ATERDAGAVOND
Amsterdamsche Stadsbeelden
Het Qceanographisch museurn in Monaco.
fff "IT"
ZATERDAG 25 JULI 1931
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
Het schoonste aquarium ter wereld.
Het Oceanograjisch Museum van Monaco.
Het levenswerk van Vorst Albert van Mo
naco, zooals dat in zijn Museum aan ons
wordt geopenbaard, is zóó belangrijk, dat
men er door verzoend zou raken met het be
staan der speelbank, die de millioenen heeft
geleverd, waardoor deze merkwaardige man
in staat is gesteld onze kennis der wereldzee
zoo vele en belangrijke schreden vooruit te
brengen. En een van de grootste verdiensten
van den vorst is wel geweest, de wijze waar
op hij de verkregen resultaten in dit Mu
seum ter kennis heeft weten te brengen van
het groote publiek en daardoor menigeen
heeft getoond, dat de wetenschap geen dro
ge kost hoeft te zijn, maar in vele gevallen
.een vorm van genieten van schoonheid is.
Het museum is een forsch, royaal gebouw,
dat in al zijn trekken de liefde van den
stichter tot de zee verraadt. Onder de dak
lijst van den voorgevel vinden wij de namen
van al die schepen, die belangrijke onderzoe
kingen hebben gedaan, allereerst natuurlijk
de beide jachten van den vorst, Hirondelle
en Princesse Alice, en dan doet het ons hart
goed naast Challenger en Astrolabe ook de
Willem Barentsz en de Biboga te vinden. In
de ontvangzaal vinden wij al dadelijk inte
ressante bewijzen, dat de vorst op alle moge
lijke manieren de schoonheid der zeedieren
onder onze aandacht wenscht te brengen. De
groote lichtkroon in het midden der zaal is
een natuurgetrouwe afbeelding van een
groote diepzeekwal in lichtblauw melkglas;
de lampen in de hoeken der zaal zijn eenige
duizenden keeren vergroote skeletten van
straaldiertjes, die behooren tot de meest vol
maakte organismen, wat schoonheid van
skeletvorm betreft, die de zee herbergt.
De groote benedenzaal brengt ons dade
lijk midden in het persoonlijke werk van
den vorst. Daar staat een collectie skeletten
van walvïschachtigen, die eenig is èn om
haar volledigheid èn omdat ze alle persoon
lijk door den Vorst zijn geschoten, die voor
deze diergroep een bijzondere belangstelling
had. Langs de wanden der zaal staan in
verbazingwekkende hoeveelheid de verdere
bewijzen van zijn onderzoekingslust. Vis
schen, garnalen, zeesterren en zeeëgels op-
gevischt uit diepten, gaande tot vier en vijf
en zesduizend meter staan daar in de be
kende hooge preaparatenglazen, die een
Museum van zeedieren zoo afschuwelijk saai
en vervelend maken. Want het stoffelijk
overschot van het mooist denkbare dier
wordt in alcohol bewaard tot een kleurloos,
dof, oninteressant geheel en dat zou het ook
hier zijn, wanneer Vorst Albert niet reeds na
zijn eerste reizen tot de conclusie was ge
komen, dat dit nooit de manier kan zijn om
de belangstelling van de menigte voor de be
woners der zee te wekken en levendig te
houden. Dus vergezelde hem op de volgende
reizen steeds een kunstschilder, met als
voornaamste opdracht om van de dieren, die
in netten en fuiken omhoog werden ge
bracht van den bodem der zee meteen een
afbeelding in kleur te ontwerpen, zoodat
naast het verschrompelde, ontkleurde bewijs
stuk op alcohol in zijn Museum de bezoeker
althans ook zou kunnen genieten van het
prachtig kleurenspel, dat hen, die deze die
ren levend mochten aanschouwen, zoo vaak
in verrukking bracht. Visschen op diepten
van vijf en zesduizend en meer meters is
