INVLOED. Haarlem's T? T? 11 J 1 \T A D°"J"'Jag Dagblad Jf* JTf^/f V 28 Mei 1931 DE NIEUWE MUILTJES. Bij beschouwing van bijgaande teekening, zult U met ons van meening zijn, dat onze muiltjes of pantoffeltjes dit voorjaar buiten gewoon sierlijk ijn. Als iets heel bijzonders geldt het geprepareerde zalmvel. Hebt U daaral van gehoord? Voornamelijk inplaats van zijde of fluweel wordt deze nieuwe aan winst nu toegepast en als de prijs wat lager wordt zullen we deze soort veel zien dragen. Het allernieuwste en bij uitzondering een voor ieders beur bereikbare zijn echter de muiltjes, die op de juist geopende koloniale tentoonstelling in Parijs hun eerste triomf behaalden. :ll!llll!lll!llllllllllllllllll!llllll!lllllllllllllllllillllll|l!l!ll!!IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIH Iedereen ondergaat den invloed van zajn medemenschen Dat is een vaste regel, waaraan niemand ontkomen kan. Vooral heel jonge menschen willen dit wel eens ontkennen en zij meenen te kunnen bewijzen, dat een mensch niet beter tot ontwikkeling kan komen, dan zon der dien invloed van anderen, en dat dit ook werkelijk een mogelijkheid is. Doch zelfs zij, die zich het meest afzijdig van anderen houden, die zich bewust stellen tegenover de meening van anderen, en die er angstvallig voor waken, dat zij vrij blijven van karakterinvloeden, kunnen niet voorko men dat die invloeden toch bij hen binnen dringen en hun eigen opinies een kleine, of groote wijziging doen ondergaan. Wie zich daar angstvallig buiten wilde houden, zou in z'n eentje op een onbewoond eiland moeten gaan wonen, maar zoo'n leven zou hoogst waarschijnlijk een nutteloos, zelfzuchtig be staan worden. De tegenhanger van zoo'n eenzelvig mensch is echter een ander, die in het geheel geen eigen meening er op na houdt, en zich nu letterlijk door iedereen laat beïnvloeden. Dat zijn zij, die altijd doen, wat „men" in 't algemeen voorschrijft, en die hun opinie over een boek, een tooneelstuk, een concert, of alle mogelijke andere dingen totaal laten afhangen van de meening of de critiek van anderen er over. Zij geven geen recht- streeksch antwoord, wanneer ge hun, na af loop bijvoorbeeld van een concert, naar hun indruk vraagt: zij probeeren eerst achter de uwe te komen, en daarop borduren zij dan in hun eigen geest verder Echt genieten kun nen zij eigenlijk nooit, want steeds is er aan dat genot een bijsmaak van: wat zouden Jantje of Pietje hier wel van zeggen. En dat bederft niet alleen hun genoegen, maar het vertroebelt ook den mogelijken indruk, dien zij er zelf nog van zouden ontvangen. Zij zijn ook meestal sterk in het aanne men van de meening van den erkenden cri ticus: met zekere handigheid lanceeren zij diens meening, in wat gewijzigden vorm, altt hun eigene. Deze meeningloozen zijn echter nog beter te verdragen dan een derde categorie, en dat zijn zij, die juist altijd en bij voorkeur in vloed op anderen willen doen gelden. Wij zitten op een concert, waar een be roemde pianist zal optreden: op het oogen- blik dat hij zal beginnen, en iedereen zich tot luisteren zet, fluistert iemand aan het einde van onze rij een lid van ons gezelschap in het oor: „hij is niet gedisponeerd." In de pauze wordt het mij ook verteld, en ik ben meer dan blij, dat ik er niets van geweten heb, want den man, aan wien het werd ver teld, heeft het de stemming van dat eerste deel van het concert grondig bedorven. Dom zal menigeen zeggen. Ja, dat is nu wel zoo maar wanneer zooiets door iemand beweerd wordt met de noodige overtuiging en men weet bovendien dat de man er min of meer verstand van heeft, dan is een goedgeloovige daar al heel spoedig door geïmponeerd. En het onbevangen gevoel, waarmee hij zich tot luisteren zette, wordt er meteen mee op de vlucht gejaagd. Zoo hebben sommigen er ook een handje van, om altijd van alle mogelijke uitvoerende kunstenaars te weten, dat zij door die en die gepousseerd worden, of dat zij door een an der geprotegeerd worden en daardoor geen kwaad kunnen doen. Ik noem dat een goed- koope manier