ATERDAGAVOND Zwerftocht naar Monaco. De Toekomst der Wereld. BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD ZATERDAG 4 JULI 1931 Bedrijvige scheepvaart. Prachtige plantengroei. Nice, gezien van den Mont Boron. Georges Duhamel over Amerika. Zijn opinie over de bioscopen. „La Cornïchë d'Or", de gulden weg, heet de groote verkeersweg, die eigenlijk in Toulon begint, maar gewoonlijk pas van Saint Ra- phaël af gevolgd wordt door hen, die de schoonheden van de Fransche Rivièra volop wenschen te genieten. En het is inderdaad een verkeersweg, die door de groote afwisse ling in haar panorama's tot een van de in teressantste van Europa moet worden gere kend, Voor ons, natuurliefhebbers, ligt het mooiste gedeelte tusschen Saint Raphaël en Cannes, waar de Roode rotsen van het Esterel in de grilligste denkbare vormen neerduiken in de diep blauwe zee, die door haar deining altijd witte schuimranden toovert langs de roode rots. Maar ook hier begint de mensch hoe langer hoe meer plaats op te eischen voor zijn villa's en tuinen en wordt de oorspronke lijke plantengroei en het ruwe rotsachtige terrein steeds verder teruggedrongen van de prachtige kust, die voor eenïge tientallen ja ren nog vrijv/el geheel verlaten daar lag. Trouwens de tusschen het groen verspreide villa's, de palmen en olijven behooren zoo door en door tot het beeld, dat wij ons van de, Rivièra denken, dat het vreemd aandoet, wanneer de omtrek van een baai eens niet door de sierlijke lijnen van een villa of door den bloemenrijkdom van een loggia of per gola wordt onderbroken. De asphaltweg volgt vrijwel precies de kust lijn, rondt elke baai en elk voorgebergte, nu eens uitzicht gevend op den Rastel, dan op Cap Roux, 'dan weer op de reeds gepasseerde rotsen van Boulouris, totdat de laatste voor uitspringende rug van het roode Esterel in den Col d'Equillon is gepasseerd en de baai van Cannes voor ons open ligt in de onge looflijk mooie entourage, die ik U reeds van Cap Roux af schilderde. Alleen liggen thans de lies des Lérins aan den horizont in plaats van te midden der blauwe watervlakte. Maar de sneeuwalpen rijzen weer majestueus om hoog en blijven onze aandacht trekken, ter wijl wij voortsnellen langs Théoule en la Na- poule, totdat vlak voor Cannes lage heuvels ze aan ons oog gaan onttrekken. Cannes is vooral de plaats der Engelschen en Amerikanen, die met hun jachten den ha ringvijver zijn overgestoken om hier den win ter door te brengen. Kleine Oceaanstoomers met geraffineerde luxe liggen daar, de een naast de ander, in de ruime, veilige haven, maar ook flinke zeiljachten en een enkele keer een forsche driemaster, waarvan het een genot moet zijn om het commando te voeren. De Hertog van Wellington houdt er zoo'n driemaster-jacht op na, dat ik eens in een flinken storm de haven van Monaco zag binnen loopen, een der mooiste scheepvaart- tooneelen, die ik in mijn leven gezien heb. Maar Cannes is niets voor ons; ze kijken je er uit als je met een rugzak loopt! Wij voe len ons weer beter langs het zandstrand van Juan-les-Pins, waar bij stormweer de golven over den weg slaan, of bij het prachtige schil derachtige Antibes, waarvan vooral de om geving van de haven nog zoo duidelijk het Middeleeuwsche cachet van versterkte stad heeft behouden. Een heerlijk plekje is dat, waar ge droo- men kunt van Saraceenen en Algerijnsche ka pers, zoo typisch liggen daar de kleine zeil- vaartuigen met hun lange ra's en de bruine zeilen, afstekende tegen de met zware kan- teelen en ronde hoektorens voorziene oude stadsmuren. Maar