlak voor Je opeens weer een steilte op ziet doemen, die je maar liever negeeren wiit onder het motto, dat het naar boven klimmen weer zoo'n werk is. De hemel beware me ervoor, dat ik den naam van „energische Hol- landerln" oneer aan zou doen! De gevolgen van dit alles zijn dan ook, dat ik op het oogenbllk dag en nacht ski. Ik loop door de gangen met den statigen langzamen schuifgang, die je op lange afstandsski tochten gebruikt, en de vele bochtige trappen zwier Ik sedert gisteren af met een variatie op den „Schneepflug", die „Schneepflugbogen" heet. waarna ik, om het geheel tot een apotheose van perfectie op te voeren op kersversch aangeleerde wijze „kant" en in een stand, die in een skifilm niet slecht tot zijn recht zou komen, voor de deur van de eetzaal tot stilstand kom. Wat. mijn skiën 's nachts betreft, dat is nog veel erger, aangezien het heele huis en ik zelf er last van hebben. Speeches over de skisport afsteken en droomen van den meest schllderachtigen skileeraar in een jasje van gemzen bont met leeren mouwen, een vuur rood overhemd, een geweven wollen das en een koffiekleurige teint aan. ls allemaal goed en wel, maar je moot het discreet doen. En lk schijn alle discretie zoo ter zijde te hebben gezet, dat ik mijn bed in en uit ski ais of het meterhooge kussen een naar alle kanten bruikbare oefenhelling is, en er weinig acht op te slaan, wat en wie er op mijn weg liggen. Zelfs de muizen achter het behang, die de eerste dagen zeer talrijk waren, en te oordeelen naar het geluid ook al ski's aangetrokken hadden, hebben zich naar rustiger oorden geretireerd, blijkbaar onder het mo;to, dat ik hen oneerlijke concurrentie aan deed met zooveel energie midden in den nacht. Ik skie, jij skiet, hij skiet. Wij skiën. Morgen als de opgaande zon 'n rose puntje op de top pen van de bergen toovert, en het heele dorp dat nog ln de schaduw ligt, vaag grijzig van den nevel zal zijn, klim ik weer in mijn ski's en klapper het griezelig glibberige paadje langs het pension af tot Hotel Lui:pold, waar alle krukken en sterren, die zich onder de hoede van Sepp Müller, of liever Müller Sepp, zooals ze hier zeggen, wenschen te bekwamen in de skikunst, zich verzamelen. Om half twee, als het heele dorp ligt te baden in de zon, die ln elk plekje sneeuw, in de malle kleine sneeuwpetjes. die alle paaltjes op heb ben, en in de groote besneeuwde velden, die overal zoo maar plompverloren midden in het dorp liggen, komen we allemaal achter elkaar weer terug gegleden door de wellan den, hijgend en blazend, warm en rammelend van den honger. En we zullen waarschijnlijk weer één of andere skikunst achter onze kiezen hebben, die ik den heelen verderen dag en nacht door zonder ophouden kan demonstreeren. Als het in dit tempo door gaat zal het niet lang duren, of ik heb de be ruchte Ohristiania en de Telemark ook op bescheiden wijze ln mijn macht en dan klimmen we op een goeden dag als de zon flink warm schijnt, in de Schwebebahn den Nebelhorn op, en glibberen en glijden, vallend en weer opstaand, helling na helling af naar beneden. Ik twijfel er geen oogenblik aan, of skiën is één van de meest echte en intensieve sporten, die er bestaan. Zelfs schaatsenrijden gaat hier eigenlijk maar voor tweedehands door, en sneeuwballen gooien en baantje glijden zijn zoo mijlen ver beneden de waar digheid van de Oberstdorfsche jeugd, dat we het in al die veertien dagen, dat we hier zijn, nog geen één keer hebben zien doen. Skiën, hellingen afzwieren, terwijl de fris-- sche wintersche lucht je .tegemoet komt en de zomersche warme zon op je hoofd schijnt, terwijl beneden en boven je sneeuwhellingen liggen, waarin de skisporen te tellen zijp en terwijl wat gejodel hoog uit de bergen aan Hellingen afzwieren. den overkant en het