Een reis naar Amerika. H.D. VERTELLING zijn, dat het ten goede was gekeerd, hij had het verleden liever anders gezien en hij voelde zich niet de schuldige. Ik trachtte de situatie te redden, door een gesprek te beginnen over alles en nog wat, alsof het de meest gewone zaak was, dat wij daar samen waren en er vroeger nooit zoo iets als een Hanenbraaier had bestaan. Gerrit, zei ik, weet jij wat Belgische an- thraciet is? Natuurlijk, waarom vraagt u dat? Omdat ik wel eens van dat goedje heb ge kocht bij handelaren, die 't niet zoo precies wisten, weet je. Ha, lachte Gerrit, ik begrijp het, maar ik zeg altijd: eerlijk duurt het langst. 't Was aardig, dit uit dien mond te hoo- ren, doch ik liet niets merken en vroeg of hij mij een paar mud wilde bezorgen. .een magere, groezelige jongen Terstond ging Gerrit naar beneden om even later met zijn personeel boven te ko men, welk personeel bestond uit een mage- ren, groezeligen jongen van een jaar of achttien, die even schuw naar me keek. Ik kende dien jongen, want ik had hem een paar maanden vroeger bij me op het bu reau gehad voor diefstal van pakjes van een kar. 't Was zoo'n verstooteling: moeder dood, vader ergens op een kamertje wonend en zich niets om hem bekommerend: hij moest maar zien aan den kost te komen. Soms sliep hij op een bank in 't park, dan weer in een logementje: een enkelen keer kan hij zijn genoegen eten, meestal had hij honger en eens, toen hij weer honger had: had hij 'n pakje gestolen en ik had hem toen aan de zorg van' 't Leger des Heils toever trouwd: daar had hij nu tenminste onder dak. Nadat de jongen opdracht had gekregen mij de kolen te brengen en weggegaan was, wou ik graag weten, hoe Gerrit aan dien jongen was gekomen, waarom ik het vroeg. U kent hem zeker? informeerde Gerrit en voegde erbij teneinde zijn familie een hoo- gen dunk omtrent mijn persoonlijkheid te geven: „Mijnheer weet alles". Het bleek mij, dat hij den jongen van 't Leger des Heils had gekregen, maar van de levensomstandigheden wist hij niet veel af. Toen ik hem die meedeelde, zat Gerrit in eens in gedachten en daarop riep hij zijn vrouw apart, om bij terugkomst in de ka mer met stralend gezicht te kunnen vertel len, dat hij ditmaal het hoogste gezag in huls voor zijn plan had kunnen winnen en dat zij besloten waren den jongen voortaan bij zich in huis te nemen om te zien of er wat van te maken viel. Als ik nu ook wou meehelpen dat de jongen niet gestraft werd, dan was alles in orde. Ik beloofde het natuurlijk en zoo zag men dan de eens zoo beruchte Gerrit als reclasseerings-agent aan 't werk onder het strenge toezicht van juffrouw Riek, want die wist hoe ze de zaken moest aanpakken en die heeft er dan ook veel succes mee ge had. Nu moet ik een bekentenis doen, want ik zou niet willen, dat men zou denken, dat ik een man, die ten slotte zoo behoorlijk door het leven kwam, schoon hij nu dood is, on der de algemeene aandacht zou brengen. Gerrit de Hanenbraaier heeft onder dien naam wel bestaan, maar die had met onzen Gerrit alleen den voornaam gemeen: de Ha nenbraaier was al van een vorige generatie en ik heb zijn naam maar gebruikt om te vermijden, dat iemand zou kunnen vermoe den, wien ik bedoel, want het gaat tenslotte niet om personen, maar om de zaak en ik heb slechts willen aantoonen, dat iemand die door de maatschappij is opgegeven, nog niet altijd reddeloos verloren is. Men moet hieruit alweer niet afleiden, dat het succes altijd zoo zal zijn; ik heb men- schen ontmoet, aan den drank verslaafd of door andere omstandigheden zoo versuft en krachteloos, dat pogingen om hen aan 't werk te krijgen, wel schipbreuk moesten lijden. Zooals Gerrit over de reclassèering spreekt, spreken er zoovelen, maar zij vergeten daar bij, dat de reclasseering niet almachtig is en dat bij velen hunner de werkelijke