Arnsferdamsche Stadsbeelden Biographieen in een notedop. ZULLEN WE OOIT DE MAAN BEREIKEN? door A. HEEROMA. Artisdag. Voor inleiding ga ik me op eenigszlns on bekend terrein begeven, maar wat hindert dat eigenlijk? Wordt er niet heel dikwijls met het meeste vuur en zelf ingenomenheid juist over die dingen gesproken, waarvan men het minste weet? Ik herinner me nog den zaligen tijd, dat ik genoodzaakt was in kleine, rookerige zaaltjes, waar op een soort verhooging het bestuur zat, vergaderingen bij te wonen om te hooren of er iets strafbaars gezegd werd; ik had een eigen oordeel over strafbaar en he>b dan ook nooit iets strafbaars gehoord. Maar dat tot daar aan toe. Op die bijeenkomsten, waar geen mijnheer de voorzitter was, doch alleen een voorzitter, soms alleen Pieters en waar het publiek niet met dames en heeren werd aangesproken doch als vergaodering of als kameraoden, daar gebeurde het, dat er een, zijn pet wat schuin getrokken, het podium betrad en in een handomdraaien de moeilijkste proble men op politiek en staathuishoudkundig ge bied oploste en schoon het mij als buiten staander voorkwam, dat hij wat in de ruimte zwamde, oogstte hij grooten bijval. 't Is daarom, dat ik me een oogenblik met gepaste vrijmoedigheid begeef op het gebied der latijnsche taal op gevaar af, dat er „straks een wijzer komt, die 't wegrede neert", maar de meeste lezers hebben geen latijn geleerd en die t' geeleerd hebben, zul len 't, zoo goed als ik, voor driekwart verge ten zijn en zich niet aan critlek wagen. In Amsterdam bestaat het Koninklijk Zoö logisch Genootschap onder de zinspreuk Na- tura Artis Magistra, welk genootschap eige naar is van een grooten tuin met vele ge bouwen. Waarom dit genootschap die latijnsche spreuk aan zijn naam heeft toegevoegd, zal leder duidelijk zijn, die weet, dat onder de bewoners dier gebouwen het latijn de gewone omgangstaal is, wat duidelijk hieruit blijkt, dat ze allen hun latijnsche naambordjes aan deur of raam hebben. Als ik zeg bewoners, dan bedoel ik niet de vrijwillige, zooals de ontelbare musschen en ook niet de half vrij willige, waartoe ik de menschen reken, die er hun broodje verdienen, maar ik heb het oog op de inheemsche en ultheemsche dieren, die er gebracht, geboren en gehouden zijn, zonder dat hun gevraagd is of ze er mee ac- coord gaan. Zoo'n inrichting kan men dus dierenbewaarplaats noemen, maar omdat onze stad meer bewaarplaatsén kent, tot heil der dieren gesticht en welk heil dan hierin bestaat, dat de dieren er ondergebracht wor den, als de ba:ten voor hun plezier uit gaan en dan ze Vermagerd en met gezelschap te rugkomen als de baas weer terug is van de reis aangezien men, zoo ik zei, dus meer bewaarplaatsen kent, is gezocht naar een naam, die minder van 't geduld der hoorders vraagt dan: Tuin van het Koninklijk Zoö logisch Genootschap onder de zinspreuk Na- tura Artis Magistra. Men verstond indertijd blijkbaar de kunst niet, van aanvangsletters of lettergrepen woorden te formeeren, w°ikp kunst het aan zijn schonk aan Hema. Vara, Horecaf, Oeri- noep en dergelijke vreemdigheid, dus deed men, wat wij als jongens deden, als we met een griffier tusschen de bladen van een schrift prikt en om een prentje te bemach tigen; op goed geluk pikte men een woord -uit de rij en zoo kwam Artis. Nu beteekent Natura Artis Magistra zoo ongeveer: de na tuur is de leermeesteres der kunsten en Artis wil dus zeggen: van de kunsten, 't Is derhal ve klinkklare onzin te zeggen: ik ga n^ar aV tis, want dan zegt men: ik ga naar van de kunsten, doch zoo moet je dat niet opvatten. Artis is de naam geworden, die het begrip dierentuin uitdrukt en als zoodanig heeft 't reden van bestaan. Hier eindigt de latijnsche beschrijving. Amsterdam is niet denkbaar zonder Artis; voor alle provincialen is het de attractie bij uitnemendheid en naar Amsterdam geweest te zijn voor z'n pleizer dan zonder