„De Qchtendpairouille." TIJDSCHRIFTEN. HAARLEM'S DAGBLAD VRIJDAG 3 JULI 1931 VIJFDE BLAD INGEZONDEN' NIEDEDEELEN'GEN a 60 Cts. per regel FILMKUNST. Een causerie over Amerikaansche en Europeesche verschillen. e»f V»" ge „ebt»1"- XC OO ,VL «eD .g'.oe «,a" P ;«e »egs0 ,cVieT ,be««c Het groote verschil tösscheri 'de Mmori- kaansche en. de Europeesche techniek in de j filmkunst komt wel zeer scherp tot uiting, wanneer men films als „Van het Westelijk j Front geen nieuws", „Hallelujah" en ,JDe I Ochtendpatrouille" stelt tegenover werken als „Sous les Toits de Paris", „Menschen im Kafig" en „De Blauwe Express". De laatste is de Europeesche groep vertegenwoordigd idoor een Fransche-, een Duitsche- en een Rus sische film. Er is meer verband tusschen deze laatste drie, dan tusschen de twee groote groepen onderling. Het is steeds de gewoonte van ernstige "critici geweest, de Amerikaansche film ten achter te stellen bij de Europeesche, doch, maar al te dikwijls, geheel ten onrechte. Toen men de filmkunst als het ware begon te ontdekken, toen men ten onrechte meende dat de „Nibelungen" een nieuwe aera inluidde, vergat men dat de Ameri kaansche kluchten (de één-actertjes van het voorprogramma, met de voorgangers van Keaton, Ghaplin en Lloyd) strikt genomen al staaltjes van zuivere film waren, om de eenvoudige reden, dat zij het publiek iets schonken, dat door geen enkel ander middel te voorschijn geroepen kon worden. Wie herinnert zich niet meer (om het bewijs van het bovenstaande direct te leveren) de al lerdwaaste Amerikaansche kluchtjes, van op hol geslagen stoomwalsen, de dorstige man, die goudvisschenkommen, kanalen, rivieren en zeeën leegdrinkt, en van andere burleske incidenten en fantasieën die nu feitelijk pas een renaissance beleefd hebben in Felix de Kat, Micky Mouse en in de zonderlingen expe rimenten, van Picabia, Clair, en andere mo derne Fransche filmkunstenaars? In dit Opzicht heeft men de 'Amerikaan sche filmindustrie te kort gedaan te meer, daar toegegeven moet worden, dat zij den zin voor het oorspronkelijke, de massa-pro ductie van alle mogelijken rommel ten spijt, nimmer verloren heeft; de namen van Chaplin Lloyd, Buster Keaton, Max Flei scher, Laurel en Hardy hebben een onster- felijken klank in de ooren van den film historicus en het is toch maar een feit, dat geen land' ter wereld representanten van dit soort heeft voortgebracht. Zelfs de heeren die hier Watt en Half Watt genoemd worden kunnen niet in den schaduw staan van spe lers als Stan Laurel en Oliver Hardy, van Buster Keaton en Harold Lloyd. Hetzelfde verschijnsel doet zich voor met de teekenfilms. Zij zijn Amerikaansch mono polie. De Duitschers hebben er een aanval op gewaagd, met teekeningen van een Dr. en muziek van een Prof., maar wat wij er van gezien hebbenwas een volslagen misluk king, een algeheele armoede aan spranke lende humor, een volkomen tekort aan lich te, vreugdenrijke speelschheid. Toegegeven moet worden dat de Ameri kanen op het gebied van het grootsch op gezette, stoutmoedige filmkunstwerk, waar in geen concessies worden gedaan aan den smaak van het publiek, vergeleken met de Europjeesch'ë productie niet veel in quanti- teit gepresteerd heeft, maar hier staat weer tegenover dat „Hallelujah" van King Vidor en Milestone's „lm Westen nichts Neues" en de films van Chaplin (die een klasse apart zijn) hoogtepunten zijn in de geheele ge schiedenis van de filmkunst. En aldus be schouwd, ziet de balans er voor de Ameri kanen lang niet ongunstig uit. Opmerkenswaardig is het, dat de Ame rikaansche techniek, in het groote, streng- artistieke werk, totaal verschillend is