Holland door Zweedschen bril,
Naar het kamp der gestraften.
Het land waar alles te zien is.
EEN TELEURSTELLING.
WÊSSSSMÉm
ZATERDAG 15 AUGUSTUS 1931
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
„Amsterdam, de stad van de muziek/'
Zweden is een mooi, een prachtig land. En
de Zweden zijn, o"ver 't algemeen en vooral
buiten de groote steden,geschikte, vriendelijke
menschen. In een klein, dorpsch stadje kan
het je heel best gebeuren dat de stations
kruier je hartelijk de hand schudt, als je
hem een fooitje geeft en op het boerenland
hebben ze vaak al even gauw de koffie klaar
met brood en met een scheut cognac voor
het niet-droge manvolk wanneer je voor
den regen wilt schuilen of een praatje komt
maken, als bij ons in Twente en den Achter
hoek.
Maar de Zweden hebben een groote, na
tionale fout. Ze zijn heel erg tevreden, ver
schrikkelijk verrukt over zich zelf, over wat
hun land, hun volk, hun industrie, hun kun-
stenaarsbent presteerde en presteert. Ze ra
ken in vuur als ze hun mond mogen open
doen over de groote daden van het voorge
slacht, ze trillen van enthousiasme voor het
moderne Zweden, „het meest Amerikaansche
land van Europa", en de pers buit elke ge
legenheid uit, om den lof te zingen van Zwe
den, van Zweedsche mannen en vrouwen, en
wijdt bijna geen aandacht aan wat er in het
buitenland gebeurt. De Zweden staren zich
blind op alles wat Zweedsch is, hun geeste
lijke horizon wordt begrensd door Happa-
randa en Ystad, Stockholm en Gothenburg,
zij meten met éen maat, de Zweedsche, zij
zien hun fouten en tekortkomingen niet of
willen die niet zien, zij vinden het niet noo-
dig met het buitenland te bemoeien, zich te
interesseeren voor wat men over de grenzen
denkt en doet, omdat men het eigene, het
Zweedsche, belangrijker acht, superieur
vindt. Ik generaliseer natuurlijk, er zijn uit-
Bonderingen.
Afgezien van een dozijn reisindrukken per
jaar staat er bijna nooit iets over Nederland
in de Zweedsche pers. Het laatste bericht uit
ons land dat ik hier in een der groote bladen
vond, was een telegram van twaalf regels
met drie vette koppen over de vernieling van
een Rembrandt in 't Rijksmuseum; het voor
laatste: een berichtje van een regel of vier
over de pogingen van den heer Veraart om
regen te verwekken ,a angevuld met een glos
op de „dorstige" Hollanders. Dat was in den
komkommertijd van het vorige jaar. Voorts
waren er eenige uitvoerige verslagen over de
tentoonstelling van Zweedsche kunstnijver
heid, die onlangs te Rotterdam gehouden
werd, en een telegram uit Den Haag over den
in Noord-Celebes gepleegden moord op een
Zweedschen houtvester, maar die tellen eigen
lijk niet mee. Een heel magere oogst dus.
Maar, met uitzondering van Finland, Duitsch
land, Frankrijk, Engeland en de Vereenigde
Staten, komen alle andere landen er al even
bekaaid af als Holland.
Met reisbeschrijvingen is het gelukkig an
ders gesteld. De Zweden reizen veel in
eigen land, zijn gek op reizen en reisbeschrij
vingen. En ze hebben er slag van hun bele
venissen vlot en leesbaar te vertellen, hun
indrukken raak en scherp weer te geven, de
hoofdzaken, de karakteristieke dingen er uit
te pikken, de bijzaken achterwege te laten.
Zij werken niet met afloopende wekkers aan
het begin, met berichten over hoe ze gege
ten en gedronken en geslapen hebben, met
uit den Baedeker overgeschreven jaartallen
en historische bijzonderheden.