geen gemakkelijke taak en wie de moeite
neemt, de instrumenten en netten, die in de
beide bovenzalen zijn tentoongesteld, eens
goed te bekijken, moet verbaasd staan over
de vindingrijkheid maar ook over den alles
overwinnenden wil tot slagen, die uit zoovele
mislukte en gelukte experimenten blijkt. De
schelpencollectie, c}ie er ligt, is op zijn hoogst
middelmatig. Ik zelf heb een betere. De
voorwerpen, uit zeeproducten vervaardigd,
zijn interessant, maar dat alles haalt niet
bij het materiaal voor en de resultaten der
diepzeevisscherij. En verwondert het U, dat
Vorst Albert ook heeft gemeend zijn gasten
iets van het levende leven der zee te moeten
toonen? Met andere woorden, dat beneden in
het Museum een aquarium is ingericht, dat
ook al weer alles wat ik gezien heb, zelfs
dat aan het Tropenstrand van Madras, over
treft? En dat ook al weer omdat de liefde
voor de goede zaak van den vorst uitstraal
de op alle zijn medewerkers en hier voort
durend wordt gezocht naar middelen en
mogelijkheden, steeds maar meer van de
schoonheid der zeedieren te laten zien. Wij
Nederlanders mogen ons gelukkig prijzen,
dat het aquarium in Amsterdam ons al in
staat stelt, vooral de schoonheid van de vis
schen in hun element te bewonderen; er
kennis te maken met de verrassende vor
men en kleuren der zeeanemonen, maar
daar houdt het helaas niettegenstaande alle
moeite, die er aan besteed wordt, al dik
wijls mee op. Omdat de- fauna van onze
Noordzee betrekkelijk zoo arm is aan inte
ressante soorten en vooral de voedingskwes
tie der zeedieren zoo ver van zee af veel be
zwaar ojlevert. Maar Monaco ligt aan een
Subtropische zee met een bijzonder rijke
rotsfauna vlak naast de deur, terwijl het
zeewater de fundamenten van het Museum
bespoelt. Voeg daarbij rijke geldmiddelen en
een staf van medewerkers, die enthousiast
moet zijn, waar zulke hulpmiddelen hun
ten dienste staan en ge begrijpt waarom dit
aquarium voorloopig wel het schoonste ter
wereld zal blijven.
De bassins zijn niet groot, maar bijzonder
rijk gevuld. Het eerste bakje al van een half
bij driekwart meter bevat vier levende ko
raalsoorten, een tweede een viertal koker-
wórmen met heldere oranje tentakelkrans en
beneden in de prachtige Anemone sulcata
met zijn groene tentakels met violette pun
ten die in elke rotsspleet lang de geheele
kust te vinden is. Dan volgen twee groote
bassins met visschen, maar het derde is ge
heel gewijd aan zeesterren en zeeëgels.
Zeesterren in scharlaken rood of groen
met oranje vlekken, terwijl ook de groote
rose kamster nooit ontbreekt. Zeeëgels uit de
ondiepe kuststrook, zwart en violet en don
kerblauw met witte puntjes en uit de die
pere gedeelten, knalrood met stekels van een
decimeter lang en een halve, centimeter
dik. Dan kreeften en langousten, de laatste
vooral zoo sierlijk van vorm, zoo rijk in kleur
met hun paarsviolette rugschild en staart
en oranje met roode pooten en sprieten! De
volgende bak lijkt leeg, tot een ingéworpen
dood vischje twee monsters doet te voor
schijn komen: poliepen! kraken! Inktvisschen
zeggen wij tegenwoordig. De monsters van
Jules Verne in zijn twintig duizend mijlen
onder zee met hun acht lange armen, met
groote zuignappen bedekt, die zij elk afzon
derlijk uitzenden om te speuren naar de
prooi of naar een verborgen hoekje om zich
in terug te trekken! Vreeselijke griezels en
toch zoo elegant in hun bewegingen. Ik heb
Ontvangtoestel in het Museum, met stand beeld van vorst Albert I.
