„De Qchtendpairouille."
TIJDSCHRIFTEN.
HAARLEM'S DAGBLAD VRIJDAG 3 JULI 1931
VIJFDE BLAD
INGEZONDEN' NIEDEDEELEN'GEN
a 60 Cts. per regel
FILMKUNST.
Een causerie over Amerikaansche en Europeesche verschillen.
e»f
V»" ge „ebt»1"-
XC
OO
,VL «eD
.g'.oe
«,a" P ;«e »egs0
,cVieT
,be««c
Het groote verschil tösscheri 'de Mmori-
kaansche en. de Europeesche techniek in de
j filmkunst komt wel zeer scherp tot uiting,
wanneer men films als „Van het Westelijk
j Front geen nieuws", „Hallelujah" en ,JDe
I Ochtendpatrouille" stelt tegenover werken
als „Sous les Toits de Paris", „Menschen im
Kafig" en „De Blauwe Express". De laatste is
de Europeesche groep vertegenwoordigd idoor
een Fransche-, een Duitsche- en een Rus
sische film. Er is meer verband tusschen
deze laatste drie, dan tusschen de twee
groote groepen onderling.
Het is steeds de gewoonte van ernstige
"critici geweest, de Amerikaansche film ten
achter te stellen bij de Europeesche, doch,
maar al te dikwijls, geheel ten onrechte.
Toen men de filmkunst als het ware
begon te ontdekken, toen men ten onrechte
meende dat de „Nibelungen" een nieuwe
aera inluidde, vergat men dat de Ameri
kaansche kluchten (de één-actertjes van
het voorprogramma, met de voorgangers van
Keaton, Ghaplin en Lloyd) strikt genomen al
staaltjes van zuivere film waren, om de
eenvoudige reden, dat zij het publiek iets
schonken, dat door geen enkel ander middel
te voorschijn geroepen kon worden. Wie
herinnert zich niet meer (om het bewijs van
het bovenstaande direct te leveren) de al
lerdwaaste Amerikaansche kluchtjes, van op
hol geslagen stoomwalsen, de dorstige man,
die goudvisschenkommen, kanalen, rivieren
en zeeën leegdrinkt, en van andere burleske
incidenten en fantasieën die nu feitelijk pas
een renaissance beleefd hebben in Felix de
Kat, Micky Mouse en in de zonderlingen expe
rimenten, van Picabia, Clair, en andere mo
derne Fransche filmkunstenaars?
In dit Opzicht heeft men de 'Amerikaan
sche filmindustrie te kort gedaan te meer,
daar toegegeven moet worden, dat zij den
zin voor het oorspronkelijke, de massa-pro
ductie van alle mogelijken rommel ten spijt,
nimmer verloren heeft; de namen van
Chaplin Lloyd, Buster Keaton, Max Flei
scher, Laurel en Hardy hebben een onster-
felijken klank in de ooren van den film
historicus en het is toch maar een feit, dat
geen land' ter wereld representanten van dit
soort heeft voortgebracht. Zelfs de heeren
die hier Watt en Half Watt genoemd worden
kunnen niet in den schaduw staan van spe
lers als Stan Laurel en Oliver Hardy, van
Buster Keaton en Harold Lloyd.
Hetzelfde verschijnsel doet zich voor met
de teekenfilms. Zij zijn Amerikaansch mono
polie. De Duitschers hebben er een aanval
op gewaagd, met teekeningen van een Dr. en
muziek van een Prof., maar wat wij er van
gezien hebbenwas een volslagen misluk
king, een algeheele armoede aan spranke
lende humor, een volkomen tekort aan lich
te, vreugdenrijke speelschheid.
Toegegeven moet worden dat de Ameri
kanen op het gebied van het grootsch op
gezette, stoutmoedige filmkunstwerk, waar
in geen concessies worden gedaan aan den
smaak van het publiek, vergeleken met de
Europjeesch'ë productie niet veel in quanti-
teit gepresteerd heeft, maar hier staat weer
tegenover dat „Hallelujah" van King Vidor
en Milestone's „lm Westen nichts Neues" en
de films van Chaplin (die een klasse apart
zijn) hoogtepunten zijn in de geheele ge
schiedenis van de filmkunst. En aldus be
schouwd, ziet de balans er voor de Ameri
kanen lang niet ongunstig uit.
