Misdaad GEORGANISEERDE DISTRIBUTIE. „Lange Joopen „de Blauwe". A HEEROMA, Oud-Commissaris van Politie te Amsterdam. Joop Visser, meer bekend als „Lange Jooo" welke bijnaam hij, als zich laat denken, te danken had aan zijn meer- dan middel- Joop Visser, meer bekend als „Lange Joop" matige lichaamslengte, zat bij hem thuis in de Haarlemmer Houttuinen drie hoog en zoog aan zijn pijp, terwijl hij, den elleboog op de tafel steunende, het hoofd in de hand liet rusten. Bepaald opgewekt zag hij er niet uit en de kanarie, die aan den wand tegen over hem, zijn trillers door de kamer zond, vermocht hem niet tot vroolijkheld te stem men evenmin als de zon, die glansde op de geraniums en de fuchsia's, die met haar roode bloemtrossen fel opkleurden voor de ruiten. De oorzaak van die somberheid school in de weinig vriendelijke houding van Joop's echtgenoote, die er zich niet mee kon vereenigen, dat Joop daar was en niet op de kolenschuit, waar zij hem wenschte. Zij was de meening toegedaan en bracht die duidelijk onder woorden, dat om de huur te kunnen betalen en voor al datgene te zorgen wat het huishouden vcreischte, het noodig was, dat Joop geld in huis bracht en dat dit niet zou gebeuren, als hij bij de tafel zat pijpjes te rooken. Joop herinnerde haar er aan, gebruik makende van een oogenblik, dat zij adem schepte, dat hij haar den laatsten Zaterdag nog veertig gulden had gebracht, waarop de juffrouw hem de vraag stelde, of hij van meening was, dat die veertig gulden voor het heele jaar toereikend zouden zijn-en zij wierp hem tegen, dat ,,de Blauwe" wel werk had en dat hij zich door dezen het werk voor den neus liet wegpikken. De blauwe was een collega, die in dezelfde buurt woonde en gewoonlijk werkten zij broederlijk samen, maar nu was die op een morgen den steenkolenbaas tegengekomen, die hem gevraagd had of Joop thuis was, waarop de Blauwe had gelogen, dat Joop was gaan visschen en toen had de baas er ge noegen mee genomen, dat de Blauwe alleen het werk zou doen. Joop was hiervan on kundig gebleven, maar toen hij een paar dagen later eens ging kijken of er wat voor hem te doen was, vernam hij, dat de Blauwe het zaakje alleen had opgeknapt, hetgeen niet naliet de genegenheid voor zijn ouden kameraad tot beneden het vriespunt te doen dalen. Juffrouw Visser was er de vrouw niet naar om verzachtende omstandigheden te pleiten en zij gaf een kernachtige karakter beschrijving van de Blauwe, terwijl zij van meening was, dat als Joop zich dit alles liet welgevallen, hij een onwaardige echt genoot was, op het bezit waarvan zij geen prijs stelde. Joop kon blijkbaar niet verdragen dat hij zoo laag werd getaxeerd en plotseling op staande, verklaarde hij met „de Blauwe" te zullen afrekenen, waarop hij met bekwamen spoed de drie trappen afdaalde. Met sombe ren blik, de handen in de zakken en de pet over de oogen getrokken, liep hij langs de straat, doch hij was met zich zelf niet te vreden. De gelofte, thuis afgelegd, dreef hem tot daden, maar die gelofte was niet zoozeer uit vechtlust voortgekomen doch er veeleer door de giftige pijlen zijner wederhelft uit gedreven en Joop overwoog, dat een vecht partij met „de Blauwe", die ook geen kind was een zeker risico met zich bracht, om nog te zwijgen van inmenging der politie. Joop slenterde naar de gracht, waar twee groote zolderschuiten lagen met anthraciet, dat in het zonlicht met duizenden facetjes glansde en een belofte van werk inhield. Het ware hem wèl geweest, als hij daarop had kunnen zijn om de glimmende stukjes in een kuip te scheppen om ze, na gewogen te zijn, over te storten in zakken. Hij zag zich daar, het hoofd bedekt met een leegen zak en voelde hoe hem de gevulde zak op de schouders