OUD-HAARLEM.
r~
lliikiiljlllliiiillli
Eiljig
Nieuwe uitgaven.
DE VADER VAN MENEER PRUDHOMME.
HAARLEM'S DAGBLAD
WOENSDAG 15 APRIL 1931
.Waf gespaard bleef.
DE WAALSCHE KERK.
Toen Allan omstreeks 1875 zijn standaard
werk over de geschiedenis van Haarlem
schreef, merkte hij over het Begijnhof waar
<ie Waalsche kerk staat, het volgende op:
„Er is in Haarlem ter zijde van de St.
Janstraat een afgelegen en schier vergeten
pleintje, dat sedert eeuwen het Begijnhof ge
noemd wordt en dat, hoe onaanzienlijk het
thans zij, toch van blijde en droeve voorval
len uit vele eeuwen heugenis draagt. Het
ligt wat uit de gewone richting en wordt
schaars bezocht; toch zullen degenen, die er
hun weg over nemen, In getal nog ver hen
overtreffen, die bekend zijn met de geschie
denis en de overleveringen van dit plekje
gronds. Het waren maar begijntjes, die hier
het leven hebben gesleten; eenvoudige vrou
wen, wier stem niet klonk buiten de muren
van haar hof; die een verborgen en ingeto
gen leven leidden en zich niet mengden ln
zaken van wcreldschen aard".
Het voorportaal.
T)c deur links op den voorgrond gaf vroeger
toegang tot een onderaardschc gang die
naar de St. Bavo liep.
De oorsprong der orde van de Begijnen
wordt toegeschreven aan de Heilige Begga,
dochter van Pepijn van Londen, eersten her
tog van Brabant, wier man Anslgius door
zijn aangenomen zoon Goswijn vermoord
werd, Begga zegde toen ,,de wereld" vaarwel
en ging in eep klooster een Ingetogen leven
leiden. Dat was in het jaar 686. Naar het
voorbeeld van Begga trokken ln de 13de
eeuw verscheidene meisjes uit den gegoeden
stand zich uit het wereldsche leven terug en
vereenigden zich in do orde der Begijnen,
naar Begga genoemd.
De Begijnhoven waren ln den ouden tijd
bestemd tot verblijfplaats voor „ongehuwde
maagden", die onder opzicht van een door
haar gekozen pastoor en van een uit haar
midden aangewezen zuster, een godsdienstig
leven wildon lelden, zonder evenwel de ge
lofte af te leggen in de toekomst nooit te
zullen trouwen.
Als het oudste der Begijnhoven ln Noord-
Nederland wordt dat van 's-Gravensande
genoemd, dat reeds op de helft der dertiende
eeuw zou bestaan hebben. Dan volgt het
Haarlemsche, dat in 12G2 gesticht werd.
In het midden der dertiende eeuw bestond
te Haarlem nog maar één klooster, dat der
Karmelieten, die sedert 1249 de hulzinge be
woonden van den Ridder Simon van Haar
lem in de Groote Houtstraat. Heer Arent
van Sassenheim ging In het Jaar 1262, ter
zelfder tijd dat hij de vermaarde abdij van
Leeuwenhorst of ter Lee, bij Noordwljk
stichtte, het getal der geestelijke vereenigin-
gen met één vermeerderen; hij richtte het
Begijnhof op, waarbij hij een kerk voegde.
Heer Arcnt was pastoor van de Parochie
van Haarlem en eerste pastoor van het Be
gijnhof, dat na elf Jaren tot bijzondere pas
torie verheven werd.
Een aardig doorkijkje
In de dertiende eeuw was de kerk met het
daarom liggende kerkhof, het middelpunt,
waaromheen zich de woningen der begijnen
schaarden, die ingesloten werden door een
muur, terwijl het geheele hof met drie poor
ten van den openbaren weg kon worden af
gescheiden. Die poorten stonden aan de
Jansstraat, de Bakenessergracht en de Be
gijnestraat.