Opmerkenswaardig is het, dat de Ame
rikaansche techniek, in het groote, streng-
artistieke werk, totaal verschillend is van dc
Europeesche en zich in den loop der jaren wel
geperfectionneerd, maar in wezen niet ge
wijzigd heeft. De Amerikanen hebben een
voorliefde voor de stilstaande camera. Men
denke aan „lm Westen nichts Neues", en
vooral aan „Hallelujah" Hierin was geen
sprake van bewegingskunst in Russischen
zin, met een zwevend, een springend, een
dansend, een om zijn as draaiend, een zich
steeds verplaatsend opnemingstoestel. De
regisseur stelt zich ergens op en laat het ta
fereel aan zich voorbij trekken.Zijn kunste
naarschap komt tot uiting in het wanneer,
het hoe, in den tijdsduur van ieder tafereel
en in de montage van de film. Dit is ten
slotte de eenvoudigste, maar daarom mis
schien juist wel de moeilijkste methode, de
methode ook, die het meest gezuiverd is
van iedere poging tot aanstellerij en wel
lichtin laatste instantie de oorzaak van
het gering aantal waarlijk goede Amerikaan
sche films.
Wij meenden deze causerie te moeten laten
voorafgaan aan een bespreking van „De
Ochtendpatrouille". Ook deze film demon
streert de echt-Amerikaansche manier.
Koel en zakelijk wordt
ons hier een verslag uitgebracht van een
van de gemeenste, een van de menschont-
eerende gevolgen van de moderne oorlogs
techniek: de luchtgevechten. De eenige fout
(uit een propagandistisch oogpunt) van deze
zeer opwindende film is, dat zij bij tijd en
wijle den indruk vestigt alsof het leven van
de oorlogsvliegers, verguld was met den
glans van het ridderlijk-heldhaftige. Deze
fout was onvermijdelijk, om de eenvoudige
reden dat de vliegercorpsen der oorlogvoe
rende landen elite-corpsen waren, waarin
een zeer speciale krijgseer gehuldigd werd.
Dit komt ook in „De Ochtendpatrouille" tot
uiting. Minder objectief is de film daarom
misschien niet geworden; doch wel minder
nuttig. Het is nu eenmaal een feit, dat de
enorme en onuitsprekelijke ellende van den
luchtoorlog, door een film tot op geen hon
derdste naar waarheid weergegeven kan wor
den, maar dat dit allerarmzaligste beetje
romantiek van den oorlogsvlieger, dat in
wezen niets anders dan een uiting van af
grijselijke verbittering geweest kan zijn, in
een film waar al te gauw en ongemerkt, de
gestalte van echte romantiek aan gaat ne
men. Dat is het groote gevaar van oorlogs
films, dat men niet mag onderschatten, en
dat zij het in geringe mate ook in
„De Ochtendpatrouille" schuilt.
Om der wille van de objectiviteit dient
echter vastgesteld te worden, dat men hier
toch ernstig getracht heeft, de werkelijkheid
zoo zakelijk mogelijk weer te geven. De film
is een voortdurende en zenuwsloopende her
haling van één motief: Order voor den vol
genden morgen, opstijgen, vechten, sneuve
len, of terugkeeren.
Vrouwen komen op de rolverdeeling niet
voor. De spelers zijn vliegers, voor een deel
jongemannen, kinderen bijna, die met
minderwaardige toestellen de lucht worden
ingestuurd en voor het meerendeel sneuve
len. Voorts is in deze film een belangrijke
plaats ingeruimd aan de tragiek van den
commandant, die, aan zijn bureaustoel ge
kluisterd de bevelen van hoogerhand
moet opvolgen en schooljongens den dood
in moet sturen. Ongemeensuggestief is het
slot van de film: Het bombardement van
het Duitsche munitiedepot; een waanzin
nige vernieling en vernietiging van men-
schenlevens en door menschenhanden ge
wrocht werk. Een onweerlegbare veroordee
ling van het allergemeenste.
De film is vervaardigd onder regie van
Howard Hawks. In de hoofdrollen Richard
Barthelmess, Douglas Fairbanks Jr.. en vele
andere voortreffelijke spelers. De rolverdee
ling is met de gröoste zorg tot stand ge
bracht er komen qua spel in „De
Ochtendpatrouille dan ook eenige bijzonder
ontroerende tafereelen voor.