werd getild, waarna hij dien, als ware 't kinderspe,, met vluggen stap over de plank naar den wal droeg, om hem met een forschen schouderstoot op den wachtenden wagen te werpen en dit te herhalen tot de wagen was volgeladen. Hoe dikwijls had hij dit werk niet broederlijk met „de Blauwe" gedeeld en hadden zij samen niet meer zoo menigen wagen ter bestemder plaatse gelost. En hoe broederlijk ook hadden zij nu en dan, waar de controle op de aflading niet te scherp was, een paar zakjes kunnen achter houden, waarvoor zij bfi Jan de Lat, den hun welbekenden kastelein, een afzetgebied hadden en waardoor zij in staat waren zich eenige versnapering te permitteeren, zonder aan het huishoudgeld afbreuk te doen. Met dat hij daar stond en de schuiten mon sterde, waarop tusschen hooge rijborden de kolenberg oprees, passeerde „de Blauwe" en l een schok voer Joop door het lijf, maar hij was er nu eenmaal op uit gegaan om „de Blauwe" te ontmoeten en om recht te deen en de herinneringen aan gezamenlijke ge noegens terugdringende, voegde hij den an der toe: „zoo vuile onderkruiper!" De Blauwe keek den ander aan en zei niets, waarop Joop weer uitviel: „Ja, een onderkruiper ben je, een brooddief!" „En wat wou je dan?" informeerde „de Blauwe", „neem jij geen werk, als je 't kan krijgen, of ben jc er te beroerd voor?" Als antwoord trok Joop zijn jas uit en de Blauwe deed 't zelfde, wat in de Amsterdam- sche gebarentaal zooveel beteekent, als dat er twee elkander te lijf zullen gaan en wat een paar fietsende jongens verleidde van hun rijwielen te stappen, teneinde van nabij van den strijd getuige te kunnen zijn. Doch eer de zwarte knuisten in werking kwamen, verscheen 'n agent ten tooneele en die agent was een soort philosoof. Hij plaatste zich tus schen de beide mannen, die nu aarzelden en vroeg: „Joop, ben jij getrouwd?" Joop wist zoo gauw niet, wat hij er aan had, maar dat hij getrouwd was. wist hij zeer goed en.dat was zelfs de oorzaak van zijn vijandelijke houding. Hij keek den agent aan en zei argwanend: „Ja, wat zou dat?". De agent vi'oeg verder: „Heb je kinderen?" en Joop, nu eenigszins verbaasd en niet wetende, wat dit te bedui den had, antwoordde: „Ja meheer". Toen richtte de agent zich tot den Blauwe en vroeg hem: „En jij, heb jij ook kinderen?" De Blauwe keek van den agent naar Joop en deze van den agent naar den Blauwe, waarop de agent zijn vraag her haalde: „Heb jij ook kinderen?" „Ja meheer", antwoordde de Blauwe en de twee vechtersbazen waren uit het veld ge slagen, omdat ze er niets van begrepen. Zij zouden het in hun lijn hebben gevonden en hadden zich dus niet verbaasd, als de agent zijn sabel of stok had getrokken en een paar meppen had uitgedeeld, maar nu snapten ze er niets van en ze vergaten, dat ze allang aan 't vechten hadden moeten zijn. De agent vervolgde als een soort prediker: „Welnu, wat zouden jullie kinderen er nu wel van zeggen als ze zagen, dat hun vaders „Heb jij ook kinderen?".. daar als twee kwajongens .mekaar op hun gezicht gingen slaan, dat zou toch zeker een slechte vertooning zijn, is 't niet? Als jullie wat hebt, leg het dan bij". „Meheer heeft gelijk", zei de Blauwe, ,,'t is geen werk voor vaders van kinderen; Joop geeft me de vijf. We gaan. het afdrinken en ik zal het wel goed met je maken: ga jij morgen werken, dan kom ik niet en de volgende week heb ben we samen die twee schuitjes". Met welgevallen keken beiden naar de ko- lenstapels, die daar met hun glimmende fa cetjes hen schenen toe te lachen; zij gaven elkaar de hand, trokken de jassen weer aan en de Blauwe gaf er een paar op den hoek. De agent, die geen stok of'sabel noodig had om zijn gezag te handhaven, keek hen met eenige bezorgdheid na. De