geklepel van een klok die beneden je in Oberstdorf dé eenige ge luiden zijn, die je eraan herinneren, 'dat eer ook nog mensch en en dorpen en steden op de wereld zijn, moet één van de heerlijkste dingen zijn, die er ter wereld bestaan. De hemel en de heele Hollandsche natie moge me vergeven, als lk over een week niet zoo ver ben dat lk alle records van „enere- glsche Hollanderinnen" sla, en als ik thuis kom zal lk ieder, die er Iets voor voelt, puur voor mijn eigen genoegen en gratis les in het skiën geven van boekenkasten en tafels en desnoods van de daken af! Oberstdorf, Januari 1931. WILLY VAN DER TAK. ZEN ZEPPELIN-TREIN. In Duitsehland is een merkwaardige trein gebouwd, die den naam draagt van „Zeppe lin-trein". Het geheel ziet er Inderdaad ongeveer uit als een klein luchtschip. Iedere wagon is voorzien van een motor van 600 PK., die een schroef aan de achterzijde in beweging brengt. De trein loont als iedere gewone trein over rails maar wordt voortbewogen door een schroef als oen stoomboot of een vliegtuig. De proeven werden genomen op den spoor weg waarop verleden jaar de ..rocket" gepro beerd werd. Snelheden van bijna honderd mijl per uur werden bereikt mot treinen vol passagiers; ook wol snelheden van 115 mijl per uur. De passagiers constateerden dat zelfs bij een snelheid van meer dan 90 mijlen per uur men geen hinder had van schudden of schom melen. Dit nieuwe systeem is ontworpen om tege moet te komen aan de vrag naar een middel om passagiers en goederen over lange af standen voor zoo weinig mogelijk kosten over te brengen. Een man van het vak door H. LINDT. De lont was maar een halve meter lang! Lang genoeg. Doltoi ls een domkop, neem dat van mij aan. De halve lengte was ruim voldoende geweest, als hij een beetje beter had aangepakt. Nu ligt hij in het hospitaal en er komt eiken dag een inspecteur van politie naar zijn gezondheid informeeren, om hem zoo gauw mogelijk naar de Centrale Gevangenis te vervoeren. Nog eens, Dolln is een domkop! Ik ben nu twintig jaar in het vak. Doortasten, dat is de eenige manier om er te komen. En als ze je dan toch snappen, komt het omdat ze nog steviger 'nebben aangepakt dan jijzelf. Gervinou, dat was een kerel, mon Dieu! Hij kon het niet helpen, dat een revolverkogei harder was dan zij-n schedel en inspecteur Mansard wist de loop van zijn browning in de goede richting te houden. Maar dat neemt niet weg, dat Gervinou het vak ken de als geen ander. Ken Je de oude Dusonnet? Zoolang mijn herinnering teruggaat ls hij altijd oud ge weest. Ik denk niet, dat er iemand valt aan te wijzen, die hem ooit zag zonder dat smalle grijze puntbaardje en die diepe rimpels in zijn gezicht. Hij had destijds een juwe lierszaak in de Rue Crugny. Hoe hij op het Idee gekomen is ln zoo'n slop brillanten te verkoopen zal wel altijd een raadsel blijven. Maar hij zat er, op nummer 8. Dat weet ik precies, want ik woonde met Schele Conny er recht tegenover. Wij hadden gratis licht van een straat lantaarn, vlak voor den winkel van Duson net. Daarom staken wij nooit een lamp op. Dat heeft drie voordeelen: het spaart kosten, het geeft geen walm en het houdt de speur ders buiten de deur. Op een avond zitten we voor het kleine raam. Drommels, zeg ik tegen Conny, ik wil gehangen worden als dat Gervinou niet isi Aan de overzijde is op het trottoir een slanke gestalte verschenen. Hij kijkt zorg vuldig links en rechts. Dan klimt hij als een kat in de lantaarnpaal. Een oogenblik later is het licht gedoofd. Dat is gemeen, moppert Conny. Hij zet. ons in het donker! Gervinou is alweer naar beneden gekomen. In de duisternis van de smalle straat 'kunnen wij zijn schim nog juist onderscheiden. Hij haajt uit zijn zak een klein instrumentje en peutert wat aan de winkeldeur. Nog