Drie maanden in Indië.
DE SCHOLLEVAARS VAN LEKKERKERK.
IV.
Warmte. Een menschenvriend.
Mr hastens tien maal per dag vraagt
men ons: „En hoe heeft u het met
il de warmte; kan u er nogal tegen?"
II En prompt antwoorden we: „0:
dat gaat uitstekend; we loopen
overdag wel eens te puffen, maar hinder heb
ben we toch niet!"
„Ja", luidt dan het antwoord, „u hebt de
Hollandsche kou nog bij u, maar als men
hier eerst eens een jaar is, begint men meer
last van de warmte te krijgen en dat duurt
net zoo lang, tot men weer eens moet uit-
vriezen in Europa.
Dit schijnt bij de meeste Epropeanen in
Indië wel het normale verloop te zijn. Een heel
klein aantal kan het, hier niet langer aan één
a twee jaar uithouden; zij zijn hier niet op
hun plaats en moeten voor goed terug. Een
ander uiterste is, dat sommigen jaren ach
tereen in het warme kustgebied kunnen wer
ken, zonder beswaren te ondervinden. Maar
verreweg de meesten moeten na eenige jaren
een poos naar Holland.
Voor ons bestaat dit vraagstuk natuurlijk
niet, omdat we maar drie maanden zullen
blijven. En of het nu van die z.g. latente
k,ou komt of niet, wij voelen ons hier kip
lekker. Zeker je hebt het warm; transpireeren
doe je niet, je zweet heel onbehoorlijk, de
een wat meer. de ander wat minder, zooals
dat ook in Holland gebruikelijk is; maar die
echte benauwde warmee, zoo'n broeikas
atmosfeer, als het in de hondsdagen in Hol
land kan wez£af hebben we hier nog niet
meegemaa£.*0 en schijnt hier ook niet zooveel
voor t£ somen.
^"aar wat den Hollander, die dikwijls dagen
iang geen zon ziet, zoo bijzonder prettig aan
doet, is die stralende zonneschijn van eiken
dag. Ik heb hier menschen gesproken, die
zeiden, dat het eeuwige mooie weer op den
duur verveelde.
Het is mogelijk, maar wij zeggen eiken mor
gen weer vergenoegd tegen elkaar: „Alweer
een mooie dag!" Voor al de morgenuren zijn
verrukkelijk. Als ik me aan een vergelijking
met Holland mag wagen, zou ik zeggen, dat
men zich die uren eenigszins kan voorstellen
als een stille heldere Junimorgen, die een
warmen dag belooft. De hitte zit om zoo te
zeggen al in de lucht, zonder dat men er
hinder van heeft.
Voor ons paviljoen is het nog heerlijk rus
tig; geen palmblad beweegt. En in volkomen
harmonie met de rustige omgeving komt ds
djongos (boy zegt men in Deli) onhoorbaar
aangeschuifeld en brengt de koffie in de
galerij. Vele Indisch-gasten zullen vaak terug
denken aan het prettige kwartiertje, dat men
luqhtig gekleed in de galerij z'n koffie zit te
drinken en vol op geniet van den Indischen
morgen.
Wat ik hierboven van de warmte schreef
geldt voor het laagland b.v. voor Medan, dat
overigens, wat de warmte aangaat, nog niet
slecht staat aangeschreven. Maar om een
uur of tien wordt het daar ook al aardig
warm en te één uur is het bepaald heet.
„Hoeveel graden?", vraagt men.
Ach, 30 a 32 graden Celsius is het al gauw,
maar niemand kijkt hier op den thermometer.
Het is warm en daarmee uit; gisteren, van
daag, morgen, tot in lengte van dagen!
In het bergland is dit echter anders. De
zon schijnt er haast even fel, maar als je op
1000 M. hoogte komt, is er vooral overdag
wat meer wind, waardoor het voor het gevoel
heel wat frisscher- wordt. Als de zon onder
is, koelt de lucht heel' snel af en de nachten
zijn er bepaald koud.
Met dit' hoogvlakte-klimaat maakten we
kennis toen we Brastagi bezochten. We kwa
men van Siantar en redn langs den grooten
autoweg dicht langs het Toba Meer. Reeds
meenden we de Noordpunt van het moer ge
passeerd te zijn, toen de chauffeur bij Eriboe
Dolok (Duizend heuvels) 'n klein eindt-je terug
reeds langs een doodloopenden weg en ons bij
een der mooiste plekjes aan het Toba Meer
bracht, met een prachtig vergezicht over de
kleine oeverbochten. Wij waren hem hier
voor zeer erkentelijk, want het was voor het
laatst op onze reisf dat we het Toba Meer
zagen en vermoedelijk zullen we het geen van
allen terugzien. Ook zonder de foto's, die hier
genomen werden, zouden we een diepen in
druk van dit mooie landschap hebben be
houden.