lust in werken niet groot is; ik ben er volstrekt niet zeker van, dat ik in een vroeger tijd perk, toen Gerrit nog 't heertje was en op zijn gemakkelijke, avontuurlijke wijze aan geld kon komen, evenveel succes gehad zou hebben: als de tijd hun leert, dat 't met stelen toch niets gedaan is, ja, dan wordt het anders. EEN ELECTRISCHE BOERDERIJ. De modernste boerderij Is wel die in East Grinstead, op de grens van Surrey en Sussex (Engeland). De drie eigenaren van het groote goed hebben de hulp ingeroepen van een expert op het gebied van de electriciteitstoepassing op het boerenbedrijf. Het gevolg hiervan is, meldt Tit-Bits, dat de electriciteit op 67 verschillende manieren aangewend is op de boerderij. Zoo is elke bijenkorf electrlsch verwarmd en verlicht, waardoor de bijen vroeger in het jaar beginnen te werken en elke korf brengt hierdoor een aanzienlijke hoeveel heid honing extra op. De verzorging van de paarden geschiedt door een vernuftige machine met borstel, roskam en reinigers. In de kippenren produceeren eenige lampen des winters een kunstmatige zonsopgang een uur vóór hij in werkelijkheid plaats heeft. Het resultaat is grooter gezondheid bij het pluimvee en meer eieren. Ook het melken, broeden, hooidrogen, in secten verdelgen en ploegen geschiedt door electriciteit. Het Kwakjeswafer op Voorne en de vangst van een zeehond. Er zijn drie meren op Voorne, het Kwak jeswafer (niet Kwartjeswater, zooals de zetter men in het vorige artikel liet zeggen), een oud duinmeer bij Hellevoetsluis, het Breede Water, een pas-gevormd duinmeer bij Oost-Voorne en het meertje de Waal bij Rockanje. Van dit laatste zal ik alleen ver tellen dat men jaren geleden een modder badplaats van Rockanje hoopte te maken wegens de radio-actieve eigenschappen van de modder. Nu is inderdaad die modder radio-actief, alle modder is dit in meerdere of mindere mate, maar de modder van het meertje „de Waal" is het juist nogal weinig, zoodat Rockanje er alleen maar bekend door is geworden. Toch zal die plaats wel vooruit gaan door veelvuldig bezoek van natuur vrienden, vooral als het kampeeren er wat beter geregeld wordt. Het kwakjeswater is een zeer groote plas, zooals de Mooie Hel bij Spaarndam, maar prachtig omzoomd met riet en biezen en duinboschjes en daar omheen duinen. Die duinen zijn op Voorne nergens zoo hoog als bij Haarlem of Bergen, maar dat kan beter worden als men bepaalde zandstui- vingen eens haar gang laat gaan. Er worden al proeven in die richting genomen en de proef die ik neem op Stekelkoekduin kan dan ook als voorbeeld dienen. In de omgeving van het Kwakjeswater is ook nog een boschachtig terrein geweest, dat men de Ronde Wei noemt, al is het geen weide en daar groeit het Hondskruid (Ana- camptis) terwijl om het Kwakjeswater de geurige Herminium groeit, beide orchideeën met nog veel andere gewoner soorten en massa's Parnassia's, die pas later bloeien. Het Kwakjeswater ligt vlak bij het strand en we kunnen dus langs de ree naar het noorden gaan, naar de duinen van het Breede Water. De zee is hier nooit zoo woelig als bij Zandvoort omdat we hier feitelijk nog aan den mond van de Haringvliet zitten en iets verder in zee flinke zandbanken liggen, die de eerste branding opvangen. Die banken komen met eb droog en dan is van het strand af al duidelijk te zien dat ze vol liggen met zeehonden. Ik kon den lust niet weerstaan om tusschen eb en vloed, in een tijd dus dat er weinig stroom stond langs de kust, met een kano een bezoek te brengen, 't Was prachtig stil weer, een - i frissche bries en een warm zonnetje dat de vrij lage temperatuur van den wind weer goed maakte. Er stond eenige deining maar niet meer dan een enkel golfje sloeg over den punt van de kano, die van een water dicht dekje voorzien was. Ik kwam na een minuut of tien zóó dicht bij, dat