Blauwe stelde er prijs op de vriend schapsbanden, die hij had losgeknoopt, ste viger dan voorheen te bevestigen en hij meende, dat zulks het best geschiedt, als men door het gebruik van geestrijk vocht zijn bekommernissen en onaangename her inneringen doet vervagen, en omdat hij Jan de Lat weer met een paar overgeschoten zakjes kolen had verblijd, kon hij Jaap naar hartelust laten drinken hetgeen echter ten gevolge had', dat beiden tenslotte het leven als een aaneenschakeling van louter vreug de gingen beschouwen en hun vriendschap als het glanspunt in dit leven. Vandaar da't zij, eindelijk koers nemende naar de Haar lemmer Houttuinen, .gearmd over straat gingen onder het zingen van het schoone lied: „Wij zijn gezworen kameraden; Wij zullen elkander nooit verlaten". Nu wilde het ongeluk, dat een agent, heel niet philosofisch aangelegd, maar met een geducht gevoel voor orde en regelmaat, de twee vrienden in het vizier kreeg en hij vond, dat hun zangerige ontboezeming niet met het begrip openbare orde was overeen te brengen, want dat de stemmige ernst in de deftige Houttuinen het zingen aldaar niet gedoogde. Meende hij, dat zang en vriend schap in deze maatschappij hebben afge daan? Wellicht had hij geen ongelijk, als men ziet, hoe ook elders Zang en Vriend schap in het gedrang zijn gekomen. Hoe het zij, de agent stapte op Joop en den Blauwe toe en ordonneerde kort en bondig: „mond houden!" Het lied verstomde, maar de ge zworen kameraden draaiden bij en Joop be- wijsvinger op een meter afstand van zijn borst bracht, terwijl de geringe stabiliteit der vrienden oorzaak was, dat beiden niet dan met moeite ter been bleven. Dit was niet overeen te brengen met hun gevoel voor recht en billijkheid; als 't leven je zoo zon nig toeschijnt, is daar geen plaats voor ge welddaden. Zij verklaarden dan ook onom wonden, dat ze het met die handeling van den agent niet eens waren door te zeggen: .,je moet niet gooien!" De agent was van oordeel, dat de anderen hiermee bedoelden dat van een man, die wapens draagt ver wacht wordt, dat hij die wapens en niet zijn handen zal gebruiken, waarom hij zich haastte in hun geest te handelen door zijn gummistok te trekken en daarmee de twee onafscheidelijken eenige flinke tikken te ge ven, die een mensch in normale omstandig heden ullicht bewogen hadden zich buiten het bereik van den arm der gerechtigheid te plaatsen. Maar men weet het: de omstan digneden van Joop en den Blauwe waren Zij greep Joop om zijn middel!. „Wij zijn gezworen kameraden" gon den agent onder het oog te brengen, dat zij, gezien de buitengewone omstandig heden, tot. zingen gerechtigd waren. „Hoor eens, agent, we hadden wat met mekaar ge had, zie je en nou is 't alles weer kits", zei hij en hij tikte den dienaar op de borst. „Doorloopen!" was het eenige bescheid en meteen gaf de agent Joop een zet, die diens I karakter. dien dag minder normaal van wege de vele vriendschappelijke dronken en zoodoende gingen zij niet heen, maar keerden zich te gen den agent, die nu op zijn beurt zou ondervinden, dat de knulsten van kolendra- gers even ongenietelijk ware als een gummi stok, ja dit wapen was tegenover de knuisten van niet het minste nut en het was te voor zien, dat de man, die zoo'n diep respect had voor de openbare orde in de Houttuinen, het slachtoffer van dat respect zou worden! Er daagde evenwel hulp op, want juf frouw Visser, die uit haar raam drie hoog reikhalzend naar haar echtvriend had uit gekeken, vreezende, dat deze haar mededee- ling, dat zij geen prijs op zijn behoud stel de, wat al te letterlijk had opgevat door niet meer terug te komen, zag van haar hoogen uitkijkpost, wat zich op straat afspeelde en zij vreesde, dat Joop