Artis bezocht te hebben, staat gelijk met een be zoek aan Zandvoort zonder de zee te zien. Voor den Amsterdammer is Artis echter 'rif maanden van het jaar verboden terrein, behalve als je lid bent en dat zijn er van de acht tot inwoners niet zoo heel veel, tot schade van de kas van het genootschap, die regelmatig met een tekort heeft, te kampen. Nu zijn er onder de niet-leden natuurlijk zeer velen, voor wie het lidmaatschap stel het onmogelijke geval, dat ze er over ge dacht zouden hebbente kostbaar zou zijn en om hen toch in de gelegenheid te stellen den tuin te bezichtigen, is deze in Septem ber, de oude kermismaand, voor een kwartje toegankelijk gesteld en van dit privilege wordt een ruim gebruik gemaakt. Ja, al wat dienstbaar is, heeft recht op een Artisdag; dit is een ongeschreven wet, waaraan niet valt te tornen; privileges laat men zich niet ontnemen. Alzoo wordt bepaald, dat de heele familie een dag naar Artis zal gaan en dit eischs meer voorbereiding dan men oppervlakkig zou denken, want men loopt er maar niet zoo in en uit, neen, men neemt er een dag voor, hetgeen beteekent, dat er dien dag thuis re glementair gegeten wordt, dat het een soort feestdag is en dus de Zondagsche spullen Voor den dag moeten komen. Voor zoo'n expeditie komt heel wat kijken; vader, moeder, Dirk, Jaantje en Japie, dat zijn er al vijf, dan nog Greet, die naar Artis dag heeft, met haar jongen, dat zijn er ze ven. Voor zeven lui broodjes en krenten broodjes, dan nog wat koek, chocoladereepen, zuurtjes en dergelijke versnaperingen, voorts appelen, pruimen, en niet te vergeten zak ken met apenootjes en een paar flesschen melk of andere drank, 't Kan zijn, dat va der behalve z'n onontbeerlijke sigaren nog een klein fleschje bij zich steekt; men be grijpt, dat het fourageeren niet in een vloek en een zucht klaar is. Dirk moet de schoenen poetsen en dit moet gecontroleerd of hij ze niet alleen van voren insmeert. Vader moet zich scheren, de jongsten terdege gewas- schen, want als je ten aanschouwe van de buurt er met de heele familie op uittrekt, dan moeten vriendelijke buren geen gelegen heid tot op- en aanmerkingen hebben; ze zullen ze toch wel hebben, maar dat is de kift. De broodjes liggen klaar op tafel, be smeerd en belegd, wachtend op inpakken; Vader is in de keuken aan 't scheren; Dirk is al klaar en zal buiten wel wachten, uit vrees, dat er andere werkzaamheden op het schoenpoetsen zullen volgen; Moeder is achter aan de bedden, Greet wacht op haar jongen voor het raam en bepeinst de moge lijkheid van groote zakken snoep, die hij mee zal brengen. Dan opeens een gil van Jaantje aan de tafel bewaakt en ziet, dat Jopie bezig is de krenten uit de broodjes te pulken en een koekzakje open te maken; „Moeder, Jopie zit aan de krentenbroodjes!" Jopie trekt haar na dit verraad aan de haren, waarop een tweede gil: „Zij heeft zuurtjes gestolen", verweert Jopie zich, waarop Jaantje hem op zijn hoofd slaat en Jopie gaat huilen. Vader komt op al dit gerucht binnen met een bezeept gezicht, zegt, dat ze niet meegaan, vraagt waar Dirk is, dien hij op straat ziet, een sigaret rooken- de, waarop een drei gende hand Dirk binnenroept, die on der bedreiging van niet mee te zullen gaan, met het toe zicht over de vic tualiën wordt be last. Moeder komt half aangekleed van achteren, ver wijt Greet, dat ze zit te lanterfanten en vindt het niet noodig, dat die ook meegaat, wat een mee gaan van Henk, haar jongen, eveneens uit sluit, zoodat het uitgaand gezelschap dan tot twee is ingekrompen en als Greet wat terugmoppert, verklaart moeder, dat ze er ook den brui aan geeft, zoodat vader, die in middels het scheerproces is gaan vervolgen, alleen zou overblijven, waartegen hij niet opponeert, Wees echter niet bang, dat hij de kans zal krijgen, alleen op stap te gaan, want moeder gaat ondanks haar verzekering haar toilet voltooien, Greet pakt de