van kwaadspreken: de persoon in kwestie kan er zich nooit tegen verweren, en het mist op velen zijn invloed niet. Wat dan natuurlijk ook wel de bedoeling zal zijn, want dergelijke opmerkingen zijn altijd een gevolg van jalouzie. Elk genot, elk pretje, wordt door hun stekelige opmerkingen be dorven: zij oefenen een invloed uit, die op elke opgewekte en blijde stemming een dom per zet en door het aplomb waarmee zij hun onaangenaamheden rondstrooien, vernielen zij meer schoonheid, dan men wel denken zou. Meestal leert men ze na een tijd wel kennen als de echte Nurks' en die gemeden moeten worden; maar wanneer er onder hen zijn, die hun hatelijkheden of hun dompers op grappige wijze weten in te kleeden, dan is het nog veel moeilijker, om er den onaan- genamen grond in te herkennen. Behalve van personen ondergaat men ook wel degelijk den invloed van een omgeving, al is die natuurlijk van de personen moeilijk nauwkeurig te scheiden. Op hoevelen bij voorbeeld heeft het weer niet een zeer merk baren invloed: hoe somber zijn zij gestemd bij regenweer en hoe klaart hun stemming op met het verschijnen van het zonnetje. En op vrijwel ieder mensch heeft een lentedag een zeer opwekkende uitwerking. De verbete ringen in de woningtoestanden zijn ook al een uiting van den invloed, dien de omgeving op een mensch kan uitoefenen, welke zoo sterk is, dat zelfs misdadige neigingen uit 'n slechten woningtoestand kunnen voortko men. De kunst is ook een zeer belangrijke fac tor, welke wij in meerdere of mindere mate ondergaan. U kent vermoedelijk de plaat wel, naar het schilderij „De Kreutzer-so- nate" gemaakt. Frappant zijn daarop de ver schillende houdingen der luisterende men schen afgebeeld, die menschen, welke allen de bekoring der muziek op een andere wijze ondergaan, maar zij ontkomen aan den in vloed geen van allen. De eene zal er ver moedelijk met zijn zorgen zitten en die om straald zien door de muziek, een ander voelt een hemelsehe extase, een derde geniet enkel scherp critisch, een vierde kan zich van zijn eigen dagelij ksche beslommeringen niet losmaken en voelt dat als een tekortko ming, een vijfde zal een oneindige rust over zich voelen komen maar allen ondergaan den invloed van de kunst, zooals zij tot hen komt. Hoe onbevangener en onbevooroordeelder wij kunst in ons probeeren op te nemen, hoe meer wij ervan genieten maar verbaas u er niet over, dat uw buurman rechts en uw buurvrouw links dat zoo geheel anders doen dan gij zelf, ieder karakter voelt dat weer anders aan. Wie bedenkt dat ieder mensch invloed ondergaat van anderen, moet er dan ook aan denken, dat dus iedereen invloed uitoefent en dat legt een verantwoor ding op, die zeker niet gering genoemd mag worden. Het grootst is die natuurlijk wel in het eigen gezin, maar ook daarbuiten gaat ze door en ze kan veel goed en ook veel kwaad stichten. Want al kunnen wij niet allemaal „een invloedrijk persoon" zijn, wij drukken toch allen een stempel op onze om geving, en daarin ligt een groot deel van onze levens-verantwoordelijkheid. E. E. J.—P. LENTE-MODE. Al bloeien ook de appelboomen over eenige dagen weer prachtig; bij donkere luchten moeten we toch van onze regenmantel ge bruik maken. Daarom laat onze teekening U o.m. zien. een regenmantel van licht beige peau de suède, met raglan mouw en vrij hooge kraag, welke opstaand wordt ge dragen. Een sjaal met zijden noppen en een hoedje van hetzelfde materiaal als de jas zorgen verder, dat U geheel „up tot date" gekleed bent. Als tweede model zien we een tweed mantelpakje. De rok heeft diep uit springende plooien, terwijl het strakke man teltje versierd is met dwars genomen reepen van dezelfde stof. Ten slotte nog een aardig modelletje van een gespikkeld strooien hoedje, een zeer bijzondere manier óm Uw sjaal te knoopen en een taschje, sluitende met een gesp van „half-edelsteenen", z.g.n. malagiet. Eenigen tijd geleden las ik een kranten berichtje over een dief, die op heeterdaad betrapt was. In het verhoor werd hem ge vraagd hoe hij tot dien diefstal gekomen