Arnsferdamsche Stadsbeelden
Biographieen in
een notedop.
ZULLEN WE OOIT DE MAAN BEREIKEN?
door A. HEEROMA.
Artisdag.
Voor inleiding ga ik me op eenigszlns on
bekend terrein begeven, maar wat hindert
dat eigenlijk? Wordt er niet heel dikwijls met
het meeste vuur en zelf ingenomenheid juist
over die dingen gesproken, waarvan men het
minste weet?
Ik herinner me nog den zaligen tijd, dat
ik genoodzaakt was in kleine, rookerige
zaaltjes, waar op een soort verhooging het
bestuur zat, vergaderingen bij te wonen om
te hooren of er iets strafbaars gezegd werd;
ik had een eigen oordeel over strafbaar en
he>b dan ook nooit iets strafbaars gehoord.
Maar dat tot daar aan toe.
Op die bijeenkomsten, waar geen mijnheer
de voorzitter was, doch alleen een voorzitter,
soms alleen Pieters en waar het publiek niet
met dames en heeren werd aangesproken
doch als vergaodering of als kameraoden,
daar gebeurde het, dat er een, zijn pet wat
schuin getrokken, het podium betrad en in
een handomdraaien de moeilijkste proble
men op politiek en staathuishoudkundig ge
bied oploste en schoon het mij als buiten
staander voorkwam, dat hij wat in de ruimte
zwamde, oogstte hij grooten bijval.
't Is daarom, dat ik me een oogenblik met
gepaste vrijmoedigheid begeef op het gebied
der latijnsche taal op gevaar af, dat er
„straks een wijzer komt, die 't wegrede
neert", maar de meeste lezers hebben geen
latijn geleerd en die t' geeleerd hebben, zul
len 't, zoo goed als ik, voor driekwart verge
ten zijn en zich niet aan critlek wagen.
In Amsterdam bestaat het Koninklijk Zoö
logisch Genootschap onder de zinspreuk Na-
tura Artis Magistra, welk genootschap eige
naar is van een grooten tuin met vele ge
bouwen.
Waarom dit genootschap die latijnsche
spreuk aan zijn naam heeft toegevoegd, zal
leder duidelijk zijn, die weet, dat onder de
bewoners dier gebouwen het latijn de gewone
omgangstaal is, wat duidelijk hieruit blijkt,
dat ze allen hun latijnsche naambordjes aan
deur of raam hebben. Als ik zeg bewoners,
dan bedoel ik niet de vrijwillige, zooals de
ontelbare musschen en ook niet de half vrij
willige, waartoe ik de menschen reken, die
er hun broodje verdienen, maar ik heb het
oog op de inheemsche en ultheemsche dieren,
die er gebracht, geboren en gehouden zijn,
zonder dat hun gevraagd is of ze er mee ac-
coord gaan. Zoo'n inrichting kan men dus
dierenbewaarplaats noemen, maar omdat
onze stad meer bewaarplaatsén kent, tot heil
der dieren gesticht en welk heil dan hierin
bestaat, dat de dieren er ondergebracht wor
den, als de ba:ten voor hun plezier uit gaan
en dan ze Vermagerd en met gezelschap te
rugkomen als de baas weer terug is van de
reis aangezien men, zoo ik zei, dus meer
bewaarplaatsen kent, is gezocht naar een
naam, die minder van 't geduld der hoorders
vraagt dan: Tuin van het Koninklijk Zoö
logisch Genootschap onder de zinspreuk Na-
tura Artis Magistra.
Men verstond indertijd blijkbaar de kunst
niet, van aanvangsletters of lettergrepen
woorden te formeeren, w°ikp kunst het aan
zijn schonk aan Hema. Vara, Horecaf, Oeri-
noep en dergelijke vreemdigheid, dus deed
men, wat wij als jongens deden, als we met
een griffier tusschen de bladen van een
schrift prikt en om een prentje te bemach
tigen; op goed geluk pikte men een woord
-uit de rij en zoo kwam Artis. Nu beteekent
Natura Artis Magistra zoo ongeveer: de na
tuur is de leermeesteres der kunsten en Artis
wil dus zeggen: van de kunsten, 't Is derhal
ve klinkklare onzin te zeggen: ik ga n^ar aV
tis, want dan zegt men: ik ga naar van de
kunsten, doch zoo moet je dat niet opvatten.
