Drie maanden in Indië. DE SCHOLLEVAARS VAN LEKKERKERK. IV. Warmte. Een menschenvriend. Mr hastens tien maal per dag vraagt men ons: „En hoe heeft u het met il de warmte; kan u er nogal tegen?" II En prompt antwoorden we: „0: dat gaat uitstekend; we loopen overdag wel eens te puffen, maar hinder heb ben we toch niet!" „Ja", luidt dan het antwoord, „u hebt de Hollandsche kou nog bij u, maar als men hier eerst eens een jaar is, begint men meer last van de warmte te krijgen en dat duurt net zoo lang, tot men weer eens moet uit- vriezen in Europa. Dit schijnt bij de meeste Epropeanen in Indië wel het normale verloop te zijn. Een heel klein aantal kan het, hier niet langer aan één a twee jaar uithouden; zij zijn hier niet op hun plaats en moeten voor goed terug. Een ander uiterste is, dat sommigen jaren ach tereen in het warme kustgebied kunnen wer ken, zonder beswaren te ondervinden. Maar verreweg de meesten moeten na eenige jaren een poos naar Holland. Voor ons bestaat dit vraagstuk natuurlijk niet, omdat we maar drie maanden zullen blijven. En of het nu van die z.g. latente k,ou komt of niet, wij voelen ons hier kip lekker. Zeker je hebt het warm; transpireeren doe je niet, je zweet heel onbehoorlijk, de een wat meer. de ander wat minder, zooals dat ook in Holland gebruikelijk is; maar die echte benauwde warmee, zoo'n broeikas atmosfeer, als het in de hondsdagen in Hol land kan wez£af hebben we hier nog niet meegemaa£.*0 en schijnt hier ook niet zooveel voor t£ somen. ^"aar wat den Hollander, die dikwijls dagen iang geen zon ziet, zoo bijzonder prettig aan doet, is die stralende zonneschijn van eiken dag. Ik heb hier menschen gesproken, die zeiden, dat het eeuwige mooie weer op den duur verveelde. Het is mogelijk, maar wij zeggen eiken mor gen weer vergenoegd tegen elkaar: „Alweer een mooie dag!" Voor al de morgenuren zijn verrukkelijk. Als ik me aan een vergelijking met Holland mag wagen, zou ik zeggen, dat men zich die uren eenigszins kan voorstellen als een stille heldere Junimorgen, die een warmen dag belooft. De hitte zit om zoo te zeggen al in de lucht, zonder dat men er hinder van heeft. Voor ons paviljoen is het nog heerlijk rus tig; geen palmblad beweegt. En in volkomen harmonie met de rustige omgeving komt ds djongos (boy zegt men in Deli) onhoorbaar aangeschuifeld en brengt de koffie in de galerij. Vele Indisch-gasten zullen vaak terug denken aan het prettige kwartiertje, dat men luqhtig gekleed in de galerij z'n koffie zit te drinken en vol op geniet van den Indischen morgen. Wat ik hierboven van de warmte schreef geldt voor het laagland b.v. voor Medan, dat overigens, wat de warmte aangaat, nog niet slecht staat aangeschreven. Maar om een uur of tien wordt het daar ook al aardig warm en te één uur is het bepaald heet. „Hoeveel graden?", vraagt men. Ach, 30 a 32 graden Celsius is het al gauw, maar niemand kijkt hier op den thermometer. Het is warm en daarmee uit; gisteren, van daag, morgen, tot in lengte van dagen! In het bergland is dit echter anders. De zon schijnt er haast even fel, maar als je op 1000 M. hoogte komt, is er vooral overdag wat meer wind, waardoor het voor het gevoel heel wat frisscher- wordt. Als de zon onder is, koelt de lucht heel' snel af en de nachten zijn er bepaald koud. Met dit' hoogvlakte-klimaat maakten we kennis toen we Brastagi bezochten. We kwa men van Siantar en redn langs den grooten autoweg dicht langs het Toba Meer. Reeds meenden we de Noordpunt van het moer ge passeerd te zijn, toen de chauffeur bij Eriboe Dolok (Duizend heuvels) 'n klein eindt-je terug reeds langs een doodloopenden weg en ons bij een der mooiste plekjes aan het Toba Meer bracht, met een prachtig vergezicht over de kleine oeverbochten. Wij waren hem hier voor zeer erkentelijk, want het was voor het laatst op onze reisf dat we het Toba Meer zagen en vermoedelijk zullen we het geen van allen terugzien. Ook zonder de foto's, die