broodjes in, ze zoodoende voor verdere aanvallen be schermend en Henk komt met een zak snoep, waarvan hij deelt, zoodoende een vreedzame stemming verzekerend. Men is gereed en vertrekt; op moeders uit drukkelijk verlangen neemt vader z'n para- pluie mee, schoon de wolklooze hemel geen regen doet verwachten. Aanvankelijk bestond het plan naar Artis te loopen met het voog op de zeven dubbel tjes, maar Henk, daartoe van Greet een wenk gekregen hebbend, zegt een rondje tram te geven, hetgeen dankbaar wordt aan genomen, niet het minst door Dirk, die zucht onder den last der etenswaren. 't Loopt al aardig aan; een heele plak ver dringt zich voor den ingang en aankomende handelslieden maken daarvan gebruik om „Vader zegt, dat ze niet meegaan". Om te trachten hun zakken met apenootjes te slijten. te trachten hun zakken met apennootjes te slijten, welke zakken bedriegelijk groot zijn ten opzicht van den inhoud. De tuin loopt vol; alle paden zijn spoedig dicht bezet en de kans om een zitplaatsje op een der banken te bemachtigen vermindert naarmate de dag vordert en de beenen moe worden. Maar in den beginne is er van vermoeid heid geen sprake, dan is het enthousiasme van de jeugd te groot om datgene te zien, wat Artis in hun weg alleen bezienswaardig maakt. Dat zijn in de eerste plaats de apen. Deze wezens, waarover de geleerden het niet eens zijn, of wij van hen afstammen dan wel zij van ons, demonstreeren in allen gevalle niet de beste eigenschappen, zooöat ik mil over die verwantschap nooit bijster heb kunnen verheugen, want ze zijn geniepig, valsch en hebzuchtig. Dat ondervond Jopie, die argeloos een nootje door de tralies stak en zich meteen door een aap bij de hand voelde gegrepen; zijn erbarmelijk ge schreeuw was voor moeder aanleiding om mee te gillen en aan Jopie te gaan trekken, als vreesde zij. dat hij tusschen de tralies zou verdwijnen, wat echter niet gebeurde, want vaders parapluie hier ziet men het veelzijdige nut dezer voorwerpen stak in aapjes richting, dat allang had losgelaten, want zijn kleine loerende oogjes hadden het gevaar gezien. Door een anderen aap was dit intermezzo benut om een onnoozel ge brild jog, dat al zijn aandacht op Jopie be paald had, de bril van 't gezicht te trekken Hij trekt aan mijn haren". de bril van 't gezicht te trekken. daarmee boven op een boomtak te vluchten, waar hij op het ding begon te kauwen, zoo dat de oppasser er aan te pas moest komen; hij smeet den bril neer en ging zoo hoog mo gelijk zitten grijnzen, terwijl de jongen zijn bril terugkreeg, die door de andere jongens met zekere afgunst werd beschouwd, omdat er sporen van apetanden op te zien waren. Het ongeval met Jopie was voor moeder aan leiding haar jongste spruit stijf tegen zich aan te drukken en hem een extra rantsoen zuurtjes te verstrekken, maar tevens gaf zij bevel de apenkooien te verlaten. We zouden nu verder nog kunnen stilstaan bij de leeuwen, de olifanten en de zee leeuwen, maar als ik zeg stilstaan is dat slechts bij wijze van spreken, want in Sep tembermaand is het gedrang daar gewoon lijk wel zoo groot, dat je niet kan stilstaan maar heen en weer gegooid wordt, zoodat je blij bent eenig stil plekje op te kunnen zoe ken, waartoe je het best in de musea kan gaan, want van al dat gebeente daar moet de Amsterdammer niets hebben. Het spijt me te moeten zeggen, dat ik in het gedrang onze familie ben kwijt geraakt en ik weet dan ook niet of hun nog meet wederwaardigheden zijn overkomen, wat ik niet denk. 