Artis is de naam geworden, die het begrip
dierentuin uitdrukt en als zoodanig heeft 't
reden van bestaan. Hier eindigt de latijnsche
beschrijving.
Amsterdam is niet denkbaar zonder Artis;
voor alle provincialen is het de attractie bij
uitnemendheid en naar Amsterdam geweest
te zijn voor z'n pleizer dan zonder Artis
bezocht te hebben, staat gelijk met een be
zoek aan Zandvoort zonder de zee te zien.
Voor den Amsterdammer is Artis echter
'rif maanden van het jaar verboden terrein,
behalve als je lid bent en dat zijn er van de
acht tot inwoners niet zoo heel veel, tot
schade van de kas van het genootschap, die
regelmatig met een tekort heeft, te kampen.
Nu zijn er onder de niet-leden natuurlijk
zeer velen, voor wie het lidmaatschap
stel het onmogelijke geval, dat ze er over ge
dacht zouden hebbente kostbaar zou zijn
en om hen toch in de gelegenheid te stellen
den tuin te bezichtigen, is deze in Septem
ber, de oude kermismaand, voor een kwartje
toegankelijk gesteld en van dit privilege
wordt een ruim gebruik gemaakt. Ja, al wat
dienstbaar is, heeft recht op een Artisdag;
dit is een ongeschreven wet, waaraan niet
valt te tornen; privileges laat men zich niet
ontnemen.
Alzoo wordt bepaald, dat de heele familie
een dag naar Artis zal gaan en dit eischs
meer voorbereiding dan men oppervlakkig
zou denken, want men loopt er maar niet zoo
in en uit, neen, men neemt er een dag voor,
hetgeen beteekent, dat er dien dag thuis re
glementair gegeten wordt, dat het een soort
feestdag is en dus de Zondagsche spullen
Voor den dag moeten komen.
Voor zoo'n expeditie komt heel wat kijken;
vader, moeder, Dirk, Jaantje en Japie, dat
zijn er al vijf, dan nog Greet, die naar Artis
dag heeft, met haar jongen, dat zijn er ze
ven. Voor zeven lui broodjes en krenten
broodjes, dan nog wat koek, chocoladereepen,
zuurtjes en dergelijke versnaperingen, voorts
appelen, pruimen, en niet te vergeten zak
ken met apenootjes en een paar flesschen
melk of andere drank, 't Kan zijn, dat va
der behalve z'n onontbeerlijke sigaren nog
een klein fleschje bij zich steekt; men be
grijpt, dat het fourageeren niet in een vloek
en een zucht klaar is. Dirk moet de schoenen
poetsen en dit moet gecontroleerd of hij ze
niet alleen van voren insmeert. Vader moet
zich scheren, de jongsten terdege gewas-
schen, want als je ten aanschouwe van de
buurt er met de heele familie op uittrekt,
dan moeten vriendelijke buren geen gelegen
heid tot op- en aanmerkingen hebben; ze
zullen ze toch wel hebben, maar dat is de
kift.
De broodjes liggen klaar op tafel, be
smeerd en belegd, wachtend op inpakken;
Vader is in de keuken aan 't scheren; Dirk is
al klaar en zal buiten wel wachten, uit
vrees, dat er andere werkzaamheden op het
schoenpoetsen zullen volgen; Moeder is
achter aan de bedden, Greet wacht op haar
jongen voor het raam en bepeinst de moge
lijkheid van groote zakken snoep, die hij
mee zal brengen. Dan opeens een gil van
Jaantje aan de tafel bewaakt en ziet, dat
Jopie bezig is de krenten uit de broodjes te
pulken en een koekzakje open te maken;
„Moeder, Jopie zit aan de krentenbroodjes!"