hier genomen werden, zouden we een diepen in druk van dit mooie landschap hebben be houden. Daarop ging het weer verder Noordwaarts, steeds over de Karo-hoogviakte. Men moet zich die vlakte niet al te effen voorstellen. Het is eigenlijk meer een zaclnt golvend landschap, over groote uitgestrektheden met kleine boschjes en vooral lalang (een harde grassoort, die zeer moeilijk uit te roeien is) begroeid. De regenval is hier niet zoo gering als men lettende op de begroeiing, zou mee-' nen, maar 't regenwater zakt in den poreuzen bodem snel weg, zoodat de bovenlagen te droog zijn voor het ontstaan van oerwoud. Waar blijft dan al dat water? Het antwoord komt spoedig, want plotse ling ontdekt men een groot ravijn, eenige honderden meters breed, met steile wanden. Tri de diepte kronkelt op den vlakken dalbo dem een riviertje; wij zien de sawala's langs de oevers blinken, enkele vakken zijn ai- lichtgroen van de jonge rijst. Wij onderschei den nog enkele donkere Batakwoningen met de typische dakpunten, schuil gaande in een groep boomen weg is het beeld alweer. Rondom ons strekt zich weer de hoogvlakte uit., waar we slechts weinig sporen van be bouwing vinden tot we, even later, opnieuw verrast worden door het plotseling opduiken van een ravijn met zijn sawahlinten. Het loopt tegen zonsondergang en het be gint al .aardig koel te worden. De snelle vaart va nde auto veroorzaakt een stevig briesje on der de kap; wij huiveren in onze witte tropen jasjes. Ieder trekt zijn regenjas aan en is blij als we tegen donker bij Grand Hotel Brastagi stoppen. Vlug naar onze kamers en gauw een bad ge nomen. BIT! Wat is dat water koud! Je staat te klappertanden onder de douche. Later, in de eetzaal, verschijnt het grootste deel der gasten in Europeesche kleeding. Geen wonder ook, we zitten hier op 1400 M. hoogte. W edenken er dan ook niet aan om nog een avondwandeling te maken in onze dunne kleeren, maar kruipen diep onder drie dekens en slapen als marmotten. Doch als den volgenden morgen het zon netje schijnt en we vóór het ontbijt nog eens rondloopen zijn we heel wat milder gestemd over Brastagi. Het hotel is n.l. prachtig gele gen op een der hoogste punten van de hoog vlakte. Tegen de heining om 't terras bloeien de rozen en de hooge bloemstengels der agaven jvijzen den weg naar beneden. De ochtendnevel hangt nog over de vlakte, gaaruit in. dc verte de kegel van de Sinaboen oprijst. Veel dichter bij, aan onzen rechter kant verheft zich de geweldige Sibajak, met de gele zwavel-aanzetting tegen den krater- wand Over de heuvels liggen vele landhuizen ver spreid, waar Delianen hun vacantie komen doorbrengen. „Een kouden neus halen", zegt men in Medan. Pittig koel is hier de lucht en het is te be grijpen, dat dit gebied zoo spoedig tot een der bekendste herstellingsoorden van Indië is gepromoveerd. Het is allemaal gezondheid, wat je hier in ademt, en toch zouden we dien mooien mor gen een groote inrichting bezoeken met hon derden lijders, voor wie zelfs in dit heerlijke bergklimaat geen genezing te vinden is. We bezochten n.l. de leprozerie Lao Simomo. Ik had me er al een beetje op voorbereid, griezelige dingen te zien. want de melaatsch- heid is een vreeseiijke ziekte, die veel in Oos- tersche landen voorkomt, al ontbreekt ze in ons land niet geheel. Ik verwijs den lezer naar het bekende boek „Ben Hur" voor een be schrijving van deze verschrikkelijke ziekte. Dc heer Van Eelen, directeur der inrichting, ont ving ons bij zijn woning en vertelde, dat deze leprozerie in stand gehouden wordt door de Nederlandsche Zending te Oegstgeest. Er zijn op de Oostkust nog twee dergelijke gestichten n.l. één van het Rijk en één van het Leger des Keils. Nu denke men bij het woord „inrich ting" niet »aan een groot gebouw met een pleintje ervoor en een hoog ijzeren hek erom heen. Lao Simomo is 168 H.A. groot, zoodat men zich in het geheel niet opgesloten ge voelt. De directeurswoning