ze vaak gevangen langs deze kust; eens
ving er een mij, toen ik den steen, waaron
der hij zat wou omkeeren. Twee met zuig
nappen bedekte armen legden zich zoo stevig
om mijn pols, dat ik ze slechts met moeite
kon losrukken. Gelukkig was het een klein
tje van slechts een halve meter lang. On
langs is er hier een van zeven en een halve
meter aangespoeld! Dus zie ik de Sepia lie
ver, ook een inktvischsoort, die het zee
schuim, die ovale witte rugplaten van onze
stranden levert. Prachtige dieren met een
zeebra-achtige sti-eeping, die zij kunnen te
voorschijn roepen en doen verdwijnen naar
willekeur; of de prachtige fijne garnalen met
hun sierlijke sprieten en tallooze pooten, al
les in regelmatige beweging; de tientallen
soorten van krabben, de vele heremietkreef
ten, die meest alle een anemoon met zich
meedragen, allerlei levende schelpdieren,
waarvan het slakkenlichaam al even mooie
en heldere kleuren vertoont als de schelp
zelve. En 'dan weer wormen en koralen, spon
zen en visschen in bonte, steeds wisselende
rij. Wie hier een paar uur heeft rondge
doold en dan nog eens boven gaat kijken,
krijgt een klein begrip van de genietingen
van een dergelijke wetenschappelijke vis-
scherijexpeditie. Als dan de netten boven
komen en hun inhoud uitstorten op het-
speciaal daarvoor ingerichte gedeelte van
het dek en de mooie exemplaren meteen
weer in groote bakken met zeewater worden
ondergebracht, dan krijgt men dergelijke
beelden te zien, die ge in het aquarium in
Monaco kunt waarnemen; alleen heel wat
minder verzorgd, niet zoo smaakvol samen
gesteld. Maar daartegenover staat dan weer,
dat vele diersoorten nog onbekend zijn, dik
wijls slechts met zeer veel moeite verkre
gen. Wie daar wat meer van wil weten, die
leze vooral de autobiografie van den vorst,
getiteld: La Carrière d'un Navigateur Daarin
vindt men bevestigd wat ook mijn oude
vriend Riva, de aquariumoppasser, die bijna
alle tochten met vorst Albert meemaakte u
kan vertellen, hoe de vorst steeds een
werkzaam aandeel had, zoowel in de vangst
als in de voorbereiding. Hij was begonnen
als zeeofficier bij de Spaansche Marine,
maar had een afkeer van wapengeweld en
kocht reeds op vijf en twintigjarigen leeftijd
een zeiljacht om daarmee, onderzoekingen
over zeediepte en zeestroomingen te doen.
In dien tijd werd het eigenlijk pas bekend,
dat ook in de diepere gedeelten van de
zee zich levende wezens ophielden en begon
men te trachten met de sleepnetten, die ge
woonlijk in ondiep water goede diensten ver
richten ook in de diepzee te visschen, ge
woonlijk met weinig resultaat. Vorst Albert
bedacht allerlei ingenieuze toestellen om de
prooi, die het langzaamsleepende net ge
makkelijk weer kon ontvluchten toch te
pakken te krijgen en voerde onder andere
de vangkooi en fuik in in het diepzeeondev-
zoek. Eerst deed hij al het wetenschappe
lijke werk zelf, maar al spoedig verzamelde
hij een staf van medewerkers om zich heen
en verleende steeds zoo groot mogelijke
gastvrijheid aan wetenschappelijke onder
zoekers. En dat doet zijn Museum nog; dat
weet ik bij ondervinding.
Monaco bezit nóg een Museum, dat ook
gesticht is door vorst, ^Ibert en wel het
Musée Anthropologique,, dat uiterst belang
rijk is, zoo belangrijk, dat ik er een heelen
brief aan hoop te wijden, wanneer wij ter
plaatse zijn gearriveerd waar de in dat Mu
seum ondergebrachte mensch van Grimaldi
is gevonden.
VAN DER SLEEN.
NIETS NIEUWS ONDER DE ZON.
Het is dikwijls verwonderlijk te zien,
schrijft Tit Bits, hoe de meeste ontdekkingen
al jaren geleden begonnen zijn. We hooren
den laatsten tijd veel over de racket-loco
motieven, waar in Duitschland proeven mee
zijn genomen. Deze hebben buitengewone
snelheden bereikt. En velen denken, dat de
uitvinding nieuw is.
Integendeel! In den jare 1835 is in Londen
al een kleine locomotief gedemonstreerd
bijna, precies gelijk aan die waarmee nu in
Duitschland proeven genomen zijn. De uit
vinder trachtte geld bij elkaar te krijgen
om een locomotief van de ware grootte te
kunnen maken. Hij beweerde er een snel
heid van 100 mijl per uur mee te kunnen
maken. Maar niemand gaf hem het benoo-
digde kapitaal. Een bekend schrijver deelde
mede: „Ik geloof niet dat een racket een
trein kan voortbewegen. Misschien zou een
vat buskruit meer kunnen doen!"
