Wintersport in Beieren»
H.D. VERTELLING
De roode wiekels
Biographieen in
een notedop.
Het wel en wee van de skisport.
Isteravcnd, toen we in de verte een
auto noorden toeteren, en ik zei;
„Daar heb je een auto", (dat zeg
je hier, zoo'n fenomeen Ls het), zei
de teekenares op vriendelijk aan
moedigenden toon tegen me: „Daar kom jij
nou morgen ook mee thuis". Van je vxien*
den moet je het maar hebben.
Skiën is hier de nationale sport. Kleine
hummels van drie, die nog ternauwernood
loopen kunnen, skiën 's morgens al in een
miniatuur-skipakje en op baby-skitjes, aan
moeders hand de dorpsstraat af, als ze bood
schappen gaat doen en als de scholen ult-
's Morgens "boodschappen doen
gaan, trekt de ééne klas na de andere voor
bij, sliffend en luid kakelend en de onder
wijzer ski't er achter aan met hetzelfde
gezicht, dat onze Haarlemsche onderwijzers
en onderwijzeressen zet;en, als ze hun kudden
door de WilheLminastraat tot aan de Raam-
brug begeleiden. Het zou me niets verwon
deren, als het werkwoord skiën het aller
eerste is, dat de prille jeugd hier op school
üeert vervoegen, en ik wou, dat ik het ook
geleerd had, dan had ik ten minste één con
versatieonderworp in het Duitsch, dergelijk
beheerscht. Ik kan het zelf n.et heeiemaal
beoordeelen, maar de rest moet vrij schil
derachtig zijn. Dat komt ervan, als twee
talen net doen, of ze veel op elkaar lijken,
en de gelijkenis eigenlijk maar een smoesje
is.
Zondag is er hier een kisprungwettlauf ge
weest en toen de teekenares me vroeg, of ik
het werkelijk, als ik de skikunst behoorlijk
in mijn macht had, zou bestaan om met een
dergelijken aanloop en omzwaai van een vijf
en twintig meter hooge glimmend gladde
schans naar 'beneden te springen, zei iik
Skisprong.
met een onmetelijk air dat ik er waarschijn
lijk niet het minste bezwaar tegen zou heb
ben.
Ik ben zeer verrukt, dat ze dezer dagen
vergeten heeft om op het onderwerp terug
te komen, want ik zou me nu gedwongen zien.
me een beetje gereserveerder uit te drukken.
En hoewel ik me op het oogenbllk tegenover
haar, die nog niet ski't, en die je, gelijk alle
leeken, veel schoon klinkende onwaarheden
op de mouw kan spelen, niet over ui;-,
laat, is mijn overmoed aanmerkelijk gezakt.
Gisteren heb ik voor het eerst een poging
gedaan om een vrij rulle sneeuwhelling van
hoogstens vijftig meter hoogte In een zeer
tam vaartje, met een ontelbaar aantal bochten
en draaien, om de steilte van het geval een
beetje te verzachten, af te zakken, en ik zou
voor geen geld ter wereld willen verraden,
hoeveel maal ik erbij in dé sneeuw terecht
ben gekomen. Dat blijft een eeuwig geheim
tusschen mij en mijn Skilehrer, die beneden
stond om mij op te vangen, bij mogelijke on
verwachte sneeuwbalneigingen, en die helaas
Hollandsch verstaat, zoodat hij volop genoten
heeft van de hoeveelheid onvertogen bewoor
dingen, waarmee ik het toch al schilderachtige
geheel nog een beetje trachtte te kruiden. Een
mensch moet wat over hebben voor het feit,
dat de Hollandschen hier voor verreweg de
meest energieke skisters doorgaan, en voor
het eervolle verschijnsel, dat een Holland-
sche skikampioene van Oberstdorf is. Dat
werkt dermate op je eergevoel, dat je na
je eerste les compleet niet meer te houden
bent, en met een hart, dat in de punten van
je ski's klopt van angst, maar met een vol.