is van het dorp der patiënten gescheiden door een hek. Als men dit doorgegaan is, meent men in een Batak- dorp te zijn aangekomen, waar de groote fa milie-huizen door gezinswoningen zijn ver vangen. Maar alle gebouwen zijn in Bat ak stijl opgetrokken met de zacht gebogen dak lijn met spitse punten, terwijl de daken ook met zwarte arènvezels (idjoeh) zijn gedekt. Het dorp is verdeeld in eenige wijken, ieder onder bestuur van een pengoeloe, (.burgemees ter zouden wij hier zeggen). In elke wijk kwam de pengoeloe ons be groeten, waarbij hij steeds op eenige passen afstand bleef staan, zooals alle patiënten hier doen; dan liep hij achter ons aan, zoo lang we op zijn terrein bleven. Hier en daar zat een patient voor zijn huisje en telkens klonk ons het zangerige tabe toewan (dag mijnheer) tegen, (met den klemtoon op ta in tegenstelling met andere deelen van Indië waar men „tabé" zegt). De meeste lijders waren verbonden aan hoofd, arm of voet. ,De ergste lijders ziet u toch niet", vertelde de directeur; „die blijven allemaal in huis en worden door de anderen af en toe rondgereden in een klein wagentje en ze gaan op die wijze ook 's Zondags naar de kerk." „Hoeveel patiënten hebt u hier?" vroegen we. Er zijn er hier ongeveer 400", antwoordde de heer Van Eelen; „het zijn allemaal Ba taks. U weet waarschijnlijk, dat de aangifte •van lijders verplicht is, maar daar wordt niet de .hand aan gehouden; en de familie ver bergt het dikwijls. In Indië zijn misschien wee 80.000 lepralijders, maar slechts een 6G00 zijn geïsoleerd. Dat is bedroevend weinig, vooral als men overtuigd is, dat alleen iso - leering der patiënten op den duur verbete ring kan brengen. Eigenlijk wordt er voor die stakkers veel te weinig gedaan. Het is waar, we kunnen ze niet genezen. Ik heb tenminste nog nooit van een volkomen gene zing gehoord; we kunnen alleen het lij don wat verzachten, het ziekteproces misschien wat tegenhouden, maar dat is ook alles. 1-Iet Gouvernement zou eigenlijk eens betere maatregelen moeten nemen; wij hebben te genwoordig voor verschillende zaken een specialen dienst en het is hoognoodig dat er voor de melaatschheid zoo iets wordt inge steld. Wanneer een paar artsen zich eens konden specialiseeren, wie weet of er geen middel gevonden zou worden om deze onge- lukkigen te helpen." De heer Van Eelen is kort na ons bezoek in Batavia voor arts gaan studeeren, met het doel om zich in de toekomst geheel aan de leprabestrijding te wijden. „Hoe brengen de menschen hun tijd hier door?^' „Ieder, die nog wat arbeiden kan, werkt op de velden, die bij de inrichting belaooren", antwoordde de directeur, „zoodat er dus heel wat voedsel verkregen wordt. De hand werkers zijn voortdurend bezig met herstel van gebouwen, een smid maakt mooie .lies- sen, vrouwen zitten te weven. Er is een groote coöperatieve winkel, waar allerlei din gen te koop zijn en er is een soort van so ciëteit waar een aantal schaakborden liggen (hoe zou het anders kunnen in Batakland!) Verder heel watHijdschriften en boeken, ter wijl er ook allerlei vlechtwerk gemaakt wordt." Het groote middelpunt van de inrichting is echter de kerk, die geheel door de patiënten is gebouwd en waarvoor ieder heeft gespaard. Er is een klein orgel aanwezig en hier preekt de heer Van Eelen voor „zijn kinderen", zoo als hij ze noemt; hier zingen ze ze hun Batak sche psalmen en vieren ze ook hun kerke lijke feesten. „Zijn uw patiënten allemaal Christenen?" vroegen we. „O, neen, dat niet! Er zijn misschien r.og ongeveer veertig Mohammedanen en heide nen bij. Maar er worden op hun verzoek nog al eens patiënten gedoopt, ofschoon ik er nooit op aandring. U vindt dat misschien vreemd van een oud-zendeling", zei onze ge leider, maar ik meen, dat ik geen gebruik mag maken van mijn invloed, om deze men- schen tot bekeering te dwingen. Ze komen hier als patient en als ze zich goed gedragen, is het voor mii hetzelfde, of ze