Jopie trekt haar na dit verraad aan de
haren, waarop een tweede gil:
„Zij heeft zuurtjes gestolen", verweert Jopie
zich, waarop Jaantje hem op zijn hoofd
slaat en Jopie gaat huilen. Vader komt op al
dit gerucht binnen met een bezeept gezicht,
zegt, dat ze niet
meegaan, vraagt
waar Dirk is, dien
hij op straat ziet,
een sigaret rooken-
de, waarop een drei
gende hand Dirk
binnenroept, die on
der bedreiging van
niet mee te zullen
gaan, met het toe
zicht over de vic
tualiën wordt be
last. Moeder komt
half aangekleed
van achteren, ver
wijt Greet, dat ze
zit te lanterfanten
en vindt het niet
noodig, dat die ook meegaat, wat een mee
gaan van Henk, haar jongen, eveneens uit
sluit, zoodat het uitgaand gezelschap dan
tot twee is ingekrompen en als Greet wat
terugmoppert, verklaart moeder, dat ze er
ook den brui aan geeft, zoodat vader, die in
middels het scheerproces is gaan vervolgen,
alleen zou overblijven, waartegen hij niet
opponeert, Wees echter niet bang, dat hij de
kans zal krijgen, alleen op stap te gaan,
want moeder gaat ondanks haar verzekering
haar toilet voltooien, Greet pakt de broodjes
in, ze zoodoende voor verdere aanvallen be
schermend en Henk komt met een zak snoep,
waarvan hij deelt, zoodoende een vreedzame
stemming verzekerend.
Men is gereed en vertrekt; op moeders uit
drukkelijk verlangen neemt vader z'n para-
pluie mee, schoon de wolklooze hemel geen
regen doet verwachten.
Aanvankelijk bestond het plan naar Artis
te loopen met het voog op de zeven dubbel
tjes, maar Henk, daartoe van Greet een
wenk gekregen hebbend, zegt een rondje
tram te geven, hetgeen dankbaar wordt aan
genomen, niet het minst door Dirk, die zucht
onder den last der etenswaren.
't Loopt al aardig aan; een heele plak ver
dringt zich voor den ingang en aankomende
handelslieden maken daarvan gebruik om
„Vader zegt, dat ze
niet meegaan".
Om te trachten hun zakken met apenootjes
te slijten.
te trachten hun zakken met apennootjes te
slijten, welke zakken bedriegelijk groot zijn
ten opzicht van den inhoud.
De tuin loopt vol; alle paden zijn spoedig
dicht bezet en de kans om een zitplaatsje op
een der banken te bemachtigen vermindert
naarmate de dag vordert en de beenen moe
worden.
Maar in den beginne is er van vermoeid
heid geen sprake, dan is het enthousiasme
van de jeugd te groot om datgene te zien,
wat Artis in hun weg alleen bezienswaardig
maakt. Dat zijn in de eerste plaats de apen.
Deze wezens, waarover de geleerden het niet
eens zijn, of wij van hen afstammen dan wel
zij van ons, demonstreeren in allen gevalle
niet de beste eigenschappen, zooöat ik mil
over die verwantschap nooit bijster heb
kunnen verheugen, want ze zijn geniepig,
valsch en hebzuchtig. Dat ondervond Jopie,
die argeloos een nootje door de tralies stak
en zich meteen door een aap bij de hand
voelde gegrepen; zijn erbarmelijk ge
schreeuw was voor moeder aanleiding om
mee te gillen en aan Jopie te gaan trekken,
als vreesde zij. dat hij tusschen de tralies
zou verdwijnen, wat echter niet gebeurde,
want vaders parapluie hier ziet men het
veelzijdige nut dezer voorwerpen stak in
aapjes richting, dat allang had losgelaten,
want zijn kleine loerende oogjes hadden het
gevaar gezien. Door een anderen aap was
dit intermezzo benut om een onnoozel ge
brild jog, dat al zijn aandacht op Jopie be
paald had, de bril van 't gezicht te trekken
Hij trekt aan mijn haren".
de bril van 't gezicht te trekken.
daarmee boven op een boomtak te vluchten,
waar hij op het ding begon te kauwen, zoo
dat de oppasser er aan te pas moest komen;
hij smeet den bril neer en ging zoo hoog mo
gelijk zitten grijnzen, terwijl de jongen zijn
bril terugkreeg, die door de andere jongens
met zekere afgunst werd beschouwd, omdat
er sporen van apetanden op te zien waren.