was. „Ze hebben me vroeger al eens een paar keer van diefstal beschuldigd, toen ik er part noch deel aan had", antwoordde de man. „En toen ben ik gaan denken: waar om ook niet Dat is het gevaar van verdenkingen en valsche beschuldigingen, ze halen den verdachte moreel naar beneden. Als ze er toch van verdacht worden, als de menschen van hem gelooven, dat ze er slecht genoeg voor zijn, waarom zouden ze het dan niet doen? Doet de gelegenheid zich voor, dan deinzen ze niet terug zooals ze anders ge daan zouden hebben. Bij volwassenen zullen dit wel uitzonde ringen zijn; ze worden verondersteld vaster in hun schoenen te staan dan zij die nog niet volwassen zijn, de kinderen. En juist kinderen worden zoo dikwijls ondoordacht beschuldigd. Er is op het tafelkleed gemorst. „Hè. Keesje, waarom kijk je toch nooit uit. Het tafelkleed was pas schoon". „Ik heb het niet gedaan, moeder". „Jawel, dat moet hoe komt die vlek er anders? Moet je nog jokken ook?" Er komen tranen. „Ik jok niet, ik heb het niet gedaan". Moeder houdt vol, Keesje ook. Keesje wordt tenslotte obstinaat. „Daar dan", zegt hij driftig en gooit zijn glas melk over de tafel. Het drama is compleet. Tot moeder ontdekt, dat de eerste vlek op het kleed ontstaan is door een schoteltje waar wat jus over was gemorstKeesje heeft gelijk gekregen, maar intusschen- maakte hij de tweede vlek, alleen uit woede over de valsche beschuldiging. Dit is slechts een episode uit Keesje's leven. Het zal geen blij venden invloed heb ben; hij zal niet voortgaan met vlekken maken. Maar het kan ook belangrijker zijn, ingrijpen in een heel leven. In de eerste plaats brengt zoo'n valsche beschuldiging kinderen aan het denken over verkeerde dingen. „Er lag hier pas nog een kwartje. Heb jij dat waargenomen?" Het is nog maar een vraag. Maar het kind zal het zich later toch herinneren als het weer ergens geld ziet liggen. En het woord „wegnemen" is het niet vergeten. Erger wordt het als het niet bij vragen blijft, als het een verdenking, een beschul diging wordt. Er wordt telkens geld gemist uit moeder's portemonnaie en het kind wordt er van verdacht. Het wordt ernstig onder handen genomen, ondervraagd. En al blijft het ontkennen, de conclusie is: hij moet het gedaan hebben, het kan niet anders. Tot er soms veel later wordt ontdekt, dat het wèl anders kan. En al dien tijd is het kind aangezien voor een dief. Dat moet een groote verandering in zijn gemoedsleven gebracht hebben. Ook op school worden kinderen dagelijks van allerlei beticht. Van jokken, van af kijken, van luiheid en onwilligheid. Dikwijls niet ten onrechte. Maar ook dikwijls on rechtvaardig. En het gevolg van dit alles is. dat het kind een wrok krijgt tegen zijn opvoeders. Wat dénken ze wel van hem. hij is heelemaal niet zoo slecht. Dat moesten ze toch weten; hoe is het mogelijk dat ze hem zoo slecht begrijpen. En uit dat zich-niet-begx-epen- voelen groeit meestal nietv eel goeds. Het kind moet al een heel sterk karakter hebben wil het denken: ik zal toch toonen, dat ik anders ben, ik wil geen leelijke dingen doen, al verdenkt iedereen er mij van. In de meeste gevalllen gaat het anders; het kind wordt onverschillig, de menschen schijnen het zoo gewoon, zoo van zelf sprekend te vinden, dat hij jokt, lui is. Als het zoo gewoon is, waarom zou hij zich er dan ook niet eens een keertje aan bezondigen. Of hij komt in opstand. „Ik heb het niet gedaan, maar nu doe ik het juist!" We moeten wel heel zeker van onze zaak zijn willen we een kind beschuldigen. Het is zoo gevoelig, het reageert zoo direct op onze woorden en niets treft het meer dan on rechtvaardigheid. Onrechtvaardig behande len is bijna synoniem met: slechte eigen schappen aankweeken. BEP OTTEN. TWEE ZOMERJURKEN. In de eerste plaats geven wij deze keer een paar heel gewone, eenvoudige zomerja- ponnen, waaruit al dadelijk blijkt, dat men nog zeer sterk blijft werken met klokken, plooien en ingezette panden. Links hebben we al een heel simpel japonnetje, dat ge dacht was van roodbx-uine crêpe. Er wordt een