de lichtgrijze buiken duidelijk te zien waren, intusschen was er wat beweging in den troep gekomen: ze zagen mij aan komen en de één na de ander plonsde in 't water. Ik ben nog wat op de bank gebleven, de zeehonden bleven wat In de buurt zwemmen en kwamen met hun vreemde, menschachtige koppen vrij dicht bij, naar mij kijken. Een volgenden keer ben ik aan de Noordzijde van de bank geland. Was het geheel laag water geweest, dan had ik de kano op het droge getrokken en was onder een grijs zeiltje naar de troep, die iederen dag op dezelfde plaats ligt, geslopen. Maai er sloegen al golven over de bank; ik kon de kano niet achterlaten om geen kans te loo- pen dat deze zou wegdrijven en moest deze voor mij uitduwen door een kalme branding. Toen ik dichtbij kwam verdween de troep weer in zee, nadat ik ze uit de verte gefoto grafeerd had. Een derden keer had ik meer succes. De bank lag geheel droog, ik kon de kano achter laten op den noordelijksten punt en had een grijze strandparasol meegenomen om voor mij uit te houden, zoodat de schuwe dieren mij niet zouden zien. De kleur van de parasol kwam wel zoo on geveer overeen met den achtergrond, de zee en den horizon, 't Bleek wel aardig te helpen. £k kon mijn drie beschikbare platen belich ten op zeer korten afstand en toen ik niets meer kon fotografeeren rende ik naar de laatste dieren, die nog niet te watter waren gegaan, en die natuurlijk in een minimum van tijd het zilte nat kozen. Van het begin af was er één dier geweest, dat apart van den troep gelegen had, blijk baar in diepe slaap, en deze werd pas wakker door mijn gehol op de plaat, begon te janken als een jonge hond en maakte geen aanstal ten om te water te gaan, wat ik hem ook ver hinderde door tusschen het water en het dier te gaan staan. Ik kende ze wel uit Artis maar had er toch plezier in, het mooie, gave, wel gedane exemplaar in natuurstaat te bezien en ik had buitengewoon spijt niet meer pla ten meegenomen te hebben naar de bank. Toch was er iets niet in den haak met dit dier. 't Was kleiner dan de andere, bijna een meter groot, had blijkbaar zeer zwaar gesla pen en aan de buik hing wat vleeschweefsel, op een darm gelijkend. Was het een breuk, of een vrouwelijk exemplaar, kort nadat het een jong gekregen had? Dit laatste verwierp \k omdat het dier mij niet volwassen leek. Ik besloot het mede te nemen naar den wal, eventueel voor Artis, en de veearts van Rockanje te vragen wat hij ervan vond. Ik hield het dier eerst iets voor den bek, en toen hij niet beet, pakte ik hem op en droeg hem, met de parasol in den anderen arm, in de richting van de kano. 't Viel niet mee, want het was een vet exemplaar en flink zwaar, en halverwege bond ik hem aan de zware para sol met mijn zwarten doek en liep naar de kano om die naar het dier te brengen. De kano lag nog mooi droog, want het was al opkomend getij, en was spoedig te water. Ik peddelde zoo snel naar mijn vangst, dat de peddel aan één kant afbrak, maar met een halven peddel kom je ook vooruit; dat viel niet tegen. Toen ik dichterbij kwam had het dier zich al losgewerkt en kroop over de bank heen en weer, maar niet naar het water, wat ik vrij dom vond. Ik deponeerde hem in de voorplaats van de kano, de parasol er op, de autobinnenband, die als reddingboei dienst doet er nog bij en met mijn halven peddel aanvaardde ik de terugreis naar het strand. In 't begin ging alles best, de zeehond scheen weer ingeslapen te zijn, tot ik in wat dieper water kwam, waar de golfslag iets sterker was, de kano iets meer danste en dit voor het dier, dat later Robbie genoemd zou worden, aanleiding was om zijn kop naar boven te steken, zich om te draaien en zelfs de vin-pooten boven den rand van de kano te plaatsen. Met mijn peddel moest ik hem wat terugduwen, want ik vreesde een duik in zee en wist