maakt onbekommerd gezicht, hellingen af
zeilt, terwijl je nog niet behoorlijk remmen
kunt. zoodat je in 's hemelsnaam maar ach
ter op je eigen ski's gaat zitten, als je vlak
voor Je opeens weer een steilte op ziet
doemen, die je maar liever negeeren wiit
onder het motto, dat het naar boven klimmen
weer zoo'n werk is. De hemel beware me
ervoor, dat ik den naam van „energische Hol-
landerln" oneer aan zou doen!
De gevolgen van dit alles zijn dan ook, dat
ik op het oogenbllk dag en nacht ski. Ik loop
door de gangen met den statigen langzamen
schuifgang, die je op lange afstandsski
tochten gebruikt, en de vele bochtige trappen
zwier Ik sedert gisteren af met een variatie
op den „Schneepflug", die „Schneepflugbogen"
heet. waarna ik, om het geheel tot een
apotheose van perfectie op te voeren op
kersversch aangeleerde wijze „kant" en
in een stand, die in een skifilm niet slecht
tot zijn recht zou komen, voor de deur van
de eetzaal tot stilstand kom.
Wat. mijn skiën 's nachts betreft, dat is
nog veel erger, aangezien het heele huis en
ik zelf er last van hebben. Speeches over de
skisport afsteken en droomen van den meest
schllderachtigen skileeraar in een jasje van
gemzen bont met leeren mouwen, een vuur
rood overhemd, een geweven wollen das en
een koffiekleurige teint aan. ls allemaal goed
en wel, maar je moot het discreet doen.
En lk schijn alle discretie zoo ter zijde te
hebben gezet, dat ik mijn bed in en uit ski
ais of het meterhooge kussen een naar alle
kanten bruikbare oefenhelling is, en er
weinig acht op te slaan, wat en wie er op
mijn weg liggen. Zelfs de muizen achter het
behang, die de eerste dagen zeer talrijk
waren, en te oordeelen naar het geluid ook al
ski's aangetrokken hadden, hebben zich naar
rustiger oorden geretireerd, blijkbaar onder
het mo;to, dat ik hen oneerlijke concurrentie
aan deed met zooveel energie midden in den
nacht.
Ik skie, jij skiet, hij skiet. Wij skiën. Morgen
als de opgaande zon 'n rose puntje op de top
pen van de bergen toovert, en het heele dorp
dat nog ln de schaduw ligt, vaag grijzig van
den nevel zal zijn, klim ik weer in mijn ski's
en klapper het griezelig glibberige paadje
langs het pension af tot Hotel Lui:pold, waar
alle krukken en sterren, die zich onder de
hoede van Sepp Müller, of liever Müller Sepp,
zooals ze hier zeggen, wenschen te bekwamen
in de skikunst, zich verzamelen. Om half
twee, als het heele dorp ligt te baden in de
zon, die ln elk plekje sneeuw, in de malle
kleine sneeuwpetjes. die alle paaltjes op heb
ben, en in de groote besneeuwde velden, die
overal zoo maar plompverloren midden in
het dorp liggen, komen we allemaal achter
elkaar weer terug gegleden door de wellan
den, hijgend en blazend, warm en rammelend
van den honger. En we zullen waarschijnlijk
weer één of andere skikunst achter onze
kiezen hebben, die ik den heelen verderen
dag en nacht door zonder ophouden kan
demonstreeren. Als het in dit tempo door gaat
zal het niet lang duren, of ik heb de be
ruchte Ohristiania en de Telemark ook op
bescheiden wijze ln mijn macht en dan
klimmen we op een goeden dag als de zon
flink warm schijnt, in de Schwebebahn den
Nebelhorn op, en glibberen en glijden, vallend
en weer opstaand, helling na helling af naar
beneden.