van dc Europeesche en zich in den loop der jaren wel geperfectionneerd, maar in wezen niet ge wijzigd heeft. De Amerikanen hebben een voorliefde voor de stilstaande camera. Men denke aan „lm Westen nichts Neues", en vooral aan „Hallelujah" Hierin was geen sprake van bewegingskunst in Russischen zin, met een zwevend, een springend, een dansend, een om zijn as draaiend, een zich steeds verplaatsend opnemingstoestel. De regisseur stelt zich ergens op en laat het ta fereel aan zich voorbij trekken.Zijn kunste naarschap komt tot uiting in het wanneer, het hoe, in den tijdsduur van ieder tafereel en in de montage van de film. Dit is ten slotte de eenvoudigste, maar daarom mis schien juist wel de moeilijkste methode, de methode ook, die het meest gezuiverd is van iedere poging tot aanstellerij en wel lichtin laatste instantie de oorzaak van het gering aantal waarlijk goede Amerikaan sche films. Wij meenden deze causerie te moeten laten voorafgaan aan een bespreking van „De Ochtendpatrouille". Ook deze film demon streert de echt-Amerikaansche manier. Koel en zakelijk wordt ons hier een verslag uitgebracht van een van de gemeenste, een van de menschont- eerende gevolgen van de moderne oorlogs techniek: de luchtgevechten. De eenige fout (uit een propagandistisch oogpunt) van deze zeer opwindende film is, dat zij bij tijd en wijle den indruk vestigt alsof het leven van de oorlogsvliegers, verguld was met den glans van het ridderlijk-heldhaftige. Deze fout was onvermijdelijk, om de eenvoudige reden dat de vliegercorpsen der oorlogvoe rende landen elite-corpsen waren, waarin een zeer speciale krijgseer gehuldigd werd. Dit komt ook in „De Ochtendpatrouille" tot uiting. Minder objectief is de film daarom misschien niet geworden; doch wel minder nuttig. Het is nu eenmaal een feit, dat de enorme en onuitsprekelijke ellende van den luchtoorlog, door een film tot op geen hon derdste naar waarheid weergegeven kan wor den, maar dat dit allerarmzaligste beetje romantiek van den oorlogsvlieger, dat in wezen niets anders dan een uiting van af grijselijke verbittering geweest kan zijn, in een film waar al te gauw en ongemerkt, de gestalte van echte romantiek aan gaat ne men. Dat is het groote gevaar van oorlogs films, dat men niet mag onderschatten, en dat zij het in geringe mate ook in „De Ochtendpatrouille" schuilt. Om der wille van de objectiviteit dient echter vastgesteld te worden, dat men hier toch ernstig getracht heeft, de werkelijkheid zoo zakelijk mogelijk weer te geven. De film is een voortdurende en zenuwsloopende her haling van één motief: Order voor den vol genden morgen, opstijgen, vechten, sneuve len, of terugkeeren. Vrouwen komen op de rolverdeeling niet voor. De spelers zijn vliegers, voor een deel jongemannen, kinderen bijna, die met minderwaardige toestellen de lucht worden ingestuurd en voor het meerendeel sneuve len. Voorts is in deze film een belangrijke plaats ingeruimd aan de tragiek van den commandant, die, aan zijn bureaustoel ge kluisterd de bevelen van hoogerhand moet opvolgen en schooljongens den dood in moet sturen. Ongemeensuggestief is het slot van de film: Het bombardement van het Duitsche munitiedepot; een waanzin nige vernieling en vernietiging van men- schenlevens en door menschenhanden ge wrocht werk. Een onweerlegbare veroordee ling van het allergemeenste. De film is vervaardigd onder regie van Howard Hawks. In de hoofdrollen Richard Barthelmess, Douglas Fairbanks Jr.. en vele andere voortreffelijke spelers. De rolverdee ling is met de gröoste zorg tot stand ge bracht er komen qua spel in „De Ochtendpatrouille dan ook eenige bijzonder