In het jaar 1347 werd het Begijnhof door
brand vernield, wat als een grooto ramp be
schouwd werd. „Het Beggijnhof ende alle do
kereke sijn door den brandt vernielt, datter
nie.t een bleve staen, dan alleenlijck de Ca-
peile van de heyligho Maghet Maria, buyten
onder de stadt van don Connick Willem gc-
stight, welcke blecff door Godes bescher
mt nghe ongeschendt".
Spoedig werd met den herbouw der kerk
begonnendeze was ln 1348 zóó ver voltooid,
dat zij gewijd kon worden. Er verliepen ech
ter vele jaren, voor het godshuls weer in zijn
vor gen staat hersteld was. Eerst in 1388 was
het koor voltooid. In 1398 kwam het ooste
lijk gedeelte en de toren gereed.
Het is deze kerk die men nu nog op het
Begijnhof vindt, jammer genoeg door ver
schillende verbouwingen nog al veranderd
om geen ander woord te gebruiken, dat ook
met ..vor" begint en feitelijk juister zou zijn.
Sinds 1586 is de kerk in gebruik bU de
Waalsche gemeente.
Wij hebben naast elkaar teekeningen der
.Waalsche kerk gezet zooals die in den ouden
tijd was en zooals die nu Is. Een vergelijking
valt, helaas, ln het nadeel van het heden uit!
Door eenige verbouwingen is de kerk er als
architectonisch geheel niet op vooruit ge
gaan. Vooral het voorgedeelte heeft geleden.
Ook de Ingang, die nu ln renaissance-stijl
opgetrokken Is, was in den oorspronkelijken
toestand mooier. Er ls bij de tegenwoordige
kerkvoogden gelukkig het streven merkbaar
bij noodige herstellingen weer zooveel mo
gelijk de oude plannen te volgen. Als het
nog eens mogelijk zou zijn de kerk geheel
ln den ouden stijl te restaureeren
Van binnen is ook veel verbouwd. Ook
weer het meest aan het voorgedeelte. Toch
zijn nog eenige mooie brokjes bewaard ge
bleven. Mooi is bijvoorbeeld de consistorie
kamer met een zeer zeldzame zoldering. In
de hal ls een deur die vroéger toegang gaf
tot een onderaardsche gang die ln de St.
Bavo-kerk op de Groote Markt uitkwam. De
Begijntjes konden dus zonder zich op straat
te vertoonen naar de St. Bavo gaan.
Die gang was natuurlijk ln den loop der
jaren vervallen, zoodat besloten werd om ook
den toegang dicht te metselen. ALs er huizen
in de Begijnestraat verbouwd worden, vindt
men soms een gedeelte van die onder
aardsche gang terug.
Van de huisjes der Begijnen is niets meer
overgebleven. In Amsterdam is men geluk
kiger geweest, daar ls het Begijnhof nog in
vrij goeden staat gebleven en vormt het een
aantrekkelijkheid voor landgenoot en vreem
deling.
Alleen herinnert een gevelsteen ln een huis
op het Goutsmltspleintje aan pastoor Gout-
smit. Eerst had deze pastoor als goudsmid
zijn brood verdiend, maar toen zijn vrouw
gestorven was, ging hij over tot de geestelijke
orde en werd aangesteld als herder over de
Begijnen. HIJ is een van de bekendste pas
toors der Haarlemsche Begijnen geweest. In
1382 was hij tot priester gewijd, waarna hij
op St. Peter en Pauwelsdag op het Begijnhof
zijn eerste Mis las. Tot 1421 heeft hij als pas
toor bij de Begijnen zijn herderlijk ambt
uitgeoefend.
De consistoriekamer.
Het schijnt, dat ln 1581, toen de stad Haar
lem de zijde van den Prins van Oranje had
gekozen, eenige Waalsche vluchtelingen zich
dadelijk naar hier hebben begeven. Deze
vluchtelingen uit de zuidelijke Nederlanden
afkomstig kregen van de stad vergunning
zich te huisvesten in de verlaten kerk op het
Begijnhof. Allengs groeide het groepje aan
en in 1586 kon een godsdienstleeraar worden
aangesteld. Na dien is de kerk altijd in ge
bruik gebleven bij de Waalsche gemeente.
