Het afgeloopen Tooneelseizoen. UIT DE CROOTE STAD. Het Repertoire. Tf? u vrakei1, dan bliJkt wel duide lijk, dat Het Amsterdamsch Tooneel het fff* fiAP' 5at ,cioor de «nancieele débacle niet zelfstandig kon blijven bestaan in zijn repertoire verreweg het gelukkigst is geweest! hfarM- n6 Agff0°t-Ste voox'steliingen heeft ge- Biographieen in een notedop. H.D. VERTELLiNG HET TOONEEL. de rekening van het afgeloo- Hoteï w,nf/ïrre,Dr^fUS en Menschen in 't Hotel want dit laatste stuk is gespeeld uit sluitend door de afdeeling Verkade waren onbetwist te Amsterdam de twee „Schlagers van het seizoen en zij verdienden dan ook in bliek°PZ de belanSstelling van het pu- Het was vooral in het helaas niet te SïïilS1 fesPeelde Dreyfus, dat Het Am- l-™'dAmsch Tooneel zich in zijn volle kracht ïnUp^SlüfH* stulc' waarin de mannen rollen zoo overwegend zijn, kon door het ge- SSS JanTy^rkade voortreffelijk worden b-zet en Van Dalsum gaf er als regisseur een prachtig bewijs in van zijn kunnen! In het tweede door Johan de Meester geregisseer de successtuk Menschen in 't Hotel, dat eveneens in enkele mannenrollen een zeer gelukkige bezetting toonde, was het vooral de gast Else Mauhs, die in de rol van de danse- res Grusmskaja met haar fragiel en tech nisch volmaakt spel weer eens bewees, dat zij als actrice m niets onder doet voor de inter nationale sterren van wereldreputatie. Ca<^- liostro van Defresne, even groot van opzet als de twee genoemde stukken, mocht geen be langstelling vinden bij het Amsterdamsch publiek en moest reeds na twee voorstellin- ge" va" ket repertoire worden „afgevoerd". Naast, deze groote vertooningen heeft Het Amsterdamsch Tooneel ons nog eenige artis tiek zeer belangrijke opvoeringen gebracht. Zoo schonk de door Johan de Meester gelei de fyn-afgestemde vertooning van Jeugd liefde een exquis genot aan de ware tooneel- liefhebbers en trof de door Defresne geregis seerde opvoering van Pirandello's „Beter dan vroeger" door krachtig tooneelspel, vooral van Charlotte Kohier, Willy Haak en Cruys Voorbergh. Ook Amphitryon, waarmee de ge heel gerestaureerde Hollandsche Schouwburg werd geopend en in welk stuk Else Mauhs de titelrol met een ongeëvenaarde gratie en geest vervulde, behoort tot de belangrijkste opvoeringen van dit jaar, al kon het stuk waarschijnlijk door zijn bizarren geest en zijn grilligheid dan ook niet den bijval van het groote publiek verwerven. De oude Sher lock Holmes mocht zich meer in de publieke gunst verheugen, wat hij behalve aan zijn gevestigde reputatie van klassieke defectieve ook aan het spel van Verkade en Van Dalsum te danken had. Professor Storizijn waarin Louis de Vries als gast meewerkte bewees, dat wij in dezen tijd zwaar aangezette romantiek, zoo als de Vries die in dit Russische drama meen de te moeten geven, moeilijk meer kunnen ver dragen. Dan maar liever een luchtig blijspel als Zijn tweede Ik, dat in lichten toets ver dienstelijk door het kwartet De Meester—van Meerten—Nel Stants—Mies Elout werd ge speeld. De Kon. Ver. Het Ne dorian dsdh Tooneel is dit seizoen met zijn repertoire niet bijster gelukkig geweest. Enkele stukken zooals Satan's Kerel, Het verwisselde Kind, en De IJzeren Prof., hebben wij te Haarlem zelfs niet gezien, omdat zij te Amsterdam zoo'n smak hadden gemaakt, dat men er niet mee op reis durfde gaan. En eenige andere stuk- Ken, die wij wèl kregen zooals de Man die zijn naam veranderde, Storm in een glas water, En ten