Doorgaans zijn de reisbeschrijvers, die op
hun trip „naar het vasteland" Holland niet
links lieten liggen, er tevreden, gelukkig, blij
over dat ze iets van ons land gezien hebben,
dat ze er dingen, merkwaardigheden, schoon
heden vonden, waarvan ze niet wisten, niet
dachten, dat die er waren. Holland komt er
bijna steeds goed af, beter dan Denemar
ken of Frankrijk of Zwitserland, tenminste,
als men een paar onjuistheden en wat on
gerechtvaardigde critiek, gevolg van ver
keerde conclusies, op den koop toe wil ne
men.
Josef Kjellgren, een jonge, ultra-moderne
dichter, die bij voorkeur voettochten van vele
honderden kilometers maakt en met land-
loopers langs de wegen van alle landen van
Europa trekt, heeft, het vorige jaar door ons
land gezworven en daar eenige buitengewoon
goede artikelen over geschreven. Een killen,
maanlichten Meinacht koos hij om van
Haarlem naar Leiden te gaan, over de een
zame wegen, tusschen de bloembollenvelden,
die wonderlijk kleurden toen de zon over het
vlakke land op ging. Ik zou het „gedicht in
proza" dat hij daarover schreef willen ver
talen, maar het zou te veel ruimte innemen.
En ik zou ook weer willen geven wat £ij
schrijft over Rotterdam, hoe hij Oud-Am
sterdam ziet, hoe hij intens geniet van de
schoonheid van het Hollandsche polderland
schap, omdat deze Noorderling, deze jonge
man uit het land waar de natuur zoo woest is
waar de landbouwdistricten veelal geen ka
rakter hebben, zoo'n geheel anderen kijk
heeft op ons lage land, zijn wezen zoo ge
heel anders aanvoelt dan wij zelf.
Een ook al rondzwervende Zweedsche
teekenaar-journalist, die zich Peder noemt,
heeft in een der grootste bladen een heele
serie korte indrukken van Holland gepubli
ceerd. In Amsterdam logeerde hij in een ho
tel op een der Burgwallen, een hotel op de
vierde verdieping met een invalieden oud
matroos als gérant en met voornamelijk ne
gers, ChineeZen, Italianen als gasten. Am
sterdam was voor hem de eerste ware groote
stad, die hij op zijn reis via Kopenhagen en
Hamburg bezocht. Amsterdam was een stad
vol muziek, vol geraas, vol lawaai. Een leven
de stad. Hij raakte in verrukking over de
groote bont-beschilderde draaiorgels, die als
maar muziek strooiden over de grachten, die
door kleine mannekes over de hooge brug
gen werden geduwd, die een zuidelijke sfeer
schiepen in de oude wijken. Peder zegt, uren
achter zoo'n draaiorgel aan geloopen te heb
ben om maar te genieten van die muziek in
de stad. „Daar zagen de mannekes eeh paar
straatmuzikanten aankomen. Ze probeerden
het zware, groote orgel wat vlugger over de
hobbelige keien te duwen om het eerst aan
den hoek te zijn. Maar de straatmuzikanten
repten zich ook en beide muziekgezelschap
pen bereikten, den hoek tegelijk. Toen stel
den ze zich tegenover elkaar op. Een man
neke klom op het wagentje van het orgel en
greep den slinger. Een der straatmuzikanten
sloeg den riem van zijn harmonica over den
schouder en legde zijn vingers tegen de toet
sen. Ik dacht aan kattengemauw in Maart,
aan honden die maanziek zijn, ik haalde me
de vreeselijkste dingen in het hoofd over
wat er nu zou komen. Het orgel zette zwaar
in, de man met de harmonica drukte alle
bassen in en haalde breed uit. Endaar
klonk de laatste schlager van het Holland
sche operetteseizoen, daar zongen de straat
zangers begeleid door de harmonica én door
het formidabele instrument van hun con
currenten op den hoek aan de overzij. Dat
kan alleen maar in Amsterdam, in deze stad
van de muziek".