't Zal hun wel net gegaan zijn, zooals de andere families, die het- erop ge zet hadden van tien tot vijf in den tuin rond te stungelen; als de broodjes zijn verorberd, het laatste snoepje verdwenen en als mond en lippen door bruine en roode kleuren, die er op kleven, de herinnering aan voorbij ge not bewaren; als de voorrraad apenootjes is uitgeput en de jongens gaan Jengelen, omdat ze moegeslenterd en half misselijk gegeten zijn; als de schoone gestreken kieltjes van 's morgens zijn geworden tot groezelige om hulsels en de schoenen grijs van het stof, als moeder een rood hoofd heeft van ae zon en het op de zenuwen gaat krijgen van 't verbieden; als vader met verwijten wordt overladen wegens zijn gebrek aan gezag en Dirk daarvan de gevolgen moet ondervinden, doordat hij een draai om zijn ooren krijgt, wanneer hij een steentje wegschopt als ware hei een voetbal dan trekt men het hek van Artis weer uit en gaat huls toe, Met een zucht van verlichting laat men zich op een stoel neervallen. „Ik zeg je: nooit meer!" is het korte ver slag over het genoten plezier, dat moeder uitbrengt, maar nooit duurt slechts tot vol gend jaar September. BARTHOLD ENTENS VAN MENTHEDA. Een bijzonder merkwaardige figuur, doze Watergeus. Wel een specifieke vertegenwoor diger van het slag dezer lieden. Hij was be stemd om een wetenschappelijk man te wor den en hij werd een krijger, die in een tijd, die toch waarlijk niet om zachtzinnige zeden bekend stond, door zijn opdrachtgevers her haaldelijk gelaakt werd om zijn ruwheid en zijn losbandig gedrag. Maar het merkwaar dige is, dat hij daarbij toch telkens weder voorspraak vond en ook steeds opnieuw met vereende opdrachten belast werd. Kon men hem niet missen om zijn voor niets terugdeinzende dapperheid of zijn de verha len, die omtrent zijn wreedheid en zijn on maatschappelijkheid werden rondgestrooid overdreven? Het schijnt niet uitgemaakt te zijn. Het geslacht der Entens is een der voor naamste in Groningen. In de Middeleeuwen komt het voor het eerst voor. Plaatselijke namen in de stad Groningen herinneren er in de zeventiende eeuw aan: de Entens- gang, de Bartliold Entens Dijk. Barthold Entens van Men the da, jonkheer tot Middelstum, Domema en Engelboort, ge boren in 1539 te Groningen, legde zich in zijn eerste jongelingsjaren te Groningen op de beoefening der wetenschap toe. Men noemde hem „los en onbestendig van aard" en zoo is het niet te verwonderen, dat hij het krijgs rumoer koos boven de stilte der letteroefe ningen, De vrijheidskamp tegen Spanje vond in hem dus een toegewijd vrijwilliger, die de petitie van het Verbond der Edelen reeds aangreep om van zijn vrijheidszin en zijn tot verzet geneigden geest te getuigen. Bij de eerste botsingen was hij van de partij, in het leger van graaf Lodewijk van Nassau en hij gaf reeds blijken van zijn moed, toen hij een gevaarlijke opdracht vervulde door zich op het Huls den Ham met het vijande lijk krijgsvolk in gesprek te begeven, voorge vende, dat hij op reis was naar Middelstum. In de overwinning van Helligerlee onder scheidde hij zich zoodanig, dat hij bij den Graaf meer en meer in aanzien won. Het behoeft geen betoog, dat Entens zijn goederen reeds lang verbeurd had en dat hij behoorde onder hen, die door Alva ver bannen werden. Na den slag bij Jemmingen, waarbij hij zijn wapenen verloor, was er voor Entens geen emplooi meer. Hij greep dus in 1569 gretig de opdracht van den Prins van Oranje aan, om als kapitein ter Zee den vijand afbreuk te gaan doen. Barthold En tens van Mcntheda werd watergeus, en een gevreesde! Entens ging niet minder dan anderen zijn last menigmaal te buiten. Ruw heid kenmerkte zijn bedrijven en bracht hem geen roem aan. Niet alleen wie zijn directe vijand was, doch ook ieder, die zich niet te gen den vijand verklaarde, had zijn haat te duchten. Zoo plunderde hij het klooster Grijze Monniken en stak het gedeeltelijk in grand. Hij hield zich meest voor Delfzijl op. eenvoudig om zeeroof uit te oefenen op de schepen, die naar de haven kwamen. Op Ameland plunderde hij. blijkbaar ingevolge zijn kaperschap, het huis van den heer Van Nesserland en vertoefde er gedurende ge- ruimen tijd naar zijn welgevallen, totdat hij Wanneer verkeer tusschen de planeten Post-vuurpijlen in de toekomst door