slotte.... bleken zoo onbe langrijk, dat wij het waarlijk niet als een gemis zouden hebben gevoeld, wanneer zij ons onthouden waren. De reprise van Helène nu met Vera Bon dam en Cees Laseur in de vroegere rollen van de Lobo's gaf van mooi spel te ge nieten en was artistiek dan ook volkomen verantwoord. Vrouwen-Invloed hoewel te rekenen onder het „klein-goed" bood Vera Bondam en Dirk Verbeek gelegenheid tot geestige creaties, maar had bij het publiek tooh niet het succes van „De Man, die beslag legt het blijspel, dat voornamelijk of werd1*^ a^een 'door Cees Laseur gedragen De laatste maand van het seizoen bracht cees Laseur nogmaals op den voorgrond en wel in De Kostwinner en Tempo.Tempo; Vera Bondam in Bekentenis, maar al deze stukken droegen tooh weinig bij tot den roem van Heu Nederlandsch Tooneel, het eenige gezelschap, dat bèt prerogatief heeft zich Koninklijk te mogen noemen. Zelfs de op voeringen van den Gysbreght.— een zuivere copie van die van Willem Royaards deden dat niet en wij zouden het seizoen voor de Koninklijke Vereeniging artistiek dan ook vrywel als totaal onbelangrijk kunnen signa- leeren, wanneer er niet in het begin die fleurige, kleurrijke opvoering van Liefde's Lief en Leed en aan het slot de opgewekte vertooning van Polga's Oplichters met het kostelijk spel van Saalborn en Van Praas in de 2 hoofdrollen ware geweest. Aan Liefde s Lief en Leed, dat wij gelukkig ook in Haarlem hebben gehad, zal ik een mooie herinnering bewaren. Het was in dit stuk dat Saa.born wederom bewees een werk van Shakespeare in voornamen, grooten stijl t° kunnen brengen. Jan Musch heeft duizenden in den lande vermaakt als de pantoffelheld Cyrus Bumpsted in De Baas in Huis. Hij bewees daarin evenals verleden jaar in Elias weet het beter dat een kunstenaar van zijn formaat zelfs van een heel gewone rol m een onbeteekenend stuk iets groots kan maken. Toch zullen velen Haarlemmers het zeker met mij hebben betreurd, dat zij Musch alleen maar a.s Cyrus Bumpsted hebben mogen zien Noblesse obligeen daarom meen ik, dat een acteur als Jan Musch dien ik nog al tijd als tooneelspeler boven a) zijn andere Hollandsche confraters stel niet genoegen moest nemen met voor hem betrekkelijk zoo gemakkelijke successen als Elias weet het- beter en De Baas in Huis. Het. is waar, dat hij te Amsterdam ook den Shylock en den „Speelman" in De Bouwmeester van Dr Gerversman heeft gespeeld, maar de provincie werd dit jaar door dezen grooten acteur wel zeer sterk op rantsoen gesteld. Waarschijnlijk zouden wij De Koopman van Venetië wel in Haarlem hebben gekre gen, wanneer Musch' Shylock meer alge- meene waardeering had gevonden, maar De Koopman van Venetië bleek ons publiek, dat nog de herinnering heeft aan Louis Bouw- meester's geweldigen Shylock, in de opvat ting van Musch maar matig te boeien, zoo- dat de opvoeringen van dit werk door Het Schouwtoonee! weinig succes hadden. Dank zij De Baas in Huis welk blijspel te Haarlem alleen meer dan 10 maal kon wor den vertoond behoefde de directie van Het Schouwtooneel zich niet te veel van de tegenslagen, met andere stukken ondervon den, aan te trekken. Zij bracht behalve De Bouwmeester en reprises van het Heijer- mans-repertoire nog drie Hollandsche stuk ken uit De Verloren Zoon van Victor E. van Vriesland. De Kloek van mevr. Simons- Mees en Olie van Verhoog, maar het feit, dat wij geen dier stukken te Haarlem heb ben gekregen, is wel het beste bewijs, hoe droevig het