Een anderen keer schreef Peder:
„Voor zoover ik weet ben ik nog nooit in
Amsterdam aangekomen, zonder dat ik op
het Centraalstation werd aangesproken door
een verdacht individu, dat een ring met
brillanten uit zijn vuilen jaszak opvischte en
me fluisterend vroeg of ik dien niet koopen
wilde. Aanvankelijk kree'g ik den indruk, dat
in dit land de dieverij even hard moest
bloeien als de tulpenteelt, maar later bleek
mij dat deze heeren uit de Randstaten of
van den Balkan of ergens anders vandaan
kwamen. En hoe zbuden de Hollanders ook
anders dan eerlijk kuunnen zijn? Denk je
eens in, wat het voor mensch moet beteeke-
nen, geboren te zijn in een land dat zoo vlak
is, dat je kunt zien wat er in het halve rijk
gebeurt! Nu, zoo zeker als de Corsicaan een
geboren roover is, zoo zeker hee'ft de Hollan
der de natuur van zijn vaderland in het
bloed: het wijde, het opene". „Holland is",
zegt hij verder: „het land van het felle licht,
waarvoor niets verborgen kan blijven, het
land waar alles te zien is".
Later reist Peder met de electrische van
Amsterdam naar „de hoofdstad Den Haag".
Hij ziet de bollenvelden die juist in bloei ko
men, hij ziet weiden met koeien „die
dekens over den rug hebben tegen de koude
dampen van de Zuiderzee", met „kraaien, die
zich zoo dik eten, dat zij ni^t meer kunnen
vliegen". Tegenover hem zit'„de Hollandsche
Karlsson, aanmerkelijk meer verzorgd van
uiterlijk dan zijn Zweedsche broeder; hij
leest zijn dunne krant die slechts handel en
scheepvaart, beurskoersen en cijfers, cijfers,
cijfers, cijfers schijnt te bevatten".
Onlangs is ons land bezocht door den chro
niqueur van Stockholms Dagblad, Berco. Hij
is hier zeer populair en er zijn vele men
schen die Stockholms Dagblad alleen lezen
om zijn kronieken. Hij kan vaak heel goed
uit den hoek komen, maar is ook heel vaak
flauw. Och, de Zweden kennen en hebben
geen humor, gelijk Hasse Zetterstrom dezer
dagen bij zijn dertigjarig jubileum als redac
teur van Söndagsmisse-Strix heeft ver
klaard. Berco nu schrijft zijn kroniek over
ons land, naar hij zegt, in het Nederlandsch
en wel aldus: Wij gingen naar Scheveningen,
waar mooie restaurants zijn „dar man kan
drink een glas likör och ata hollandsche bief
stuk och kalfscotelet och pannekoek och fett
vleesch och stekt visch och goet koffie, allt-
sammans serverat av een utmarkt bediening
over welken man inte behöver zich beklagen.
I Holland ater man kolossalt: een halv portie
av een ratt ar för mycket voor een zwedisch
persoon, men lagom voor een schoolklasse,
och een hel portie ar lagom voor ett slakt-
möte". Als ik vertel, dat „ratt" gerecht be-
teekent, „för mycket: te veel, „lagom": ge
noeg en „slaktmöte: familiefeest, dan be
grijpt g edit Hollandsch misschien even goed
als de lezers van Stockholms Dagblad. En
nu kunt ge het flauw vinden dat een der be
kendste Zweedsche journalisten met dit taal
tje twee kolommen vult, maar ik geloof dat
Berco met dit stukje de Vereeniging tot be
vordering van Vreemdelingenverkeer toch
even flink geholpen heeft.