altijd zijn er meer fabrieken van slechte sloten dan van goede. De deur gaat open. en Gervinou stapt de winkel in. Het is een gladde kerel, zegt Conny. maar het is de goden verzoeken, ooi de deur zoo wijd open te laten staan. De woorden zijn nog niet over haar lippen, of er komen twee agenten door de straat. Die lui hebben katte-oogen en leeren in de donkerste hoekjes te zien. Daar staat een deur open! zegt er een van die beiden. Ze stappen op den winkel van Dusonnet toe en als ze naar binnen gaan, bonsen ze net tegen Gervinou op. Wat doet u hier? Gervinou is geen oogenblik uit het veld geslagen. Wat ik hier doe? Mon Dieu, mag een eerlijk juwelier 's avonds niet meer in zijn eigen winkel komen zonder door de politie te worden lastig gevallen? Ik heb vanmid dag een groote bestelling gekregen, die be slist vandaag nog moet worden ingepakt. Maar u werkt in het donker!, meent een der agenten. Het is waar, zucht Gervinou, ik heb mijn lucifers vergeten. Als u misschien even op den winkel wilt passen, zal ik een doosje gaan halen bij de sigarenwinkel op den hoek. In het volgende oogenblik slipt hij langs hen heen, de straat op. Hm! zegt de eene agent. Hm! zegt de andere. Het lijkt mij een beetje verdacht. Het kan geen kwaad, hij heeft in het geheel niets meegenomen. Bovendien kun nen wij hem altijd nog arresteeren als hij terugkomt. Ik wilde wel, dat het niet zoo af schuwelijk donker was! Het zit hem in de straatlantaarn, die ls uit. Een der agenten slingert zijn lange beenen om de paal. Dan straalt het licht weer helder in de steeg. Hij blijft lang weg! meent de eerste agent weer. De sigarenhandelaar zal gesloten zijn geweest!, vindt de ander. Op dat moment klinken voetstappen op straat. Het is de oude Du sonnet, de eige naar van den winkel. Ik herken hem al van verre aan zijn rimpels en zijn puntbaard je. Hij dribbelt langs het trottoir en als hij de deur van zijn zaak opendoet, loopt hij in de armen van de beide dienaren dei- wet. Daar is hij terug! zegt de een. Heeft u nu licifers? vraagt de ander. Dusonnet is beduusd. Jawel .antwoordt hij, lucifers heb ik. Maar wat wilt u toch van mij? Mag een eerlijk juwelier 's avonds niet meer in zijn winkel komen, zonder door de politie te worden lastig gevallen? Ja, ja, dat hebt u al eens gezegd, meent de eene politieagent ongeduldig. U hebt vanmiddag een belangrijke be stelling gekregen, nietwaar?, spot de an dere. En nu wilt u die beslist vandaag nog Inpakken! vult de eerste aan. Maarmeent Dusonnet. 't Is goed, de rest kunt u op het politie bureau vertellen. De winkelier begrijpt, dat tegenstribbelen hem niet verder brengt. Tusschen de beide uniformen gaat hij heen. Halverwege de straat komen de drie Gervinou tegen. Goeden avond, heeren! zegt Gervinou. Goeden avond! antwoorden de agen ten vriendelijk. Ze hebben immers alle reden om tevreden Gervinou zet zijn kruiwagen voor de deur te zijn. van den juwellerswlnkel. HIJ dooft nu ook niet eens de straatlantaarn uit. terwijl hij de pakjes en doozen op den eenwleler laadt. Een gladde vogel! zegt Conny tegen mij. Dat is een waar woord. Ik heb nooit een handiger kerel gezien. Jiet was een echte man van het yak, Gervinou..^, door B. B» In een der populieren, die gerijd stonden langs de gracht achter een boerderij en wier hooge. smalle kruinen uitwuifden boven 't schuurdak, hing vervlochten met de dunne toptwijgen een oud eksternest. Zoo tegen eind februari keerden de langstaarten van hun wintersche omzwervingen terug en be gonnen zij de stormschade aan de takken- burcht te herstellen. Elk jaar werd de leem- bodem dikker en nam de kap van doorn takjes ln omvang toe. Het voorjaar kwam, waarin de eksters niet terugkeerden en nu was het een paartje torenvalken, dat bezit nam van het groote, stevige