C. J. VAN T.
VERMINDERD BIOSCOOP-
BEZOEK.
(Van onzen Londenschen correspondent.)
Het schijnt dat de komst van de spreek-
film geen onverdeelde zegen is geweest voor
het bioscoopbedrijf in Engeland. De bestaan
de opzet van het bedrijf is er door veran
derd zoodat het thans een overgangstijd
doormaakt, die voel last en geen voordeel
brengt. De cinema-exploitanten maken om
dezen tijd van het jaar hun rekeningen op.
ZIJ zijn tot de onpleizlerlge ontdekking ge
komen dat hun ontvangsten 30 procent lager
zijn dan verleden jaar. Dat is een ontstel
lende inzinking. Het rechtstreeksch gevolg
van de ontdekking is geweest dat zij krach
tig zijn gaan ageeren voor verlaging van
filmhuur. Men heeft daarvan al wat kunnen
merken in het geval van de nieuwe film van
Chaplin, die niet zonder moeite in Engeland
geplaatst is op de voorwaarden, die Chaplin
had gesteld. Een groote bioscooptrust heeft
eenvoudig geweigerd Chaplin's voorwaarden
te aanvaarden.
Men ls het overigens niet over eens waar
aan het verminderd bezoek moet worden
toegeschreven. Men hoort uitleggen dat de
onderwerpen der films tegenwoordig in vele
gevallen ongeschikt zijn yoor familiebezoek.
De liefde verschijnt er niet in haar beste
manifestaties en dat is voor kalme en dege
lijke menschen een aanleiding de bioscoop
voorbij te gaan. Een andere uitlegging is dat
de algemeene malaise in handel en bedrijf
aan velen de middelèn heeft ontnomen om
de bioscoop te bezoeken. Maar de voornaam
ste oorzaak zoekt men toch in de komst van
de spreekfilm. Die spreekfilm heeft tot nu
toe geen „sterren" opgeleverd. In den tijd
der stille films vormden de beroemde spelers
en speelsters de groote aantrekkingskracht.
Het publiek kwam kijken naar zijn geliefde
„sterren", naar menschen als Lloyd en Fair
banks, naar de schoone vrouwen, die in haar
optreden op het filmdoek den luister van het
vrouwelijk menschdom schenen te weerspie
gelen. Die sternen van de stille film zijn aan
het verduisteren- Zij konden niet praten; en
voor zoover zij het toch deden werden zij
vaak een ontgoocheling. De spreekfilm heeft
nog geen sterren £n zal ze misschien nim
mer krijgen omdat de persoonlijkheid in de
nieuwe films zich om technische eischen
slecht kan uiten. En daarmede is veel van
het magnetische vermogen van de bioscoop
verdwenen. Als direct gevolg van dezen toe
stand wordt ook de waarde van de voor
naamste rollen ln de „talkies" veel minder
hoog aangeslagen dan voorheen. Het voor
uitzicht is dat aan de buitensporige sala
rissen, die men nog aan filmartiesten geeft,
spoedig een einde zal komen. En daarmede
zullen dan tevens de kosten van filmpro
ductie belangrijk lager worden.
Wie niet groen is,
maakt voor al zijn kleine Advertenties
gebruik van
Onze Groentjes" in Haarlem's
Dagblad.
L I
11
Schets van het Bankwezen.
Mr. H. A. van Nierop, directeur der Am-
sterdamsche Bank, schreef dit werkje. Hoe
wel het een schets is, moest het toch hoofd
stukken over het geld en de wisselkoersen
bevatten. Het bankwezen immers is een on
derdeel van het geldwezen. De Volksuniversi
teitsbibliotheek is een belangwekkend boekje
(uitgegeven bij de erven F. Bohn te Haarlem)
rijker geworden.