met deze drie oorspronkelijke stukken is afgeloopen. Ook verder bood Het Schouwtooneel ons dit jaar niet veel belangrijks. Het Geheim zinnige Pension en Dorientje geeft aanstoot behooren tot wat de Duitschers „die Ver- gnügungsmarkt" noemen. Eigenlijk was Gé- raldy's De Zilveren Bruiloft waarin me vrouw Alida Tartaud-Klein als gast haar zoo gewaardeerde medewerking verleende de eenige nieuwe opvoering van beteekenis, al erken ik gaarne, dat het gezelschap in Pi- nero's „Het Testament" dat als stuk erg verouderd aandeed zich ook als ensemble van zijn sterken kant liet zien. Maar het al lerbeste nog gaf Het Schouwtooneel in de re prise van Op Hoop van Zegen, waarin het spel van mevrouw de Boer-van Rijk aLs Kniertje weer ontroerde door zijn innigheid en zijn zuiver Hollandsch realisme en Ko van Dijk ons een prachtig-levenden reeder Bos liet zien. Verreweg de grootste productiviteit moch ten wij weer bij het Rotterdamsch-Hofstad Tooneel constatëeren. Geen gezelschap in ons land heeft een zoo wisselend repertoire als het Haagsche, en doordat Cor van der Lugt Melsert een „gelukkige hand" heeft, dat wil zeggen de flair bezit om den smaak van het publiek te peilen, kan hij ook altijd weer op de meeste successen wijzen! Toch is hij dit seizoen minder fortuinlijk geweest dan an dere jaren, wat voor een deel ook kwam, door dat Annie van der Lugt Melsert-van Ees zich om gezondheidsredenen nog al moest spa ren en daardoor betrekkelijk weinig is opge treden. En wij weten nu eenmaal, dat de naam van „Annie van Ees" op het program ma al sinds jaren de helft van het succes be- teekent. In het afgeloopen seizoen was het Mijn heer Lamberthier, het tooneelspel van Louis Verneuil, dat den grootsten bijval mocht oogsten. Dit succes was te verblijdender, om dat deze voorstelling ook artistiek het be langrijkste was en het overtuigend bewijs le verde ,dat het talent van mevrouw van der Lugt Melsert zich op bijzonder gelukkige wijze van ingénue tot tragedienne ontwik kelt. De opvoering van Mijnheer Lamber thier, waarin alleen het echtpaar Van der Lugt Melsert optrad, was een der belang rijkste tooneelgebeurtenissen van het afge loopen seizoen. Te Haarlem kregen wij dit jaar de Van der Lugt Meiserts ook te zien in De Keizer van Amerika, het geestige spel van Shaw, dat in het vorige jaar reeds in Den Haag en Am sterdam was gegaan. Het was vooral Cor van der Lugt, die als koning Magnus hierin op den voorgrond trad. Victoria van Somerset Maugham kon met Shaw's blijspel zelfs niet worden vergeleken en moest ondanks de medewerking van de twee favorieten een vroegen dood sterven. Gimberg kan op een zeer mooi seizoen terugzien. Elke nieuwe rol werd een succes voor hem en gaf het bewijs van het onge meen talent van dezen all-round tooneel speler. Zijn geestige, fijne koning Lodewijk in het overigens weinig belangrijke „Drie Musketiers", zijn fantastische Napoleon in Napoleon bemoeit er zich mee waarin ook Fie Carelsen voortreffelijk was zijn officier van justitie in „Voorloopige Hechte nis" met zeer sterk tegenspel van Cor van der Lugt als de verdachte en niet te ver geten zijn Markies de Larzac in Papa, waar- In hij onder zeer veel belangstelling jubileer- de, waren alle triomfen voor hem. Eenige maanden voor Gimberg had Louis van Gasteren zijn 25-jarige tooneelloopbaan herdacht in De laatste Liefde. Dat dit jubi leum den ernst igen, conscientieusen acteur te Haarlem eenige teleurstelling bracht, moet voor