nest. Het was Maart. Overal op de greiden stonden de ar beiders op de mestkarren en schepten de gier over het gras, zoodat de lucht vervuld was van een ammoniakreuk. Langs de grep pels groende al het jonge gras en bij de slooten plekte het juichend geel van de dot ters. De eerste kieviten boven de akkers en ook de torenvalken wierpen zich op de wie ken. Ze stegen tot groote hoogte en bleven daar ln wijde kringen rondzweven, telkens rakelings langs elkaar strijkend. Dit was hun bruidsvlucht in de vrije ruimten, de zon brandend op het roestrood van hun ruggen. Kli-kli-kli! Ze riepen hun vreugde uit, dat de korte, helle roep weilanden ver klonk. In een week was het legsel voltallig. Vijf ronde, steenroode eieren, dicht bezaaid met donkerbruine vlekken. Terwijl het wijfje broedde, zwierf het mannetje boven de wel den, cirkelend boven de akkers en met naar omlaag gebogen kop speurend naar al wat bewoog tusschen het nog korte gras. De kie viten en de grutto's joegen hem niet na, zooals ze het de kraaien en roeken deden, want de roode wiekei rooft geen eieren en stoot maar zelden naar een vogel. Het waren de veldmuizen, waar de valk op loerde. Boven de .ritten", de muizenpaadjes tusschen het gras, bleef hij zweven, hield zich op een punt in de lucht door de grijze, met driehoekige vlekken geteekende vleugels snel op en neer te slaan. Als een muisje overglipte van het eene holletje naar het andere, klapte de vo gel de vleugels boven den rug tegen elkaar en schoot hij recht naar beneden, toenemen de in snelheid als een vallenden steen. Vaak was het mis en loom schroefde de valk zich dan weer naar omhoog, bleef nog even staan bidden of de muis soms terugkwam en wiekte dan naar het volgende weiland. Soms grepen de gele klauwen nog tijdig toe en droegen ze een slaphangend grauw pelsje mee de lucht ln. Een enkelen keer zeilde hij eens over het dorp en het was opmerkelijk, hoe de tuin- vogels reageerden op de verschijning van het roofvogèlsilhouet tegen de wolkenluchten. De spreeuwen, die op de pannen daken te kwin- keleeren zaten, lieten den korten, hoogen waarschuwingsroep hooren, die zij uiten als een sperwer overvliegt of een ekster op een dak neerstrijkt, waar onder de pannen de blauwe spreeuweneitjes liggen Het alarm sein, dat overslaat tot een schel krijschen, als het gevaar werkelijk dreigend wordt. De musschen ratelden druk, alsof er een kat door de heesters sloop. Van tuin tot tuin zet ten die schrikgeluiden zich voort, maar de valk sloeg er geen acht op. Hij vloog recht naar den toren, kringde een paar maal om het leien zadeldak en ontweek de aanvallen van de kauwtjes, die het als alle kraaivogels nooit nalaten kunnen een roofvogel te pla gen. of het nu een torenvalkje of een groote, kwaadaardige oehoe betreft. Als de zwarte druktemakers genoeg hadden van het spel letje en elkaar nu maar eens gingen nazet ten, streek de wiekei op den torennok neer en bleef daar eenigen tijd zitten uitkijken over het dorp. Roofvogels houden van zoo hoog mogelijke zitplaatsen, vanwaar ze den om trek rustig kunnen observeeren. In de bos- schen zijn dat de hoogste toppen, In de pol ders veelal de palen van het electrisch net, in de dorpen en steden de torens. De torenvalk ontleent zijn naam dan ook aan het feit, dat hij veel op en bij torens wordt gezien, terwijl hij er toch zelden nestelt. De roode wiekels zoeken zich liever een verlaten kraaien- of eksternest, bouwen soms zelf een takkenhorst en zoo noodig nestelen ze op den grond, zoo als het op Terschelling vaak waargenomen is. Zelfs zijn de roode eieren vaak in eenden- korven gevonden! Eind April pikten de jongen de schalen stuk. Ze waren kleiner dan dwergmuisjes en dicht begroeid met witte, wollige donsharen. Hun honger was groot en na een paar