Ik twijfel er geen oogenblik aan, of skiën
is één van de meest echte en intensieve
sporten, die er bestaan. Zelfs schaatsenrijden
gaat hier eigenlijk maar voor tweedehands
door, en sneeuwballen gooien en baantje
glijden zijn zoo mijlen ver beneden de waar
digheid van de Oberstdorfsche jeugd, dat
we het in al die veertien dagen, dat we hier
zijn, nog geen één keer hebben zien doen.
Skiën, hellingen afzwieren, terwijl de fris--
sche wintersche lucht je .tegemoet komt en de
zomersche warme zon op je hoofd schijnt,
terwijl beneden en boven je sneeuwhellingen
liggen, waarin de skisporen te tellen zijp en
terwijl wat gejodel hoog uit de bergen aan
Hellingen afzwieren.
den overkant en het geklepel van een klok
die beneden je in Oberstdorf dé eenige ge
luiden zijn, die je eraan herinneren, 'dat eer
ook nog mensch en en dorpen en steden op de
wereld zijn, moet één van de heerlijkste
dingen zijn, die er ter wereld bestaan. De
hemel en de heele Hollandsche natie moge
me vergeven, als lk over een week niet zoo
ver ben dat lk alle records van „enere-
glsche Hollanderinnen" sla, en als ik thuis
kom zal lk ieder, die er Iets voor voelt,
puur voor mijn eigen genoegen en gratis les
in het skiën geven van boekenkasten en
tafels en desnoods van de daken af!
Oberstdorf, Januari 1931.
WILLY VAN DER TAK.
ZEN ZEPPELIN-TREIN.
In Duitsehland is een merkwaardige trein
gebouwd, die den naam draagt van „Zeppe
lin-trein".
Het geheel ziet er Inderdaad ongeveer uit
als een klein luchtschip. Iedere wagon is
voorzien van een motor van 600 PK., die
een schroef aan de achterzijde in beweging
brengt. De trein loont als iedere gewone
trein over rails maar wordt voortbewogen
door een schroef als oen stoomboot of een
vliegtuig.
De proeven werden genomen op den spoor
weg waarop verleden jaar de ..rocket" gepro
beerd werd. Snelheden van bijna honderd
mijl per uur werden bereikt mot treinen vol
passagiers; ook wol snelheden van 115 mijl
per uur.
De passagiers constateerden dat zelfs bij
een snelheid van meer dan 90 mijlen per uur
men geen hinder had van schudden of schom
melen.
Dit nieuwe systeem is ontworpen om tege
moet te komen aan de vrag naar een middel
om passagiers en goederen over lange af
standen voor zoo weinig mogelijk kosten
over te brengen.
Een man van het vak
door H. LINDT.
De lont was maar een halve meter
lang!
Lang genoeg. Doltoi ls een domkop, neem
dat van mij aan. De halve lengte was ruim
voldoende geweest, als hij een beetje beter
had aangepakt.
Nu ligt hij in het hospitaal en er komt
eiken dag een inspecteur van politie naar
zijn gezondheid informeeren, om hem zoo
gauw mogelijk naar de Centrale Gevangenis
te vervoeren.
Nog eens, Dolln is een domkop! Ik ben
nu twintig jaar in het vak. Doortasten, dat
is de eenige manier om er te komen. En als
ze je dan toch snappen, komt het omdat ze
nog steviger 'nebben aangepakt dan jijzelf.
Gervinou, dat was een kerel, mon Dieu! Hij
kon het niet helpen, dat een revolverkogei
harder was dan zij-n schedel en inspecteur
Mansard wist de loop van zijn browning
in de goede richting te houden. Maar dat
neemt niet weg, dat Gervinou het vak ken
de als geen ander.