Daarop ging het weer verder Noordwaarts,
steeds over de Karo-hoogviakte. Men moet
zich die vlakte niet al te effen voorstellen.
Het is eigenlijk meer een zaclnt golvend
landschap, over groote uitgestrektheden met
kleine boschjes en vooral lalang (een harde
grassoort, die zeer moeilijk uit te roeien is)
begroeid. De regenval is hier niet zoo gering
als men lettende op de begroeiing, zou mee-'
nen, maar 't regenwater zakt in den poreuzen
bodem snel weg, zoodat de bovenlagen te
droog zijn voor het ontstaan van oerwoud.
Waar blijft dan al dat water?
Het antwoord komt spoedig, want plotse
ling ontdekt men een groot ravijn, eenige
honderden meters breed, met steile wanden.
Tri de diepte kronkelt op den vlakken dalbo
dem een riviertje; wij zien de sawala's langs
de oevers blinken, enkele vakken zijn ai-
lichtgroen van de jonge rijst. Wij onderschei
den nog enkele donkere Batakwoningen met
de typische dakpunten, schuil gaande in een
groep boomen weg is het beeld alweer.
Rondom ons strekt zich weer de hoogvlakte
uit., waar we slechts weinig sporen van be
bouwing vinden tot we, even later, opnieuw
verrast worden door het plotseling opduiken
van een ravijn met zijn sawahlinten.
Het loopt tegen zonsondergang en het be
gint al .aardig koel te worden. De snelle vaart
va nde auto veroorzaakt een stevig briesje on
der de kap; wij huiveren in onze witte tropen
jasjes. Ieder trekt zijn regenjas aan en is blij
als we tegen donker bij Grand Hotel Brastagi
stoppen.
Vlug naar onze kamers en gauw een bad ge
nomen. BIT! Wat is dat water koud! Je staat
te klappertanden onder de douche.
Later, in de eetzaal, verschijnt het grootste
deel der gasten in Europeesche kleeding. Geen
wonder ook, we zitten hier op 1400 M. hoogte.
W edenken er dan ook niet aan om nog een
avondwandeling te maken in onze dunne
kleeren, maar kruipen diep onder drie dekens
en slapen als marmotten.
Doch als den volgenden morgen het zon
netje schijnt en we vóór het ontbijt nog eens
rondloopen zijn we heel wat milder gestemd
over Brastagi. Het hotel is n.l. prachtig gele
gen op een der hoogste punten van de hoog
vlakte. Tegen de heining om 't terras bloeien
de rozen en de hooge bloemstengels der agaven
jvijzen den weg naar beneden.
De ochtendnevel hangt nog over de vlakte,
gaaruit in. dc verte de kegel van de Sinaboen
oprijst. Veel dichter bij, aan onzen rechter
kant verheft zich de geweldige Sibajak, met
de gele zwavel-aanzetting tegen den krater-
wand
Over de heuvels liggen vele landhuizen ver
spreid, waar Delianen hun vacantie komen
doorbrengen.
„Een kouden neus halen", zegt men in
Medan.
Pittig koel is hier de lucht en het is te be
grijpen, dat dit gebied zoo spoedig tot een
der bekendste herstellingsoorden van Indië
is gepromoveerd.
Het is allemaal gezondheid, wat je hier in
ademt, en toch zouden we dien mooien mor
gen een groote inrichting bezoeken met hon
derden lijders, voor wie zelfs in dit heerlijke
bergklimaat geen genezing te vinden is. We
bezochten n.l. de leprozerie Lao Simomo.
Ik had me er al een beetje op voorbereid,
griezelige dingen te zien. want de melaatsch-
heid is een vreeseiijke ziekte, die veel in Oos-
tersche landen voorkomt, al ontbreekt ze in
ons land niet geheel. Ik verwijs den lezer naar
het bekende boek „Ben Hur" voor een be
schrijving van deze verschrikkelijke ziekte. Dc
heer Van Eelen, directeur der inrichting, ont
ving ons bij zijn woning en vertelde, dat deze
leprozerie in stand gehouden wordt door de
Nederlandsche Zending te Oegstgeest. Er zijn
op de Oostkust nog twee dergelijke gestichten
n.l. één van het Rijk en één van het Leger des
Keils. Nu denke men bij het woord „inrich
ting" niet »aan een groot gebouw met een
pleintje ervoor en een hoog ijzeren hek erom
heen. Lao Simomo is 168 H.A. groot, zoodat
men zich in het geheel niet opgesloten ge
voelt. De directeurswoning is van het dorp der
patiënten gescheiden door een hek. Als men
dit doorgegaan is, meent men in een Batak-
dorp te zijn aangekomen, waar de groote fa
milie-huizen door gezinswoningen zijn ver
vangen. Maar alle gebouwen zijn in Bat ak
stijl opgetrokken met de zacht gebogen dak
lijn met spitse punten, terwijl de daken ook
met zwarte arènvezels (idjoeh) zijn gedekt.