door andere handen van haar zijde zou worden weggerukt, waar om zij zich naar beneden haastte om haar bedreigd bezit te behouden. Zij greep dus Joop om zijn middel en trok hem weg van den agent, die nu echter van meening was dat Joop hem toebehoorde en de tusschen- komst van de juffrouw beschouwde als een verzet tegen het openbaar gezag. Dit gezag was inmiddels met twee man versterkt en daar nu drie gummistokken in werking ge steld konden worden, kreeg Joop's vrouw er ook een voor haar rekening, hetgeen zij niet een hevig gillen beantwoordde, waarbij zij de handhavers der orde voor moordenaars uitkreet, welke kreet door de heele buurt werd ovex-genomen, zoodat .men van open bare oixie in de Houttuinen bezwaarlijk meer kon spreken. Er mengden zich meer in den strijd; men rukte en trok aan Jocup en de Blauwe, als waren zij het heiligst goed, dat er viel te bemachtigen en ieder scheen prijs te stellen op een stuk kleeding als een soort ï'elikwie. Wellicht, ware het zoover gekomen, dat men bij gebreke aan kleeding ook nog liohaamsdeelen had meegenomen, indien de openbare macht zich niet verder had ont plooid en nog een zestal agenten waren ver schenen, die van niets wetende, fluks de sabels trokken en daardoor schrik en ont steltenis verspreidden, waarvan het gevolg was, dat de ovei'blijfselen van Joop en de Blauwe met juffrouw Joop aan het bureau gebracht konden worden. Zij waren nu mis dadigers gewoi'den, want zij werden voor mishandeling, verzet beleediging, bedreiging, wellicht voor poging tot doodslag en een dozijn andei-e misdrijven vervolgd. Zoo ziet men het wonderlijk geval, dat een filosophisoh aangelegd agent hen eerst voor misdrijf had behoed en zij toch misdadigers werden, dank zij een minder wijsgeerig hand haver der orde. VERONTRUSTENDE STATISTIEKEN. Op elk millioen inwoners van Engeland kwamen gedurende 1929 3398 misdaden aan het licht, volgens de misdaad-statistie ken, die pas door het Britsche Ministerie van Binnenlandsche Zaken zijn gepubliceerd. In het voorafgaande jaar was dat aantal 3305. Maar de toepassing van zekere sooi'ten misdaden zijn veel verontrustender dan de genoemde cijfers. In 1929 kwamen 230 win keldiefstallen voor, tegexx 135 in 1925. En misdaden, waarbij geweld gebruikt werd, namen in het Noorden van Engeland toe met 50 pCt. sinds 1921 en in het Zuiden met 39 pCt. Niet geruststellend is ook, dat meer jonge menschen èn minder oudere misdrijven plegen. Vergeleken met 1907 is een toe neming met 46 pCt. geconstateerd van het aantal jonge menschen onder de 16 jaar en van 18 pCt. van jongelieden tus- 16 en 21 jaar. die misdrijven plegen. Veel minder misdadigers boven de 30 jaar worden thans veroordeeld, vergeleken bij vooraf gaande jaren. Over het algemeen schijnt het dat de jonge menschen. die tegen de wet handelen, zichtegenwoordig voelen aange trokken tot misdrijven van een avontuurlijk Geen redmiddel onder alle omstandigheden. De middenstand en de vaksgewijze organisatie. Het was te voorzien, dat Dr. Tobi, de vader van het denkbeeld der georganiseerde distri butie, het niet zou laten bij zijn prae-advies, over dit onderwerp, hetwelk hij in 1929 op het Middenstandscongres te Enschedé ver dedigde. Zoo is dan kort geleden een meer omvangrijke studie verschenen, welke den zelfden titel draagt en die is samengesteld door Dr. Tobi en Dr. Visser, terwijl zij voor zien is van een bijdrage van Prof. Dr. J. A. Veraart. Plet werk is ingedeeld in een zestal hoofd stukken met de navolgende titels: 1. De kleinhandelsgeleding van het distributie-me chanisme door Dr. E. J. Tobi, 2. Analyse van een niet-georganiseei'de branche, door Dr. C, Visser, 3. Is organisatie van het midden- standsbedrijf theoretisch aanvaardbaar? door Dr. C. Visser. 