Het ongeval met Jopie was voor moeder aan
leiding haar jongste spruit stijf tegen zich
aan te drukken en hem een extra rantsoen
zuurtjes te verstrekken, maar tevens gaf zij
bevel de apenkooien te verlaten.
We zouden nu verder nog kunnen stilstaan
bij de leeuwen, de olifanten en de zee
leeuwen, maar als ik zeg stilstaan is dat
slechts bij wijze van spreken, want in Sep
tembermaand is het gedrang daar gewoon
lijk wel zoo groot, dat je niet kan stilstaan
maar heen en weer gegooid wordt, zoodat je
blij bent eenig stil plekje op te kunnen zoe
ken, waartoe je het best in de musea kan
gaan, want van al dat gebeente daar moet de
Amsterdammer niets hebben.
Het spijt me te moeten zeggen, dat ik in
het gedrang onze familie ben kwijt geraakt
en ik weet dan ook niet of hun nog meet
wederwaardigheden zijn overkomen, wat ik
niet denk. 't Zal hun wel net gegaan zijn,
zooals de andere families, die het- erop ge
zet hadden van tien tot vijf in den tuin rond
te stungelen; als de broodjes zijn verorberd,
het laatste snoepje verdwenen en als mond
en lippen door bruine en roode kleuren, die
er op kleven, de herinnering aan voorbij ge
not bewaren; als de voorrraad apenootjes is
uitgeput en de jongens gaan Jengelen, omdat
ze moegeslenterd en half misselijk gegeten
zijn; als de schoone gestreken kieltjes van
's morgens zijn geworden tot groezelige om
hulsels en de schoenen grijs van het stof,
als moeder een rood hoofd heeft van ae zon
en het op de zenuwen gaat krijgen van 't
verbieden; als vader met verwijten wordt
overladen wegens zijn gebrek aan gezag en
Dirk daarvan de gevolgen moet ondervinden,
doordat hij een draai om zijn ooren krijgt,
wanneer hij een steentje wegschopt als ware
hei een voetbal dan trekt men het hek
van Artis weer uit en gaat huls toe,
Met een zucht van verlichting laat men
zich op een stoel neervallen.
„Ik zeg je: nooit meer!" is het korte ver
slag over het genoten plezier, dat moeder
uitbrengt, maar nooit duurt slechts tot vol
gend jaar September.
BARTHOLD ENTENS VAN
MENTHEDA.
Een bijzonder merkwaardige figuur, doze
Watergeus. Wel een specifieke vertegenwoor
diger van het slag dezer lieden. Hij was be
stemd om een wetenschappelijk man te wor
den en hij werd een krijger, die in een tijd,
die toch waarlijk niet om zachtzinnige zeden
bekend stond, door zijn opdrachtgevers her
haaldelijk gelaakt werd om zijn ruwheid en
zijn losbandig gedrag. Maar het merkwaar
dige is, dat hij daarbij toch telkens weder
voorspraak vond en ook steeds opnieuw
met vereende opdrachten belast werd. Kon
men hem niet missen om zijn voor niets
terugdeinzende dapperheid of zijn de verha
len, die omtrent zijn wreedheid en zijn on
maatschappelijkheid werden rondgestrooid
overdreven? Het schijnt niet uitgemaakt te
zijn.
Het geslacht der Entens is een der voor
naamste in Groningen. In de Middeleeuwen
komt het voor het eerst voor. Plaatselijke
namen in de stad Groningen herinneren er
in de zeventiende eeuw aan: de Entens-
gang, de Bartliold Entens Dijk.