Christen, Moslim of heiden zijn; stakkers zijn het allemaal! Wel komen ze allen in de kerk en heel graag zelfs. U moet maar eens zien, hoe de ergste patiënten de anderen 's Zon dagsmorgens aansporen, uit vrees, dat ze niet tijdig naar de kerk zullen worden gere den. En deze menschen worden zoo ontzaglijk gegrepen door de verhalen over Jezus, die immers melaatschen genas. Altijd weer moet ik daarvan vertellen en het is te begrijpen, dat deze eenvoudige zielen, die elk contact missen met hun oude Islamitische of heiden- sche omgeving, spoedig geheel Christenen worden. Eenigen tijd geleden had lk nog een merkwaardig geval bij die bekeeringen. Er kwam een nieuwe patient, die overtuigd Mo- hamedaan was en aan ieder, die het hooien wilde, verklaarde, dat hij Moslim zou blijven, omdat hij zich volkomen gelukkig gevoelde in zijn geloof. Toen hij hier evenwel een poos was, kwam hij bij me ea verzocht om den doop; hij wilde toch wel graag Christen wor den. ..Ik doe het liever niet", zei ik; je hebt altijd gezegd, dat je Moslim wou blijven omdat je je daar het gelukkigst bij voelde. Nu moet je geen Christen worden, om mij een plezier te doen. Ik houd evenveel van Moha- medaansche als van Christenpatienten en je blijft evengoed mijn vriend, als je bij je oude godsdienst blijft". Hij ging heen, doch ik zag, dat hij trouw in de kerk kwam. Eenige maan den later kwam hij opnieuw bij me en smeek te me letterlijk om hem tc doopen. Hij kon niet meer Islamiet blijven, verzekerde hij. Toen meende ik niet meer te moeten wei geren". Zoo pratende waren we het dorp rondge wandeld en stonden even stil bij het groote kerkhof, waar lange rijen kruisen getuigden van de velen, dis hier in de inrichting ge storven waren. Maar de opengevallen plaat sen worden spoedig weer aangevuld. „Sommige Batak-hoofden schijnen merkwaardig scherp te zijn in het ontdekken van de ziekte", zei de directeur. „Het komt voor. dat een dokter nog geen lepra kan constateeren. terwijl het hoofd volhoudt dat de onderzochte ziek is. En steeds blijkt dit na eenigen tijd het geval te zijn; zij beweren, de ziekte door een bepaal den reuk te kunnen constateeren; in hoe verre dit laatste juist is. weet ik niet." In tegenstelling met vele andere inrichtin gen worden hier ook echtparen toegelaten; zelfs is huwelijk tusschen twee patiënten ge oorloofd. Ze moeten echter bij het huwelijk beloven, dat de kinderen binnen een jaar naar familie binten de inrichting worden ge zonden. Men zegt, dat zeer jonge kinderen nog niet vatbaar zijn voor de ziekte. Meestal echter blijven de huwelijken kinderloos. We keerden terug door de kliniek, waar de heer Van Eelen eiken morgen vele patiënten verbindt. Hier waschten we onze handen en wreven onze schoenen af op een mat, die tel kens met. desinfecteerende stoffen gedrenkt wordt, om het meedragen van besmetting te voorkomen. De deur werd gesloten en Lao Simomo lag achter ons met al z'n ellende. Ik heb maar weinig menschen ontmoet, voor wie ik na een korte kennismaking zoo veel achting gevoelde als voor den heer Van Eelen. Twaalf jaar reeds woont hij hier tusschen de lepralijders; ieder oogenblik kan ook hij besmet worden en wanneer hij een maal in Holland zal zijn teruggekeerd, kan zich nog de ziekte bij hem openbaren, want men weet. dat er jaren kunnen verloopen tusschen de infectie en het uitbreken van de ziekte. Altijd staat hij voor zijn „kinderen" klaar, geen moeite is hem te veel, om hun leven aangenaam te maken. Door een luid spreker laat hij de patiënten mee genieten van zijn radio; met veel moeite is hij er in geslaagd, om het dorp van electrische verlich ting te voorzien; ieder huis is op het net aan gesloten. Met eerbied heb ik bij het afscheid zijn hand gedrukt. Een man, die het niet noodig vond, een Moslim te doopen, maar die de kern van het Christendom, de dienende menschen- liefde, dichter benadert dan velen onzer. E. W. VENEMA. WAT IS GENIE? Wat is