een groot deel worden toegeschre ven aan de minder gelukkige keuze van het stuk. Het tooneelspel van Maurice Rostand Ik heb 'n Mensch gedood kreeg voornamelijk beteekenis door zijn tendenz, al stond het artistiek dan ook ver beneden het in het vo rige jaar gespeelde ..Graf van den Onbeken den Soldaat" van Raynal. Van de drie oorspronkelijke stukken, wel ke Cor van der Lugt dit jaar op het reper toire heeft geplaatst Bethlehem van Al- phons Laudy, den schrijver van De Paradijs vloek, Dwangarbeid van Scheffer en Eugëne Eugène en Eugenie van Veterman heeft het Hofstad-Tooneel alleen het laatste in Haarlem gespeeld. Wij zouden er niets aan gemist hebben, als ook dit stuk ons voorbij ware gegaan. Stiefmama en De 4 Dames Du- vernis behooren tot die blijspelen, waarvan wij aan het eind van het seizoen den inhoud totaal zijn vergeten. Maar een mooie herin nering zullen wij bewaren aan den Molnar avond, waarop Adolf Engers als gast mede werkte en die vooral waarde kreeg door die prachtige vertooning van den onvergelijke lijk knap geschreven éénacter Souper van dezen Hongaarschen tooneelschrijver. Het eind van het seizoen bracht een nieuwen in het begin allerminst verwachten gast bij het Rotterdamsch-Hofstad Tooneel, Eduard Verkade, aan welk gastspel wij de reprise van Molnar's De Duivel dankten. Liefde's Lief en Leed, De affaire Dreyfus. Amphitryon. Jeugdliefde, Beter dan vroeger, Menschen in 't Hotel, Mijnheer Lamber thier.. waarlijk, er is toch nog reden dank baar te zijn ondanks de vele teleurstellingen, die het afgeloopen seizoen ons bracht. J. B. SCHUIL GEORGE STEPHENSON. 1781—1848. 8 Juni is het 150 jaar geleden, dat George Stephenson geboren werd. George Stephenson is de grondlegger der spoorwegen. Begonnen als zoon van een mijnwerker met werk in den mijn bracht hij het door zijn scherp zinnigheid en ijver tot machinist, hoewel hij op 8-jarigen leeftijd nog lezen, schrijven en rekenen leeren moest. Hij kreeg tal van op drachten en tenslotte wist hij op te klim men tot directeur van de groote steenkolen mijn van Lord Ravensworth bij Darlington. In 1914 vervaardigde hij de eerste locomo tief, welke in dienst gesteld werd in de steenkolenmijnen te Killingworth. In 1824 stichtte hij met Peace uit Darlington een machinefabriek te Newcastle en het was in 1825, dat de eerste spoorbaan werd aangelegd tusschen Stockton en Darlington. Tot voor dien had men het een onmogelijkheid geacht om op rails te rijden, aangezien men vreesde, dat de wrijving te groot zou zijn. Bekend is met welk een achterdocht de locomotief schier algemeen ontvangen werd, doch Stephenson zette door en in 1829 werd de spoorweg van Liverpool naar Manchester aangelegd, die Stephenson een onverganke lijke roem schonk. Voor dezen spoorweg had hij de beroemde locomotief „The Rocket" gebouwd, een machine, die vijf maal haar eigen gewicht trok en 14 tot 20 Engelsche mijlen per uur aflegde. Het resultaat was vooral tc danken aan do door hem uitgevonden luchttrekking en aan de vermeerderde stoomontwikkeling door het aanbrengen van buizen in den ketel volgens het denkbeeld van den secretaris-generaal der maatschappij. Booth. Van dien tijd af bestudeerde hij den aanleg der voornaam ste spoorwegen in Engeland, waarvoor hij tevens locomotieven vervaardigde, evenals voor Amerika en het vasteland van Europa. Zoo kwam Stephenson op later leeftijd tot een vermogende positie, hij bezat verschei dene steenkolenmijnen. Toch is hij