dagen ging het wijfje al met het mannetje op voed sel uit. Nu waren het twee slanke, sikkel- vleugelige valken, die van het eerste hanen gekraai tot het laatste leeuwerikkenlied de graslanden afzochten. Juist nu waren de veldmuizen moeilijker te slaan, omdat het gras hoog en welig op de greiden stond met de eele paardenbloemenbrand en de rosse laaiïng van de zuring. De wiekels vingen nu ook de kikkers uit de greppels en van de Rootkanten; ze pikten kevers mee en grepen zelfs ln de vlucht de snel wegschietende li bellen met hun gazen vleugels en geringd achterlijf. Eens greep het mannetie een ver dwaald grutto-jong, dat weggedoken zat in den berm van den landweg. De oude grutto's zagen den roof no? Juist en het werd een ru moerige achtervolging, waaraan kieviten en scholeksters deelnamen, alsof de bruine kie kendief. de schrik van de jonge weidevogels, van de broedterrelnen verdreven moest wor den. De valk steeg tot groote hoogte, waar de kriisehende vogelbende hem niet volgde Od een morgen in Juni, toen de maal- machines over de hooilanden ratelden en de lucht geurde van het versch gesneden gras, vlogen de jonge valken uit.. Het was nog m»pr een fladderen dan een vliegen en het duurde niet lang. of een paar zaten te schreeuwen op een damhek en in een elzenbosch ie en één midden in het gras. De ouden vloeen dien dag nog af en aan met voer. maar daarna trokken de ioneen mee de welden In. W^ken achtereen vonden dagelijks de vlleeoefenin- gen plaats. Hoog boven de hooilanden eing het op een glijden en zweven, pen da'en ep stijgen, een snel zwenken en duiken. De jon een leerden het fladderend „stilstaan", dat vooraf gaat aan hpt felle stooten naar de nrooi od den erond. Het speiendevwiis lagen op elkaar o°fende hen in de vervolging van gevleugelde buit. en ln het vluchten voor be- eeer'ee zwartrokken of buizerden. die e°n nrooi draeen de va'k vaak nanetten om hem fe dwingen de muls of den vogel te iat«n val'en. In den nazomer verdwenen de ioneen: ze zouden nog een'een tiid aPeen iag»n 0m d*n 'n kleine troenies lang» de ze»knct naar het Zuiden te trekken. De oude valken bleven. Tn den herfst schoot een eender jager het wijfie dood. alsof ooit een torenvalk een wilde eend zal slaan. In den poelierswinkel in de stad staat ze nu in stijve, onnatuurlijke houding op een ge verfd houtblokje en tusschen haar geverniste klauwen is een roodborstje gebonden.... GEERAERT BRANDT. 1626—1685. Geeraert Brandt is bekend als dichter, in het bijzonder van grafdichten en opschrif ten; hij heeft meer beteekenls als geschied schrijver, doch bovenal is hij van belang als biograaf van De Ruiter, Hooft en Vondel. Hij was een Remonstrantsch predikant in de gouden eeuw. Hij beleefde dus de bloei van onze gewesten de glorie van Vondel, wiens vriend hij was, en ook alle troebelen, die den strijd tusschen Remonstranten en Contra-Remonstranten kenmerkten. Dit al les heeft hij te boek gesteld Van Vondel gaf hij zelfs veel te veel in het licht want het is bekend, hoe in 1647 te Schiedam zonder Von- del's medeweten een uitgave van diens ge dichten verscheen, waarin alle oude uekel- dichten en anti-Roomsche stukken waren op genomen, die Vondel juist niet meer gepu bliceerd wilde zien. In de voorrede werd bo vendien tamelijk scherp Vondel's overgang tot de Katholieke Kerk gecritiseerd. Vondel heeft niet geweten, wie de anonieme uitge ver was. Van Brandt moet het wellicht als een daad van Jeugdigen overmoed en ambts ijver worden beschouwd, die hij later door een meer oprechte vriendschap heeft trach ten goed te maken. Brandt intusschen verkeerde in hetzelfde geval als Vondel, ten aanzien van een even eens in jeugdroes geschreven tooneelstuk, het treurspel „De veinzende Torquatus". Het was een slechte navolging van