Het dorp is verdeeld in eenige wijken, ieder
onder bestuur van een pengoeloe, (.burgemees
ter zouden wij hier zeggen).
In elke wijk kwam de pengoeloe ons be
groeten, waarbij hij steeds op eenige passen
afstand bleef staan, zooals alle patiënten
hier doen; dan liep hij achter ons aan, zoo
lang we op zijn terrein bleven.
Hier en daar zat een patient voor zijn
huisje en telkens klonk ons het zangerige
tabe toewan (dag mijnheer) tegen, (met den
klemtoon op ta in tegenstelling met andere
deelen van Indië waar men „tabé" zegt).
De meeste lijders waren verbonden aan
hoofd, arm of voet. ,De ergste lijders ziet u
toch niet", vertelde de directeur; „die blijven
allemaal in huis en worden door de anderen
af en toe rondgereden in een klein wagentje
en ze gaan op die wijze ook 's Zondags naar
de kerk."
„Hoeveel patiënten hebt u hier?" vroegen
we.
Er zijn er hier ongeveer 400", antwoordde
de heer Van Eelen; „het zijn allemaal Ba
taks. U weet waarschijnlijk, dat de aangifte
•van lijders verplicht is, maar daar wordt niet
de .hand aan gehouden; en de familie ver
bergt het dikwijls. In Indië zijn misschien
wee 80.000 lepralijders, maar slechts een 6G00
zijn geïsoleerd. Dat is bedroevend weinig,
vooral als men overtuigd is, dat alleen iso -
leering der patiënten op den duur verbete
ring kan brengen. Eigenlijk wordt er voor
die stakkers veel te weinig gedaan. Het is
waar, we kunnen ze niet genezen. Ik heb
tenminste nog nooit van een volkomen gene
zing gehoord; we kunnen alleen het lij don
wat verzachten, het ziekteproces misschien
wat tegenhouden, maar dat is ook alles. 1-Iet
Gouvernement zou eigenlijk eens betere
maatregelen moeten nemen; wij hebben te
genwoordig voor verschillende zaken een
specialen dienst en het is hoognoodig dat
er voor de melaatschheid zoo iets wordt inge
steld. Wanneer een paar artsen zich eens
konden specialiseeren, wie weet of er geen
middel gevonden zou worden om deze onge-
lukkigen te helpen."
De heer Van Eelen is kort na ons bezoek in
Batavia voor arts gaan studeeren, met het
doel om zich in de toekomst geheel aan de
leprabestrijding te wijden.
„Hoe brengen de menschen hun tijd hier
door?^'
„Ieder, die nog wat arbeiden kan, werkt
op de velden, die bij de inrichting belaooren",
antwoordde de directeur, „zoodat er dus
heel wat voedsel verkregen wordt. De hand
werkers zijn voortdurend bezig met herstel
van gebouwen, een smid maakt mooie .lies-
sen, vrouwen zitten te weven. Er is een
groote coöperatieve winkel, waar allerlei din
gen te koop zijn en er is een soort van so
ciëteit waar een aantal schaakborden liggen
(hoe zou het anders kunnen in Batakland!)
Verder heel watHijdschriften en boeken, ter
wijl er ook allerlei vlechtwerk gemaakt
wordt."
Het groote middelpunt van de inrichting is
echter de kerk, die geheel door de patiënten
is gebouwd en waarvoor ieder heeft gespaard.
Er is een klein orgel aanwezig en hier preekt
de heer Van Eelen voor „zijn kinderen", zoo
als hij ze noemt; hier zingen ze ze hun Batak
sche psalmen en vieren ze ook hun kerke
lijke feesten.
„Zijn uw patiënten allemaal Christenen?"
vroegen we.
„O, neen, dat niet! Er zijn misschien r.og
ongeveer veertig Mohammedanen en heide
nen bij. Maar er worden op hun verzoek nog
al eens patiënten gedoopt, ofschoon ik er
nooit op aandring. U vindt dat misschien
vreemd van een oud-zendeling", zei onze ge
leider, maar ik meen, dat ik geen gebruik
mag maken van mijn invloed, om deze men-
schen tot bekeering te dwingen.