Aardrijkskundig Expeditieboek.
Bij W. J. Thieme te Zutphen verscheen van
de hand van G. Klüft bovengenoemd werk.
Het boek geeft uitgebreide inlichtingen over
de verzending van goederen, reizigers en ba
gage door geheel Nederland, met opgave van
de naastbij zijnde spoorwegstations en stop
plaatsen en verdere middelen van vervoer.
Premiers Ecrits du
Christianisme.
Van de firma Van Holkema en Waren-
dorf te Amsterdam ontvingen wij bovenge
noemde uitgave. Van de hand van Paul
Louis Couohoud vinden we: La première
Edition de Saint-Paul, Le Style rytbimé dans
l'Epitre a Philémon en L' Evanglle de Mice
a été écrit en latin.
In samenwerking met Rob. Stalhl geeft
Couchoud Jésus Barabbas en Les deux auteurs
des Actes des Apotres.
G. A. van den Bergh van Eysinga schrijft
over 1' Epitre aux Galater en le Christ chargé
d'esprlt.
Het boek is uitgegeven te Amsterdam! en
bij Rieder, Parijs.
Op de Flulstergalerlj
der Tijden.
Ds. L. D. Poot, Nederl. Hervorm predikant
te Amsterdam, vroeger te Haarlem, heeft een
vijftal apologetische voordrachten, in den
winter van 19291930 gehouden, gebundeld
onder den naam: „Op de Flulstergalerlj der
Tijden". Zij pogen antwoorden te geven op
enkele levende en „brandende" vragen en
zijn geboren uit de practijk.
zorgde de uitgave.
H. Veenman en Zonen te Wageningen ver-
Helden der Vrijheid.
Men wil historie ln onze dagen, schrUft H.
P. Ritter Jr in het voorwoord van het door
hem bewerkte boek van Hugo von Waldeyer-
Hartz. Tusschen de vele historiën van vreem
de volken ontwelt opeens de kernbron der
eigen geschiedenis aan de actueele litera
tuur. Von Waldeyer-Hartz beschrijft in dezen
roman den levens van Johan en Cornells de
Witt en omringt dat broederpaar door bijna
alle persoonlijkheden van beteekenis hunner
dagen.
Andrles Blitz te Amsterdam gaf het werk
uit.
St. Helena.
In een schoolschrift van Napoleon van
1788, bevattende aanteekenlngen over aard
rijkskunde, gedicteerd door abbé LacroLx.
vinden wij de volgende, door den toekomstl-
gen keizer geschreven woorden: „Sainte Hé-
lène petite lie". Hierover heeft M. Aldanov
een historisch verhaal geschreven, dat ln de
vertaling van dr. B. Raptschinsky bij W. J.
Thieme en Cie te Zutphen is verschenen.
Het stond ln de sterren geschreven dat
ook hij, Henry Monnier, aan de beurt zou
komen nu het eeuwfeest der romantiek met
tentoonstellingen, nieuwe biografieën, voor
drachten en lezingen al geruimen tijd bezig
is gevierd te worden. Na Delacroix, Gavarni,
Bonington en nog enkele hooge oomes in
de kunst moest ook de bescheidener figuur
van Monnier weer eens in het zonnetje der
twintigste-eeuwsche belangstelling worden
gezet. Hij is nu juist in een nieuw deel der
serie: l'art et la vie romantiques opnieuw
gepresenteerd door Aristide Marie, aan wien
wij ook een soortgelijk boek over Célestin
Nanteuil te danken hebben en die zich dus
bij voorkeur met de studie dier tweede-plans
figuren uit de romantische jaren schijnt be
zig te houden.
Het doorbladeren der talrijke reproducties
naar zijn werk, waarmee dit zware kwarto
deel versierd is, wijzigen ons inzicht in zijn
waarde niet: hij blijft verre de mindere van
een Daumier wiens breed, van alle tijden
zijnd levensinzicht hij mist en een Ga
varni die met hem de gebondenheid aan
een bepaalde tijdsperiode gemeen heeft,
doch die een oneindig verfijnder teeken
hand en een veelzljdiger belangstelling bezat.