ceintuui-tje, ter hoogte van de taille, op gedragen, dat van dezelfde stof is ge maakt en met een gesp gesloten wordt. De rok is beneden de heupen in schulpen aan gezet. Totaal heeft men 3 M. stof van 1.40 M. breed noodig. Rechts een aardige japon, die oorspronkelijk in het amandelgroen ont worpen werd. Daarop doet de kraag van witte crêpe, die eenigszins gedrapeerd is en afgezet met een smal ruim aangezet vo- lannetje, het heel goed. De rok heeft in dit geval de noodige ruimte opzij gekregen door een rond ingezet pand, dat sterk klokt. Voor deze japon is 3.40 M. stof van 1.40 M. breed noodig. Sommige der bekende modehuizen, welke dexx toon aangeven hebben in hunne collec ties buitengewoon vx'oolijke, jeugdige voor- jaars- en zomerjaponnetjes, speciaal voor „buiten", zoo zagen wij bij Lucien Lelong een model, waarvan het manteltje van groe ne en zwarte niet al te kleine ruiten was, met een zwart lakleeren ceintuurtjei waar onder een effen groene wollen jurk met kraag en nxanchetjes van wit piqué ge dragen werd. Ook daar dus weer de groen- met-witte „uitmonstering", zooals die ook op het hiex-boven besproken model werd toegepast. Zooals reeds eerder opgemerkt zijn ruitjes en Schotsche xuxiten dit seizoen stei'k in de mode. Men ziet ze overal ver werkt in combinatie met effen stoffen. Om maar meteen met de deur in huis te vallen: ik heb één dezer dagen op het punt gestaan om een verontwaardigd en opruiend pamflet te scïmjven tegen één der schoonste instellingen dezer eeuw: de wetenschap. Zoo maar: de wetenschap in het algemeen. Ik heb tot nu toe in het minst niet geschroomd van één van hen gebruik te maken als het me in mijn kraam te pas kwam. Zoo is de mensch. Hij houdt er principes op na, alleen om ze met een elegant gebaar overboord te gooien, als hij ze op een zeker oogenblik niet meer gebruiken kan. Eix dan noemt hij het: tot in zicht komen. Dat klinkt beter. Om kort te gaan; ik heb dagen lang rond- geloopen met in mijn hoofd de vage omtrek ken van een pamflet pro de moederliefde en anti kaliumpermanganaat. Als u me vraagt, wat moederliefde is, zou ik het u misschien kunnen uitleggen. Hoogstwaarschijnlijk suit u het me niet vragen. Maar als u me vraagt, wat kaliumpermanganaat is, zou ik u hoogstens kunnen meedeelen, dat ik geloof, dat het paars is. Zeker ben ik er niet van. Dezer dagen las ik namelijk in een Engel- sche krant, dat een Axnerikaansch geleerde ontdekt heeft, dat het begrip moederliefde alleen afhankelijk was van het al of niet aanwezig zijn van kalium permanganaat in het voedsel van de betrokken gelukkige moe- dex-s, en het heeft niet veel gescheeld, of ik heb twee dagen en twee nachten lang niet kunnen eten en slapen van verontwaardiging. Hij had proeven genomen op Guineesehe big getjes en nog eenige andere onschuldige proefkonijnen en de resultaten hadden zon neklaar de waarheid van zijn stelling bewe zen: geen kaliumpermanganaat, weg moeder liefde! Ik heb al meer gesputterd tegen wat men in het algemeen de „mechanisatie van deze eeuw" pleegt te noemen. Waarmee ik dan meteen wil samenvatten de behoefte, die elk mensch, die zich tegenwoordig met het epi theton „intellectueel" wenscht te sieren, er op na houdt, om niet te rusten voor hij elk begx-ip, elk gevoel, elk sentiment, dat tot nu toe steeds door den menschen aanvaard werd als zijnde één van de goddelijke onbegrijpe lijkheden, die de wereld zoo mooi maken, vast te leggen in regels en formules; om aan elk probleem, dat het leven ons menschen bij tijden voorlegt (om ons eens goed te laten voelen, dat er dingen zijn, waar we met ons xxietig menschelijk verstand niet bij kunnen), te trekken en te plukharen, tot er niets meer dan leelijks over is. „Intelligentia" heeft de Engelsche schrijver Richard Aldington die ziekte genoemd, waaraarx we tegenwoordig al lemaal min of meer lijden, en die meer narig heid dan geluk in de wereld gebracht heeft. En waartegen Fx-ederik van Eeden, jaren ge leden, zij het op een speciaal gebied en van zijn zeer persoonlijk standpunt van groot kunstenaar, al