Ken Je de oude Dusonnet? Zoolang mijn
herinnering teruggaat ls hij altijd oud ge
weest. Ik denk niet, dat er iemand valt aan
te wijzen, die hem ooit zag zonder dat
smalle grijze puntbaardje en die diepe rimpels
in zijn gezicht. Hij had destijds een juwe
lierszaak in de Rue Crugny. Hoe hij op het
Idee gekomen is ln zoo'n slop brillanten te
verkoopen zal wel altijd een raadsel blijven.
Maar hij zat er, op nummer 8. Dat weet ik
precies, want ik woonde met Schele Conny
er recht tegenover.
Wij hadden gratis licht van een straat
lantaarn, vlak voor den winkel van Duson
net. Daarom staken wij nooit een lamp op.
Dat heeft drie voordeelen: het spaart kosten,
het geeft geen walm en het houdt de speur
ders buiten de deur.
Op een avond zitten we voor het kleine
raam.
Drommels, zeg ik tegen Conny, ik wil
gehangen worden als dat Gervinou niet
isi
Aan de overzijde is op het trottoir een
slanke gestalte verschenen. Hij kijkt zorg
vuldig links en rechts. Dan klimt hij als
een kat in de lantaarnpaal. Een oogenblik
later is het licht gedoofd.
Dat is gemeen, moppert Conny. Hij zet.
ons in het donker!
Gervinou is alweer naar beneden gekomen.
In de duisternis van de smalle straat 'kunnen
wij zijn schim nog juist onderscheiden. Hij
haajt uit zijn zak een klein instrumentje en
peutert wat aan de winkeldeur. Nog altijd
zijn er meer fabrieken van slechte sloten dan
van goede. De deur gaat open. en Gervinou
stapt de winkel in.
Het is een gladde kerel, zegt Conny.
maar het is de goden verzoeken, ooi de deur
zoo wijd open te laten staan.
De woorden zijn nog niet over haar lippen,
of er komen twee agenten door de straat. Die
lui hebben katte-oogen en leeren in de
donkerste hoekjes te zien.
Daar staat een deur open! zegt er een
van die beiden.
Ze stappen op den winkel van Dusonnet
toe en als ze naar binnen gaan, bonsen ze
net tegen Gervinou op.
Wat doet u hier?
Gervinou is geen oogenblik uit het veld
geslagen.
Wat ik hier doe? Mon Dieu, mag een
eerlijk juwelier 's avonds niet meer in zijn
eigen winkel komen zonder door de politie
te worden lastig gevallen? Ik heb vanmid
dag een groote bestelling gekregen, die be
slist vandaag nog moet worden ingepakt.
Maar u werkt in het donker!, meent
een der agenten.
Het is waar, zucht Gervinou, ik heb
mijn lucifers vergeten. Als u misschien even
op den winkel wilt passen, zal ik een doosje
gaan halen bij de sigarenwinkel op den
hoek.
In het volgende oogenblik slipt hij langs
hen heen, de straat op.
Hm! zegt de eene agent.
Hm! zegt de andere.
Het lijkt mij een beetje verdacht.
Het kan geen kwaad, hij heeft in het
geheel niets meegenomen. Bovendien kun
nen wij hem altijd nog arresteeren als hij
terugkomt.
Ik wilde wel, dat het niet zoo af
schuwelijk donker was!
Het zit hem in de straatlantaarn, die ls
uit.
Een der agenten slingert zijn lange beenen
om de paal. Dan straalt het licht weer helder
in de steeg.
Hij blijft lang weg! meent de eerste
agent weer.
De sigarenhandelaar zal gesloten zijn
geweest!, vindt de ander.
Op dat moment klinken voetstappen op
straat. Het is de oude Du sonnet, de eige
naar van den winkel. Ik herken hem al van
verre aan zijn rimpels en zijn puntbaard
je.
Hij dribbelt langs het trottoir en als hij
de deur van zijn zaak opendoet, loopt hij
in de armen van de beide dienaren dei-
wet.
Daar is hij terug! zegt de een.
Heeft u nu licifers? vraagt de ander.