altijd de eenvoudige man gebleven, die de sobere leef wijze volgde, waaraan hij zich van het be gin af aan gehouden had. Behalve als uitvinder van de locomotief heeft Stephenson zijn genie getoond door de vinding van de veiligheidslamp voor de mijnen, die hij tegelijk met Davy constru eerde. Hij overleed den I2en Augustus 1848 op Tapton House bij Chesterfield. Te New castle is een standbeeld voor hem opgericht op de Stephensonbrug. Zijn zoon Robert Stephenson werd een der beroemdste Engelsche ingenieurs. De Koningin der Nachtclubs. Terug naar Amerika. ,Ik trouw Ze kwam uit New-York en wilde naar Frank rijk, naar Parijs, de ko- nooit meerningin der Nachtclubs, Miss Texas Guinan. Van Frankrijk heeft ze echter alleen Havre gezien, de havenplaats, waar ze van boord ging. En daar was ze ook nog maar luttele dagen, omdat men er niet op haar gesteld bleek tc wezen en haar te rugzond. Doch men koos met echt Fransche hoffelijkheid tegenover haar, die Parijs wilde bezoeken, een boot uit, welke „Paris" gedoopt was. In die korte spanne tijds in Europa doorge bracht heeft ze echter bij alle narigheden nog, een huwelijksaanzoek gehad ook, zooals ze aan een medewerker van de News Chro nicle vertelde. Een eigenaardig aanbidder was het trouwens. Hij woonde in Londen, had haar nooit ontmoet en bezat bijna geen geld. Geen bezwaar. Een telefoongesprek naar Havre kon hij nog net bekostigen, waar in hij zijn aangebedene om reisgeld vroeg. Zij zond het, want dat was het haar wel waard om hem eens te kunnen aanschouwen. „En hebt u hem geaccepteerd?" vroeg de interviewer. „Oh, neen!" antwoordde Miss Texas, „ik ben al twee maal getrouwd geweest en ik heb er genoeg van. Ik denk er niet over het nog eens te doen. Hij wil graag, maar voor een huwelijk zijn er twee noodig, niet waar? En bovendien ik wensch mijn naam niet te ver anderen. Ik heet Texas Guinan en dat is goed genoeg voor mij." Toen deed de verslaggever de aan veel „koninginnen" gestelde vraag, wat haar plannen waren. En ook ditmaal luidde het antwoord: „Ik ga voor de film spelen, „The Rocket" (de raket) Stephenson's beroemde locomotief. In het goedkoope restaurant. Een lang, smal zaaltje ergens in de oude stad van Amsterdam. Eenvoudig restaurant- meubilair; als u soms op de witte tafelklee- den hier en daar een vlek opmerkt, doet u maar net, of u het niet ziet. Langs de wan den wat aardige, goedkoope platen en elec- trische lampjes. Aan het eind van het zaal tje een klein buffet, dat door een luik in verbinding staat met de keuken er achter en waardoor voortdurend bestellingen de zaal uit- en spijzen de zaal ingaan. Op elke tafel ligt een spijslijst, die getuigt dat de veranderde tijdgeest niet aan het goedkoope restaurant is voorbijgegaan. Vroe ger was in zulk een eetgelegenheid de spijs lijst kort en krachtig: zij bevatte de namen van énkele dingen, die „stonden" in de maag. N u is er l'embarras du choix; een keur van uitgezochte spijzen gaat aan uw geestesoog voorbij, terwijl ge de „kaart" raadpleegt. Maar één ding is wel hetzelfde gebleven: duur is het niet in dit groote-stads-eethuis. De meeste bedragen, die ik zoo om mij heen zie betalen blijven beneden den gulden. Juffrouwen met zwarte japonnetjes aan, witte schorten voor en dito mutsjes op be wegen bedrijvig tusschen de tafels door en hebben het druk genoeg op de „spitsuren". Er heerscht een gemoedelijke geest; de be dienende geesten kénnen dit publiek van jeugdige