genie? Op deze vraag hebben reeds tal van geleerden, philosofen en navorschers getracht een antwoord te geven. Het genie» probleem is een oud .veelomstreden probleem, welks aantrekkingskracht sterker wordt, naar mate de erkenning der moeilijkheid zijner oplossing meer algemeen wordt toegege ven, Weininger, Schopenhauer, Türck, Lom- broso, Kretschmer, de psycho-analisten, ieder hunner heeft van zijn standpunt getracht in de duisternis, die het begrip „genie" omhult, licht te scheppen. De meeningen loopen vaak nogal uit elkaar. De een ziet in het genie iets gezonds, normaals, den lioogsten, voor den mensch bereikbaren vervolmakingsgraad, de ander, een ontaardingsverschijnsel, iets dat verwant is aan krankzinnigheid. Vroeger plaoht men de geniale intuïtie, als het ware als een ingeving van boven te beschouwen; de moderne psycho-analyse daarentegen, vat haar dikwijls als een ingeving van „onder" op, gedetermineerd door het onderbewustzijn, als een omhulde manifestatie van verdrongen complexen. Evenals de begrippen der natuurweten schappen, zoo behoeven ook vele geestes wetenschappelijke begrippen verduidelijking en herziening. Tot deze geesteswetenschappe lijke begrippen behoort cok het begrip „genie" en zulk een verduidelijking en revisie van het geniebegrip tracht een Duitsch geleerde, dr. Wilhelm Lange-r-Eichbaum, <te geven in zijn jongste bock „Het Genieprobleem", nadat hij vroeger reeds over het thema „Genie waanzin en roem" een uitvoerig werk had geschreven. Dr. Lange is een auteur, die van vage, niets zeggende phrasen een afkeer heeft. Hij heeft een nuchter, helder verstand, zeldzaam transparant en van groote luciditeit in het denken. Onbevooroordeeld, zakelijk, zet hij het probleem uiteen. Zijn boeken over het genieprobleem zijn een gewichtige prestatie. Zij beteekenen onmiskenbaar een vooruitgang een koene daad op het gebied van de leer der geesteswetenschap. Evenals bij de kennisleer, het begrip dei- dingen, van den grondslag, van het ik, wordt het begrip „genie" door den geleerde aan een diepgaande philosofische analyse onderwor pen. Hij ontleedt het, als het ware, in zijn bestanddeelen, zijn componenten; hij „rela tiveert" het. Hij onderzoekt het van alle kanten; van het sociologisch standpunt, van het standpunt der begaafaheidsnavorsching, psychologie en psychiatrie. Bijzonder interes sant is zijn sociologie en psychologie van den „roem van het genie". Dr. Lange-Eichbaum vat den waardestand eener verschijning als „genie" als iets sub jectiefs op. „Ook licht en kleuren beleeft de menschheid. Wat is nu echter in den grond licht?" En evenzoo vraagt hij ten opzichte van het genie: „Wat is dan eigenlijk „in wer kelijkheid" een genie?" Genie is aan, volgens dr. Lange, nog iets anders dan een verba zingwekkende gave. „Menige half-god der menschheid". zoo gaat hij voort, „door ons als een genie erkend, was intellectueel in het geheel geen hoogbegaafde; zijn „schepping" was heelemaal geen individueele en ontstond in het geheel niet in zijn brein, doch groeide als sociologisch product, in den bodem eener ingewikkelde constellatie". „Genie", heet het verder, „kan niets ab soluuts, niets eens en voor altijd vaststaan de zijnNiet iets voor allen geldig. Genie is een waardestand, een waaraegebeurtenis". Een genie wordt men door de aaneenscha keling van verschillende omstandigheden. Velen, die voor een genie golden, gelden daar voor heden niet meer, en omgekeerd. Het nageslacht schept en verwoest mythen. Dik wijls is het slechts het demonische, eigenaar dige eener persoonlijkheid, dat de roem var oen gen:e uitmaakt. De zucht der menschheid tot aanbidding schept zich zijn goden. Genie is, als het ware. ae hypostaseering eener subjectieve waardebeleving. „De mensch heid houdt ervan, de vermeende, geestelijke oorzaak naar de maat har er eigen genot grootte te meten, en deze substantieering als looverkracht en mystieke schcppingcentrale in een