Dusonnet is beduusd.
Jawel .antwoordt hij, lucifers heb ik.
Maar wat wilt u toch van mij? Mag een
eerlijk juwelier 's avonds niet meer in zijn
winkel komen, zonder door de politie te
worden lastig gevallen?
Ja, ja, dat hebt u al eens gezegd, meent
de eene politieagent ongeduldig.
U hebt vanmiddag een belangrijke be
stelling gekregen, nietwaar?, spot de an
dere.
En nu wilt u die beslist vandaag nog
Inpakken! vult de eerste aan.
Maarmeent Dusonnet.
't Is goed, de rest kunt u op het politie
bureau vertellen.
De winkelier begrijpt, dat tegenstribbelen
hem niet verder brengt. Tusschen de beide
uniformen gaat hij heen.
Halverwege de straat komen de drie
Gervinou tegen.
Goeden avond, heeren! zegt Gervinou.
Goeden avond! antwoorden de agen
ten vriendelijk.
Ze hebben immers alle reden om tevreden
Gervinou zet zijn kruiwagen voor de deur
te zijn.
van den juwellerswlnkel. HIJ dooft nu ook
niet eens de straatlantaarn uit. terwijl hij de
pakjes en doozen op den eenwleler laadt.
Een gladde vogel! zegt Conny tegen
mij.
Dat is een waar woord. Ik heb nooit een
handiger kerel gezien. Jiet was een echte
man van het yak, Gervinou..^,
door B. B»
In een der populieren, die gerijd stonden
langs de gracht achter een boerderij en wier
hooge. smalle kruinen uitwuifden boven 't
schuurdak, hing vervlochten met de dunne
toptwijgen een oud eksternest. Zoo tegen
eind februari keerden de langstaarten van
hun wintersche omzwervingen terug en be
gonnen zij de stormschade aan de takken-
burcht te herstellen. Elk jaar werd de leem-
bodem dikker en nam de kap van doorn
takjes ln omvang toe. Het voorjaar kwam,
waarin de eksters niet terugkeerden en nu
was het een paartje torenvalken, dat bezit
nam van het groote, stevige nest. Het was
Maart. Overal op de greiden stonden de ar
beiders op de mestkarren en schepten de
gier over het gras, zoodat de lucht vervuld
was van een ammoniakreuk. Langs de grep
pels groende al het jonge gras en bij de
slooten plekte het juichend geel van de dot
ters. De eerste kieviten boven de akkers en
ook de torenvalken wierpen zich op de wie
ken. Ze stegen tot groote hoogte en bleven
daar ln wijde kringen rondzweven, telkens
rakelings langs elkaar strijkend. Dit was hun
bruidsvlucht in de vrije ruimten, de zon
brandend op het roestrood van hun ruggen.
Kli-kli-kli! Ze riepen hun vreugde uit, dat
de korte, helle roep weilanden ver klonk.
In een week was het legsel voltallig. Vijf
ronde, steenroode eieren, dicht bezaaid met
donkerbruine vlekken. Terwijl het wijfje
broedde, zwierf het mannetje boven de wel
den, cirkelend boven de akkers en met naar
omlaag gebogen kop speurend naar al wat
bewoog tusschen het nog korte gras. De kie
viten en de grutto's joegen hem niet na,
zooals ze het de kraaien en roeken deden,
want de roode wiekei rooft geen eieren en
stoot maar zelden naar een vogel. Het waren
de veldmuizen, waar de valk op loerde. Boven
de .ritten", de muizenpaadjes tusschen het
gras, bleef hij zweven, hield zich op een punt
in de lucht door de grijze, met driehoekige
vlekken geteekende vleugels snel op en neer
te slaan. Als een muisje overglipte van het
eene holletje naar het andere, klapte de vo
gel de vleugels boven den rug tegen elkaar
en schoot hij recht naar beneden, toenemen
de in snelheid als een vallenden steen. Vaak
was het mis en loom schroefde de valk zich
dan weer naar omhoog, bleef nog even staan
bidden of de muis soms terugkwam en wiekte
dan naar het volgende weiland. Soms grepen
de gele klauwen nog tijdig toe en droegen ze
een slaphangend grauw pelsje mee de lucht
ln.