Toch blijft Henry Monnier een figuur on
der de carrlcaturlsten van zijn tijd en hij
dankt zijn nog durende roem in hoofdzaak
aan zijn schepping van Meneer Prudhomme,
dien typischen burgerheer, die als een Elias,
die het beter weet, bij voortduring de groot
ste nonsens vertelt, op een toon en in een
vorm, die zouden doen vermoeden dat be
zonken wijsheid van zijn lippen vloeit. Zoo
in den geest van zijn bekend: „Ja, kinderen,
dat heb ik altijd gezeid, als Napoleon inder
tijd maar eenvoudig artillerie-officier ge
bleven was, dan zou hij nu nog keizer we
zen!" Of het nog fraaiere „onttrek den
mensen aan de samenleving en ge zult hem
geïsoleerd hebben". Zoo wordt Joseph Prud
homme de groteske figuur van den zich ge
wichtig voelenden burger die zwamt met
waardigheid, leutert met zalving en zich van
uur tot uur belachelijk maakt, terwijl hij er
van overtuigd is een goed figuur te slaan.
Hij is koppig en doorzettend: als Prudhom
me die geen Engelsch kent, bij een diner een
Engelschman tot buurman heeft, die geen
woord Fransch verstaat, weerhoudt dit hem
niet tot den zoon van Albion telkens een
reeks complimenteuse zinnen over de ver
broedering der volken te richten, welke de
Brit regelmatig beantwoordt met het eenige
Fransche woord dat hij zich heeft eigen ge
maakt: „bonjour". De situatie is kostelijk.
Monnier heeft dit prachttype van den
welgedanen, ingebeelden nul met franje, ge
creëerd, en daarna omgeven met een daarbij
passend gezin en gezelschap. Hij heeft zich
daarbij bijna met zijn schepping vereenzel
vigd want vergeten wij dit niet Mon
nier was, van huis uit acteur en deze too-
neelspelersmentallteit overheerscht bij hem
Toen hij Prudhomme eenmaal gemaakt had
zoowel zijn schrifturen als zijn teekenwerk.
(voor het eerst in 1830 in Le Roman chez la
Portière) liet die figuur hem niet meer los,
al duurt het dan ook ruim twintig jaar voor
hij het boek schrijft, en illustreert, waarin
Prudhomme ten voeten uit geteekend, ver
schijnt. In 1853 namelijk verschijnt „groot
heid en val van den heer Joseph Prudhom
me" om nog vier jaar later gevolgd te wor
den door de „Memoires van meneer Prud
homme". Beide boeken behooren ongetwijfeld
tot de „boeken, die men niet meer leest"
maar, wie zal durven beweren dat de figuur
van Prudhomme niet ook in onze dagen nog
wordt aangetroffen? Alleenwij maken
ons wat vlugger en hardhandiger van hem
af, misschienals zijne en onze positie
dat veroorloven. En al ontmoeten wij de
bêtise van Prudhomme dan is die nog niet
door Monnier's geest op een hooger plan
gebracht.
Als beeldend artist is Monnier in zijn werk
erg ongelijk, zooals dat vaak voorkomt bij
figuren wier begaafdheid veelzijdig is. Het
is geen kleinigheid schrijver èn acteur èn
teekenaar te wezen. In die laatste functie
heeft hij ongetwijfeld veel van voorgangers
en tijdgenooten in zich opgenomen.