even verder is het al lief lijkheid wat wij zien. Bloeiende Bougainvilles, anjers en margrieten, wuivende dadelpalmen en Eucalyptus boschjes en daartusschen weer brem en rosmarijn en heide en zooveel andere vertegenwoordigers der wilde flora. Dan volgt een saai stuk weg, daar de straat weg door den spoordijk van de zee is ge scheiden; tenzij we met de fiets of te voet een wandeling m,aken door de olijvenboom- gaarden van Biot of verder het binnenland ingaan, waar in de Clue du Loup een echt winterseh tafereel van bladerlooze elzen en berken ons wacht. Daar valt ook voor het eerst op, dat wij thans in het kalkgebergte zijn aangeland, dat op Antibes te zeer door den weelderigen plantengroei aan onzen ge zichtskring werd onttrokken. Hier rijzen de naakte kalkrotsen aan weerszijde van de ri vier een kleine honderd meter vrijwel lood recht omhoog en vormen een uiterst schilder achtige kloof, die uiterst zelden bezocht wordt, omdat de meeste touristen het mooie oude dorpje Cagnes alleen zien als het laatste station voor Nice. Nice, de mondaine wereldstad aan de Baie des Anges! Even voorbij Cagnes passeeren wij een groote rivier, de Var, die haar naam aan dit departement gegeven heeft. Een geweldig breed stroombed, één grintmassa met hier en daar een waterstroompjeer door; maar als de rivier banjirt, bedreigt ze ook steeds de brug, waar een roekelooze Franschman on derdoor vloog en waar wij altijd oude beken den, meest wulpen, hun sympathieken roep van oever tot oever hooren uitzenden. La Bouche du Var is een der rijkste vogelhoek jes van de Rivièra. De prachtige hop met zijn sierlijke kuif zult ge er ook nooit te vergeefs zoeken. Dan gaat het verder langs het grove keien- strand, terwijl de hotel-paleizen langs den Boulevard des Anglais al nader en nader ko men. Maar behalve dure hotels, dure winkels en schouwburgen en bioscopen, biedt ook Nice ons weinig bijzonders, tenzij ge ook zin hebt U in de Carnevalsdrukte te mengen, tot de enkels door de confetti te waden en mee te hossen door de propvolle straten tot het ochtendrood U tot bezinning brengt. Neen, dan ligt een paar kilometer verder een inte ressanter plekje. De Rade de villefranche, een der diepste, meest beschutte baaien der Ri vièra, gelegen tusschen de kalkrotsen van den Mont Boron en van cap Ferrat is oneindig veel schilderachtiger dan het grintstrand van Nice. Cap Ferrat is bekend om zijn prachtigen golfslag, vooral bij stormweer, de baai van Villefranche om zijn buitengewonen rijkdom aan interessante diervormen, die hier door de rotsige kust, het rustige water en het ontbre ken van elk spoor van troebeling zoo goed te bestudeeren is. Bestudeeren is wel een beetje een groot woord, laten wij liever genieten zeggen, want de kleurenrijkdom van slakken en zee sterren en zeeëgels is al even verrassend als die van de planten van den zeebodem en de allermooiste bewoners van de baai van Ville franche zijn de kleurlooze organismen, die ge bouwd zijn op het leven in dieper water, in volle zee en die door het eigenaardig verloop der zeestroomen hier vaak aan de opper-1 vlakte worden gebracht. Maar daar is meestal iets méér voor noo- dig dan een vluchtig bezoek; deze dieren, de venusgordel, blaaskwallen, salpen enz. zijn zóó teer, dat ze met geen enkel net kunnen worden opgevischt; wij zijn dus genoodzaakt, ze in glazen bakken op te scheppen. Dat heb ik geleerd van mijn ouden vriend Dr. Davidoff den directeur van het Laboratoire Russe de Zoölogique in Villefranche; maar ik heb ze ook meermalen gezien, languitgestrekt