persoonlijkheid te zien ais genie...." door Op het uiteinde van de basaltdam. die van het havenhoofd tot ver zee in loopt, staat het zwarte staketsel, waarin 's avonds een rood licht op- en uitglocit. Nu troont daar een zonderling silhouet, dat wel uit het zwartste ebbenhout gesneden lijkt. De aal scholver laat daar zijn half ontplooide vleu gel:? drogen in dc zon en lijkt verstijfd van de kromme snavelpunt tot- de breede zwem vliezen aan de korte pooten. Even blank en roerig als hij donker en onbeweeglijk is zwer men de sterntjes boven de tegen de steen blokken brekende golven, waaruit dc vlugge vischdiefjes telkens hun prooi opduiken. De boot met badgasten voor het eiland komt aanstoomen en nog voor één van de passa giers heeft kunnen zien, hoe die zwarte vopel met de witte keelvlek dichterbij metaal- groen en bronskleurig glanst, slaat, de schol levaar zijn breede, driehoekige wieken uit en vliegt hij laag over de golven weg. Eenzaam als op de zee vlscht de aalschol ver op de rivieren. Snel schiet hij over het water, breed uitwijkend voor dc sleepsche- pen. de klippers en de raderbooten. In het rustige water achter een strekdam duikt hij met groote vaardigheid zfjn voedsel op; on gelooflijk snel beweegt hij zich onder en door het water. Als hij zijn vleugels tegen zijn taai lijf sluit lijkt hij een torpedo, in snelle rukken voortschietend door het krachtig trappen der pooten met dc buiten gewoon groote zwemvliezen. Echte roeipoo- ten zijn het, omdat alle vier tecnen door vliezen verbonden zijn; dat vind je enkel bij de snelste duikers zooals dc verwante Jan van Gent. Alleen als dc zwarte „rotgans" naar de kolonie terugkeert, sluit hij zich graag bij een troepje soortgenooten aan. Ze vliegen als bijna geen andere vogel, op een rijtje schuins achter elkaar. Snel en zonder geluid te ge ven trekken ze voort; boven de zee lijkt zoo'n vlucht opvallend veel op een zwarte slang, zoo dicht op elkaar vliegen ze dan. De reiger, schuwe en eenzelvige gezel als de scholle vaar, krijgt tegen den avond soms ook gc- zelligheidsbevliegingen. maar de troepjes van die kuifdragers zijn zelden grooter dan drie of vier stuks en dan vliegen ze nog ver uit elkaar. De reigers en de aalscholvers hebben het DE KAMELEON. De langneitzige kameleon. De kameleons vormen een eigenaardige en gemakkelijk te herkennen onderorde van de hagedissen. Zij komen alleen voor in Afrika en op Madagascar, in Zuid-Spanje, Syrië en Klein Azië, Arabië, Zuidelijk Britscli-Indiö en op Ceylon. Het dier is spreekwoordelijk geworden doordat het zoo snel zijn kleur kan veranderen en tot op zekere hoogte kan doen overeenstemmen met zijn omgeving. Het or gaan, waardoor deze kleurverandering te weeggebracht wordt, is zeer ingewikkeld en zoo maar niet in een paar woorden te be schrijven. Het komt hierop neer, dat de kleurcellen worden verplaatst naar de opper vlakte van de huid en naar binnen. De kleu ren wisselen af van wit en zwart tot groen, geel, blauwachtig grijs en roodachtig- bruin. Sommige, heel kleine, kameleons zijn min der dan 7 1/2 C.M. lang. Daarentegen wordt op Madagascar ook de Reuzen-Kameleon gevonden, die 60 c.M. lang ls. Ook wat het uiterlijk betreft Ls dc kameleon een wonder lijk dier, met vreemde uitsteeksels aan den kop (bij de mannetjes), een „getanden" rug en een gebocheld lichaam. Ook heeft het dier een grijpstaart. Vingers en teenen staan in groepen van drie en twee, zeer geschikt voor grijpen. Een andere merkwaardigheid vormen dc groote, rollende oogballen, die onafhanke lijk van elkander gedraaid kunnen worden, *zoodat de blik in alle richtingen kan worden gewend. De eigenlijke oogopening is klein. Nog iets zonderlings is de groote, knotsvor- mige tong. die een langen, smallen wortel heeft van elastische vezels. De tong wordt als een telescoop in elkaar geschoven in de wij de keel, maar kan zeer snel worden uitgesto ken tot een lengte, die bijna zoo groot is als