Een enkelen keer zeilde hij eens over het
dorp en het was opmerkelijk, hoe de tuin-
vogels reageerden op de verschijning van het
roofvogèlsilhouet tegen de wolkenluchten. De
spreeuwen, die op de pannen daken te kwin-
keleeren zaten, lieten den korten, hoogen
waarschuwingsroep hooren, die zij uiten als
een sperwer overvliegt of een ekster op een
dak neerstrijkt, waar onder de pannen de
blauwe spreeuweneitjes liggen Het alarm
sein, dat overslaat tot een schel krijschen, als
het gevaar werkelijk dreigend wordt. De
musschen ratelden druk, alsof er een kat
door de heesters sloop. Van tuin tot tuin zet
ten die schrikgeluiden zich voort, maar de
valk sloeg er geen acht op. Hij vloog recht
naar den toren, kringde een paar maal om
het leien zadeldak en ontweek de aanvallen
van de kauwtjes, die het als alle kraaivogels
nooit nalaten kunnen een roofvogel te pla
gen. of het nu een torenvalkje of een groote,
kwaadaardige oehoe betreft. Als de zwarte
druktemakers genoeg hadden van het spel
letje en elkaar nu maar eens gingen nazet
ten, streek de wiekei op den torennok neer en
bleef daar eenigen tijd zitten uitkijken over
het dorp. Roofvogels houden van zoo hoog
mogelijke zitplaatsen, vanwaar ze den om
trek rustig kunnen observeeren. In de bos-
schen zijn dat de hoogste toppen, In de pol
ders veelal de palen van het electrisch net, in
de dorpen en steden de torens. De torenvalk
ontleent zijn naam dan ook aan het feit, dat
hij veel op en bij torens wordt gezien, terwijl
hij er toch zelden nestelt. De roode wiekels
zoeken zich liever een verlaten kraaien- of
eksternest, bouwen soms zelf een takkenhorst
en zoo noodig nestelen ze op den grond, zoo
als het op Terschelling vaak waargenomen is.
Zelfs zijn de roode eieren vaak in eenden-
korven gevonden!
Eind April pikten de jongen de schalen
stuk. Ze waren kleiner dan dwergmuisjes en
dicht begroeid met witte, wollige donsharen.
Hun honger was groot en na een paar dagen
ging het wijfje al met het mannetje op voed
sel uit. Nu waren het twee slanke, sikkel-
vleugelige valken, die van het eerste hanen
gekraai tot het laatste leeuwerikkenlied de
graslanden afzochten. Juist nu waren
de veldmuizen moeilijker te slaan, omdat het
gras hoog en welig op de greiden stond met
de eele paardenbloemenbrand en de rosse
laaiïng van de zuring. De wiekels vingen nu
ook de kikkers uit de greppels en van de
Rootkanten; ze pikten kevers mee en grepen
zelfs ln de vlucht de snel wegschietende li
bellen met hun gazen vleugels en geringd
achterlijf. Eens greep het mannetie een ver
dwaald grutto-jong, dat weggedoken zat in
den berm van den landweg. De oude grutto's
zagen den roof no? Juist en het werd een ru
moerige achtervolging, waaraan kieviten en
scholeksters deelnamen, alsof de bruine kie
kendief. de schrik van de jonge weidevogels,
van de broedterrelnen verdreven moest wor
den. De valk steeg tot groote hoogte, waar de
kriisehende vogelbende hem niet volgde
Od een morgen in Juni, toen de maal-
machines over de hooilanden ratelden en de
lucht geurde van het versch gesneden gras,
vlogen de jonge valken uit.. Het was nog m»pr
een fladderen dan een vliegen en het duurde
niet lang. of een paar zaten te schreeuwen
op een damhek en in een elzenbosch ie en één
midden in het gras. De ouden vloeen dien
dag nog af en aan met voer. maar daarna
trokken de ioneen mee de welden In. W^ken
achtereen vonden dagelijks de vlleeoefenin-
gen plaats. Hoog boven de hooilanden eing
het op een glijden en zweven, pen da'en ep
stijgen, een snel zwenken en duiken. De jon
een leerden het fladderend „stilstaan", dat
vooraf gaat aan hpt felle stooten naar de
nrooi od den erond. Het speiendevwiis lagen
op elkaar o°fende hen in de vervolging van
gevleugelde buit. en ln het vluchten voor be-
eeer'ee zwartrokken of buizerden. die e°n
nrooi draeen de va'k vaak nanetten om hem fe
dwingen de muls of den vogel te iat«n val'en.