ROBERT ESNAULT PELTERIE (beroemd Fransch uitvinder en pionier der aviatiek). Zoodra de menschelijke geest zich met de gebeurtenissen rondom begon bezig te hou den, vroeg men zich af: waarom kunnen menschelijke wezens niet vliegen en zich ver plaatsen in de lucht, even vrij als de vogels en andere vliegende dieren? De mensch ken de nog niet het verschil in afstand tusschen de zwevende wolken ert de schitterende ster ren, zoodat de kunst van vliegen als de vo gels, hem de eenige noodzakelijkheid leek om den weg te openen, niet alleen voor luchtreizen om c!e aarde, maar ook om ver der in het heelal door te dringen: de groot ste overwinning van den mensch op de na tuur. Tegenwoordig is onze kennis van deze za ken veel grooter, tenminste van degenen die denken; maar het is verbazingwekkend te zien (Camille Flammarlon vestigde dikwijls de aandacht hierop), hoe weinig het publiek zich in het algemeen bewust is van het enorme verschil tusschen de grootste hoogte bereikt door den mensch en den afstand tus schen ons en andere werelden. Slechts weinig vogels bereiken een hoogte van enkele mijlen boven het aardoppervlak, en de vliegmachine heeft hen gslagen door het opstijgen tot een hoogte van zeven of acht mijl, dit is al belangrijk boven het ge bied van de hoogste wolken; de ijskoude stratosfeer begint bij vijf mijl hoogte. Enkele registreer-ballonnen bereikten een hoogte van 18 mijl (28 K.M.) en dit schijnt voorloo- pig de limiet van het menschelijk kunnen te zijn. Wij weten door de wetten der gassen en door de wetten der zwaartekracht, dat de atmosfeer zich nog vele mijlen verder uit strekt, terwijl zij geleidelijk in dichtheid af neemt. V/ij weten door observatie, dat de dichtheid op een hoogte van 60 of 70 mijl nog voldoende is, om de meteoorsteenen, die er met een snelheid tusschen 10 en 30, soms zelfs van 50 K.M. per seconde doorvliegen, tot witgloeiend te verhitten door de wrijving. Wij weten ook, dat de atmosfeer nog verder doorgaat, al wordt zij zóó dun, dat niets haar aantoont, dan enkele verschijnselen overeenkomende met het Noorderlicht. Dan begint het elndelooze luchtledig, dat zich tusschen de planeten bevindt, waar de mensch zelfs den lichten steun, dien de lucht tegen de vleugels geeft, mist. De afstand, die afgelegd moet worden om de atmosfeer door te reizen is niets, verge leken bij de reis door de ruimte; 380.000 K.M. naar de maan, 42.000.000 KM. naar Venus, 78.000.000 K.M. naar Mars. Bi| de beide laatst genoemde getallen is de afstand bedoeld, wanneer deze planeten het dichtst bij ons zijn. Wij zullen den afstand tot de sterren maar niet noemen; zij zijn even zoo vele malen den afstand tot. de planeten van ons verwijderd als deze het waren ten opzichte van de dikte der atmosfeer. Vele menschen gelooven niet, dat de we tenschap ons ooit in staat zal stellen deze regionen te betreden en dat geen teekenen in die richting wijzen. Zij gelooven. dat de mensch voor eeuwig «aan zijn kleinen aardbol zal blijven gekluis terd. Zulk een opvatting Is geheel verkeerd. De wetten der mechanica toonen onomstootelijk aan, dat het zeker mogelijk is, een voertuig te construeeren, dat kan worden voortbe wogen en bestuurd, zonder dat er eenig me dium met materieele draagkracht aanwezig behoeft te zijn. Natuurlijk is het principe van een dergelijk „voertuig" reeds eeuwen bekend. Het is de vuurpl.ll! Wij zijn gewend aan de opvatting, dat de voortbewegende kracht van een vuurpijl ont staat door den weerstand van de lucht, die het uitstroomen der gassen tracht te be letten. Dit is een tweede verkeerde opvat ting: de werking van een vuurpijl is juist zooals die van een geweer, afgeschoten ter wijl het vrij van eiken weerstand ls opge hangen, bijvoorbeeld aan twee draden. Wan neer een kogel wordt afgevuurd in een be paalde richting, wordt het wapen in de tegengestelde richting gestooten. Een zeer eenvoudige wet leert