4. Vormen van organisatie, door Dr. E. J. Tobi. 5. Publiekrechtelijke or ganisatie van het middenstandsbedrijf door Prof. Dr. J. A. Veraart en 6 Slotbeschouwing: de weg uit de moeilijkheden door Dr. E. J. Tobi. Gebrek aan plaatsruimte belet mij, al deze hoogst interessante onderdeelen de revue te laten passeeren. Slechts hier en daar worde een greep gedaan. Het blijkt dan, dat de bei de publicisten Dr, Tobi en Dr. Visser in hun ne beschouwingen niet ver van elkander staan, Er is slechts een gradueel verschil vast te stellen met betrekking tot de invoe ring der z.g, Georganiseerde distributie, een term waartegen Dr. Visser eenig bezwaar heeft, als hij opmerkt, dat „ook de vrije con currentie een bedrijf „organiseert"." Dr. Tobi wil in het algemeen gesproken verder gaan dan zijn mede-schrijver. Hij beschouwt de invoering van zijn stelsel, vrijwel als het eenige redmiddel om te ontkomen aan den chaos, welke in de distributie bestaat. Hij bepleit daarbij wel een groote mate van voor zichtigheid bij deze invoering, maar gaat toch verder dan Dr, Visser, die in dit stelsel geen algemeen gunstig werkend recept ziet en toepassing alleen aanbeveelt voor bepaal de groepen van distribuanten. Beide schrijvers noemen voorts verschillen de middelen, die woi'den aanbevolen tot ver betering van den toestand. Maar ook ten aanzien daarvan beschouwt Dr. Visser de zaak meer wetenschappelijk, dan Dr. Tobi. Onder deze geneesmiddelen herinnert laatst genoemde aan de door velen aangeprezen aanvullingen op de bestaande wetgeving in dien zin, dat bijv. aan overheidspersoneel en aan loontrekkenden zal worden verboden in hun vrijen tijd winkeliertje te spelen, be halve de invoering van vakexamens en de van overheidswege te stellen eischen aan de inrichting van winkels, terwijl anderen we der beterschap vei'wachten van een verbod om merkartikelen te verkoopen onder daar voor door den fabrikant vast te stellen prij zen. Daarnaast staat een groep, die heil ver wacht van een verbod of van een beperking van het verleenen van crediet door den groothandel aan hen, die zich als winkelier willen vestigen. Maar al deze geneesmiddelen hebben hun voor- en hun nadeelen. Dr. Tobi beoordeelt ze bij voorkeur met inachtne ming van de vraag: kan het georganiseerde bedrijf zelf maatregelen ter verbetering tref fen? Zoo ja, dan kieze men dien weg. Zoo neen, dan aanvaarde men de hulp van de Overheid', Zooals ik reeds opmerkte heeft Dr. Visser zijn taak meer wetenschappelijk opgevat, zich daarbij ten deele baseerend op gegevens door anderen verzameld, ten deele op on derzoekingen in het district der Delftsche Kamer van Koophandel ingesteld. Wat de laatste cijfers betreft zij mijnerzijds opge merkt, dat, hoe voorzichtig Dr. Visser ook te werk is gegaan, de Delftsche cijfers toch met eenige omzichtigheid beoordeeld moeten wor den, aangezien mij is medegedeeld, dat de invloed der coöperatie juist te Delft op het kruideniers-terrein zeer sterk is. In hoeverre deze invloed direct terugslaat op Dr. Visser's gegevens is mij niet bekend. Hoe het zij, de conclusie van Dr. Visser's arbeid blijft zeer belangrijk en doet zien, dat ruim 50 pet. der kruideniers, zelfs al oefent de man in vele gevallen nog een ander beroep uit, het niet tot een inkomen van f 2000 p. j. brengen, ondanks voortdurende werkzaamheid van vrouw en kinderen in het bedrijf. Vakkennis en algemeene handelskennis bezitten slechts een klein deel der vakgenooten, terwijl het kapitaal waarover zij de beschikking hebben gewoonlijk miniem is. Daardoor leven ver schillende kruideniers slechts bij de gratie der grossiers, welke geen faillissement aan vragen, omdat zij hun afzetgebied wenschen