In den nazomer verdwenen de ioneen: ze
zouden nog een'een tiid aPeen iag»n 0m d*n
'n kleine troenies lang» de ze»knct naar het
Zuiden te trekken. De oude valken bleven. Tn
den herfst schoot een eender jager het wijfie
dood. alsof ooit een torenvalk een wilde eend
zal slaan.
In den poelierswinkel in de stad staat ze nu
in stijve, onnatuurlijke houding op een ge
verfd houtblokje en tusschen haar geverniste
klauwen is een roodborstje gebonden....
GEERAERT BRANDT.
1626—1685.
Geeraert Brandt is bekend als dichter, in
het bijzonder van grafdichten en opschrif
ten; hij heeft meer beteekenls als geschied
schrijver, doch bovenal is hij van belang als
biograaf van De Ruiter, Hooft en Vondel.
Hij was een Remonstrantsch predikant in
de gouden eeuw. Hij beleefde dus de bloei
van onze gewesten de glorie van Vondel,
wiens vriend hij was, en ook alle troebelen,
die den strijd tusschen Remonstranten en
Contra-Remonstranten kenmerkten. Dit al
les heeft hij te boek gesteld Van Vondel gaf
hij zelfs veel te veel in het licht want het is
bekend, hoe in 1647 te Schiedam zonder Von-
del's medeweten een uitgave van diens ge
dichten verscheen, waarin alle oude uekel-
dichten en anti-Roomsche stukken waren op
genomen, die Vondel juist niet meer gepu
bliceerd wilde zien. In de voorrede werd bo
vendien tamelijk scherp Vondel's overgang
tot de Katholieke Kerk gecritiseerd. Vondel
heeft niet geweten, wie de anonieme uitge
ver was. Van Brandt moet het wellicht als
een daad van Jeugdigen overmoed en ambts
ijver worden beschouwd, die hij later door
een meer oprechte vriendschap heeft trach
ten goed te maken.
Brandt intusschen verkeerde in hetzelfde
geval als Vondel, ten aanzien van een even
eens in jeugdroes geschreven tooneelstuk,
het treurspel „De veinzende Torquatus". Het
was een slechte navolging van Shakespeare's
Hamlet, erg woest, buitennissig, bloedig en
losbandig, zoo, dat Brandt er zich later als
dominee voor schaamde, het geschreven fe
hebben. In den Amsterdamschen Schouw
burg werd het echter met luide toejuichingen
ontvangen. En professor Van Baerle, Brandt's
latere schoonvader, liep er zeer mee weg,
evenals andere toenmalige autoriteiten.
Brandt had het later graag verdonkeremaand
gezien, doch hardnekkige verzamelaars be
wezen hem denaelfden ondienst als hij het
Vondel in 1747 deed, zoodat het werk nooit
uit de circulatie verdwenen is.