In zijn eerste jaren doet hij vaak aan
Cruikshank den Engelschen carricaturist
denken, later aan Constantin Guys, wiens
nerveuse aquarelleermethode hij dikwijls in
herinnering roept. Composities met veel fi
guren zijn altijd een beetje verward en on
afgesloten bij hem, hij mist wat Daumier zoo
prachtig van nature had: de logische en feil-
looze vulling van een kader, die als vanzelf
onder het teekenen ontstaat. Maar ook Mon
nier blijkt tot groote fijnheden in staat; zoo
bljvoox-beeld ln het portret dat hij juist van
denzelfden Daumier teekende, of dat van
Jean Iroux, eene figuur die gelijkenis ver
toont met den Thomas Vireloque van Ga
varni. Het zoo juist verschenen boekwerk
geeft een schat van materiaal waarin men
Monnier kan bestudeeren daar er in Hol
land vermoedelijk behalve wat lithos uit
de Charivari geen origineel werk van hem
te vinden is. Er blijft nog iets waardoor Mon
nier een bepaalde beteekenis heeft gehad.
Hij schijnt het woord „grisette" te hebben
uitgevonden, waarmee dan wordt aangeduid
wat wij misschien onder „vriendinnetje" ver
staan.
Gavarni teekent in woord en beeld later
zijn „lorettes" maar daar is een fijn verschil
tusschen die beide soorten vroolijke meisjes
die vooral in de omgeving van artisten en
studenten leven en dezer zorgen helpen ver
drijven. Het woord grisette blijft tot onge
veer 1850 in gebruik. Dan beklaagt Theo-
phile Gautier zich er over dat het aardige
woord verloren gaat. De lorette is dan bezig
de grisette te verdringen.
Men moet zich in Holla ndsche purlteinsch-
held deze beide groepen nu niet direct als
„slechte vrouwen" voorstellen. Sterne heeft
getracht ze te definieeren; aldus; grisette,
het meisje uit den werkenden stand dat te
gracieus is om onder het volk gerekend te
worden en dat te verstandig is om buiten
haar eigen kring te willen treden.
De Lorette vertegenwoordigt-een meer ge
vorderden staat van galant leven; hoewel ze
nog geenszins de koopbare liefde beduidt,
mist ze toch de betrekkelijke onschuldigheid
van de grisette.
Sterne gebruikt het woord betrekkelijk
niet, spreekt alleen van l'ingénuité de la gri
sette. Maar als er Iets betrekkelijk ls, dan is
het zeker wel de juistheid van definities als
de daar net vermelde, het verstand van de
grisette en de onschuld van de lorette.
Alles relatief gezien, willen we het een en
ander aanvaarden omdat het ons in ieder
geval een klein ideetje verheldert over een
deel der der samenleving van honderd jaar
geleden en ons nuances leert kennen van
min cl meer vrij leven, waartegen toen al
even hard gesputterd is als tegen sommige
gemeenschapsvormen van onzen tijd. In den
grond van de zaak verandert er zooveel niet
als men denkt. Zeker niet in het rijk waar
kunst ontstaat en vrouwen een rol spelen.
J. H. DE BOIS.
(Reeds ln een deel van een vorige
oplaag opgenomen)
DE ULTA-KORTE GOLVEN.
(Van onzen Londenschen correspondent.)
Geestdriftige onderzoekers in de alsnog
voor een groot deel onontgonnen velden
der radiotechniek (of zijn het de geest
driftige journalisten?) hebben voorspeld dat
men aan den vooravond staat van revolutio
nairen vooruitgang in draadlooze verbindin
gen, waardoor het mogelijk zal worden met
alle deelen van de wereld te telephoneeren
voor weinig meer dan een stuiver per ge
sprek. Deze wonderen zouden worden vol
bracht door middel van de microgolf. Men
baseert het grenzeloos optimisme ten aan
zien van deze ultra korte golf op het feit,
dat men er mee heeft getelephoneerd tus
schen Dover en Calais. De golflengte was
18 c.M., de ontvang-antennes waren slechte
2 c.M. lang en het vermogen, dat voor de
transmissie wordt gebruikt bedroeg 1/2 Watt,
dat is ongeveer zooveel als men noodig heeft
voor het licht van een electrisch zaklampje.