ons, dat de respectieve snelheden der belde beweeglijke lichamen omgekeerd evenredig zijn met hun massa. Er is geen uitzondering op deze wet. Of we haar in het luchtledig of met luchtweerstand toe passen, hot principe blijft precies gelijk, zoodat er geen twijfel aan de werking van een dergelijk apparaat kan bestaan. Het maakt geen verschil of het projectiel een gas is. De wiskundige wet blijft onver anderd. Het is daarom absoluut zeker dat een vuurpijl, een voortdurende straal gas uitspuitend, een haar vooruitbewegende kracht ondervindt, die in het luchtledig even groot, zoo niet grooter, is dan in de lucht. Öok het sturen van zoo'n apparaat, kan op dezelfde principiëele wijze plaats vinden, zoodat het even goed bestuurbaar is als een vliegtuig. Ik behoef nauwelijks te zeggen, dat we van het Inter-planetaire verkeer nog een heel eind af zijn, maar gedurende de laatste jaren zijn we zoowel op praktisch als theo retisch gebied een heel eind gevorderd. Het belangrijkste experiment met boven genoemde wet werd door den Duitscher Max Vallier verricht die. het voorbeeld van Fritz von Opel volgend, een auto door mid del van raketten (vuurpijlen) trachtte voort te bewegen. Dit experiment was belangrijker dan dat van Von Opel, daar Valier om kwam. -1 De Amerikaan. Professor Goddard. schijnt soortgelijke proeven in de buurt van Wor cester (Mass.) te hebben genomen, maar ik ben er niet in geslaagd, betrouwbare Inlich tingen over zijn proefnemingen te krijgen. Men vertelt, dat er ook ontploffingen heb ben plaats gehad, echter zonder ongelukken te veroorzaken. Professor Darwln O'hyou, een Amerikaan, die in Weenen werkt, ontwierp ook een vuur pijl, welke van den top van een berg in de Alpen zou worden afgevuurd. Maar ook deze vuurpijl ontplofte ontijdig, waarbij twee of drie menschen gewond werden. Ik ben geneigd te denken, dat deze uitvin ders al te snel vooruit willen. Wij zullen ons eerst moeten bezighouden met het zoeken naar een regelbaar ontbranerngssysf-em, tot dat wij verkrijgen, geheel door laboratorium proeven, wat we zouden kunnen noemen een „reactie-motor", even bedrijfszeker wer kend als onze tegenwoordige automobiel- of vliegtuigmotor. Een andere werkwijze te vol gen is eenvoudig het paard achter den wagen spannen, en het spijt mij het te moeten zeggen daar zijn we op het oogenblik druk mee bezig. Waarschijnlijk met het doel me r of minder interessante resultaten te vet krij gen, die voor het loskrijgen van nieuwe fond sen voor deze kostbare experimenten moe ten dienen. Maar wanneer de financiers be ginnen te begrijpen dat dit vraagstuk alleen door zuiver wetenschappelijke methoden 1? op te lossen en niet door sensat'emakende experimenten, die slechts lelden tot een on- noodig verlies aan menschenlevens, dan zal de voortgang op dit gebied veel sneller plaats vinden dan thans het geval is. In vier of vijf Jaar zullen we dan een voor meteorologi sche doeleinden Ingerichte vuurpijl hebben die tot op 60 mijl van het aardoppervlak af zal kunnen stijgen en vandaar monsters, mis schien bestaand uit waterstofgas, uit de bui tenste laag der atmosfeer zal kunnen mee brengen. Wanneer dit resultaat ls bereikt, ls liet nog maar een kleine stap naar het gebruik van de vuurpijl in dienst van de post. die dan in vijf minuten van Londen naar Parijs, binnen het uur van parijs naar Algiers, in een half uur van New-vork naar Chicago zal kunnen komen. De Atlantische Oceaan zal in eenige uren worden overgestoken, misschien zelfs in een half uur wanneer het apparaat geper- fectionneerd ls. (Nadruk verboden). er door den kolonel Robles onverhoeds werd overvallen en zich niet kon redden dan door zich „met achterlating van zijn fluweeien broek" in zee te werpen. Een gedeelte van zijn volk werd terstond onthoofd en 36 man gevankelijk naar Gro ningen gevoerd, de hoofden hunner versla gen makkers in de handen houdend. Hun