te behouden. Zoo kwam Dr. Visser er toe, zich af te vragen of nu het middel-Tobi voor den mid denstand over de geheele linie genomen, wel met succes toegepast kan worden? Zijn ant woord is: neen. Dat de toepassing mogelijk is in het di'ogisten- en boekdrukkersbedrijf is volgens den schrijver alleen een gevolg van de eigenaardige structeur van die bedrijven zelf en het verband met de grossiers en fa brikanten. Deze groepen moeten niet te groot in ledental zijn, zij moeten voorts krachtige vakorganisaties vormen en de continuïteit in het bedrijf moet vrij groot zijn. Daaraan voldoet het lcruideniersbedrijf zeker niet. „Georganiseerde distributie is dus geen red middel, dat onder alle omstandigheden voor den middenstand vei^betering zal brengen. Op enkele gebieden zal zij in het geheel niet, op andere terreinen zeer moeilijk, weer el, ders vrij gemakkelijk toegepast kunnen wor den. Doch zeker is, dat dit middel tot verbe- ring der toestanden, dat waar het mogelijk is, door den middenstand zelf kan worden toegepast, aller aandacht verdient en dat geen der organisaties het zal mogen verwer pen, alvorens naar de toepasbaarheid in de eigen omstandigheden een grondig onderzoek te hebben ingesteld". In het slothoofdstuk koppelt Dr. Tobi het slagen van zijn stelsel vast aan den eisch: organisatie. Hij verwijt den middenstand, niet voldoende animo voor vakgewijze-orga- nisatie te hebben. Daarin is nog heel wat te verbeteren. Hij wijst op een zekere doorvoe-, ring van zijn systeem in een tweetal bedrijfs- groepen, welks niet direct (Jistribueerend zijn: de drukkers en de installateurs. Reeds' meer dan eens is in deze kolommen over de regeling bij de electrotechnische werkgevers' en het z.g. „erkend installateurschap" ge schreven, zoodat het overbodig geacht moet worden, daarop thans verder in te gaan. De publicatie van Dr. Tobi c.s. is uiterst interessant en geeft veel materiaal, hetwelk van dienst kan zijn bij een verdere bestudee ring van dit onderwerp. MOLLERUS. LANGS DE STRAAT. Winkelen. Ik heb met een vrouw gewinkeld! Frag' nicht warum! Ik kan er geen antwoord op geven. Het zou mogelijk kunnen zijn, dat het te wijten was aan de warmte, die me een tijdelijke verstandsverbijstering bezorgd heeft. Het moét zoo zijn. Want geen normaal en nuchter denkend mensch kan bij volle bewustzijn zulk een daad begaan. Ik wist, dat het erg zou zijn, heel erg zelfs. Ziet U, ik heb getrouwde vrienden. En ik lees Punch. Maar misschien- heb ik in een onbe waakt oogenblik wel vermoed, dat het mee zou vallen. Getrouwde menschen overdrijven graag. En grapjes uit humoristische bladen moet je niet gelooven. Dat zijn bittere uitin gen van lieden, die thuis onder de plak zitten. Ik heb dus gewinkeld. Wat zegt U? Oh, nee! Nee, 't was slechts een kwestie van 10 minuten. Alleen maar een paar kousen. Inderdaad draaide het op kousen uit. Op vier paar. En op een zomerjurk. En een schattig hoedje (van 2.05 voor 1.99). En een snoeperig bloesje. En een beeldje van een pyama. En stof voor ik weet niet wat. En zoo veel el lingerie-kant. En De 10 minuten klopten vrijwel. Toen we den laatsten winkel uitkwamen, waren we in 12 minuten thuis. Twee minuten te laat dus. Maar daar kijk je niet op, als je van twee tot half zes onderweg bent. Je bent al onzegbaar gelukkig dat je nog thuis bent gekomen. En het is maar goed, dat dat onzegbaar is. Want als ik gesproken had-dien middag om half zes Maar ik hou niet van scènes. En dus heb ik niets gezegd. Noch over de stapels hoeden op de toonbank, terwijl natuurlijk de aller eerste gekozen werd (dit klassieke mopje be rust op volkomen waarheid), noch over de dertig blouses en twintig jurken, die aange past zijn. Zelfs niet over