kantoorbedienden, handelsreizigers, oude „alleen loopend e" heeren met een klein pensioentje, winkeljuffrouwen, enkele pro vincialen die „een dagje in Amsterdam zijn". Er zijn vele vaste klanten onder. Luide worden geheimzinnige orders, slechts te begrijpen door den ingewijde, uit de zaal geroepen in de richting van het buffet, waar iemand ze opvangt en doorzendt: „Eén Ita liaan!" „Twee gebakken Wiener doppers!" Hetgeen overgezet zijnde, beteekent: één por tie Italiaansche salade: twee porties Wie ner Schnitzel met gebakken 'aardappelen en doperwten. „Eerst 'n potje bier!" zegt een meneer, die blootshoofds en met een actentasch onder zijn arm binnenkomt, tegen de eerste de beste bedienende juffrouw die hij ziet. „Eerst 'n potje bier. Wat héb ik 'n dorst!" En hij valt bij een tafeltje neer. „Hebt u zoo'n dorst, meneer?" zegt de juf frouw meewarig. ..Nou maar, daar zullen we u gauw afhelpen! Een pilsje? En wat wil u eten? Visch?" „Goed, als er maar niet te veel graten in zitten!" „Tarbot heeft niet zooveel graten!" De meneer decideert: tarbot Een oud, gebogen heertje is intusschen naar een ander tafeltje gesukkeld Hij zet z'n bril op en betuurt de kaart, kan blijk baar geen keus doen. Een juffrouw gaat hem helpen: het heertje is waarschijnlijk een „abonné". „Wat zal 't zijn vandaag, meneer? Russi sche eieren?" Hij haalt z'n smalle schouders op: ,.'k Weet nie". Maar de juffrouw heeft het er blijkbaar op gezet: hij zal Russische eieren eten. .Russische eieren zijn lekker", begint ze weer. „Met maijenèse!" En het oude heertje laat zich het zoo aan geprezen gerecht opdringen. Hij zou beslo ten hebben tot wat anders, als de juffrouw dat andere maar genoemd had. Oude heer tjes van dat slag leven niet om te eten, zij eten om tc leven. Als ik een poos later weer zijn kant uit kijk eet hij zijn Russische eieren, met een grooten lepel en met volkomen negatie van het vóór hem op tafel staande bord, zóó van den schotel waarop ze zijn opgediend en hij kauwt en kaüwt, alsof hij de taaiste biefstuk onder behandeling heeft en alsof zijn ziele- heil er van afhangt! Midden in het zaaltje, aan een grootere tafel, zit een gezelschap van vier personen: twee dames en twee heeren. De eene heer is dik, erg dik. Hij doet me sterk aan Fatty Arbuckle denken. De ander is ouder; uit de gesprekken maak ik op. dat hij „de oom van buiten" is, die trakteert. De dames denken dat ze voor buitengewoon mondain zullen worden aangezien, als ze maar druk zak- spiegeltjes, poederkwast en lippenstift han teer en. Fatty geneert zich niet. Met twee handen heeft hij een karbonade te pakken en hij kluift met zichtbaar welbehagen. In Trianon wordt niet met zóóveel smaak gegeten! Hij is ook grappig. Toen oom voor een van de dames een biefstuk bestelde, commandeerde hij: „twéé biefstukken!" De dame vond dit van het goede teveel en maakte dat, luidruch tig lachend, aan de juffrouw, die de bestel ling opnam, duidelijk. Tusschen twee happen karbonade door zei Arbuckle toen met een effen gezicht.' „Eén biefstuk maar? Wat eet jij weinig!" Hij bestelde daarna nog een kar bonade en begon vervolgens druk te rede neeren over de genietingen die het viertal na het diner zouden wachten in een inrich ting des vermaaks. welke hij met het woord „kabberel" aanduidde. Ongemerkt is een jonge man, met een flu- weelen buis aan en wiens gebruind gelaat getooid is met twee „latjes-baarden", tot halverwege zijn wangen, in een hoekje, dicht bij de familie Arbuckle