lig gende op een der kleine aanlegsteigers bij villa's aan de baai en één keer zelfs in de kleine haven van Monaco. Vlak achter Cap Ferrat, aan alle kanten door hooge rotsen beschut, ligt Beaulieu, waar de tuinen vol staan met rijke vrucht dragende citroenen- en mandarijntjesboomen en waar de steil overhangende rotsen haast altijd getooid zijn met bloeiende Meseihbryan- themum en Bougainvillea. Zóó steil is hier de rots, dat ze met geen mogelijkheid plaats meer biedt voor den rijweg en deze met twee tunnels de rots doorboort, waardoor de schuine gelaagdheid van het kalkgesteente duidelijk opvalt. Dan volgen nog een paar diepe ravijnen, waar de weg landwaarts in moet buigen en waar altijd reeds in Januari perzik en vijgencactus bloeien, tot de weg weer stijgt om bij Cap d'Ail een hoogte van een kleine tachtig meter boven de zee te be reiken. Dan nog een paar bochten en daar ligt plotseling de rots van Monaco voor ons, gekroond door het vorstelijk paleis, de mooie cathedraal en vooral het Océanographisch Museum, waarin vorst Albert alle op zijn ex pedities verzamelde schatten heeft onderge bracht en daardoor het eenvoudige visschers- dorp boven op de rots heeft gemaakt tot een bedevaartplaats voor ieder, die zich voor het' leven der zee of andere vraagstukken der Océaankunde interesseert. Merkwaardig, dat vlak tegenover dit heilig dom aan den anderen kant van de haven het mondaine leven hoogtij viert. Daar ligt im mers het beroemde Casino met zijn speelzaal en andere vermakelijkheden, waar alle groote nietsnutters van onze aarde elkaar ontmoe ten. Daar ligt Monte Carlo, een luxe stad, zoöals er weinig zijn, zonder eenige interesse dan voor kleeding en juweelen, galadiners en wedrennen, duivenschieten en de speelbank. Daar gaat men 's ochtends om vijf uur naar bed en staat 's middags om vier uur weer op. Ik ben zeker al twintig keer in Monte Carlo geweest, maar gelukkig nooit in een pakje, dat netjes genoeg was om in het Casino te worden toegelaten. In sportcostuum wordt men daar geweerd, al wilde je ook driedub bel entree betalen. Ik logeer ook liever in de kamers, die onder in het Musée Océanogra- pliique worden gereserveerd voor hen, die daar de fauna der zee ernstig willen komen bestudeeren, met het uitzicht over den on- metelijken Océaan, waarboven uit wij 's mor gens vroeg de toppen van Corsica zien verrij zen. Vlak naast de Jardin du Prince, de wan- deltuin, kunstig aangelegd langs de boven zijde der rots, waar agave en vijgencactus, Mexicaansche sedums en allerlei andere exo tische planten verwilderen langs de steile helling, tot waar de zee ze besproeit. En wij dwalen ook graag in de tuinen van het Ca sino, waar cocospalmen groeien en orgelpijp cactussen in bloei staan, die boomen vormen van de grootte van een behoorlijke kerseboom want hier begint het warmste gedeelte der Rivièra, voor de Noordenwinden beschut door de uitloopers der West Alpen, het einde van dien merkwaardigen boog van Jura kalksteen, die zich uitstrekt om de Alpen heen van Mo naco tot Munchen. Maar voor wij verder gaan moet ik U eerst van het Musée Océanogra- phique vertellen, waar een heele brief voor noodig is. DR. VAN DER SLEEN. VERRASSINGEN. „Ik houd van verrassingen", zei eens iemand tegen ons. Wat zou ze echter zeggen van de volgende? Eenige mannen ontrukten op een der brug gen te Londen het taschje aan een dame, waarmee ze wegsnelden. De inhoud van de tasch bestond uit eenige door een wagen vermorzelde katjes! Een trampassagier had zijn koffertje on der de bank geplaatst. Zijn