Ze komen hier als patient en als ze zich
goed gedragen, is het voor mii hetzelfde, of ze
Christen, Moslim of heiden zijn; stakkers zijn
het allemaal! Wel komen ze allen in de kerk
en heel graag zelfs. U moet maar eens zien,
hoe de ergste patiënten de anderen 's Zon
dagsmorgens aansporen, uit vrees, dat ze
niet tijdig naar de kerk zullen worden gere
den. En deze menschen worden zoo ontzaglijk
gegrepen door de verhalen over Jezus, die
immers melaatschen genas. Altijd weer moet
ik daarvan vertellen en het is te begrijpen,
dat deze eenvoudige zielen, die elk contact
missen met hun oude Islamitische of heiden-
sche omgeving, spoedig geheel Christenen
worden. Eenigen tijd geleden had lk nog een
merkwaardig geval bij die bekeeringen. Er
kwam een nieuwe patient, die overtuigd Mo-
hamedaan was en aan ieder, die het hooien
wilde, verklaarde, dat hij Moslim zou blijven,
omdat hij zich volkomen gelukkig gevoelde in
zijn geloof. Toen hij hier evenwel een poos
was, kwam hij bij me ea verzocht om den
doop; hij wilde toch wel graag Christen wor
den. ..Ik doe het liever niet", zei ik; je
hebt altijd gezegd, dat je Moslim wou blijven
omdat je je daar het gelukkigst bij voelde. Nu
moet je geen Christen worden, om mij een
plezier te doen. Ik houd evenveel van Moha-
medaansche als van Christenpatienten en je
blijft evengoed mijn vriend, als je bij je oude
godsdienst blijft". Hij ging heen, doch ik zag,
dat hij trouw in de kerk kwam. Eenige maan
den later kwam hij opnieuw bij me en smeek
te me letterlijk om hem tc doopen. Hij kon
niet meer Islamiet blijven, verzekerde hij.
Toen meende ik niet meer te moeten wei
geren".
Zoo pratende waren we het dorp rondge
wandeld en stonden even stil bij het groote
kerkhof, waar lange rijen kruisen getuigden
van de velen, dis hier in de inrichting ge
storven waren. Maar de opengevallen plaat
sen worden spoedig weer aangevuld. „Sommige
Batak-hoofden schijnen merkwaardig scherp
te zijn in het ontdekken van de ziekte", zei
de directeur. „Het komt voor. dat een dokter
nog geen lepra kan constateeren. terwijl het
hoofd volhoudt dat de onderzochte ziek is. En
steeds blijkt dit na eenigen tijd het geval te
zijn; zij beweren, de ziekte door een bepaal
den reuk te kunnen constateeren; in hoe
verre dit laatste juist is. weet ik niet."
In tegenstelling met vele andere inrichtin
gen worden hier ook echtparen toegelaten;
zelfs is huwelijk tusschen twee patiënten ge
oorloofd. Ze moeten echter bij het huwelijk
beloven, dat de kinderen binnen een jaar
naar familie binten de inrichting worden ge
zonden. Men zegt, dat zeer jonge kinderen
nog niet vatbaar zijn voor de ziekte. Meestal
echter blijven de huwelijken kinderloos.
We keerden terug door de kliniek, waar de
heer Van Eelen eiken morgen vele patiënten
verbindt. Hier waschten we onze handen en
wreven onze schoenen af op een mat, die tel
kens met. desinfecteerende stoffen gedrenkt
wordt, om het meedragen van besmetting te
voorkomen. De deur werd gesloten en Lao
Simomo lag achter ons met al z'n ellende.
Ik heb maar weinig menschen ontmoet,
voor wie ik na een korte kennismaking zoo
veel achting gevoelde als voor den heer Van
Eelen. Twaalf jaar reeds woont hij hier
tusschen de lepralijders; ieder oogenblik kan
ook hij besmet worden en wanneer hij een
maal in Holland zal zijn teruggekeerd, kan
zich nog de ziekte bij hem openbaren, want
men weet. dat er jaren kunnen verloopen
tusschen de infectie en het uitbreken van de
ziekte. Altijd staat hij voor zijn „kinderen"
klaar, geen moeite is hem te veel, om hun
leven aangenaam te maken. Door een luid
spreker laat hij de patiënten mee genieten
van zijn radio; met veel moeite is hij er in
geslaagd, om het dorp van electrische verlich
ting te voorzien; ieder huis is op het net aan
gesloten.
Met eerbied heb ik bij het afscheid zijn
hand gedrukt. Een man, die het niet noodig
vond, een Moslim te doopen, maar die de kern
van het Christendom, de dienende menschen-
liefde, dichter benadert dan velen onzer.
E. W. VENEMA.
WAT IS GENIE?