Shakespeare's Hamlet, erg woest, buitennissig, bloedig en losbandig, zoo, dat Brandt er zich later als dominee voor schaamde, het geschreven fe hebben. In den Amsterdamschen Schouw burg werd het echter met luide toejuichingen ontvangen. En professor Van Baerle, Brandt's latere schoonvader, liep er zeer mee weg, evenals andere toenmalige autoriteiten. Brandt had het later graag verdonkeremaand gezien, doch hardnekkige verzamelaars be wezen hem denaelfden ondienst als hij het Vondel in 1747 deed, zoodat het werk nooit uit de circulatie verdwenen is. Het ernstiger werk van den predikant over stemt echter dit jeugdwerk zoodanig, dat het aan de beoordeeling van zijn geest zeker niet de schade heeft gedaan, die hij er van vrees de. Vier jaar nadat het stuk verschenen was gaf Brandt een verzameling uit van zijn tot dat jaar, 1649 geschreven, doch nog niet ge publiceerde gedichten. Dit was de introduc tie tot den letterkundigen kring van zijn ge boorteplaats, Amsterdam. Tevens werd het de aanleiding' tot zijn huwelijk. Hij vatte hartstochtelijke liefde op voor Susanna van Baerie en dit op zijn beurt bepaalde weer zijn levensrichting, omdat zij hem bewoog 'om zijn vak van horlogemaker vaarwel te zeggen en In de theologie te gaan studeeren. Reeds vier jaar later werd hij als predikant beroe pen bij de Remonstranten te Nieuwkoop, en weer zes Jaar later, in 1660, kwam hij fee Hoorn te staan. Zeven jaar daarna keerde hij tot zijn geboorteplaats terug, waar hij de gemeente tot zijn dood gediend heeft. Su sanna van Baerle verloor hij door den dood ln 1674, het volgende jaar reeds hertrouwde hij. Het ligt voor de hand dat Brandt's ge dichten nu niet meer dramatisch waren, doch stichtelijk. Het eenige, dat hij tijdens zijn leven uitgaf, was één bundel, „Stichte lijke Gedichten, vervaetende verscheide Ge beden, plichten en opwekkingen ter Godtsae- llgheit", uitgegeven „tot Amsterdam, bij Jan Rieuwertsz Boekverkooper, in Dirk van Assen steeg, MDCLXV. Met Privilegie". Zijn nagelaten werk is echter uitgegeven ln een bundel „Poezy", bevattende de be kende en zeer geslaagde bijschriften, epi grammen en grafschriften, die hem letter kundige beteekenis geven Als geschiedschrijver begon hij met een kerkgeschiedenis, waartoe de Remonstrant- sche Broederschap hem In staat gesteld had door een royale medewerking, zoowel door het aanbrengen van gegevens als door beta ling Tin de onkosten. Zoo ontstond de Histo rie der Reformatie. Het tweede deel behandeU vooral de gods dienstgeschillen van dien tijd. Het derde en vierde deel zijn toen zij bij Brandt's dood niet voltooid waren, bijgewerkt door zijn zoon Johannes. Ook schiep hij belangrijke bronnen voor het geschiedenisonderzoek met zijn Historie van de Rechtspleging omtrent JOhan van Oidenbarnevelt, Rombout, Hoogerbeets en Hugo de Groot. Nog be'angrijker is de blografie „Het Ieveh. en bedrijf van Michiel de Ruiter", die zoo wel in het Duitsch als in het Fransch ver taald is. Onder zijn andere geschiedkundige werken is een Historie van Enkhulzen en dan de beide levensbeschrijvingen .jLeeven van Pie t-er Cornel iszoon Hooft" en,„Leeven van Joost van den Vondel". Het behoeft geen betoog, dat deze uitvoerige karakterschetsen door iemand, die in den kring van beide dichters leefde, van onschatbare waarde gebleken zijn voor de studie der letterkunde. Een Engelsch Dolit'erec.hter heeft uitge maakt. dat een echtgenoot- zijn schoonmoeder zijn hufs mag ontzeggen tegen den wensch van 7iin vrouw. Het eenige nu nog vereischte artikel is de noodlge moed. Een nieuw Engelsch voetbalveld heeft twintig uitgangen. De Passing Show" teekenfc bij dit bericht aan, dat de scheidsrechter hier eindelijk; een „sporting chance" krijgt,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 16