te velde trok in zijn „Kleine Johannes". En hoewel ik weet, dat mijn protest toch niets helpt, en dat dat aan den andex-en kant misschien maar goed is ook, kan ik niet na laten een laatste krampachtige sparteling te maken tegen het verband kalium permanga naat en moederliefde. Waar gaan we naar toe! Moederliefde, waarschijnlijk één van de mooiste, zuiverste, onegoïstische gevoelens ter wereld, een van de sentimenten, die een vonk goddelijkheid in zich hebben, en die, door alle eeuwen heen, kunstenaars hebben geïnspi reerd tot hun schoonste en onsterfelijkste werken en daden. La véritè est en marelie! Maar ik wou toch maar, dat die vérité enkele dingen ongemoeid en ongeschonden liet. En troost blijft me, al is het een schrale: het zijn de kalmeerende woorden, die juist één van die mannen der wetenschap als de spreekwoordelijke olie op de baren vaxx mijn verontwaardiging goot: „Hou je asjeblieft een beetje kalnï; het is toch praktisch onmogelijk om alle kaliumpermanganaat uit het voed sel te verwijderen". Op het oogenblik zelf had de olie werkelijk de verlangde uitwerking. Maar nu eigenlijk is er één zinnetje, dat hardnekkig en koppig den weg naar buiten zoekt: „Dat moest er nog bij komen!" Dat moest er nog bij komen. Zoo ver had ik eigenlijk nog niet eens doorgedacht. Maar het strekke u tot troost. Voox-loopig zal het prak tisch onmogelijk zijn om de moederliefde even makkelijk te verwijderen als een holle kies. Waar gaan we naar toe? Ik weet het niet. Maar ik zou bijna wenschen, dat ik in de unaufgeklarte Middeleeuwen geleefd had. WILLY VAN DER TAK. DAACSCHE JURKJES. Twee bedrukte katoenen jux'kjes volgen hieronder. Het grootste, het gewone hemd- model, sluit met een klein splitje, versierd ixxet 7 knoopjes en heeft een wit „Bobby kraagje' en dito manchetjes. Het andere jurkje heeft een belegstukje. waar het wijde jurkje met smockwerk wordt aangezet. Ook hier een wit kraagje en manchetjes. HOE MEN DE KLEUTERS BEZIG HOUDT. EEN DOOSJE VAN DUN KARTON. Met de mooie zo merdagen trekken iimi vele ouders met de l\ kinderen naar bui- l*\ /jJinh\\ ten om in duin of /M|//Aq\ bosch of aan de zee v»\ een heerlijke, gezel- lige dag door te f* t] brengen, 's Morgens V/ vroeg worden alle \f* boterhammetjes ja klaar gemaakt ei '4^0. netjes ingepakt. In het doosje, dat hier is afgebeeld (afb. a) kunnen heel wat botex-hammetjes gepakt, het doosje kan daarbij heel gemakkelijk gedra gen wox-den. Ook is het doosje netjes op te vouwen, het kan dus weer mee naar huis terug genomen worden en voor het volgende uitstapje opnieuw dienst doen. (Cliché afb. b). Wij nemen dun karton en snijden een stuk van 58 c.M. in het vierkant. Afbeelding b laat zien, hoe het doosje in elkaar wordt ge maakt. Wij teekenen dus eerst alle gewensch- te lijnen af. In het midden komt een recht hoek van 18 bij 16 c.M. Hierom komt een rand van 6 1/2 c.M.., dit wordt de opstaande rand van de doos. Nu wordt voor het deksel ge zorgd en daavoor teekenen wij eerst de beide zijkanten. Naast den opstaanden rand, wordt nog een stuk van 9 c.M. afgezet en daarna teekenen we aan beide kanten een handvat. De boven en de onderkant worden volgens de afbeelding in puntvorm uitgeknipt. In het midden knipt men een langwerpig stukje uit, waar het handvat juist in moet passen. Merï moet dus eerst het handvat even nameten, voor het langwerpige stukje wordt uitgeknipt. Daarna worden alle lijnen geritst, waarna de hoekjes van den opstaanden rand nog worden afgewerkt. Een klein stukje wordt uit het hoekje geknipt en de lijn A-B wordt geritst, het donkere gedeelte plakt men tegen den opstaanden rand. Zijn de vier hoekjes klaar, dan neemt men de beide handvatten bij el kaar, haalt deze door de gleuven en de doos is zoo goed afgesloten en kan gemakkelijk ge dragen worden. Een versiering is niet noodig, maar willen de kleuters ook wat meehelpen, dan kunnen zij den opstaanden rand met rondjes versie ren. Het modelletje is in de Tijdingzaal van ons blad te zien. W. R.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 14