die van het lichaam van het dier. Het knotsvormig uiteinde van die tong bestaat eigenlijk uit twee kleppen die kunnen open gaan en het insect, waarop de kameleon aast, geheel of gedeeltelijk kunnen grijpen. Het speeksel, waarmede de punt van de tong bedekt is, is zoo kleverig dat de tong elk in sect vasthoudt, waarmede zij in aanraking komt. LIEFHEBBERIJEN VAN BEROEMDE MANNEN. Het is een bekend feit dat vele vorsten en beroemde mannen er hun eigen liefhebberijen op nahouden. Ramsay Macdonald is een groot liefhebber van het golfspel. evenals Lloyd George. De koning van Engeland heeft een prachtige en uitgebreide postzcgelvcrzameling en dc Prins van Wales verzamelt zeldzame teekeningen en afbeeldingen van oude schepen. Mussolini rijdt buitengewoon graag te paard. Wat er ook gebeurt, lederen dag rijdt hij één uur. Miss Betty Nuthall's liefhebberij is: koken. De Konina der Belgen heeft twee ..stokpaardjes": bergbeklimmen en vliegen en de jonge keizer van Japan houdt zich gaarne bezig met de studie der medicijnen, evenals de Koningin van België. De Britsche minister van financiën. Snow- den. houdt er een bijzonder eigenaardige „hobby" op na: n.l. het bijwonen van eerste voorstellingen van nieuwe tooneel-.tukken. Ex-koning van Spanje. Alfonso, heeft altijd met veel voorliefde allerlei takken van sport beoefend en ook heeft hij altijd veel wérk 1 gemaakt van de studie van vreemde talen, zoodat hij dan ook vijf andere talen dan cic Spaansche vloeiend spreekU b. a gemeen, dat ze in de kolonies even luidruch tig en onbevreesd zijn als op hun stroop tochten schuw cn heimelijk. In Rotterdam huist een groote relgerskolonie in de Dier gaarde .vlak bij de drukke Kruiskade. Het schorre geschreeuw van de blauwvleugels klinkt soms nog boven het getoeter en het trambellen uit. Dc grootste aalscholverskolo nie, die ons land rijk is. ligt onmiddellijk aan den Lekdijk bij Lekkerkcrk. een vrij drukken verkeersweg. Duizenden nesten hangen daar in dc boomen op de wallen van de oude eendenkooi. De vogels zijn er vaak hevig vervolgd, omdat er onder al wat vliegt en duikt geen behendiger en vraatzuchtiger visscher is dan de schollevaar. Ze hebben zich niet laten verdrijven en men heelt ze tenslotte met rust gelaten. De nestboomen zijn alle afgestorven en van dc wortels tot de kruin grijswit bekalkt. De zwarte vogels steken er zonderling tegen af. Vlak naast dc kooi is een hoenderpark aangelegd, dat hoofdzakelijk witte leghorns bevat, 't Geeft een zonderling contract: witte vogels op zwarten grond en zwarte vogels in witte boo men. Den ganschen dag door klinkt daar bet blazen, kolderen en krUschen van de schol levaars. Vooral iii het vroege voorjaar gaat het er rumoerig toe. Een en al luidruchtige vrijage. De vogels pronken dan in het mc- tualglanzend prachtkleed. waartegen de wit te keel en de dijvlak afsteken. Ze kunnen de nekveeren doen krulven tot een zonder linge hanekam of kortgeknipte helmbos. Dicht dringen ze dan tegen eikaar op en aaien elkaar met de wit gevlekte halzen. Dc schollevaar drukt zijn gemoedsbewegingen allereerst met nek en hals uit: dat gaat uren achtereen op een kronkelen en een heen en weer zwaaien. Als ze eenmaal gepaard zijn. bouwen ze ijverig aan de slordige nesten. Meestal voert het mannetje het nestmateriaal aan en het wijfje schikt cn ordent dat. zoo goed en zoo kwaad het gaat. In April liggen in alle nes ten drie of vier groenwitte eieren, die al gauw even dik bekalkt zijn als de nesten cn de boomen .Alleen de aalscholver zelf ver toont nimmer een groezelig plekje op zijn donker, glanzend veerenkleed. al wordt dat soms een weinig ruig en flets in den zomer. OPIUM EN COCAÏNE IN HET OOSTEN. In het Oosten raken elk jaar duizenden menschen verslaafd aan het gebruik van ver- doovlngsinSddelen. De permanente opium commissie van den Volkenbond heeft vast gesteld, dat Turkije een der voornaamste centra voor het produceeren van opium is. Men