OVER DE RUSSELL-SLANG.
De bevolking van den Londenschen die
rentuin heeft onlangs een uitbreiding onder
gaan; een Russell-slang pas uit Indië aan
gekomen bracht over de 100 jongen ter
wereld.
De Russell-slang is een der gevaarlijkste
slangen, die er zijn. Niet alleen omdat zij
zeer vergiftigd is, maar ook om haar wilden
heftigheid. Slangenbezweerders, die met het
grootste plezier cobra's gebruiken, zullen de
Russell-slang niet aanraken.
De jongen zijn zoowel actief als aggressief
en ofschoon ze nauwelijk grooter zijn dan
aardwormen, als ze pas geboren zijn ze
zullen bijten als ze de kans krijgen. En zoo'n
beet heeft al zeer duidelijke onaangename
gevolgen. Toen een poosje geleden jonge
Russell-slangen in den „Zoo" verschenen
werd een bewaker gebeten, en hij leed on
dragelijke pijnen.
door A. HEEROMA.
NEW-YORK TELT 22.156
PAARDEN.
Men zou op het eerste gezicht gelooven,
dat het paard geheel uit het stadsbeeld van
New York is verdwenen. Dit is echter niet
het geval. Volgens de jongste „paardentel-
ling" bevinden zich in de metropolis 22.156
paarden, die aan 406 hoefsmeden nog volop
werk geven. Hoewel het meerendeel dezer
dieren voor het vervoer van goederen worden
gebruikt, zijn bij den jongsten census 1729
rijpaarden geteld. Als rijtuigpaard is de ros
sinant in New York echter vrijwel uitgescha-
kend, daar het houden van equipage zoo spo
radisch is, dat er bij de telling geen afzonder
lijke vermelding van werd gemaakt.
Hartjesdag.
Je moet in Antwerpen de Miezenvangers
eens zien. De Miezenvangers op z'n Hol-
landsch Meezenvangers vormen een soort
vereeniging, waarvan het doel alleen is Mie-
zenvanger te zijn, wat wil zeggen, dat ze
in 't café bij mekaar komen om halve liters
te verwerken en wellicht de politiek of wat
anders te bespreken, maar daar trekt nie
mand zich wat van aan. Voor den Antwer
penaar is alleen van belang de optocht der
Miezenvangers. De leden van dat doorluchte
gezelschap zijn voor die gelegenheid gekleed
Dat meisje mag meedoen aan 't partijtje,
als ze maar oppast, dat de jurk niet kreukt
of smet en dat de krullen niet in de war
raken. Zoo zijn wij, degelijke, ordelievende
Nederlanders, tenminste zoo willen het onze
verzorgers, de autoriteiten. Als een troep
hummels uit de Weteringbuurt, getooid met
vlaggetjes en geleid door orde-commissaris
sen^ van de buurtvereeniging, kenbaar aan
insignes en gewichtig doenerij, een optocht
wil houden ter meerdere glorie der vereeni
ging en ten genoege van liefhebbende moe-
De Miezenvangers.
met groote petten, lange blauwe kielen en
een rooden zakdoek om den hals; bovendien
hebben ze allen een stevigen wandelstok met
haak in de hand, zoodat ze bedriegelijk veel
lijken op veekoopers. Als ze een optocht
formeeren, gaat de muziek voorop en daar
achter volgt eerst de leider van de troep,
die een stok over den schouder heeft liggen,
waaraan een vogelkooitje hangt met een
mees er in; vroeger was 't een echte, maar
tegenwoordig is 't een kunstmees. De leider
zingt: „O Margerietsje!" en de troep ant
woordt: „Mijn vogel is gaon vliegen!" Dan
de eerste weer, terwijl hij de kooi boven zijn
hoofd zwaait: „O, Margerietsje!" en de an
deren: „Ik zij mijne vogel kwijt". Dit is het
sein voor den tocht, waar Margerietsje wordt
afgewisseld met tal van schoone liederen als:
Mie katoen komt morgen oem.
We gaon er ientje pakken.
.dan vertrékken de bestuurders.
Deze laatste regel geeft overduidelijk het
doel van den tocht aan, alleen blijft het niet
bij ientje.
Vanzelfsprekend wordt de stoet buiten het
reglement om geopend door een troep jon
gens, die op het geroep: „Daar zij de Mie
zenvangers!" zich haasten om van de partij
te zijn en al dansende meezingen.