L. A.
Schilderkunst van Heden in
Duitschland.
in.
Portret van Julius Meyer Graefe door
Leo von König op de tentoonstelling
van den Deutscher Künstlerbund
Essen 1931.
Dc man wiens portret hierboven staat, is
in Nederland geen onbekende. De man die
het schilderde is hier allicht minder be
kend. Twee redenen, waarom het mij toe
lachte dit schilderij bij mijn aanteekeningen
te reproduceeren, want de schilder verdient
hier grooter bekendheid en Meyer Graefe's
uiterlijke verschijning zullen de lezers van
zijn boeken wel eens zien willen.
Mijn lezers weten dat Meyer Graefe een
der eerste kunstcritici geweest is die Van
Gogh hebben erkend. Dertig vijf en dertig
jaar geleden al schreef hij zijn artikelen over
Van Gogh niet alleen, doch over de geheele
beweging in de kunstbeschouwing van den
nieuweren tijd, die, in de eerste uitgave
zijner „Entwickelungsgeschichte der moder
nen Kunst", in twee dikke deelen tekst en
één deel platen, een samenvattend geheel
gingen vormen, waarnaar men zich gaarne
oriënteerde. Wat nu al lang naam heeft en
erkend is, kunst als van George Minne en
Maillol de beeldhouwers, van Seurat en zijn
kring en van zoovele anderen, is door Meyer
Graefe niet in Duitschland alleen, maar ook
bij ons en waar verder in de wereld Duitsch
gelezen wordt, in een heldere taal tot de
menigte gebracht en met klaar inzicht ver
dedigd en verklaard. Hij heeft als jonge man
geruimen tijd in Parijs gewoond, kende er
de musea en collecties en artistenkringen op
zijn duimpje en beschikt natuurlijk, behalve
over een dichtex-lijken aanleg over een enorm
vergaard feitenmateriaal, zoodat zijn critisch
werk alti,jd enthousiast, maar bovendien
leerrijk was. Hij heeft succes in zijn leven
gehad. Zijn Entwickelungsgeschichte werd
herdrukt, zijn groote Van Gogh-boek in het
Engelsch vertaald, zijn woord kreeg gezag
en heeft dit nog. al is hij aan het lot van
geen enkelen criticus ontkomen en heeft
hij zich ook wel eens vergist. Een die zich
nimmer vergiste bestaat niet en ge weet wat
de groote Friedlander daarover gezegd heeft:
„de grootste onder ons is hij, die het kleinste
aantal vergissingen beging".
Meyer Graefe's beteekenis voor de moderne
kunstbeschouwing is groot. Misschien hebben
htf én Kar! Schcfflcr van alle kunstweten
schappelijke journalisten op het kunstlie
vend publick den groot-stcn dircctcn invloed
uitgeoefend. Hij heeft allerlei speciale
quacsties op een nieuwe, nog niet vernomen
wijze, op het tapijt gebracht, niet alleen in
de Duitsche kunst door zijn wijze, waarop
hij het geval-Boecklin of de jeugd van
Mcnzel beschouwde of aan een figuur als
die van Hans von Marees de belangrijke;
dien artist toekomende plaats aanwees. Maar
ook op de achttiende-eeuwsche kunst der
Engelschen liet hij in zijn boek ..Die grossen
Englander" zijn eigen licht schijnen, naar
aanleiding van een groote tentoonstelling die
er, onder keizerlijk regime nog, te Berlijn
van die hoogstaande maar eenzijdige por
tretkunst gehouden werd. De lijst zijner
werken is lang en wij zullen onze lezers
met een verdere enumerat-ie niet lastig val
len. Hij zal nu een zestiger zijn en heeft al
weer opvolgers gekregen die het voor dc
jongste kunst van vandaag opnemen. Maar
zijn portret wijst het uit J hij is een
krachtig gevoelsmensch. was nog meê in
den grooten oorlog en in Russische krijgs
gevangenschap. Van zijn eigen dichter
schap getuigt een boeiend geschreven boek
met herinneringen aan dien russischen tijd,
dat ver boven het gemiddelde der oorlogs
litteratuur uitgaat en als letterkundig pro
duct zelfstandige waarde heeft.