is er thans van plan om de fabricatie dier middelen op nog grooter schaal dan reeds het geval is. ter hand te nemen. De zoo even genoemde commissie zal deze aangele genheid thans onderzoeken alsmede op welke wijze de opium-preparaten in zulke groote hoeveelheden op sommige markten van het Oosten komen, hetgeen niet langs wettelijkcn weg het geval kan zijn. Volgens betrouw bare berichten worden uit Turkije jaarlijks meer dan 5000 KG. morphine en bijna 0000 K.G. heroïne clandestien uitgevoerd. Of ficieel produceert Turkije heedemaal geen verdoovingsmlddelen; het komt zelfs niet op de lijst van heulsap fabriceerende landen voor. Doch er zijn in Constantinopel alléén drie cocaïncfabrlcken, naar het heet van Frank rijk daarheen verhuisd. Dc Turksche regeering geeft deze misstanden openlijk toe, doch ver klaart niet in staat te zijn aan dien onwet- tlgen toestand een eind tc maken. In do eerste plaats Ls daaraan schuld de geïso leerde ligging van menige Turksche haven arm de Zwarte Zee en volgens Turklje's be weren, ook de nabijheid der Russische grens. Doch het lijkt meer dan onwaarschijnlijk dat de Sovjet-regcering voor een onwettigen handel als dc onderhavige, de oogen zou sluiten. De opiumhandel is derhalve bijzonder moeilijk tc controleeren, ook al daarom, om dat kleine, door reizigers meegenomen hoe» veelheden reeds een groote winst afwerpen. Maar ook verscheidene groote smokkelgeval- len zijn onlangs ontdekt geworden in Tientsin Hongkong, Shanghai. Cairo en Marseille, waarbij liet land van herkomst der smok kelwaar Turkije bleek te zijn. Een bijzonder goede vangst word niet lang .geleden te Constantinopel zelf gedaan, waarbij 15 zakken in beslag genomen werden, die walnoten, ge vuld met opium inhielden. Overigens geldt ook Boesjler, aan de Perzische Golf, als opium-export-centrum. De Oostersche bevolking haakt zeer naar het genot van opium en cocaïne. Doch hot meest verbreide alcaloïd is „hasjiesj", dat uit een zekere plant bereid wordt, die in het Oosten zelf, op vele plaatssn gecultiveerd wordt. In elk geval ls dit zoo in Syrië, Transjordanic, Palestina en een gedeelte van Egypte. De Palestijnsche politie is mot de betref fende landen in nauwe aansluiting en houdt de smokkelaars scherp in het oog. Voor zoo ver het Palestina en Syrië betreft, werkt de politie uitstekend; met behulp van speciale draadiooze telegraafstations is het hier in den laatsten tijd herhaaldelijk gelukt, geheele smokkelzendlngen in beslag te nemen. Bij de terugkomst b.v. van den Palesttjnschen Hoogeto Commissaris van een reis naar Cairo, vond men in zijn eigen salonwagcn daarin gesmokkelde pakketten cocaïne. In Jaffe. Haifa en Jeruzalem vindt men koffiehuizen waar de politie nu en dan ar» restatics doet. De smokkelhandel echter, die door de woestijn van Slnai voert, is hoogst moeilijk te controleeren. Veel ernstiger staan de zaken in Egypte. In het jaar 1928 alleen, werd daar bijna 1000 kilo binnengesmokkelde heroïne door de politie ontdekt. De werkelijk binnengebrachte hoeveelheid bedraagt minstens tienmaal meer. Van de dertien millioen bevolking van Egypte, is. naar voorzichtige berekening, minstens een half millioen menschen aan verdooflngsmlddelen verslaafd, waarbij nog komt. dal men vóór den laatsten oorlog, daar die ondeugd in het geheel niet kende. Thans worden ze in stad en land, aan mannen, rouwen en kinderen verkocht. Meer dan 1000 gevaren worden Jaarlijks door dc politie ontdekt en behandeld. Men kan zich haast aiet voorsteilen hoe deze „epidemie" zou voort woekeren. indien niet krachtig wordt inge grepen. Het helpt niets, of men de arme slachtoffers al arresteert; men moet de pro ductie centra aan banden leggen. Toestanden zooals die welke in Turkije heerschen, moe ten zoo spoedig mogelijk uitgeschakeld wor den. Dc Turksche regeering wil daarbij de Volkcnbondscommissic gaarne krachtig hel pen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 19