Het ernstiger werk van den predikant over
stemt echter dit jeugdwerk zoodanig, dat het
aan de beoordeeling van zijn geest zeker niet
de schade heeft gedaan, die hij er van vrees
de. Vier jaar nadat het stuk verschenen was
gaf Brandt een verzameling uit van zijn tot
dat jaar, 1649 geschreven, doch nog niet ge
publiceerde gedichten. Dit was de introduc
tie tot den letterkundigen kring van zijn ge
boorteplaats, Amsterdam. Tevens werd het
de aanleiding' tot zijn huwelijk. Hij vatte
hartstochtelijke liefde op voor Susanna van
Baerie en dit op zijn beurt bepaalde weer zijn
levensrichting, omdat zij hem bewoog 'om
zijn vak van horlogemaker vaarwel te zeggen
en In de theologie te gaan studeeren. Reeds
vier jaar later werd hij als predikant beroe
pen bij de Remonstranten te Nieuwkoop, en
weer zes Jaar later, in 1660, kwam hij fee
Hoorn te staan. Zeven jaar daarna keerde
hij tot zijn geboorteplaats terug, waar hij de
gemeente tot zijn dood gediend heeft. Su
sanna van Baerle verloor hij door den dood
ln 1674, het volgende jaar reeds hertrouwde
hij.
Het ligt voor de hand dat Brandt's ge
dichten nu niet meer dramatisch waren,
doch stichtelijk. Het eenige, dat hij tijdens
zijn leven uitgaf, was één bundel, „Stichte
lijke Gedichten, vervaetende verscheide Ge
beden, plichten en opwekkingen ter Godtsae-
llgheit", uitgegeven „tot Amsterdam, bij Jan
Rieuwertsz Boekverkooper, in Dirk van Assen
steeg, MDCLXV. Met Privilegie".
Zijn nagelaten werk is echter uitgegeven
ln een bundel „Poezy", bevattende de be
kende en zeer geslaagde bijschriften, epi
grammen en grafschriften, die hem letter
kundige beteekenis geven
Als geschiedschrijver begon hij met een
kerkgeschiedenis, waartoe de Remonstrant-
sche Broederschap hem In staat gesteld had
door een royale medewerking, zoowel door
het aanbrengen van gegevens als door beta
ling Tin de onkosten. Zoo ontstond de Histo
rie der Reformatie.
Het tweede deel behandeU vooral de gods
dienstgeschillen van dien tijd. Het derde en
vierde deel zijn toen zij bij Brandt's dood
niet voltooid waren, bijgewerkt door zijn
zoon Johannes.
Ook schiep hij belangrijke bronnen voor
het geschiedenisonderzoek met zijn Historie
van de Rechtspleging omtrent JOhan van
Oidenbarnevelt, Rombout, Hoogerbeets en
Hugo de Groot.
Nog be'angrijker is de blografie „Het Ieveh.
en bedrijf van Michiel de Ruiter", die zoo
wel in het Duitsch als in het Fransch ver
taald is.
Onder zijn andere geschiedkundige werken
is een Historie van Enkhulzen en dan de
beide levensbeschrijvingen .jLeeven van Pie
t-er Cornel iszoon Hooft" en,„Leeven van Joost
van den Vondel". Het behoeft geen betoog,
dat deze uitvoerige karakterschetsen door
iemand, die in den kring van beide dichters
leefde, van onschatbare waarde gebleken
zijn voor de studie der letterkunde.
Een Engelsch Dolit'erec.hter heeft uitge
maakt. dat een echtgenoot- zijn schoonmoeder
zijn hufs mag ontzeggen tegen den wensch
van 7iin vrouw.
Het eenige nu nog vereischte artikel is de
noodlge moed.
Een nieuw Engelsch voetbalveld heeft
twintig uitgangen. De Passing Show" teekenfc
bij dit bericht aan, dat de scheidsrechter hier
eindelijk; een „sporting chance" krijgt,