buurman oor deelde dat hij er een beter gebruik van kon kon maken dan de eigenaar en dies pikte hij het mee. Een eerlijk burger vond het, over handigde het aan een politie-agent. Maar toen het koffertje geopend werd op het poli tiebureau, liet de agent het vol afschuw val len: er kroop een gifslang uit in een vrij agressieve houding. De gruwelijkste verrassing ondervond ech ter een Amerikaan, die een student van een koffer ontlastte die naar zijn meening drank bevatte. De jongeman was echter ingeschre ven bij de medische faculteit en in de kof fer bevond zich eenskelet. De dief voelde zich heelemaal niet prettig meer. Hij zag voortdurend spoken. En mid den in den naijlt werd een slaperige, knor rige dokter opgebeld om onmiddellijk kal- meerende medicijnen te verschaffen. De bekende Fransche schrijver Georges Duhamel, heeft een bezoek gebracht aan Amerika en geeft zijn indrukken weer in een werk: Scènes de la vie fut ure. Met afschuw en schrik heeft de kunstenaar de Nieuwe Wereld verlaten, vreezende, dat het Amerikanisme de oude Westersche ideeën zal beheerschen. Het land. waarin alles grooter is dan elders, wordt door Duhamel verfoeid en al ziet hij de toestanden misschien met het oog van den kunstenaar, zijn opmerkingen zijn zeer inte ressant en in den grond heeft hij misschien geen ongelijk. In Den Gulden Winckel geeft Alexander Cohen een bespreking van het werk en daaruit nemen wij een en ander over. De Fransche mailboot is de Mississippi op gevaren en ligt voor New Orleans, in afwach ting van het bezoek der haven-autoriteiten, landings-politie en gezondheids-dienst: „Wij moeten bijna drie uur wachten voor dat het den beambten met deze diensten be last, behaagt zich te derangeeren. Eindelijk verschijnt de dokter. Het was een jonge man in uniform, gelaarsd en uitgerust als voor een koloniale expeditie. Hij gelastte dat alle pas sagiers, een honderd in getal ongeveer, op het wandeldek moesten aantreden, in één rij opgesteld. Toen dit bevel uitgevoerd was, kwam hij op ons toe, gevolgd door een ver pleger die een houtblok vol kleine gaatjes droeg. Uit elk van deze gaatjes trok de dok ter een thermometer, die hij, met harkerige, automatische gebaren, in den mond van een passagier stak. zoodat wij, na een oogenblik allemaal een cigaret schenen te rooken. Toen hij zoo de heele rij afgeloopen had. keerde hij, met versnelden pas, op zijn schreden terug haalde een voor een. uit de monden der pa tiënten zijn thermometers weer op, keek die nauwkeurig na en dompelde ze in een anti septische oplossing. Nadat hij, niet zonder snijdende opmerkingen te maken deze ope ratie beëindigd had, ging hij weer de passa giers langs, aan wie hij, met zijn wijsvinger, het onderooglid naar beneden drukte om hun oogen te inspecteeren In vier passen is Duhamel van boord, „vier passen", zegt hij melancholiek, „die mij, elk, tien jaar ouder maakten, en ik was in de we reld 'der toekomst". Als geleider bij zijn eerste schreden op Amerikaanschen bodem, heeft de schrijver een inboorling, ^Mr. Parker P. Pitkin, zinnebeeldige personaliteit, die, om hem in de gelegenheid te stellen zijn antipathieën te luchten, den rol vervult van verdediger van het Amerikanisme. Om te beginnen onthaalt Parker P. Pitkin zijn Europeeschen vriend op een diner, waar van de spijskaart, opgemaakt door een „very learned food-expert", naast elk gerecht het aantal „calories" van het in-t.e-nemen voed sel vermeldt. Wetenschappelijk-hygiënische attentie, die Duhamel met afkeer zijn bord met in de melk gekookte oesters „waarin een groote kluit boter drijft" op zij doet schuiven en een afwijzend gebaar maken naar den schotel met grutten: „200 calories méér dan zoete pataten". „Neem mij niet kwalijk, waar de Pitkin, maar het idee, dat ik calories eet, bederft mijn eetlust." Na dit mislukte festijn troont Mr. Pitkin Duhamel mee naar een „really splendid" bioscoop, waar ze eerst, want het is Zondag avond en de toeloop is groot, een lange poos queue moeten maken, tusschen touwen, „als te hoop gedreven slachtvee". „Eindelijk zitten wij. De fauteuils zijn vrij goed. Amerikaansche geriefelijkheid. Als ik naar het plafond kijk dan zie ik een hemel waarin sterren flonkeren en lichte wolkjes drijven. Het is een nagemaakte hemel met nagemaakte sterren en nagemaakte wolken, die ons een nagemaakt gevoel van frischheid geven. Alles is valsch". Wat hem, vereerder en beoefenaar der mu ziek, het meest verbittert, wat zijn toorn en zijn verontwaardiging opwekt, dat is nage maakte muziek" die over ons wordt uitgego ten door ik weet niet. welke toestellen. Dat is muziek uit blik! Zij is afkomstig uit het abatoir voor muziek, zooals de saucijsjes van mijn ontbijt afkomstig waren uit het slacht huis voor varkens. Ja! zoo is het. Hier is het dat de muziek wordt afgemaakt. Zij wordt er vermoord door negers. Zij wordt er in stukken gesneden, ingezouten, ge kookt. Dat zijn de platen, de verduurzaamde muziek Wat hier. vanavond, ten beste wordt ge- gegeven, dat is al weer „een soort van ano niem, smakeloos, muzikaal deeg, gelardeerd met fragmenten uit bekende wei-ken, uit gezocht, vermoedelijk wegens een momen teel verband met den c.inematografischen „tekst"Is het omdat op het doek een verliefd paar elkaar omhelst, dat men hier vier maten uit Tristan ingestopt heeft? Nu weer stroop! Wat? Ah! misere. Unvollendete! Onuitsprekelijke schat en slachtoffer van de bioscopen. Arme Symphonie! Nooit is zij onvoltooider geweest dan hier!Kom aan! daar hebben we de Jazz al. En geen mensch die „moord" roept. Het publiek zit, gom kauwend, te dommelen, hikt, zucht, dirigeert in het half duister. En nie mand die „moord!" roept. Want hier worden de groote mannen vermoord! Al deze wer ken, die wij in onze jongelingsjaren ge stameld hebben, met ons hart nog méér dan met onze lippen, al deze sublieme zangen, die. in de dagen onzer machtigsten geest drift, onze spijs, onze studie en onzen roem uitmaakten, heeft men verminkt, uiteen gereten, fijn gehakt. Ze drijven ons voorbij als schamel afvalAlles wat ik lierhad! Het muzikale riool, vuilnis, de overblijfselen van onze verhevenste droomen". „De cinema is een vermaak voor slaven, een tijdpasseering voor ongeletterden. voor erbarmelijke schepsels, verstompt door hun arbeid en door hun zorgen. Een sluw ver- Georges Duhamel. giftig voedsel voor de massa, geoordeeld en veroordeeld door de macht-en van Moloch die bezig zijn haar vernedering te voltooien. En deze afzichtelijke mechaniek, samenstel van oogverblinding, van weelde, van muziek, van ontbinding hoort, in onzen tijd, onder de geweldigste machten ter wereld. Ik ver klaar dat een volk, gedurende een halve eeuw onderworpen aan het tegenwoordig régiern van de Amerikaansche biocoop, op weg is naar het diepste verval. Ik verklaar dat een volk, afgestompt door vluchtige, oppervlakkige vermaken, die tot niet de ge ringste verstandelijke inspanning prikkelen, ik verklaar, dat zoo'n volk, op een gegeven oogenblik, buiten staat zal zijn een kunst werk van eenigen omvang voort te brengen, of zich, in welke mate ook, op te heffen