Wat is genie? Op deze vraag hebben reeds
tal van geleerden, philosofen en navorschers
getracht een antwoord te geven. Het genie»
probleem is een oud .veelomstreden probleem,
welks aantrekkingskracht sterker wordt, naar
mate de erkenning der moeilijkheid zijner
oplossing meer algemeen wordt toegege
ven, Weininger, Schopenhauer, Türck, Lom-
broso, Kretschmer, de psycho-analisten, ieder
hunner heeft van zijn standpunt getracht in
de duisternis, die het begrip „genie" omhult,
licht te scheppen. De meeningen loopen vaak
nogal uit elkaar. De een ziet in het genie iets
gezonds, normaals, den lioogsten, voor den
mensch bereikbaren vervolmakingsgraad, de
ander, een ontaardingsverschijnsel, iets dat
verwant is aan krankzinnigheid. Vroeger
plaoht men de geniale intuïtie, als het ware
als een ingeving van boven te beschouwen;
de moderne psycho-analyse daarentegen, vat
haar dikwijls als een ingeving van „onder"
op, gedetermineerd door het onderbewustzijn,
als een omhulde manifestatie van verdrongen
complexen.
Evenals de begrippen der natuurweten
schappen, zoo behoeven ook vele geestes
wetenschappelijke begrippen verduidelijking
en herziening. Tot deze geesteswetenschappe
lijke begrippen behoort cok het begrip „genie"
en zulk een verduidelijking en revisie van het
geniebegrip tracht een Duitsch geleerde, dr.
Wilhelm Lange-r-Eichbaum, <te geven in zijn
jongste bock „Het Genieprobleem", nadat hij
vroeger reeds over het thema „Genie
waanzin en roem" een uitvoerig werk had
geschreven.
Dr. Lange is een auteur, die van vage, niets
zeggende phrasen een afkeer heeft. Hij heeft
een nuchter, helder verstand, zeldzaam
transparant en van groote luciditeit in het
denken. Onbevooroordeeld, zakelijk, zet hij
het probleem uiteen. Zijn boeken over het
genieprobleem zijn een gewichtige prestatie.
Zij beteekenen onmiskenbaar een vooruitgang
een koene daad op het gebied van de leer der
geesteswetenschap.
Evenals bij de kennisleer, het begrip dei-
dingen, van den grondslag, van het ik, wordt
het begrip „genie" door den geleerde aan een
diepgaande philosofische analyse onderwor
pen. Hij ontleedt het, als het ware, in zijn
bestanddeelen, zijn componenten; hij „rela
tiveert" het. Hij onderzoekt het van alle
kanten; van het sociologisch standpunt, van
het standpunt der begaafaheidsnavorsching,
psychologie en psychiatrie. Bijzonder interes
sant is zijn sociologie en psychologie van den
„roem van het genie".
Dr. Lange-Eichbaum vat den waardestand
eener verschijning als „genie" als iets sub
jectiefs op. „Ook licht en kleuren beleeft
de menschheid. Wat is nu echter in den grond
licht?" En evenzoo vraagt hij ten opzichte
van het genie: „Wat is dan eigenlijk „in wer
kelijkheid" een genie?" Genie is aan, volgens
dr. Lange, nog iets anders dan een verba
zingwekkende gave. „Menige half-god der
menschheid". zoo gaat hij voort, „door ons als
een genie erkend, was intellectueel in het
geheel geen hoogbegaafde; zijn „schepping"
was heelemaal geen individueele en ontstond
in het geheel niet in zijn brein, doch groeide
als sociologisch product, in den bodem eener
ingewikkelde constellatie".
„Genie", heet het verder, „kan niets ab
soluuts, niets eens en voor altijd vaststaan
de zijnNiet iets voor allen geldig. Genie
is een waardestand, een waaraegebeurtenis".
Een genie wordt men door de aaneenscha
keling van verschillende omstandigheden.
Velen, die voor een genie golden, gelden daar
voor heden niet meer, en omgekeerd. Het
nageslacht schept en verwoest mythen. Dik
wijls is het slechts het demonische, eigenaar
dige eener persoonlijkheid, dat de roem var
oen gen:e uitmaakt. De zucht der menschheid
tot aanbidding schept zich zijn goden. Genie
is, als het ware. ae hypostaseering eener
subjectieve waardebeleving. „De mensch
heid houdt ervan, de vermeende, geestelijke
oorzaak naar de maat har er eigen genot
grootte te meten, en deze substantieering als
looverkracht en mystieke schcppingcentrale
in een persoonlijkheid te zien ais genie...."