het feit, dat de koop-maniak me vroeg: „Welke kant vind jij fijner, deze of die?" En dat ik toen een derde (goedkooper) soort aanwees, waarop mij minachtend werd toegevoegd: „Nou, jij hebt er ook heelemaal geen verstand van!" Ik heb niets gezegd. Alleen maar gepeinsd. Stel je voor,'als wij, mannen, sigaretten moesten gaan koopen, dat we ons eerst gin gen verkleeden! Dan de heele stad doordren telden langs alle sigaren- (en andere!) win kels, om te zien, waar de beste en de goed koopste en de aardigste en de leukste en de mooistverpakte te krijgen waren. En als we dan eindelijk, na uren zwerven thuis geko men zouden zijn, zouden we voor de afgun stige oogen van een vriend het eerste van vele pakjes openen en hem toonen een paar doddige, lichtblauwe sokophouders. Je kon ze gewoon niet laten liggen! Zulke snoepjes zijn het Neen, zoo zijn wij niet. Gelukkig! A. J. C. "VI. ENGELAND'S STRIJD VOOR VRIJHANDEL. Hoewel Engeland praktisch gesproken nog een vrijhandelsland is hebben de Conserva tieve leiders verklaard dat. vrijhandel „dood" is. Zoo men het in Engeland al niet beseft, heeft Baldwin met zooveel woorden verklaard in het buitenland is vrijhandel een antiek begrip geworden; er is geen leven meer in. Bij zulk een opvatting is er reden genoeg voor den geoi-ganiseerden strijd, die de Libe ralen van het land voor het behoud van Vrijhandel gaan aanbinden. Lloyd George heeft de campagne twee weken geleden in een vergadering van de Nationale Liberale Federatie, te Buxton, aangekondigd. De plan nen zijn nu zoo wat bekend gemaakt. Men hoopt niet minder dan 10.000 vrijhandels vergaderingen te beleggen. De veldtocht wordt geopend met een conventie van Libe rale gedelegeerden te Londen aan het einde van deze week, waar de bijzonderheden van de actie zullen worden uitgewerkt. Maar deze conventie worden ook vier prae-adviezen voorgelegd, opgesteld door vermaarde viaj- handelskampioenen. Met publicatie van deze stukken hoopt men een opvoedenden en on derrichtenden invloed uit te oefenen. De generatie, die in den loop van Joe Chamber lain's campagne voor „Tariff Reform" vrij handelswijsheid ingegoten kreeg (van de tegenstanders van Tariff Reform) is nu meest ter ziele en herhaling van de onverganke lijke waarheden van den Vrijhandel acht men daarom geboden. Uit de bekend ge maakte plannen blijkt al dat de Liberalen allerlei maatregelen, die den laatsten tijd zijn voorgesteld om de positie van pro ducenten in Groot Brittannië te verbetei'en, van vrijhandelsstandpunt bezien verdacht vinden. Zaken als „invoerraden", „quota stelsels" en „Safeguarding" zijn voor hen slechts protectie onder een valschen naam of beter nog onder valsche vlag. Zij zijn hoogstens bereid een graan-aandeel van de binnenlandsche markt te reserveeren voor de binnenlandsche bouwers. Men weet dat dit aandeel klein moet zijn aangezien de Britsche boeren bij lange na niet kunnen voorzien in de graanbehoeften van het land. Maar de Liberalen blijven zich verzetten tegen het denkbeeld den boeren der Domi nions een deel der graanleverantie te ver zekeren. Het gansche buitenland mag, wat de Liberalen aangaat, om de Engelschc graanmarkt grabbelen. Een Liberale Vliegende colonne" zal de gewenschte op gewektheid en spanning brengen in de campagne. Deze colonne heeft tot taak het effect op de menschen van Conservatieve protectionistische betoogingen te niet te niet te doen. Zij zal „ageeren" op of om het toonee'. van de protectonistische belooging en blaadjes uitdealen, waarin de Ccnsexva- tieve argumenten worden „vernietigd". Een nieuwe „raging tearing campaign" over de kwestie Vrijhandel of Protectie staat dus voor de deur.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 16