gaan zitten en nadat hij vlug het door hem bestelde naar binnen geslagen heeft, is hij nu bezig, in een klein boekje Fatty's beeltenis te teekenen, zonder dat de dikkerd daarvan ook maar in de ver ste verte bevaist is. Ik heb dus kans. dat ik Fatty nog eens ontmoet in een geïllustreerd blad: het zal wel als caricatuur zijn! Zoo maken we kennis met „all sorts and conditions of men" in het goedkoope restau rant van de groote stad! J. C. E. (Nadruk verboden; auteursrecht voorbe houden) Het Wonder. door JAN D. REMPT. De Lachende Cavalier hing eenzaam in de museumzaal, spotlachend neerkijkende op de bezoekers, die langs hem heengingen, steeds met denzelfden lach om z'n mond en een zelfden blik in z'n glinsterende oogen. Soms kon hij zich wel vermaken in z'n alleenlijk- hcid, lachte inwendig om de potsierlijke menschjes, die meenden iets van kunst te be grijpen en te weten. Er waren ook kenners: die liepen meestal haastig door. een enkelen keer heel even opblikkend naar hem want hij was een getrouwe copie van z'n collega. Hij wist het wel. en legde zich er ook bU neer, maar toch was hij goed gebouwd. Hoe lang was hij hier nu al? Jaren en jaren, en nóg voelde hij het licht in z'n oogen branden. Ja, hij kon nog best mee. Als de werkvrouw hem maar niet al te dikwijls vergat met stof af nemen. Hij had een hekel aan slordigheid, was trotsch op z'n mooie pak met kanten kraag, ook al was die slechts namaak. In elk geval een goede imitatie; er waren er wel minder dan hij. Zelfs onder de menschen. Er waren er. waarover je je afvroeg wat die nu eigenlijk in een museum moesten doen. De laatste jaren had hij trouwens meer dingen opgemerkt in de menschen, die er vroeger niet waren geweest. Ze liepen alle maal haastig, schenen niet zooveel tijd meer te hebben als vroeger, gesticuleerden zenuw achtig. keken soms schuw om. Aanvankelijk dacht hij. dat er iets in het museum gebeurd was, maar daar bleef alles bij het oude. Er kwam wel eens een andere bewaker, of schil derstukken werden naar een andere zaal ver plaatst, doch overigens gebeurde er niets bij zonders. Toen dacht, hij, dat het aan hemzelf lag. En hij bekeek z'n kleeren eens zoo goed en zoo kwaad als dat ging. Maar die zagen er nog een keurig en fleurig uit als eertijds. Er zou stof liggen op den rand van de lijst de schoonmaakster vergat het wel cons af te nemen, maar vanuit de zaal kon je het niet zien, en daar behoefden de menschen niet zenuwachtig om te zijn. Waarom dan wel? Ineens maakte een heftige begeerte zich van hem meester om buiten de muren van het museum te kunnen kijken. Er moest iets zijn, dat de oorzaak van dit alles was, er moest iets zeer belangrijks gebeurd zijn. De schemer begon nu al te vallen. Waarom het niet gewaagd? Zou hij zich nog langer met die onzekerheid kwellen? Zoo dadelijk zou worden gesloten en kon hij het waagstuk ondernemen. Even wachten nog tot de laat ste bezoeker verdwenen was. Nu was de kans gunstig. De cavalier stapte van z'n hooge voetstuk af, strekte eens z'n beenen. want die waren stram geworden In den loop der jaren, hij schudde z'n hoofd om z'n lokken eens te laten wapperen en rekte zich uit als iemand, die in z'n slaap gestoord wordt. Hè, daar knapte je van op. Voorzichtig sloop hij door de gang. Gelukkig was de oppasser niet te zien. Maar de deur was dicht! Geen bezwaar. Hij glipte door het sleutelgat- en de frlssche wind woel hem tegen en speelde met z'n lokken. Een zee van licht golfde