Barthold Entens van Men the da, jonkheer
tot Middelstum, Domema en Engelboort, ge
boren in 1539 te Groningen, legde zich in zijn
eerste jongelingsjaren te Groningen op de
beoefening der wetenschap toe. Men noemde
hem „los en onbestendig van aard" en zoo is
het niet te verwonderen, dat hij het krijgs
rumoer koos boven de stilte der letteroefe
ningen, De vrijheidskamp tegen Spanje vond
in hem dus een toegewijd vrijwilliger, die de
petitie van het Verbond der Edelen reeds
aangreep om van zijn vrijheidszin en zijn
tot verzet geneigden geest te getuigen. Bij
de eerste botsingen was hij van de partij, in
het leger van graaf Lodewijk van Nassau
en hij gaf reeds blijken van zijn moed, toen
hij een gevaarlijke opdracht vervulde door
zich op het Huls den Ham met het vijande
lijk krijgsvolk in gesprek te begeven, voorge
vende, dat hij op reis was naar Middelstum.
In de overwinning van Helligerlee onder
scheidde hij zich zoodanig, dat hij bij den
Graaf meer en meer in aanzien won.
Het behoeft geen betoog, dat Entens zijn
goederen reeds lang verbeurd had en dat
hij behoorde onder hen, die door Alva ver
bannen werden.
Na den slag bij Jemmingen, waarbij hij
zijn wapenen verloor, was er voor Entens
geen emplooi meer. Hij greep dus in 1569
gretig de opdracht van den Prins van
Oranje aan, om als kapitein ter Zee den
vijand afbreuk te gaan doen. Barthold En
tens van Mcntheda werd watergeus, en een
gevreesde! Entens ging niet minder dan
anderen zijn last menigmaal te buiten. Ruw
heid kenmerkte zijn bedrijven en bracht hem
geen roem aan. Niet alleen wie zijn directe
vijand was, doch ook ieder, die zich niet te
gen den vijand verklaarde, had zijn haat
te duchten. Zoo plunderde hij het klooster
Grijze Monniken en stak het gedeeltelijk in
grand. Hij hield zich meest voor Delfzijl op.
eenvoudig om zeeroof uit te oefenen op de
schepen, die naar de haven kwamen. Op
Ameland plunderde hij. blijkbaar ingevolge
zijn kaperschap, het huis van den heer Van
Nesserland en vertoefde er gedurende ge-
ruimen tijd naar zijn welgevallen, totdat hij
Wanneer verkeer tusschen de planeten
Post-vuurpijlen in de toekomst
door ROBERT ESNAULT PELTERIE
(beroemd Fransch uitvinder en pionier der aviatiek).
Zoodra de menschelijke geest zich met de
gebeurtenissen rondom begon bezig te hou
den, vroeg men zich af: waarom kunnen
menschelijke wezens niet vliegen en zich ver
plaatsen in de lucht, even vrij als de vogels
en andere vliegende dieren? De mensch ken
de nog niet het verschil in afstand tusschen
de zwevende wolken ert de schitterende ster
ren, zoodat de kunst van vliegen als de vo
gels, hem de eenige noodzakelijkheid leek
om den weg te openen, niet alleen voor
luchtreizen om c!e aarde, maar ook om ver
der in het heelal door te dringen: de groot
ste overwinning van den mensch op de na
tuur.
Tegenwoordig is onze kennis van deze za
ken veel grooter, tenminste van degenen die
denken; maar het is verbazingwekkend te
zien (Camille Flammarlon vestigde dikwijls
de aandacht hierop), hoe weinig het publiek
zich in het algemeen bewust is van het
enorme verschil tusschen de grootste hoogte
bereikt door den mensch en den afstand tus
schen ons en andere werelden.
Slechts weinig vogels bereiken een hoogte
van enkele mijlen boven het aardoppervlak,
en de vliegmachine heeft hen gslagen door
het opstijgen tot een hoogte van zeven of
acht mijl, dit is al belangrijk boven het ge
bied van de hoogste wolken; de ijskoude
stratosfeer begint bij vijf mijl hoogte. Enkele
registreer-ballonnen bereikten een hoogte
van 18 mijl (28 K.M.) en dit schijnt voorloo-
pig de limiet van het menschelijk kunnen te
zijn.