door
Op het uiteinde van de basaltdam. die van
het havenhoofd tot ver zee in loopt, staat
het zwarte staketsel, waarin 's avonds een
rood licht op- en uitglocit. Nu troont daar
een zonderling silhouet, dat wel uit het
zwartste ebbenhout gesneden lijkt. De aal
scholver laat daar zijn half ontplooide vleu
gel:? drogen in dc zon en lijkt verstijfd van
de kromme snavelpunt tot- de breede zwem
vliezen aan de korte pooten. Even blank en
roerig als hij donker en onbeweeglijk is zwer
men de sterntjes boven de tegen de steen
blokken brekende golven, waaruit dc vlugge
vischdiefjes telkens hun prooi opduiken. De
boot met badgasten voor het eiland komt
aanstoomen en nog voor één van de passa
giers heeft kunnen zien, hoe die zwarte vopel
met de witte keelvlek dichterbij metaal-
groen en bronskleurig glanst, slaat, de schol
levaar zijn breede, driehoekige wieken uit en
vliegt hij laag over de golven weg.
Eenzaam als op de zee vlscht de aalschol
ver op de rivieren. Snel schiet hij over het
water, breed uitwijkend voor dc sleepsche-
pen. de klippers en de raderbooten. In het
rustige water achter een strekdam duikt hij
met groote vaardigheid zfjn voedsel op; on
gelooflijk snel beweegt hij zich onder en
door het water. Als hij zijn vleugels tegen
zijn taai lijf sluit lijkt hij een torpedo, in
snelle rukken voortschietend door het
krachtig trappen der pooten met dc buiten
gewoon groote zwemvliezen. Echte roeipoo-
ten zijn het, omdat alle vier tecnen door
vliezen verbonden zijn; dat vind je enkel bij
de snelste duikers zooals dc verwante Jan
van Gent.
Alleen als dc zwarte „rotgans" naar de
kolonie terugkeert, sluit hij zich graag bij
een troepje soortgenooten aan. Ze vliegen als
bijna geen andere vogel, op een rijtje schuins
achter elkaar. Snel en zonder geluid te ge
ven trekken ze voort; boven de zee lijkt zoo'n
vlucht opvallend veel op een zwarte slang,
zoo dicht op elkaar vliegen ze dan. De reiger,
schuwe en eenzelvige gezel als de scholle
vaar, krijgt tegen den avond soms ook gc-
zelligheidsbevliegingen. maar de troepjes
van die kuifdragers zijn zelden grooter dan
drie of vier stuks en dan vliegen ze nog ver
uit elkaar.
De reigers en de aalscholvers hebben het
DE KAMELEON.
De langneitzige kameleon.
De kameleons vormen een eigenaardige en
gemakkelijk te herkennen onderorde van de
hagedissen. Zij komen alleen voor in Afrika
en op Madagascar, in Zuid-Spanje, Syrië en
Klein Azië, Arabië, Zuidelijk Britscli-Indiö
en op Ceylon. Het dier is spreekwoordelijk
geworden doordat het zoo snel zijn kleur kan
veranderen en tot op zekere hoogte kan doen
overeenstemmen met zijn omgeving. Het or
gaan, waardoor deze kleurverandering te
weeggebracht wordt, is zeer ingewikkeld en
zoo maar niet in een paar woorden te be
schrijven. Het komt hierop neer, dat de
kleurcellen worden verplaatst naar de opper
vlakte van de huid en naar binnen. De kleu
ren wisselen af van wit en zwart tot groen,
geel, blauwachtig grijs en roodachtig- bruin.
Sommige, heel kleine, kameleons zijn min
der dan 7 1/2 C.M. lang. Daarentegen wordt
op Madagascar ook de Reuzen-Kameleon
gevonden, die 60 c.M. lang ls. Ook wat het
uiterlijk betreft Ls dc kameleon een wonder
lijk dier, met vreemde uitsteeksels aan den
kop (bij de mannetjes), een „getanden" rug
en een gebocheld lichaam. Ook heeft het dier
een grijpstaart. Vingers en teenen staan in
groepen van drie en twee, zeer geschikt voor
grijpen.
Een andere merkwaardigheid vormen dc
groote, rollende oogballen, die onafhanke
lijk van elkander gedraaid kunnen worden,
*zoodat de blik in alle richtingen kan worden
gewend. De eigenlijke oogopening is klein.
Nog iets zonderlings is de groote, knotsvor-
mige tong. die een langen, smallen wortel
heeft van elastische vezels. De tong wordt als
een telescoop in elkaar geschoven in de wij
de keel, maar kan zeer snel worden uitgesto
ken tot een lengte, die bijna zoo groot is als
die van het lichaam van het dier. Het
knotsvormig uiteinde van die tong bestaat
eigenlijk uit twee kleppen die kunnen open
gaan en het insect, waarop de kameleon
aast, geheel of gedeeltelijk kunnen grijpen.