hem tegemoet van af de breede straat, die voor het museum lag. Schelle flitsen vlogen hem voorbij en eenigs- zins vreesachtig mengde hij zich onder de menigte menschen. Overal jachtig praten en haastig gedoe. Een eigenaardig geluid als het doffe kraken van hout plofte af en toe op uit even eigenaardige bakken op heel dikke wie len, die zoo maar voortrolden, zonder dat er een paard te zien was. Zou het paard binnen in verborgen zijn? Toen hij de straat wilde oversteken ,kwam plotseling zoo'n vehikel vlak vóór hem. Hij schrok en ijlde achteruit, maar een luid geroep waarschuwde hom bij tijds voor een log gevaarte, dat in diepe sporen gleed en van boven met een stang aan een draad was verbonden, die de heele straat langs liep en waaruit soms vuurwerk sloeg. Net redde hij zich nog en greep verbouwe reerd naar z'n flambard. Het werd hem be nauwd te moede, en hij vluchtte een van clc vele hellichtende zalen ln, van waaruit je door groote vensters zoo maar op straat keek. Hij zette zich in een breede, ronde stoel neer. Plotseling hoorde hij muziek, maar zag geen muzikanten, en toch was het net of er een heel orkest achter in dc zaal zat. Maar waar hij ook keek, er was niets van dien aard te zien. En hij vluchtte weer de straat op. want hij vertrouwde het niet, en wlschte zich het bange zweet van z'n voorhoofd. Kon hij maar thuis zijn, zooals vroeger, rustig weggedoken in een groote stoel vlak bij den brandenden haard. Waarom zou hij het niet probeoren? Hij stond nu vlak voor een heerenhuis, trok de stoute schoenen aan, glipte door het sleu telgat en liep op goed geluk af een kamer binnen. Maar hij durfde niet gaan zitten, want hij zag geen groote stoel, en nog min der een brandenden open haard. Toch was het lekker warm, behaaglijk in het vertrek. Waar kwam die warmte dan toch van daan? Hij zag een mooi, zwart glimmend kastje met roode staven, maar er was geen hout in, dat brandde. En wat deed die juf frouw daar? Ze streek met een strijkbout, wel een eenigszlns anderen vorm dan dien, welken hij kende, maar toch moest dat wel een strijkijzer zijn. Het ding behoefde blijk baar niet verwarmd te worden, en er zat een draad aan, die ergens ln den muur verdween. Vlak bij stond een ketel, ook al wat afwijkend van den vroegeren vorm, en gek. er leek water in te zitten, dat gedurig bleef koken, zonder dat er vuur onder brandde. F.r overviel den cavalier weer een benauwd heid. die toenam bij de ontdekking, dat er heelemaal geen vlammen ln de lamp boven de tafel waren, maar dat een witte ronde bol licht uitstraalde. En weer klonk ergens die geheimzinnige muziek, alsof er een heel or kest speelde in de kamer, maar de muzikan ten waren niet te zien. Toen ineens een vreemde stem: „De commissaris van politie zoekt opsporing van Opsporing! Z'n ontvluchting was ontdekt. Maar vanwaar die stem!? Z'n hersens dreigden te barsten en hij ont vlood deze omgeving, holde de straat op, keek niet naar de lachende gezichten rondom hem. hield zich blind voor het licht, voor de spookwagens, en snelde voort, terug naar zijn museum, kroop andermaal het sleutelgat door en botste tegen den bewaker. Hij schrok en stamelde: „W.. wat is dat?" „Electriciteit", was het fluisterende ant woord. „Electriciteit". weergalmde het nog in z'n brein, toen hij zijn plaats aan den wand in- nam. I Maar den volgenden ochtend keek hij toch .weer glimlachend op dc bezoekers neer

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 17