ontroerende tafereelen voor. L. A. Schilderkunst van Heden in Duitschland. in. Portret van Julius Meyer Graefe door Leo von König op de tentoonstelling van den Deutscher Künstlerbund Essen 1931. Dc man wiens portret hierboven staat, is in Nederland geen onbekende. De man die het schilderde is hier allicht minder be kend. Twee redenen, waarom het mij toe lachte dit schilderij bij mijn aanteekeningen te reproduceeren, want de schilder verdient hier grooter bekendheid en Meyer Graefe's uiterlijke verschijning zullen de lezers van zijn boeken wel eens zien willen. Mijn lezers weten dat Meyer Graefe een der eerste kunstcritici geweest is die Van Gogh hebben erkend. Dertig vijf en dertig jaar geleden al schreef hij zijn artikelen over Van Gogh niet alleen, doch over de geheele beweging in de kunstbeschouwing van den nieuweren tijd, die, in de eerste uitgave zijner „Entwickelungsgeschichte der moder nen Kunst", in twee dikke deelen tekst en één deel platen, een samenvattend geheel gingen vormen, waarnaar men zich gaarne oriënteerde. Wat nu al lang naam heeft en erkend is, kunst als van George Minne en Maillol de beeldhouwers, van Seurat en zijn kring en van zoovele anderen, is door Meyer Graefe niet in Duitschland alleen, maar ook bij ons en waar verder in de wereld Duitsch gelezen wordt, in een heldere taal tot de menigte gebracht en met klaar inzicht ver dedigd en verklaard. Hij heeft als jonge man geruimen tijd in Parijs gewoond, kende er de musea en collecties en artistenkringen op zijn duimpje en beschikt natuurlijk, behalve over een dichtex-lijken aanleg over een enorm vergaard feitenmateriaal, zoodat zijn critisch werk alti,jd enthousiast, maar bovendien leerrijk was. Hij heeft succes in zijn leven gehad. Zijn Entwickelungsgeschichte werd herdrukt, zijn groote Van Gogh-boek in het Engelsch vertaald, zijn woord kreeg gezag en heeft dit nog. al is hij aan het lot van geen enkelen criticus ontkomen en heeft hij zich ook wel eens vergist. Een die zich nimmer vergiste bestaat niet en ge weet wat de groote Friedlander daarover gezegd heeft: „de grootste onder ons is hij, die het kleinste aantal vergissingen beging". Meyer Graefe's beteekenis voor de moderne kunstbeschouwing is groot. Misschien hebben htf én Kar! Schcfflcr van alle kunstweten schappelijke journalisten op het kunstlie vend publick den groot-stcn dircctcn invloed uitgeoefend. Hij heeft allerlei speciale quacsties op een nieuwe, nog niet vernomen wijze, op het tapijt gebracht, niet alleen in de Duitsche kunst door zijn wijze, waarop hij het geval-Boecklin of de jeugd van Mcnzel beschouwde of aan een figuur als die van Hans von Marees de belangrijke; dien artist toekomende plaats aanwees. Maar ook op de achttiende-eeuwsche kunst der Engelschen liet hij in zijn boek ..Die grossen Englander" zijn eigen licht schijnen, naar aanleiding van een groote tentoonstelling die er, onder keizerlijk regime nog, te Berlijn van die hoogstaande maar eenzijdige por tretkunst gehouden werd. De lijst zijner werken is lang en wij zullen onze lezers met een verdere enumerat-ie niet lastig val len. Hij zal nu een zestiger zijn en heeft al weer opvolgers gekregen die het voor dc jongste kunst van vandaag opnemen. Maar zijn portret wijst het uit J hij is een krachtig gevoelsmensch. was nog meê in den grooten oorlog en in Russische krijgs gevangenschap. Van zijn eigen dichter schap getuigt een boeiend geschreven boek met herinneringen aan dien russischen tijd, dat ver boven het gemiddelde der oorlogs litteratuur uitgaat en als letterkundig pro duct zelfstandige waarde heeft. De artist voor wien hij nu poseerde, is