De artist voor wien hij nu poseerde, is
geen ultra-moderneling, maar een figuur
van een zekere standing., van een eerbied
afdwingende kracht in zijn werk: dat zegt
reeds de klein reproductie. Dit geeft natuur
lijk niets van de hoofdzaak: dc kleur. Leo
von König bouwde di tportret uit een een
voudig kleurengamma op: de hoofdtoon is
bruin, beige-bruin, naar donker toe en zelfs
de vleeschpartij van den kop is naar het
bruingrijs gestemd met puur wit voor de
hoogste lichten. Een prachtig nootje is daar
in het donkergroen dasje op het witte over
hemd en de muisgrijze handschoenen, die
breed en krachtig de forsche handen van
den schrijver omsluiten. Het geheel doet aan
Spaansche kunst denken, meer misschien
nog aan den franschen Theodule Ribot die
vijftig jaar geleden onder kennelijk
Spaanschen invloed zijn palet op gelijke
wijze samenstelde. Wat de gezonde kracht
van behandeling aangaat zoudt ge ten
onzent in Breitner een evenknie kunnen
vinden. Verwantschap, althans sympathie,
met dien sterksten onzer latere vaderland-
sche schilders zou ook te constateeren zijn
uit het tweede doek dat Von König hier
exposeert; het toilet der negering. Twee
negermeisjes waarvan de een de ander het
haar verzorgt. Prachtig vloeiend geschilderd:
chocolade-bruin-zwart met een paar licht
blauwe tinten en een tik rose hier en daar:
iets voor Jan Sluyters om vair te smullen;
maar ik heb van Sluyters nog nooit zulk
een eenvoudig grootsch gezien portret als
dat van Meyer Graefe ontmoet. Leo von
König schijnt mij een van die figuren die
geen aanleiding geven om veel over de tong
te gaan en misschien daardoor wel eens on
voldoende gewaardeerd worden, maar die
toch per slot van rekening tot de funda
menten behooren waarop schilderkunst,
waar dan ook en in welken tijd ook. blijft
rusten. Na den rumor in casa komt voor de
sterken onder hen ook weer de tijd. Zien
wij niet juist dezer dagen in Frankrijk
weer een cultus aanblazen voor den knap
pen, doch vaak door de jongeren verguisden
Jacques-Emile Blanche?
De tijd is de rechtvaardigste criticus. Hij
zal ook richten over wat wij nu nog sur-
relisme, expressionisme, modulisme enz.
noemen. En ook -daarvan zal blijken, dat
alleeen het echte, eerlijk bedoelde levens
vatbaar en de snasleep ten doodc ge
doemd is. Of wij nu al in staat zijn dat
echte te onderkennen in de productie, die
wij rondom ons zien worden? Ik geloof aan
een soort intuïties die de ontwikkelde en
gevoelige beschouwer bezit. Die intuïtie
houdt hem vast, ook als hij voor iets komt
te staan dat op het eerste gezicht vreemd of
mal of dwaas schijnt.
Wij zijn nu aangeland bij een aantal ar-
tisten, die zonder twijfel als zoodanig van
belang zijn, maar die door de sterke reactie
waarin zij staan tegenover de kunst van het
gemeengoed geworden impressionisme cn
deszelfs nasleep, nog hun juiste waardeering
vinden moeten en dus zwalken tusschen
nonsensikale ophemelarij eenerzijds en dom->
me, want niet begrijpende, aftuiging aan
den anderen kant. Het dient gezegd dat men
onder de critici onzer buren eerder tot het
eerste dan tot het tweede geneigd schijnt
wat in ieder geval voorzichtiger is en je geen
vijanden bezorgt.
Het kan ons verder koud laten hoe over
dertig, veertig jaar over de abstracte schil
derkunst van een Kandinsky. Klee e.a. ge
oordeeld zal worden als wc maar vast voor
het oogenblik er van overtuigd zijn dat zij
in een bepaalde periode van de kunsthistorie
van belang zijn geweest. Toen al jaren vóór
den oorlog Franz Mare en Kandinsky het
werk „Klange" uitgaven lag in dien naam
al een program. Het ging niet meer om
een meer of min persoonlijk getinte voor
stelling van een realiteit, als een mensch,
een landschap, etc., doch men zocht van
de dingen het onzienlijke, den klank, het
symbool te geven, met al de varieerende vrij
heden die men zich daarbij kon veroorloven.