Onze zuidelijke buren houden van dat soort
pret en dat mag allemaal, want ze zijn nog
niet zoo gelukkig als wij, dat iedere uiting
van levenslust als een gevaar voor de heilige
openbare orde wordt beschouwd. Bij ons mag
je ook optochten houden, maar dan op de
manier van het kleine meisje, dat mee mag
naar een partijtje en voor die gelegenheid
een witte, stijfgestreken jurk aankrijgt en
een dag te voren rondloopt met het hoofd
vol papiertjes, die kunstmatige krullen moe
ten verwekken, welke krullen dan weer met
een kleurig lint worden bestrikt.
ders, die uit de ramen hangen; als dit alles
zal gebeuren, dan moet het bestuur daar
voor eerst plechtig een verzoek doen aan den
politiechef, die niet minder ernstig gaat con-
fereeren met den verkeersdictator, want het
verkeer is 't heilig huisje; bovendien wordt
de zedenpolitie, de kinderpolitie en de poli
tieke politie geraadpleegd, zulks met het oog
op het meevoeren van opruiende taal bevat
tende borden, onzedelijke muziek, anti-natio
nale vlaggen en als dan de nationaliteit, de
zedelijkheid, de orde, de gezondheid der deel
nemers en de veiligheid van 't verkeer vol
doende gewaarborgd zijn, dan vertrekken de
bestuurders, diep buigend en geroerd door
het vertrouwen, dat de overheid heeft in hun
vaderlandsliefde, eerbaarheid en recht
schapenheid.
Wanneer de groote dag daar is, komen
eenige politie-agenten ten overvloed den
stoet geleiden.
O Margerietsje. wat zijn wij toch een
braaf en ordelievend volk!
Maar, Mai'gerietsje, ik moet tot schande
van mijn Amsterdamsche medeburgers er
kennen, dat er één dag is. waarop de gehoor
zaamheid wordt opgezegd, één dag, die met
een zwarte stip op den kalender behoorde te
worden aangeteekend en die dag is Hartjes
dag.
Ze zeggen, dat Hartjesdag met het hart
niets uitstaande heeft en dat die naam opk
geen betrekking heeft op de vele hartjes, die
ruiten ingooien; je 's winters met modder-
ballen bekogelen; straten opbreken om de
steenen in de gracht te smijten; in 't najaar
stokken en steenen in de kastanjeboomen
slingeren met volkomen onverschilligheid
voor 't leven der voorbijgangers; ja ik zou
nog vele dingen kunnen opnoemen, waarin
die hartjes uitmunten en waarin ze wellicht
zullen blijven uitmunten, zoolang er verwan
ten van die hartjes zijn, die je een kopstoot
presenteeren, wanneer je meent het met die
liefhebberijen niet eens te moeten zijn.
Neen, die hartjes worden niet bedoeld, of
schoon je geneigd zou zijn het te gelooven,
omdat Hartjesdag een dag is, waarop boven
bedoelde hartjes bijzonder van zich doen
spreken en blijk geven van hun ongemeene
vindingrijkheid op het gebied hunner veel
zijdige sport.
De hartjes, die den naam schonken aan
Hartjesdag, waren, naar 'k wel eens gelezen
heb, herten en in langvervlogen tijden, toen
er, naar 't schijnt nog herten in 't wild rond
liepen in de buurt van Amsterdam, wat vrij
wat minder gevaarlijk was dan de motorrij
ders van tegenwoordig, beteekende Hartjes
dag dan zoo iets als 't begin van de herten
jacht. Ja, 'k geef die verklaring maar zooals
'k ze heb gelezen en 't kan me weinig sche
len of het de juiste is, want de tegenwoordige
Hartjesdag heeft met herten net zoo voel
uit te staan als de Miezenvangers met de
meezen.
De Hartjesdag wordt in Augustus ingeluid
met een officieele bekendmaking van den
burgemeester, dat het verboden is vuurwerk
op straat ar te steken of vuurtjes te stoken,
wat mij altijd doet denken aan de plakkaten
van Keizer Karei V. die ook zoo dikwijls
werden herhaald, omdat men er zich niets
van aantrok, 't Gaat er mee als met den on-
üe meiden droegen de matrozen-petten.