Wij weten door de wetten der gassen en
door de wetten der zwaartekracht, dat de
atmosfeer zich nog vele mijlen verder uit
strekt, terwijl zij geleidelijk in dichtheid af
neemt. V/ij weten door observatie, dat de
dichtheid op een hoogte van 60 of 70 mijl
nog voldoende is, om de meteoorsteenen, die
er met een snelheid tusschen 10 en 30, soms
zelfs van 50 K.M. per seconde doorvliegen, tot
witgloeiend te verhitten door de wrijving.
Wij weten ook, dat de atmosfeer nog verder
doorgaat, al wordt zij zóó dun, dat niets
haar aantoont, dan enkele verschijnselen
overeenkomende met het Noorderlicht. Dan
begint het elndelooze luchtledig, dat zich
tusschen de planeten bevindt, waar de
mensch zelfs den lichten steun, dien de lucht
tegen de vleugels geeft, mist.
De afstand, die afgelegd moet worden om
de atmosfeer door te reizen is niets, verge
leken bij de reis door de ruimte; 380.000 K.M.
naar de maan, 42.000.000 KM. naar Venus,
78.000.000 K.M. naar Mars. Bi| de beide laatst
genoemde getallen is de afstand bedoeld,
wanneer deze planeten het dichtst bij ons
zijn. Wij zullen den afstand tot de sterren
maar niet noemen; zij zijn even zoo vele
malen den afstand tot. de planeten van ons
verwijderd als deze het waren ten opzichte
van de dikte der atmosfeer.
Vele menschen gelooven niet, dat de we
tenschap ons ooit in staat zal stellen deze
regionen te betreden en dat geen teekenen
in die richting wijzen.
Zij gelooven. dat de mensch voor eeuwig
«aan zijn kleinen aardbol zal blijven gekluis
terd.
Zulk een opvatting Is geheel verkeerd. De
wetten der mechanica toonen onomstootelijk
aan, dat het zeker mogelijk is, een voertuig
te construeeren, dat kan worden voortbe
wogen en bestuurd, zonder dat er eenig me
dium met materieele draagkracht aanwezig
behoeft te zijn. Natuurlijk is het principe
van een dergelijk „voertuig" reeds eeuwen
bekend. Het is de vuurpl.ll!
Wij zijn gewend aan de opvatting, dat de
voortbewegende kracht van een vuurpijl ont
staat door den weerstand van de lucht, die
het uitstroomen der gassen tracht te be
letten. Dit is een tweede verkeerde opvat
ting: de werking van een vuurpijl is juist
zooals die van een geweer, afgeschoten ter
wijl het vrij van eiken weerstand ls opge
hangen, bijvoorbeeld aan twee draden. Wan
neer een kogel wordt afgevuurd in een be
paalde richting, wordt het wapen in de
tegengestelde richting gestooten. Een zeer
eenvoudige wet leert ons, dat de respectieve
snelheden der belde beweeglijke lichamen
omgekeerd evenredig zijn met hun massa. Er
is geen uitzondering op deze wet. Of we haar
in het luchtledig of met luchtweerstand toe
passen, hot principe blijft precies gelijk,
zoodat er geen twijfel aan de werking van
een dergelijk apparaat kan bestaan.
Het maakt geen verschil of het projectiel
een gas is. De wiskundige wet blijft onver
anderd. Het is daarom absoluut zeker dat
een vuurpijl, een voortdurende straal gas
uitspuitend, een haar vooruitbewegende
kracht ondervindt, die in het luchtledig even
groot, zoo niet grooter, is dan in de lucht.
Öok het sturen van zoo'n apparaat, kan op
dezelfde principiëele wijze plaats vinden,
zoodat het even goed bestuurbaar is als een
vliegtuig.