Het speeksel, waarmede de punt van de tong
bedekt is, is zoo kleverig dat de tong elk in
sect vasthoudt, waarmede zij in aanraking
komt.
LIEFHEBBERIJEN VAN
BEROEMDE MANNEN.
Het is een bekend feit dat vele vorsten en
beroemde mannen er hun eigen liefhebberijen
op nahouden. Ramsay Macdonald is een groot
liefhebber van het golfspel. evenals Lloyd
George. De koning van Engeland heeft een
prachtige en uitgebreide postzcgelvcrzameling
en dc Prins van Wales verzamelt zeldzame
teekeningen en afbeeldingen van oude
schepen.
Mussolini rijdt buitengewoon graag te
paard. Wat er ook gebeurt, lederen dag rijdt
hij één uur. Miss Betty Nuthall's liefhebberij
is: koken. De Konina der Belgen heeft twee
..stokpaardjes": bergbeklimmen en vliegen en
de jonge keizer van Japan houdt zich gaarne
bezig met de studie der medicijnen, evenals
de Koningin van België.
De Britsche minister van financiën. Snow-
den. houdt er een bijzonder eigenaardige
„hobby" op na: n.l. het bijwonen van eerste
voorstellingen van nieuwe tooneel-.tukken.
Ex-koning van Spanje. Alfonso, heeft altijd
met veel voorliefde allerlei takken van sport
beoefend en ook heeft hij altijd veel wérk
1 gemaakt van de studie van vreemde talen,
zoodat hij dan ook vijf andere talen dan cic
Spaansche vloeiend spreekU
b. a
gemeen, dat ze in de kolonies even luidruch
tig en onbevreesd zijn als op hun stroop
tochten schuw cn heimelijk. In Rotterdam
huist een groote relgerskolonie in de Dier
gaarde .vlak bij de drukke Kruiskade. Het
schorre geschreeuw van de blauwvleugels
klinkt soms nog boven het getoeter en het
trambellen uit. Dc grootste aalscholverskolo
nie, die ons land rijk is. ligt onmiddellijk aan
den Lekdijk bij Lekkerkcrk. een vrij drukken
verkeersweg. Duizenden nesten hangen daar
in dc boomen op de wallen van de oude
eendenkooi. De vogels zijn er vaak hevig
vervolgd, omdat er onder al wat vliegt en
duikt geen behendiger en vraatzuchtiger
visscher is dan de schollevaar. Ze hebben
zich niet laten verdrijven en men heelt ze
tenslotte met rust gelaten. De nestboomen
zijn alle afgestorven en van dc wortels tot
de kruin grijswit bekalkt. De zwarte vogels
steken er zonderling tegen af. Vlak naast dc
kooi is een hoenderpark aangelegd, dat
hoofdzakelijk witte leghorns bevat, 't Geeft
een zonderling contract: witte vogels op
zwarten grond en zwarte vogels in witte boo
men.
Den ganschen dag door klinkt daar bet
blazen, kolderen en krUschen van de schol
levaars. Vooral iii het vroege voorjaar gaat
het er rumoerig toe. Een en al luidruchtige
vrijage. De vogels pronken dan in het mc-
tualglanzend prachtkleed. waartegen de wit
te keel en de dijvlak afsteken. Ze kunnen
de nekveeren doen krulven tot een zonder
linge hanekam of kortgeknipte helmbos.
Dicht dringen ze dan tegen eikaar op en
aaien elkaar met de wit gevlekte halzen. Dc
schollevaar drukt zijn gemoedsbewegingen
allereerst met nek en hals uit: dat gaat uren
achtereen op een kronkelen en een heen en
weer zwaaien.
Als ze eenmaal gepaard zijn. bouwen ze
ijverig aan de slordige nesten. Meestal voert
het mannetje het nestmateriaal aan en het
wijfje schikt cn ordent dat. zoo goed en zoo
kwaad het gaat. In April liggen in alle nes
ten drie of vier groenwitte eieren, die al
gauw even dik bekalkt zijn als de nesten cn
de boomen .Alleen de aalscholver zelf ver
toont nimmer een groezelig plekje op zijn
donker, glanzend veerenkleed. al wordt dat
soms een weinig ruig en flets in den zomer.
OPIUM EN COCAÏNE IN HET
OOSTEN.
In het Oosten raken elk jaar duizenden
menschen verslaafd aan het gebruik van ver-
doovlngsinSddelen. De permanente opium
commissie van den Volkenbond heeft vast
gesteld, dat Turkije een der voornaamste
centra voor het produceeren van opium is.