eigen hoofden prijkten later op de Ijzeren pinnen aan de galg buiten de Hoofdpoort. Het nam niet weg, dat Entens vervolgens tot overste-luitenanr. opklom en bij de inne ming van den Briel onsterfelijke roem be haalde. Een groote verdienste van hem is, dat hij uit 's Prinsen naam een verdrag sloot met Dordrehht en daarmee, deze stad aan deze zijde bracht. Ook heeft hij een poging gedaan om Haarlem te ontzetten. Dit alles ging echter met zooveel ruwheid ge paard, dat de Edelen en de Steden zich zijner schaamden, hetgeen Entens beantwoordde met den maatregel om hen bij het volk ge haat te maken. Hij en de zijnen scholden de Staten voor landverraders. Entens werd door den Prins naar Delft ter verantwoording ge roepen en verre van deemoedig te zijn voer hij zoo tegen de Staten uit, dat men hem in verzekerde bewaring stelde. Doch zijn chef, de Graaf van der Marck, die minstens even ruw was, liet het er niet bij en de zaak werd zoo ernstig, dat de schutterij onder klokge- klep onder de wapenen moest geroepen worden om beiden gevangen te houden cn de orde te herstellen. Toen Entens weer vrij was, kreeg hij van den Prins een nieuwen last, om krijgsvolk te werven en een inval in Friesland te doen. Met 28 schepen cn 600 man landde Entens in 1578 mij Oostmahorn, welke plaats hij in allerijl versterkte. Friesland vreesd en voelde hem, en hij had het zeker kunnen onderwerpen, als men hem geen hulp ont houden had. Sonoy, wiens hulp hij inriep, had geen gelegenheid om hem te helpen en zoo v v-, Entens genoodzaakt de kans tè laten voorbijgaan en zich weder aan de kaapvaart te wijden. Hij poogde den handel op Gro ningen te belemmeren en de schepen van Emden naar Holland te dirigeeren. In 1578 hielp hij de Ommelanders in hun strijd te gen de Groningers, die eenige hunner voor mannen hadden gevangen genomen. Hij moest zich met 400 man op het kasteel te Coevordcn terugtrekken, dit was echter In slechten staat en Entens werd een gevangen man. De Groningers waren zoozeer op hem gebeten, dat het veel moeite kost-te om hem leVend binnen Groningen te krijgen en tegen het grauw te beschermen. Niet minder moei lijk was het daarna om hem voor een schandelijken dood te vrijwaren, want het volk perste de regeering de belofte af om hem binnen acht dagen terecht te stellen. Uil, het feit, dat Renneberg en ook de Algemeer.e Staten met scherpe bedreigingen voor hem ln de bres sprongen, blijkt, dat Entens ook wel vrienden had. Eerst in Januari 1579 in vrijheid gesteld, moest hij zich verbinden geen aanvallen meer op Groningen te doen. Enkele maanden later was hij weer voor cle wallen, doch onder, de auspiciën van Ren nenberg, Hij voerde er al het vee weg. Tot straf harer Spaanschgezindheid brand schatte hij de omstreken van de stad Zut- phen. Desgelijks deed hij met de Drenthen, die onder aansporing van Rennenberg, wiens gezindheid veranderd was, hem opgewacht hadden. Na Rennenberg's verraad was het Entens, die opnlouw zijn vaderstad bele gerde. Hij liet de klokken ln de Ommelanden tot geschut, vergieten en de bezittingen \an de kloosters te gelde maken. In dronkenschap boging hij de onvoor zichtigheid een aanval op het Schuitendiep te doen. hij nam nog een loopschans in, maar werd toen door een kogel in het hoofd getroffen en overleed onmiddellijk. Een ein de. even bruusk en onverwacht, als alle da den in zijn leven geweest waren. De Ommelanders betreurden zijn dood zeer, en Rennenberg deed dit ook. zij het om een eenigszlns andere reden dan de Om melanders, namelijk deze, dat de Groningers er blij over waren en dat dit wel eens de hardnekkigheid van hun verzet kon breken. Deze echter Watergeus voerde de zin spreuk „Vrolych mit eeren". Het stond ech ter aan de tijdgenoolen en aan het nage slacht te beoordeelen, hoe groot die eere wel was en hoe men haar moest opvatten....

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 15