Ik behoef nauwelijks te zeggen, dat we
van het Inter-planetaire verkeer nog een
heel eind af zijn, maar gedurende de laatste
jaren zijn we zoowel op praktisch als theo
retisch gebied een heel eind gevorderd.
Het belangrijkste experiment met boven
genoemde wet werd door den Duitscher
Max Vallier verricht die. het voorbeeld van
Fritz von Opel volgend, een auto door mid
del van raketten (vuurpijlen) trachtte voort
te bewegen. Dit experiment was belangrijker
dan dat van Von Opel, daar Valier om
kwam. -1
De Amerikaan. Professor Goddard. schijnt
soortgelijke proeven in de buurt van Wor
cester (Mass.) te hebben genomen, maar ik
ben er niet in geslaagd, betrouwbare Inlich
tingen over zijn proefnemingen te krijgen.
Men vertelt, dat er ook ontploffingen heb
ben plaats gehad, echter zonder ongelukken
te veroorzaken.
Professor Darwln O'hyou, een Amerikaan,
die in Weenen werkt, ontwierp ook een vuur
pijl, welke van den top van een berg in de
Alpen zou worden afgevuurd. Maar ook deze
vuurpijl ontplofte ontijdig, waarbij twee of
drie menschen gewond werden.
Ik ben geneigd te denken, dat deze uitvin
ders al te snel vooruit willen. Wij zullen ons
eerst moeten bezighouden met het zoeken
naar een regelbaar ontbranerngssysf-em, tot
dat wij verkrijgen, geheel door laboratorium
proeven, wat we zouden kunnen noemen
een „reactie-motor", even bedrijfszeker wer
kend als onze tegenwoordige automobiel- of
vliegtuigmotor. Een andere werkwijze te vol
gen is eenvoudig het paard achter den wagen
spannen, en het spijt mij het te moeten
zeggen daar zijn we op het oogenblik druk
mee bezig. Waarschijnlijk met het doel me r
of minder interessante resultaten te vet krij
gen, die voor het loskrijgen van nieuwe fond
sen voor deze kostbare experimenten moe
ten dienen. Maar wanneer de financiers be
ginnen te begrijpen dat dit vraagstuk alleen
door zuiver wetenschappelijke methoden 1?
op te lossen en niet door sensat'emakende
experimenten, die slechts lelden tot een on-
noodig verlies aan menschenlevens, dan zal
de voortgang op dit gebied veel sneller plaats
vinden dan thans het geval is. In vier of
vijf Jaar zullen we dan een voor meteorologi
sche doeleinden Ingerichte vuurpijl hebben
die tot op 60 mijl van het aardoppervlak af
zal kunnen stijgen en vandaar monsters, mis
schien bestaand uit waterstofgas, uit de bui
tenste laag der atmosfeer zal kunnen mee
brengen.
Wanneer dit resultaat ls bereikt, ls liet nog
maar een kleine stap naar het gebruik van
de vuurpijl in dienst van de post. die dan in
vijf minuten van Londen naar Parijs, binnen
het uur van parijs naar Algiers, in een half
uur van New-vork naar Chicago zal kunnen
komen. De Atlantische Oceaan zal in eenige
uren worden overgestoken, misschien zelfs in
een half uur wanneer het apparaat geper-
fectionneerd ls.
(Nadruk verboden).
er door den kolonel Robles onverhoeds werd
overvallen en zich niet kon redden dan door
zich „met achterlating van zijn fluweeien
broek" in zee te werpen.
Een gedeelte van zijn volk werd terstond
onthoofd en 36 man gevankelijk naar Gro
ningen gevoerd, de hoofden hunner versla
gen makkers in de handen houdend. Hun
eigen hoofden prijkten later op de Ijzeren
pinnen aan de galg buiten de Hoofdpoort.