niet zeker of de kano niet wat te rank was om als springplank dienst te doen voor een dier van dit gewicht, 't Ging niet snel met mijn halven peddel; ik moest nu eens recht, dan weer links peddelen en kon, daar de wind eyenwijdig met de kust stond, ook niet recht op de kust aangaan, met het oog op den golfslag, die met een golfslag beter op den punt van het lage vaartuig kon komen dan op den zijkant. Langzaam maar zeker bereikte ik het strand, waar Robbie een voorloopige vrijheid kreeg in een ondiep zwin tusschen twee banken. Aan goeden raad ontbrak het mij niet. De veearts zag niets bijzonders in de vermeende kwaal maar had uit den aard der zaak nog nooit een zeehond als patiënt gehad. Vis- schers beweerden dat het dier nog vrij jong was, zoodat de „breuk" te verklaren was als een navelstreng. Hij had nog maar het begin van een gebit, zoodat ik de waarschuwing kreeg het dier aan het strand niet los in zee te laten, daar dit zeker door den grooten af stand van de moeder zou omkomen. Terug brengen naar de plaat was ook onmogelijk want die was intusschen onder water geko men en met mijn gebroken peddel had ik er niet veel zin in. Als de andere helft ook zou breken zou dit wel eens een langdurig verblijf op zee tengevolge kunnen hebben. Artis bleek mij de beste toekomstige ver blijfplaats voor het eigenaardige dier dat niets schuw was, tijdens de rit naar Haar lem 's avonds met de Ford als een hondje tegen één van de passagiers aan lag te slapen en als de wagen stil stond bij een overweg of op de veerbooten wat on rustig jankte als hij last kreeg van de warmte. Den volgenden dag in Haarlem werd hij van alle kanten gefotografeerd, kreeg weer wat last van de warmte wat zeer verbeterde na een zwembad in een watertank en ver scheen om een uur of drie in een groote mand met stroo en nat mos in Artis, waar hij dankbaar aanvaard werd en plezier zal geven aan honderden bezoekers. Die zeehonden-troep bestond uit tiental len exemplaren. Er wordt soms zeer wreed aardig jacht op gemaakt, ook door visschers als er een per ongeluk in een net komt, want ze heeten schadelijk voor de visch- vangst en er wordt zelfs een premie gege ven aan degene die de achter-vinpoten in levert. Eenigen tijd geleden was de premie veel hooger, en toen dreigde de zeehond uitge roeid te worden aan onze kusten. Door verla ging van de premie zijn er nu meer geko men, ze schijnen zich nog al snel te ver meerderen. Ik geloof trouwens niet aan de schadelijkheid van den zeehond. Ze vangen in de eerste plaats de minst levenskrachtige individuen en helpen daardoor aan de ras verbetering van de zeevisch. Brehm's „Tierleben" werd nageslagen over den zeehond en toen bleek, dat Robbie niet alleen een vrij jong dier was, maar een zéér jong exemplaar van dezelfde lengte als een pasgeboren exemplaar, 't Is mij een raadsel waar de moeder was, want al lang vóór ik dicht bij den troep was, lag hij een eindje apart naar voren. Was de moeder misschien geschoten of gestorven nadat Robbie ter wereld gekomen was? Want volgens Brehm waarschuwen de ouden de jongen bij het minste gevaar en jagen ze te water of ver dedigen ze met eigen levensgevaar. Hier was er geen sprake van. De lengte van de volwassen dieren is 1 1/2 a 2 M. De kleur van Robbie was grijs met zwarte vlekken, maar als hij nat was leek hij donkergrijs bij zwart af. Zeehonden leven in het noordelijk gedeelte van de Atlantische Oceaan, irn de IJszee en in ce Oost-zee. „Brehm" zegt verder nog van den zee hond: „Traan en vet, tanden en huid van de robben zijn gezocht en verklaren de veelvul dige vervolging van de zijde van den mensch. Bijna alle robben laten zich temmen vele worden bijna huisdieren. Ze kruipen in en uit, visschen in zee en keeren vrijwillig naar het huis van den verplegers terug, loe ren dien kennen en volgen hem als