door energieDe cinema is geen kunst! Ik geef héél de cinematographische biblio theek ter wereld voor één tooneelstuk van Molière, voor één doek van Rembrandt, voor één fuga van Bach!" Wat in Georges Duhamel spreekt, wat in hem schreit, wat in hem kermt, dat is de, uitsluitend op „money making" berekende, brute en abrutisseerende schijn-beschaving. wier verstikkende vangarmen onze Oude Wereld al beginnen te omkronkelen. Waar hij den voet zet. welk millieu hij bezoekt, wélke verschijnselen hij waarneemt wélke confidenties hij aanhoort, overal en altijd wordt Duhamel getroffen en gescheurd door de ervaring dat hij hier, in dit laborato rium der Toekomst onder barbaren verkeert, grof-materiallstische, stompzinnig genot na jagende barbaren zonder innerlijk leven, en van wier civilisatie, voorspelt hij. somber „binnen twintig jaar tijds de ledematen van Europa de stigmata zullen vertoonen". De automobiel en haar vulgarisatie heb ben. constateert Duhamel. het recht van den sterkste in al zijn onbeperktheid en heel zijn meedoogenloosheid hersteld. Een auto fabrikant heeft hem „met een bleek lachje", dit gezegd; „Wij hebben alles gedaan wat in ons vermogen was om deze wonderbare ma chine in handen te geven van de eersten de besten; de eerste de besten die Juist onze beste afnemers zijnWie nergens an ders voor deugt die is nog altijd goed genoeg om een auto te besturen". De demonische toeleg van den fabrikant en zijns gelijken is gelukt! Millioenen „good-for-nothing-else" en honderddui zenden die óók al niet veel bijzonders zijn! hébben een auto, „middel van machts ontwikkeling", zegt Duhamel, dat al onze ondeugden verergert zonder onze deugden te veredelen, Zij doet. uit de diepste diepten van ons wezen, allerlei eigenaardige hoe danigheden opwellen, die ons niet tot eer strekken. Zij maakt van een gevoelig een zenuwachtig mensch en van een zenuw achtig mensch een waanzinnige. Van een krachtige natuur maakt zij een ruw mensch en van een ruw mensch een beest. Ze schept ongehoorde gelegenheden tot boosaardigheid, verraderlijkheid en lafheid. Vooruit maar! Sneller, altijd sneller! De inenschen hebben een oogenblik gedacht dat de auto de ver veling zou dooden. Tevergeefs! Niets doodt de verveling! De weg is onafzienbaar en de verveling zit ons op de hielen, Ook stelt de snelheid mij in staat uit het gezicht te raken van hen die ik met modder heb be spat, die ik hinder, wier leven ik bedreig. Zij hebben nauwelijks tijd mij te zien. En ik krijg bijna geen tijd om mij te schamen. Dank zij de auto. kan ik, tegelijkertijd, een vlegel en een lafaard zijn Overal dezelfde ruwheid, dezelfde mee doogenloosheid. dezelfde volmaakte onver schilligheid voor het leven van anderen, de zelfde bestialiteit. En Duhamel foetert tegen de onzinnige, ondulbare, schijnheilige wet, die, de geheel onthouding opleggend als een soort Elfde Gebod, de vergiftiging ten gevolge heeft van honderdduizenden, die zich, bij gebrek ar.n iets beters, laven met „cocktails" van eau de Cologne, van mondwater, meubelmakers- vernissen en vitrool. Duhamel roert nog allerlei onderwerpen aan: de smakelooze verblindende onrustige buitensporigheid der commercieele en in- dustrieele reclame; de onbarmhartige, tot in het waanzinnige doorgedreven, opgedrongen „scheiding der rassen", komisch aandoend exclusivisme bij dit raslooze, grauwe „sa- menklccfsel van menschelijke elementen"; de overdrijvingen van de sport; de radio-» Een prachtig panorama van Monte Carlo en Monaco.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 13