geen ultra-moderneling, maar een figuur van een zekere standing., van een eerbied afdwingende kracht in zijn werk: dat zegt reeds de klein reproductie. Dit geeft natuur lijk niets van de hoofdzaak: dc kleur. Leo von König bouwde di tportret uit een een voudig kleurengamma op: de hoofdtoon is bruin, beige-bruin, naar donker toe en zelfs de vleeschpartij van den kop is naar het bruingrijs gestemd met puur wit voor de hoogste lichten. Een prachtig nootje is daar in het donkergroen dasje op het witte over hemd en de muisgrijze handschoenen, die breed en krachtig de forsche handen van den schrijver omsluiten. Het geheel doet aan Spaansche kunst denken, meer misschien nog aan den franschen Theodule Ribot die vijftig jaar geleden onder kennelijk Spaanschen invloed zijn palet op gelijke wijze samenstelde. Wat de gezonde kracht van behandeling aangaat zoudt ge ten onzent in Breitner een evenknie kunnen vinden. Verwantschap, althans sympathie, met dien sterksten onzer latere vaderland- sche schilders zou ook te constateeren zijn uit het tweede doek dat Von König hier exposeert; het toilet der negering. Twee negermeisjes waarvan de een de ander het haar verzorgt. Prachtig vloeiend geschilderd: chocolade-bruin-zwart met een paar licht blauwe tinten en een tik rose hier en daar: iets voor Jan Sluyters om vair te smullen; maar ik heb van Sluyters nog nooit zulk een eenvoudig grootsch gezien portret als dat van Meyer Graefe ontmoet. Leo von König schijnt mij een van die figuren die geen aanleiding geven om veel over de tong te gaan en misschien daardoor wel eens on voldoende gewaardeerd worden, maar die toch per slot van rekening tot de funda menten behooren waarop schilderkunst, waar dan ook en in welken tijd ook. blijft rusten. Na den rumor in casa komt voor de sterken onder hen ook weer de tijd. Zien wij niet juist dezer dagen in Frankrijk weer een cultus aanblazen voor den knap pen, doch vaak door de jongeren verguisden Jacques-Emile Blanche? De tijd is de rechtvaardigste criticus. Hij zal ook richten over wat wij nu nog sur- relisme, expressionisme, modulisme enz. noemen. En ook -daarvan zal blijken, dat alleeen het echte, eerlijk bedoelde levens vatbaar en de snasleep ten doodc ge doemd is. Of wij nu al in staat zijn dat echte te onderkennen in de productie, die wij rondom ons zien worden? Ik geloof aan een soort intuïties die de ontwikkelde en gevoelige beschouwer bezit. Die intuïtie houdt hem vast, ook als hij voor iets komt te staan dat op het eerste gezicht vreemd of mal of dwaas schijnt. Wij zijn nu aangeland bij een aantal ar- tisten, die zonder twijfel als zoodanig van belang zijn, maar die door de sterke reactie waarin zij staan tegenover de kunst van het gemeengoed geworden impressionisme cn deszelfs nasleep, nog hun juiste waardeering vinden moeten en dus zwalken tusschen nonsensikale ophemelarij eenerzijds en dom-> me, want niet begrijpende, aftuiging aan den anderen kant. Het dient gezegd dat men onder de critici onzer buren eerder tot het eerste dan tot het tweede geneigd schijnt wat in ieder geval voorzichtiger is en je geen vijanden bezorgt. Het kan ons verder koud laten hoe over dertig, veertig jaar over de abstracte schil derkunst van een Kandinsky. Klee e.a. ge oordeeld zal worden als wc maar vast voor het oogenblik er van overtuigd zijn dat zij in een bepaalde periode van de kunsthistorie van belang zijn geweest. Toen al jaren vóór den oorlog Franz Mare en Kandinsky het werk „Klange" uitgaven lag in dien naam al een program. Het ging niet meer om een meer of min persoonlijk getinte voor stelling van een realiteit, als een mensch, een