een hond." Mochten lezers dezer dagen in Artis ko men, dan is Robbie te herkennen aan zijn lengte van iets minder dan een meter. De andere zeehonden zijn alle grooter. C. SIPKES. New-York. Over New-York kan ik u mijn indrukken nog niet mededeelen, maar wel het een en ander over al de formaliteiten die vervuld moeten worden, voordat men eindelijk in New-York binnen mag komen. Het is de moeite waard om daarop eens de aandacht te vestigen, al was het alleen maar om het feit, dat men in ons land zoo gaarne fulmi neert tegen in te vullen formulieren enz. De passagier, die dan eindelijk besloten heeft om naar de Vereenigde Staten te gaan, ontvangt drie z.g. passagiersverklaringen, welke hij heeft in te vullen. Teneinde het geheel niet al te gek te maken, is nauwkeu rige invulling van één der drie formulieren slechts vereischte, de beide andere moeten door den betrokkene alleen onderteekend worden. Behalve de gebruikelijke opgaven als die van naam, voornamen, ouderdom, beroep enz. volgen vragen, als: „Kunt gij lezen?" „Kunt gij schrijven?" „Hebt gij uw over tocht zelf betaald; indien niet: door wien werd de passage dan betaald?" ..Zijt gij in het bezit van 50 pd.st. of, in- dein minder, van welk bedrag dan?" „Waart gij ooit in een gevangenis, of arm huis, of in een krankzinnigengesticht, of door liefdadigheid ondersteund?" „Zijt gij polygamist?" „Zijt ge anarchist?" „Zijt gij iemand, die huldigt of verdedigt het omverwerpen door macht of geweld van de regeering der Vereenigde Staten of van alle wetten enz.?" „Zijt gij misvormd of kreupel, en zoo ja, hoe lang en tengevolge van welke oorzaak?" Deze bloemlezing toont voldoende aan, hoe verrukt men blijkbaar in de Vereenigde Sta ten is om nieuwe gezichten te zien! Nadat men deze papieren-marteling te bo ven is, wordt u medegedeeld, dat gij voor een pasvisum hebt te zorgen. Daartoe moet men zich persoonlijk tot den Amerikaanschen consul wenden en kan dus niet volstaan, met een ander daartoe te machtigen. Bij den betrokken consul vertelt men niets bijzonders, men heeft alleen eenige referen ties op te geven op zich zelf een volko men dwaasheid en krijgt zijn visum. Het is mij gebleken, dat wij Hollanders, niettegenstaande al deze omslachtige bewer kingen, er blijkbaar nog gezegend afkomen. Tenminste van verschillende Duitsche me dereizigers vernam ik, dat zij daarbij nog verklaringen moesten overleggen van den patroon of persoon, bij wien men in dienst betrekking was, die daarin mededeelde op de hoogte te zijn van het feit, dat de betrokke ne deze reis ging maken en volgens zijn oor deel ook weder zou terugkeeren. Ja, in een enkel geval verlangde men zelfs een nota rieel opgemaakt stuk. Na een bootreis van circa zeven dagen ver langen de meeste passagiers naar den vasten wal. Meer dan zes uren stoomen van New- York zijn ranke visschersbootjes de eerste teekenen van leven. Weldra komt dan Coney Island in zicht, het groote lichtschip „Relief" wordt gepasseerd, de „Sandy Hook" brengt den loods aan boord, het laatste middagmaal herinnert ons aan het drooggelegde Amerika geen wijn en geen bier meer en weldra komt het schip in quarantaine,' ligt stil en een onmetelijke berg post wordt in een spe ciaal daartoe ingericht Amerikaansch schip overgeheveld. In de verte zijn de wolkenkrabbers zicht baar, de vaart is weldra ten einde. De reizigers vertoonen een zekere zenuw achtigheid, het ordenen van alle koffers en handtasschen heeft ten gevolge, dat menige gang half versperd raakt. Imposant is het gezicht op het geweldige Vrijheidsbeeld en de uitgebreide dokken-outillage. Inmiddels is het waterverkeer hoe langer hoe drukker geworden, groote ponten varen af en aan, de „Aquitania", een der grootste passagiersschepen der wereld, ligt gemeerd en eindelijk is de aanlegplaats der Hamburg- Amerikalijn in