Ik wil enkele passage's uit zijn kroniek ver
talen. Rotterdam ontvluchtte Berco spoedig
„omdat de stad vervelend is en omdat het
er zoo verschrikkelijk hard waait", hij maak
te „een autotocht door de hoofdstad Den
Haag, die naar men zegt 400.000 inwoners
heeft, maar waar het zoo stil en rustig is,
dat je zou denken in een klein platteland
stadje te zijn". „Daarna heb ik verschillende
steden bezocht, hoewel ik niet altijd wist in
welke stad ik was, omdat in dit kleine land
je de steden zoo dicht op elkaar liggen, dat
je bijna niet merkt wanneer je van de eene
in de andere komt".
„Van Den Haag kun je in een uur met den
trein naar Amsterdam reizen. Je passeert
dan een groot aantal steden, maar je krijgt
soms ook een glimp van het Hollandsche
landschap te zien, dat groen is en mooi, met
veel aardige plekjes en veel koeien. Ken
merkend voor Holland is, dat er geen heuvels
zijn, maar anders zou het water uit de vele,
bekoorlijke kanalen wegloopen",
Amsterdam is een van de allermooiste ste
den, die ik ooit gezien heb. Onbeschrijfelijk
aardig met zijn oude huizen en zijn 70 grach
ten waarover 450 leuke bruggejes leiden. De
heele stad is éen groote tuin. Daar 't Vrijdag
was, was men overal bezig de huizen van bui
ten te wasschen want men is erg netjes in
Holland".
„Tenslotte wil ik nog opmerken:
dat het plaveisel meestal erbarmelijk is,
hetgeen niet verhindert dat de steden over
stroomd worden door geweldige horden van
fietsers:
dat het er vol mooie bloemen is en dat er
overal zitjes op de trottoirs voor de restau
rants en de café's zijn, wat decoratief en goed
is;
dat het verkeer er volkomen krankzinnig
is; en
dat de bevolking veel te veel fluit. Waar je
ook bent heb je altijd een schel fluitenden
loopjongen of misschien zelfs een welgekleed
heer in fluitenden toestand tegenover je. Als
of het er nog niet hard genoeg woei!"
Ik zal het bij deze enkele fragmenten la
ten, al zijn er ook in de reisbeschrijvingen
van andere Zweden over ons land merkwaar
dige passages te kust en te keur.
Opvallend is, dat geen dier Zweden ook
maar een letter wijdt aan Marken of Volen-
dam, terwijl men in Holland toch veelal aan
neemt, dat dat dé groote trekpleisters voor
vreemdelingen zijn. Daarentegen werd wel
in een der reisverhalen, die het laatste jaar
in de Zweedsche pers stonden, een tocht door
de Vechtstreek beschreven, terwijl een jonge
dame die in éen kolom alles vertelde wat ze
in Holland gezien had, daar meer dan de
helft van gebruikte voor een beschrijving
vanhet zweetkamertje van de Leidsche
academie. Veel indruk maken de bloembol
lenvelden op de Zweedsche toeristen, zóo veel
dat een zeer bekend Zweedsch politicus en
journalist zich onlangs aan schoone lyrische
ontboezemingen beging over den luister van
de bloeiende bollenvelden tusschenGiet
hoorn en de Zuiderzee. C. G. B.
DE MOOIE HOOFDSTAD VAN
WESTFALEN.
Het heeft eigenlijk lang geduurd, voor
Muénster tot zijn recht kwam. Thans wordt
de stad ontdekt, telt zij talrijke bewonde
raars. Menschen, die er verstand van heb
ben, verzekreen, dat Muenster een kleinood
onder de Duitsche steden is. Ricarda Huch
heeft Muenster zelfs geroemd als de „voor
naamste" Duitsche stad. Het is inderdaad
een aristocratische stad. Haar oude cultuur
heeft haar bestaan te danken aan de katho
lieke kerk, een ouden Westfaalschen adel en
een Hgnseatische burgerij.