landschap, etc., doch men zocht van de dingen het onzienlijke, den klank, het symbool te geven, met al de varieerende vrij heden die men zich daarbij kon veroorloven. Franz Marc's ..Roode paarden" zijn een in tusschen al klassiek geworden en In re producties in hoevele moderne woning inrichtingen al niet opgenomen! Mare viel al het eerste jaa rvan den oorlog. Kandinsky ging steeds verder in zijn abstracties en zoo vinden wij hem hier in Essen met een drie tal werken die van het gangbare begrip schilderij al zeer weinig meer behouden hebbenè en die zuiver verstandelijk benaderd moeten worden omdat alle wil tot ontroering alle emotionaliteit, er van verwijderd is ge houden. Bij een enkel houdt hij in de benaming „Brug" nog aan de realiteit vast bij de beide andere die „Bruinachtig" en ..Losstaande vormen" getiteld zijn, laat hij alles aan den beschouwer over. J. H. DE SOIS. (Slot volgt). STEENZETTERSCONFLICT TE Ncdcrlandsch Fabrikaat- De Juni-aflevering van het maandblad Nc- derlandsch Fabrikaat, langzamerhand een zeer lijvig maandelijksch boekwerk gewor den, geeft in de allereerste plaats de noodl- ge inlichtingen omtrent de algemeenc le denvergadering der Vereeniging op 14 Juli te Tilburg. Daarna trekt onze aandacht een mede- deeling omtrent de „Nederlandsc-h fabrikaat demonstratie in 1932 te Arnhem", waartoe de heer Mr. J .Huges, secretaris van dc Ka mer van Koophandel en Fabrieken te Arn hem het initiatief heeft genomen. De redactie stelt vast, dat van dc zijde van overheidslichamen genoeg belangstel ling aanwezig is, maar dat per slot van re kening de beslissing of dc plannen tot uit voering zullen worden gebracht bij de Ne- derlandsche industrie blijft. Voelt de Nederlandsche industrie voldoen de de wenschelijkheid om niet te zeggen de noodzakelijkheid de belangstelling voor het geen Nederland op industrieel gebied bctee- kent, op te wekken? De groote „Men" heeft hiervoor een steeds toenemende en groeiende belangstelling. Bestaat de zoo noodige daad werkelijke belangstelling van de Nederland sche industrie, dan is het dringend noodig, dat deze belangstelling zich zoo spoedig mogelijk openbaart. Vervolgens is opgenomen een bloemlezing „Uit de^Pers". De bijdrage „De Nederlandsch industrieele deelneming aan de 12de Neder landsch Indisch Jaarbeurs te Bandoeng" vermeldt de verschillende Nederlandsche fa brikanten. welke aan deze jaarbeurs zullen deelnemen. Zeer lezenswaardig is vervolgens de bijdrage „Curacao als afzetgebied voor Nederlandsche producten" met een over zichtelijke statistiek. Verder treffen wij aan hier te lande ge vestigde personen en ondernemingen. Willy Corsari geeft eenige aardige bijdragen onder het opschrift „Voor de Nederlandsche Vrouw". Verder is opgenomen een verslag van de Nederlandsche fabrikaattontoonstel ling. die bij de firma Vroom en Dreesmann te Rotterdam heeft plaats gehad. Warmtetechnick. In het Juninummer vinden wij een artikel van prof. ir. A. J. ter Linden over verwar mingsinstallaties voor stadswijken. Vervol gens methoden voor het onderzoek naar de warmteuitgifte van toestellen voor lokaal verwarming, in het bijzonder radiatoren door E. F. M. van der Held en L. L. Mulder. Dan Publicaties op brandstofchemisch ge bied. 2c halfjaar 1930 door Ir. D. J. W. Kreu- Ien en een bijdrage over warmtevoorziening voor flatgebouwen, hotels enz. van den hand van D. v. d. Woude. Koeltechniek. Dr. Ir. H. Behringer opent de Juni-afleve ring van dit periodiek met een artikel over het koelen van levensmiddelen in de Huis houding. H. Serne schrijft over den „De- vent"-koclwagon en ir. B. Mulder 1,1. over Engelsche proefstations