zicht. Honderden staan daar te wachten, met groote behendigheid voert de loods het schip naar binnen. Intusschen wordt begonnen met het ver vullen der noodige formaliteiten. Haast ma ken de Amerikanen daarbij in het geheel niet en dat in een land waar alles op snel heid is ingesteld. Nadat de passen gecontroleerd zijn en men zijn dokterskaarten heeft laten knippen van een werkelijke geneeskundige controle heb ik intusschen niets bemerkt komt men in een der zalen van het schip bijeen, wordt in groepen gesplitst en andermaal worden de passen nagegaan en heeft de af gifte plaats van een z.g. landingskaart. Het „persoonlijk" gedeelte is dan achter den rug, dan komt de bagage. Nadat deze in een on metelijke hall is geplaatst, die buitengewoon practisch is ingedeeld, komen de douane beambten. Iedere koffer wordt tot op den bo dem bekeken, op alle mogelijke en onmoge lijke dingen worden zegels gedrukt, doozen worden uitgepakt, in mijn actetasch werd gekeken, ja waarnaarik zou het niet weten en dat alles bij een temperatuur van 80 graden (het was den vorigen dag meer dan 90 graden geweest). U kunt zich voorstellen, hoe men er naar snakt om losgelaten te worden en wanneer men dan ook eindelijk buiten is gekomen, bemerkt men, dat ook daar de temperatuur tropisch is. In de „7th Avenue at 55 th Street" in hotel Wellington heb ik gelegenheid me te verfris- schen. Het is een hotel met 750 kamers, in de onmiddellijke omgeving van de bekend ste theaters en kino's van Roxy en Para mount. Maar daarover meld ik nader in een volgenden brief. (Nadruk verboden; auteursrecht voorbe houden) De filosoof door H. BUYS. Er was eens een man, die kreeg al in zijn jonge jaren de reputatie van filosoof. Hij had een nadrukkelijke manier, de menschen duidelijk te maken, dat de dingen niet zijn hetgeen zij schijnen en hun te bewijzen, dat iedere gevolgtrekking, waartoe zij tot nu toe waren gekomen ipso facto verkeerd moest zijn. Toen hij op een zomermiddag eens in het bosch ging wandelen, ontmoette hij een meisje, dat lag uitgestrekt in de schaduw van een boom, met het gezicht naar de aar de gekeerd., het schreide smartelijk. „Meisje", sprak hij haar toe," waarom huil je? Want ik ben een filosoof en mis schien ben ik in staat, je heilzame troost woorden toe te spreken." Het meisje ging overeind zitten en liet hem haar gezicht zién. En zie: dat gezicht was plomp als een autobus en van het vele hui len was haar neus rood en glimmend gewor den. „O, meneer", kermde zij, „ik huil, omdat de goden alles aan mijn zuster Lesbia hebben geschonken en mij heelemaal niets. Daarop ging de filosoof naast haar zit ten. „Laat ons", zeide hij, „eerst constateeren, of de dingen werkelijk zijn, zooals jij ze voor stelt. Want het komt dikwijls voor, dat zij niet precies zijn, hetgeen zij schijnen. Wat is het eigenlijk, dat de goden je zuster heb ben gegeven en jou niet?" „Schoonheid", zeide het meisje, „en schoonheid is alles. Lesbia is het mooiste meisje ter wereld. Haar kastanjebruin haar is zoo mooi, zoo apart, het wekt zooveel geestdrift, dat zij nog pas een massa geld in een schoonheidswedstrijd heeft verdiend. Haar oogen zijn grijs met lange wimpers en helder als de hemel. Zij is een beetje bleek, maar dat staat heel goed; en haar lippen zijn prachtig rood." „Hm. hm," zeide de filosoof. „Maar het komt nu en dan voor dat bij een mooi ge zicht een wanstaltige figuur behoort." „Dat is bij Lesbia niet het geval. Iedere lijn van haar lichaam is een gedicht. Zij is een en al gracie. De artisten vechten om haar. En ik ach ik bezit geen grein schoonheid." En weer begon het meisje te schreien. „Houd op", riep de filosoof barsch. „Je huilt zonder reden. Wat zou je nu liever hebben, een geschenk, dat je mag houden of een geschenk dat weer wordt teruggeno men?" „Natuurlijk een geschenk dat ik