Muenster is een stad van kerken en dus
ook een stad der Schoone Kunsten. De Dom
en Sankt Mauritz, de Ludgerikirche, de Lam-
bertikirche, de Ueberwasserkirche, de Cle-
menskirche en vele andere: zij zijn een weer
spiegeling van de verschillende tijdperken in
de kunst. Intusschen heeft Muenster voor
namelijk aan de wereldlijke architectuur zijn
eigenaardig karakter te danken. Een beziens
waardigheid en tevens een ongeëvenaarde
kostbaarheid is de „Prinzipalmarkt". De Pa
triciërs der stad hebben hier door de zich
aa nelkaar scharende zuilengangen en de
voorgalerijen hunner trotsche huizen, die de
„Prinzipalmarkt" omgeven, een onvergetelijk
monument van burgerlijke gemeenschaps
cultuur doen ontstaan. Het mooiste der ge
bouwen van dit plein is zeker het beroemde
Gothische Stadhuis.
Behalve zijn .Prinzipalmarkt" bezit Muen
ster nog een architectonische bijzonderheid
die men tevergeefs elders zoekt. De West-
faalsche adel heeft hier namelijk in het tijd
perk van de Barok zijn stadswoningen op
gericht. 's Zomers woonden de adellijke fa-'
milies op de burchten van het Muensterland,
maar 's winters trokken zoj naar de stad, in
de waardige gebouwen, die men heden nog
overal in de oude straten der stad vindt. Het
voornaamste dezer huizen is de „Erbdrosten-
hof", een werk van Schlaun, den beroemd-
sten Barok-architect van de stad. Schlaun
ontwierp ook de plannen voor het veel be
wonderde indrukwekkende Barok-Slot der
stad.
In dit oude Muenster is een nieuw Muen
ster ontstaan. Ook de moderne stijl heeft er
zijn intocht gehouden. De voornaamste pro-
dusten van de moderne bouwkunst zijn de
Heiliggeistkirche, de stedelijke Handelsschool
en het nieuwe Station, het modernste sta
tion van gansch Noordwestelijk Duitschland.
De stad is overigens ook aangesloten bij het
moderne luchtverkeer. Haar vliegveld is nau
welijks 2.2 K.M. verwijderd van het station.
De beteekenis van Muenster als centrum voor
vreemdelingenverkeer wordt echter nog hier
door verhoogd, dat de stad geen industrie
bezit. In de elf eeuwen van zijn bestaan heeft
het zich ontwikkeld tot een stad van admi
nistratie en opvoeding. Muenster telt heden
120.000 inwoners en is de hoofdstad van de
Provincie Westfalen. Het heeft een bisschop
en een der grootste Pruisische Universiteiten
met ongeveer 550 studenten. Muenster is ook
als Congres-stad zeer gezocht. Het heeft ook
in dit opzicht een oude traditie: Hier werd in
1648 de vrede gesloten, die een einde maakte
aan den dertigjarigen oorlog. Vijf jaar lang,
van 1644 tot 1648, was Muenster toen het po
litieke centrum van Europa.
De „Ratskammer" van het Stadhuis, waar
in de Spaansch-Nederlandsche vrede werd
onderteekend, bevindt zich heden nog precies
in denzelfden toestand, als op den dag van
de onderteekening van het verdrag. Niet ten
onrechte heeft men deze zaal de „Wieg van
den modernen Staat der Nederlanden" ge
noemd. Zij is zeker een der belangrijkste ge
schiedkundige bezienswaardigheden van
Duitschland.
Te Muenster heeft de dwaze Baron Rom
berg zijn streken uitgehaald, waarover de
gansche wereld lachte. De oude bewoners der
stad vertellen heden nog. hoe Baron Rom
berg in een rijtuig met zes paarden als een
vorst door de stad reed, omringd door ba
zuinblazers. Op het midden van de Rogge-
markt stond het rijtuig stil. Baron Romberg
liet nu een kapper roepen, die hem boven op
zijn rijtuig voor de oogen van het publiek
moest scheren. Op een anderen dag zou hij
te paard de trap zijn opgereden van zijn
stamlokaal, het Café Middendorf, dat heden
een Romberg-zaal bezit. Hier hangen doeken
waarop de schilder Grotemeyer de daden
van baron Romberg heeft vereeuwigd. Ove
rigens zou Romberg ook eens te paard over
zijn stamtafel zijn gesprongen.