voor koeltechnisch onderzoek. Andere bijdragen zijn: de nieu we koel- en vriesinrichting van het spoor wegstation Genève-Cornavin cn Octrooi- nieuws op het gebied der koeltechniek. Openbare Werken. Wij ontvingen het nummer van 26 Juni. Na Noten en Commentaren (op gebied van automatische rioolbemaling, volkshuisves ting, polderbewoning o.m.) krijgen we het slot van het artikel door ir. P. dc Klerk over Registratie der werking van een automa tisch rioolgemaal, en verder het vervolg van prof. Schoemakcrs artikel over de „Deut sche Bauausstelling". Een bijdrage over dc volkshuisvesting cn de rechtspraak, cn dc rubriek uit de buitenlandschc Vakpers en nieuwsberichten completeeren dit nummer. Zwitserland-revue. De redactie van het Reisezcitschrift der Schweizerischen Bundesbahnen zond ons het nummer van Juni toe. In verschillende talen we vinden ook eenige Nederlandsche pa gina's is de pracht van Zwitsc.rland's natuur beschreven. Er zijn o.a. artikelen over Badesport in Schweizer Sonne, Les Forces naturelles au service des chemlns dc iet suisses, Uit het toeristenparadijs, Ewige Schweizer Berge, In praise of Alpinism, Die gute altc Zeit in Wallis, Mein liebster Fc- rienort, eine Rundfrage unter Schweizcr- dichtern, Luzern und die Reiterei. De aflevering is van zeer vele fraaie af beeldingen voorzien. Dc Dclvcr. Verschenen is het laatste nummer van den 4en jaargang van dit kunsttijdschrift. Wc treffen hierin aan gedichten van Sj. Broers- ma, (Raskolnikon) van H, M. van Randwijk (Roepen over 't Water), van Koos van Doorne (Nacht), van Maria van Roycn (kin derdansles), van Jan H. de Groot (Terug tocht) en van Leo van Breen (De ontvoe ring). Verder van P. J. Rissecuw een frag ment uit een nieuwe novelle. Biecht ge naamd, en een proeve van modern proza door A. J. D. van Oosten. Dit nummer waar aan een register en inhoud voor den 4en jaargang is toegevoegd, is uitsluitend aan letterkunde gewijd. Ocdaya. De aflevering van Juni bevat allereerst Een stem uit Suriname; dan een artikel van W. C. Lemei over de organische Rijksecnhcid en het sociale vraagstuk ais wereldproble men en De Verlossing uit onzen Maatschap- pelijken nood door D. Valkema. De foto pagina geeft gezichten en tafereelen uit de Minahassa op het eiland Celebes. L. J. 3uix schrijft over theorie en praktijk in de op- heffingspolitick. terwijl dr. K. H. E. dc Jong een bijdrage levert oevr Bildcrdijk en dc Islam. Dc Vrijdagavond. AMSTERDAM HERLEEFT. De r.k. steenzetters, die een werk hebben aangenomen voor. de gemeente, het lossen van oen groote partij steenen op het terrein aan de van Reigersbergenstraat, te Amster dam, zijn Donderdagmorgen en -avond bij het begin en eindigen van het werk weder om lastig gevallen door een aantal steenzet ters, leden van E.M.O.S., meldt de N.R.C. De politie was van een en ander verwittigd en sterk vertegenwoordigd. De katholieke steenzetters werden door dc politie naar huis gebracht; voor hun woningen wordt toezicht gehouden. Het hoofdartikel gaat over dc Eeuwige Bil'am. M. Cohen deelt Iets over Bilcam's hoogmoed mede. terwijl J. S. d. S. R. «ver Napoleon en de Joden schrijft. Van I. Maars- sen treffen we het bemiddelend vonnis in de Joodsche rechtspraak. E. T. Monossohn be sluit zijn belangrijke figuren onder de Chassidim en de Balkan-medewerker geeft zijn laatsten brief. Voorts is er nog een brief uit Palestina, een artikel van E. Ben Levy over het mislukte offensief, naar aan leiding van dc jongste- kerkeraadsverkiezin- gen in Polen, en een bijdrage over het Vedderapparaat" als hulpmiddel bij dc Sjcchita.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 15