Franz Marc's ..Roode paarden" zijn een
in tusschen al klassiek geworden en In re
producties in hoevele moderne woning
inrichtingen al niet opgenomen! Mare viel
al het eerste jaa rvan den oorlog. Kandinsky
ging steeds verder in zijn abstracties en zoo
vinden wij hem hier in Essen met een drie
tal werken die van het gangbare begrip
schilderij al zeer weinig meer behouden
hebbenè en die zuiver verstandelijk benaderd
moeten worden omdat alle wil tot ontroering
alle emotionaliteit, er van verwijderd is ge
houden.
Bij een enkel houdt hij in de benaming
„Brug" nog aan de realiteit vast bij de beide
andere die „Bruinachtig" en ..Losstaande
vormen" getiteld zijn, laat hij alles aan den
beschouwer over.
J. H. DE SOIS.
(Slot volgt).
STEENZETTERSCONFLICT TE
Ncdcrlandsch Fabrikaat-
De Juni-aflevering van het maandblad Nc-
derlandsch Fabrikaat, langzamerhand een
zeer lijvig maandelijksch boekwerk gewor
den, geeft in de allereerste plaats de noodl-
ge inlichtingen omtrent de algemeenc le
denvergadering der Vereeniging op 14 Juli
te Tilburg.
Daarna trekt onze aandacht een mede-
deeling omtrent de „Nederlandsc-h fabrikaat
demonstratie in 1932 te Arnhem", waartoe
de heer Mr. J .Huges, secretaris van dc Ka
mer van Koophandel en Fabrieken te Arn
hem het initiatief heeft genomen.
De redactie stelt vast, dat van dc zijde
van overheidslichamen genoeg belangstel
ling aanwezig is, maar dat per slot van re
kening de beslissing of dc plannen tot uit
voering zullen worden gebracht bij de Ne-
derlandsche industrie blijft.
Voelt de Nederlandsche industrie voldoen
de de wenschelijkheid om niet te zeggen de
noodzakelijkheid de belangstelling voor het
geen Nederland op industrieel gebied bctee-
kent, op te wekken? De groote „Men" heeft
hiervoor een steeds toenemende en groeiende
belangstelling. Bestaat de zoo noodige daad
werkelijke belangstelling van de Nederland
sche industrie, dan is het dringend noodig,
dat deze belangstelling zich zoo spoedig
mogelijk openbaart.
Vervolgens is opgenomen een bloemlezing
„Uit de^Pers". De bijdrage „De Nederlandsch
industrieele deelneming aan de 12de Neder
landsch Indisch Jaarbeurs te Bandoeng"
vermeldt de verschillende Nederlandsche fa
brikanten. welke aan deze jaarbeurs zullen
deelnemen. Zeer lezenswaardig is vervolgens
de bijdrage „Curacao als afzetgebied voor
Nederlandsche producten" met een over
zichtelijke statistiek.
Verder treffen wij aan hier te lande ge
vestigde personen en ondernemingen.
Willy Corsari geeft eenige aardige bijdragen
onder het opschrift „Voor de Nederlandsche
Vrouw". Verder is opgenomen een verslag
van de Nederlandsche fabrikaattontoonstel
ling. die bij de firma Vroom en Dreesmann
te Rotterdam heeft plaats gehad.
Warmtetechnick.
In het Juninummer vinden wij een artikel
van prof. ir. A. J. ter Linden over verwar
mingsinstallaties voor stadswijken. Vervol
gens methoden voor het onderzoek naar de
warmteuitgifte van toestellen voor lokaal
verwarming, in het bijzonder radiatoren
door E. F. M. van der Held en L. L. Mulder.
Dan Publicaties op brandstofchemisch ge
bied. 2c halfjaar 1930 door Ir. D. J. W. Kreu-
Ien en een bijdrage over warmtevoorziening
voor flatgebouwen, hotels enz. van den hand
van D. v. d. Woude.
Koeltechniek.
Dr. Ir. H. Behringer opent de Juni-afleve
ring van dit periodiek met een artikel over
het koelen van levensmiddelen in de Huis
houding. H. Serne schrijft over den „De-
vent"-koclwagon en ir. B. Mulder 1,1. over
Engelsche proefstations voor koeltechnisch
onderzoek. Andere bijdragen zijn: de nieu
we koel- en vriesinrichting van het spoor
wegstation Genève-Cornavin cn Octrooi-
nieuws op het gebied der koeltechniek.