Men is er thans van plan om de fabricatie
dier middelen op nog grooter schaal dan reeds
het geval is. ter hand te nemen. De zoo
even genoemde commissie zal deze aangele
genheid thans onderzoeken alsmede op welke
wijze de opium-preparaten in zulke groote
hoeveelheden op sommige markten van het
Oosten komen, hetgeen niet langs wettelijkcn
weg het geval kan zijn. Volgens betrouw
bare berichten worden uit Turkije jaarlijks
meer dan 5000 KG. morphine en bijna 0000
K.G. heroïne clandestien uitgevoerd. Of
ficieel produceert Turkije heedemaal geen
verdoovingsmlddelen; het komt zelfs niet op
de lijst van heulsap fabriceerende landen
voor.
Doch er zijn in Constantinopel alléén drie
cocaïncfabrlcken, naar het heet van Frank
rijk daarheen verhuisd. Dc Turksche regeering
geeft deze misstanden openlijk toe, doch ver
klaart niet in staat te zijn aan dien onwet-
tlgen toestand een eind tc maken. In do
eerste plaats Ls daaraan schuld de geïso
leerde ligging van menige Turksche haven
arm de Zwarte Zee en volgens Turklje's be
weren, ook de nabijheid der Russische grens.
Doch het lijkt meer dan onwaarschijnlijk
dat de Sovjet-regcering voor een onwettigen
handel als dc onderhavige, de oogen zou
sluiten.
De opiumhandel is derhalve bijzonder
moeilijk tc controleeren, ook al daarom, om
dat kleine, door reizigers meegenomen hoe»
veelheden reeds een groote winst afwerpen.
Maar ook verscheidene groote smokkelgeval-
len zijn onlangs ontdekt geworden in Tientsin
Hongkong, Shanghai. Cairo en Marseille,
waarbij liet land van herkomst der smok
kelwaar Turkije bleek te zijn. Een bijzonder
goede vangst word niet lang .geleden te
Constantinopel zelf gedaan, waarbij 15 zakken
in beslag genomen werden, die walnoten, ge
vuld met opium inhielden. Overigens geldt
ook Boesjler, aan de Perzische Golf, als
opium-export-centrum.
De Oostersche bevolking haakt zeer naar
het genot van opium en cocaïne. Doch hot
meest verbreide alcaloïd is „hasjiesj", dat uit
een zekere plant bereid wordt, die in het
Oosten zelf, op vele plaatssn gecultiveerd
wordt. In elk geval ls dit zoo in Syrië,
Transjordanic, Palestina en een gedeelte van
Egypte.
De Palestijnsche politie is mot de betref
fende landen in nauwe aansluiting en houdt
de smokkelaars scherp in het oog. Voor zoo
ver het Palestina en Syrië betreft, werkt de
politie uitstekend; met behulp van speciale
draadiooze telegraafstations is het hier in
den laatsten tijd herhaaldelijk gelukt, geheele
smokkelzendlngen in beslag te nemen. Bij de
terugkomst b.v. van den Palesttjnschen
Hoogeto Commissaris van een reis naar Cairo,
vond men in zijn eigen salonwagcn daarin
gesmokkelde pakketten cocaïne.
In Jaffe. Haifa en Jeruzalem vindt men
koffiehuizen waar de politie nu en dan ar»
restatics doet. De smokkelhandel echter, die
door de woestijn van Slnai voert, is hoogst
moeilijk te controleeren.
Veel ernstiger staan de zaken in Egypte.
In het jaar 1928 alleen, werd daar bijna 1000
kilo binnengesmokkelde heroïne door de
politie ontdekt. De werkelijk binnengebrachte
hoeveelheid bedraagt minstens tienmaal
meer. Van de dertien millioen bevolking van
Egypte, is. naar voorzichtige berekening,
minstens een half millioen menschen aan
verdooflngsmlddelen verslaafd, waarbij nog
komt. dal men vóór den laatsten oorlog, daar
die ondeugd in het geheel niet kende. Thans
worden ze in stad en land, aan mannen,
rouwen en kinderen verkocht. Meer dan
1000 gevaren worden Jaarlijks door dc politie
ontdekt en behandeld. Men kan zich haast
aiet voorsteilen hoe deze „epidemie" zou voort
woekeren. indien niet krachtig wordt inge
grepen. Het helpt niets, of men de arme
slachtoffers al arresteert; men moet de pro
ductie centra aan banden leggen. Toestanden
zooals die welke in Turkije heerschen, moe
ten zoo spoedig mogelijk uitgeschakeld wor
den. Dc Turksche regeering wil daarbij de
Volkcnbondscommissic gaarne krachtig hel
pen.