De proeven over het Kanaal werden gedaan
door de International Telephone and Tele
graph Laboratories, te Londen en Parijs. Het
korte golfje laat zich in zijn snellen tocht
niet belemmeren door weersinvloeden als re
gen en mist. Verder werd verklaard dat de
draagwijdte van de microgolf negenmaal
zoo groot is als die van de golven, die thans
voor radio-telephonie worden gebruikt. Bo
vendien leent de microgolf zich bijzonder
voor richtingstransmissie, hier bekend als
het „beam system". De straal van uitzen
ding van de microgolf is veel smaller dan die
van de langere golven, zoodat alleen een
ontvanger, die zich precies in de richting der
uitzending bevindt, zou kunnen luisteren.
Sedert is niemand minder dan Marconi in
Engeland teruggekeerd. Hij heeft zich on
middellijk sceptisch over de mogelijkheden
van de microgolf uitgelaten. Wel verre van
de wereld te kunnen omvamen heeft dit
golfje volgens den grooten Italiaan slechts
geringe draagkracht en kan het niet door
obstakels als bergen en hooge gebouwen -
heendringen. Hij erkent dat verder onder
zoek eens zal kunnen leiden tot verwezenlij
king van zeer goedkoop en effectief telepho
neeren over de geheele wereld. Maar dat is
nog veronderstelling. Men is nog lang zoo ver
niet.
De Waalsche kerk in vroeg er en toestand.
Hoc die kerk thans na enkele verbouwingen geworden is.
TIJDSCHRIFTEN,
„Bulletin FokTcer".
Wij ontvingen de laatste aflevering van het
„Bulletin Fokker."
Het nummer wordt geopend met een uit
voerige bespreking van het verkeersvliegtuig
Fokker F XII, dat eenigen tijd geleden op de
lijnen der K. L. M. in dienst werd gesteld.
Een belangwekkend artikel is de bijdrage
van den piloot Walter Mittelhalzer. Ds schrij
ver heeft per Fokkervliegtuig een gezelschap
jagers, waarbij zich o.a. bevond Baron Louis
de Rothschild, vervoerd naar de Serengli-
steppe, een wildrijk gebied in Afrika. Mittel
halzer geeft in dit artikel zijn indrukken
van deze tocht weer; een aantal fraaie opne
mingen maken de beschrijving tot een inte
ressant geheel.
Tenslotte noemen we het overzicht van de
K. L. M. postvluchten op Ned. Indië.
„Eigen Haard"
Het nummer van 11 April bevat een arti'-'él
over vice-admiraal L. J. Quant, die den 21 ten
April het commando der marine in Neder
land neerlegt. Verder is er een artikeltje over
het 200-jarig bestaan van de koekoeksklok, de
tooneelrubriek van Edmond Visser en een s uk
van A. J. L. Looyen over zilvermeeuwen. Willy
van der Tak heeft een vertelling bijgedragen,
getiteld „Hoe de dorpen in Zuid-Duitsch1 and
ontstonden, met teekeningen van M es Blom-
sma. Bart in 't Hout bespreekt in zijn Tm-
critiek o.a. de film „Stürme über dem Moat-
blanc" van dr. Arnold Fanck.
De Opstandelingen.
De vierde druk van „De Opstandelingen",
treurspel in drie bedrijven van Henrlëtte
Roland Holstvan der Schalk is verschenen
in de Nederl. Bibliotheek van de N.V. Maat
schappij tot verspreiding van goede en goed-
koope lectuur (wereld-bibliotheek).
De meid.
In de Tooneelbibliotheek van dezelfde maat
schappij (Wereldb'bliotheek) zag de derde
druk van „De meid", komedie-van-haat in
twee bedrijven door Herman Heyermans het
licht.
Buiten werken.
Pak-idylle.
De Inbreker en het meisje.
Van deze drie stukjes, onderscbe'den'ijk
een tooneelschets door J. G. L. Noht Trenité,
een klucht en een spel door Charivarius be
werkt. allen in één bedrijf kwamen nieuwe
drukken uit. De uitgave is van de N.V. H. D.
Tjeenk Willink en Zoon, in de serie Dilettan
t-en Tooneel.