Het nam niet weg, dat Entens vervolgens
tot overste-luitenanr. opklom en bij de inne
ming van den Briel onsterfelijke roem be
haalde. Een groote verdienste van hem is,
dat hij uit 's Prinsen naam een verdrag
sloot met Dordrehht en daarmee, deze stad
aan deze zijde bracht. Ook heeft hij een
poging gedaan om Haarlem te ontzetten. Dit
alles ging echter met zooveel ruwheid ge
paard, dat de Edelen en de Steden zich zijner
schaamden, hetgeen Entens beantwoordde
met den maatregel om hen bij het volk ge
haat te maken. Hij en de zijnen scholden de
Staten voor landverraders. Entens werd door
den Prins naar Delft ter verantwoording ge
roepen en verre van deemoedig te zijn voer
hij zoo tegen de Staten uit, dat men hem in
verzekerde bewaring stelde. Doch zijn chef,
de Graaf van der Marck, die minstens even
ruw was, liet het er niet bij en de zaak werd
zoo ernstig, dat de schutterij onder klokge-
klep onder de wapenen moest geroepen
worden om beiden gevangen te houden cn
de orde te herstellen.
Toen Entens weer vrij was, kreeg hij van
den Prins een nieuwen last, om krijgsvolk te
werven en een inval in Friesland te doen.
Met 28 schepen cn 600 man landde Entens
in 1578 mij Oostmahorn, welke plaats hij
in allerijl versterkte. Friesland vreesd en
voelde hem, en hij had het zeker kunnen
onderwerpen, als men hem geen hulp ont
houden had. Sonoy, wiens hulp hij inriep,
had geen gelegenheid om hem te helpen en
zoo v v-, Entens genoodzaakt de kans tè laten
voorbijgaan en zich weder aan de kaapvaart
te wijden. Hij poogde den handel op Gro
ningen te belemmeren en de schepen van
Emden naar Holland te dirigeeren. In 1578
hielp hij de Ommelanders in hun strijd te
gen de Groningers, die eenige hunner voor
mannen hadden gevangen genomen. Hij
moest zich met 400 man op het kasteel te
Coevordcn terugtrekken, dit was echter In
slechten staat en Entens werd een gevangen
man. De Groningers waren zoozeer op hem
gebeten, dat het veel moeite kost-te om hem
leVend binnen Groningen te krijgen en tegen
het grauw te beschermen. Niet minder moei
lijk was het daarna om hem voor een
schandelijken dood te vrijwaren, want het
volk perste de regeering de belofte af om hem
binnen acht dagen terecht te stellen. Uil, het
feit, dat Renneberg en ook de Algemeer.e
Staten met scherpe bedreigingen voor hem
ln de bres sprongen, blijkt, dat Entens ook
wel vrienden had. Eerst in Januari 1579 in
vrijheid gesteld, moest hij zich verbinden
geen aanvallen meer op Groningen te doen.
Enkele maanden later was hij weer voor cle
wallen, doch onder, de auspiciën van Ren
nenberg, Hij voerde er al het vee weg.
Tot straf harer Spaanschgezindheid brand
schatte hij de omstreken van de stad Zut-
phen. Desgelijks deed hij met de Drenthen,
die onder aansporing van Rennenberg, wiens
gezindheid veranderd was, hem opgewacht
hadden. Na Rennenberg's verraad was het
Entens, die opnlouw zijn vaderstad bele
gerde. Hij liet de klokken ln de Ommelanden
tot geschut, vergieten en de bezittingen \an
de kloosters te gelde maken.
In dronkenschap boging hij de onvoor
zichtigheid een aanval op het Schuitendiep
te doen. hij nam nog een loopschans in,
maar werd toen door een kogel in het hoofd
getroffen en overleed onmiddellijk. Een ein
de. even bruusk en onverwacht, als alle da
den in zijn leven geweest waren.
De Ommelanders betreurden zijn dood
zeer, en Rennenberg deed dit ook. zij het
om een eenigszlns andere reden dan de Om
melanders, namelijk deze, dat de Groningers
er blij over waren en dat dit wel eens de
hardnekkigheid van hun verzet kon breken.
Deze echter Watergeus voerde de zin
spreuk „Vrolych mit eeren". Het stond ech
ter aan de tijdgenoolen en aan het nage
slacht te beoordeelen, hoe groot die eere
wel was en hoe men haar moest opvatten....