Openbare Werken.
Wij ontvingen het nummer van 26 Juni.
Na Noten en Commentaren (op gebied van
automatische rioolbemaling, volkshuisves
ting, polderbewoning o.m.) krijgen we het
slot van het artikel door ir. P. dc Klerk over
Registratie der werking van een automa
tisch rioolgemaal, en verder het vervolg van
prof. Schoemakcrs artikel over de „Deut
sche Bauausstelling". Een bijdrage over dc
volkshuisvesting cn de rechtspraak, cn dc
rubriek uit de buitenlandschc Vakpers en
nieuwsberichten completeeren dit nummer.
Zwitserland-revue.
De redactie van het Reisezcitschrift der
Schweizerischen Bundesbahnen zond ons het
nummer van Juni toe. In verschillende talen
we vinden ook eenige Nederlandsche pa
gina's is de pracht van Zwitsc.rland's
natuur beschreven. Er zijn o.a. artikelen over
Badesport in Schweizer Sonne, Les Forces
naturelles au service des chemlns dc iet
suisses, Uit het toeristenparadijs, Ewige
Schweizer Berge, In praise of Alpinism, Die
gute altc Zeit in Wallis, Mein liebster Fc-
rienort, eine Rundfrage unter Schweizcr-
dichtern, Luzern und die Reiterei.
De aflevering is van zeer vele fraaie af
beeldingen voorzien.
Dc Dclvcr.
Verschenen is het laatste nummer van den
4en jaargang van dit kunsttijdschrift. Wc
treffen hierin aan gedichten van Sj. Broers-
ma, (Raskolnikon) van H, M. van Randwijk
(Roepen over 't Water), van Koos van
Doorne (Nacht), van Maria van Roycn (kin
derdansles), van Jan H. de Groot (Terug
tocht) en van Leo van Breen (De ontvoe
ring). Verder van P. J. Rissecuw een frag
ment uit een nieuwe novelle. Biecht ge
naamd, en een proeve van modern proza
door A. J. D. van Oosten. Dit nummer waar
aan een register en inhoud voor den 4en
jaargang is toegevoegd, is uitsluitend aan
letterkunde gewijd.
Ocdaya.
De aflevering van Juni bevat allereerst
Een stem uit Suriname; dan een artikel van
W. C. Lemei over de organische Rijksecnhcid
en het sociale vraagstuk ais wereldproble
men en De Verlossing uit onzen Maatschap-
pelijken nood door D. Valkema. De foto
pagina geeft gezichten en tafereelen uit de
Minahassa op het eiland Celebes. L. J. 3uix
schrijft over theorie en praktijk in de op-
heffingspolitick. terwijl dr. K. H. E. dc Jong
een bijdrage levert oevr Bildcrdijk en dc
Islam.
Dc Vrijdagavond.
AMSTERDAM HERLEEFT.
De r.k. steenzetters, die een werk hebben
aangenomen voor. de gemeente, het lossen
van oen groote partij steenen op het terrein
aan de van Reigersbergenstraat, te Amster
dam, zijn Donderdagmorgen en -avond bij
het begin en eindigen van het werk weder
om lastig gevallen door een aantal steenzet
ters, leden van E.M.O.S., meldt de N.R.C.
De politie was van een en ander verwittigd
en sterk vertegenwoordigd. De katholieke
steenzetters werden door dc politie naar huis
gebracht; voor hun woningen wordt toezicht
gehouden.
Het hoofdartikel gaat over dc Eeuwige
Bil'am. M. Cohen deelt Iets over Bilcam's
hoogmoed mede. terwijl J. S. d. S. R. «ver
Napoleon en de Joden schrijft. Van I. Maars-
sen treffen we het bemiddelend vonnis in de
Joodsche rechtspraak. E. T. Monossohn be
sluit zijn belangrijke figuren onder de
Chassidim en de Balkan-medewerker geeft
zijn laatsten brief. Voorts is er nog een
brief uit Palestina, een artikel van E. Ben
Levy over het mislukte offensief, naar aan
leiding van dc jongste- kerkeraadsverkiezin-
gen in Polen, en een bijdrage over het
Vedderapparaat" als hulpmiddel bij dc
Sjcchita.