mag houden. Wie zou dat niet liever willen?" „Nu goed dan. Het geschenk van de goden aan je zuster is bedriegelijk. Het is heele maal geen geschenk, dat de moeite waard is, want zij zal het niet houden. De jaren zullen haar van haar schoonheid beroo- ven. De ouderdom zal haar lichaam buigen en minder mooi maken. Maar nu iets an ders: kan jij een omelette aux fines herbes klaarmaken?" „Dat kan ik zeker", antwoordde het meisje maar zonder veel trots. Over veertig jaar ben je nog in staat, een omelette aux fines herbes klaar te maken. Dat is een gave, die verschaft behagen, en dientengevolge, dankbaarheid en waardee ring. Ben je misschien een grootere vrien din van lezen dan je zuster?" „Lesbia geeft er niet veel om. .Mg-ar. ik heb een abonnement voor de bibliotheek".: „Daar hebben wij het" zeide de filosoof zegevierend,", jij hebt relaties met de groot ste geesten van alle tijden. Kennis is macht. Zij is onsterfelijk; zij is het hoogste geluk. Hoe staat het nu met de naaima chine?" „Ik bezit er een en gebruik haar Lesbia zou haar niet aanraken". „Meer en meer komen je talenten aan hét licht en zij zijn alle van kostbare soort veel beter dan de verdwijnende en waarde- looze schoonheid van je zuster. Beweer nooit meer, dat de goden je hebben verwaarloosd. Huil niet meer. Je bezit alles, waar een ver standig man op let, wanneer hij een ge zellin voor het leven zoekt." En daarop groette de filosoof en ging heen. En het meisje stond op en begon zich tevre- dener te voelen. Maar kort daarna ontdekte zij, dat de filo soof nog eens was omgekeerd en weer naar haar toekwam met een open notitieboekje in de hand. „Neem me niet kwalijk", zeide hij, eenigs- zins verlegen, „maar hoe zei je ook weer, dat het adres van je zuster was?" ANTOINE WATTEAU. Op den 18en Juli 1721 overleed te Nogent- sur-Marne bij Parijs de bekende Fransche schilder Antoine Watteau. Hij was geboren op 10 Oct. 1684 te Valenciennes. Zijn werken vertoonen, in tegenstelling met hemzelf die eerder tot melancholie neig de, een vroolijk karakter. Hij gaf iets nieuws aan de schilderkunst met zijn herderstukken zijn galante feesten landelijke genoegens en onderwerpen aan het tooneel ontleend. Zijn teekening is levendig én vast, zijn wijze van schilderen geestig en gemakkelijk. MOLLERUS. HET VLIEGEN-GEVAAR. Iedereen beschouwt de huisvlieg als hin derlijk, maar lang niet iedereen beseft, dat zij een ernstig gevaar is. De vlieg kruipt over alle soorten vuiligheid en strijkt ver volgens neer op jam of vleesch of suiker. Dan laat hij bij zijn wandeling over het voedsel veel van het vuil daarop achter. De mensch nuttigt de aldus verontreinigde spijzen en kan daardoor de ernstigste ziekten op- loopen. Vandaar, dat de strijd tegen de vliegen een meedoogenlooze moet zijn. Allereerst moet de vrouwelijke vlieg verhinderd worden haar eieren te leggen, en daarom dienen de daarvoor uitgezochten plekken gereinigd en schoongemaakt te worden. Elk hoekje of spleetje, waar wat vuil in ligt, alle plaatsen waar afval bewaard wordt, kiest de vlieg uit. Het is het beste het afval van de huis houding te verbranden. En als dit niet kan. het af te sluiten, zoo dat vliegen er niet bij kunnen. Vliegenklap- pen, -papieren, schoteltjes met vernietigen den inhoud, sproeiers, alles moet verder worden aangepakt om de vliegen te ver delgen Het voedsel hoort beschermd te worden tegen de vliegen, bijv. door vliegenkasten, en als het daar uitgehaald wordt, werpe men er een doekje of gaasje over. Ook moet het publiek weigeren in een restaurant te eten, waar veel vliegen huizen of uit winkels te koopen, die ook vol zitten met vliegen. Maar vóór alles: houdt het huis goed schoon, want dan vindt de vlieg geen rus tige verblijfplaats en vertrekt derhalve. (Tit-Bits).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 14