Door een Controleur B. B.
Na dat ik een dag of tien op kantoor ge- 1
werkt had stond er gelukkig weer een
dienstreis op het programma. Het begin met
de K. P. M. naar Pakan Baroe gaf al een
leuke sensatie. Aan boord troffen we o.a.
den administrateur van de nieuwe kebon.
Hij was vol verhalen en had photo's van
zijn verlof in Japan. We zaten zoo lang te
praten dat ik pas om 2 uur in mijn hut lag.
Den volgenden morgen weer vroeg wakker.
Ik trof een zeer internationaal gezelschap
aan het ontbijt, n.l, twee Hollanders, een
Maleier, een Javaan, een Britsch Indiër,
een Japanner, een Engelschman en een
Duitsche dame. Het was dus je reinste Ba
biion wat talen betreft maar ieder sprak
Engelsch of Maleisch, dus ging het wel. We
waren om 11 uur op Pakan Baroe bij het
vliegveld, altijd een leuk amusement. Schot,
de piloot, die een noodlanding maakte was
weer aan bo'ord en vol verhalen, Verder drie
passagiers waaronder een meer dan lucht-
zieke broodmagere Engelschman. Hij zag er
komisch van ellende uit zoodat we hem tot
onze schande nog uitlachten ook. Ik wilde
den volgenden dag een tournee naar de
Tapoengs maken maar dat ging door zware
bandjir niet door. Ik had wel kunnen gaan
maar dan kostte het tachtig pop en een
week tijd en zooveel tijd en geld had ik niet
beschikbaar. Ik telegrafeerde dus aan de
Hevea om me te komen halen, daar ik mijn
programma moest wijzigen.
Den volgenden dag bracht de Hevea me
naar Boeatan, waar ik 's morgens om 6 uur
arriveerde. Ik stapte daar in een vrachtauto,
de eenigste die er is en reed naar het ge
straftenkamp, een rit van 40 KM. Dat klinkt
zoo heel gewoon maar het is geloof ik de
meest sportieve rit die je maken kan. Stel U
voor, een aarden baan vol met gaten en kul
len en wrakke bruggen, dwars door de rim
boe, 40 K.M. lang, gedurende drie jaar in
aanleg door een 200 gestraften; een oude
Ford van 1923 of zoowat, open vrachtautotje,
volgeladen met 12 passagiers en een Chi-
neeschen chauffeur, een reuzehandige jon
gen die geen gevaar kent, over en door alles
heenrost, dat je niet weet waar je blijft. Na
een dikke twee uur waren we ongedeerd en
veilig aan het eind van den weg. Toen nog
4 K.M. loopen, onderweg de club gestraften
uitermate ijverig aan het werk gezien en
toen waren we in het kampement waar de
Duitsche werkbaas zijn scepter zwaait. Daar
kikkerde ik even op door een groote portie
bami en een glaaske bier. Toen weer op stap,
ik wilde n.l. de rest van het tracé controlee
ren. De weg is nu voor 40 K.M. klaar, er
resten er nog 16. Ik wilde nagaan hoe lang
de aanleg nog zou duren en waar het eind
zou zijn en ging dus met gevolg, bestaande
uit 9 man n.l. mijn tournee oppasser, het
districtshoofd met oppasser, een Inlandsch
mantri opnemer en vijf gestraften om 11
uur op stap. Om 5 uur waren we aan het
eind van mijn 16 K.M. loopen. Maar warm
dat het was, gewoon meer dan bar. Ik heb
het zelden zoo meegemaakt. Bovendien was
het de warmste tijd van den dag om te loo
pen, daarbij een dreigend onweer, dat niet
doorging maar het extra benauwd en zwoel
maakte. De weg was ook, niet alles; geen in
gebruik zijnd pad, maar alleen een smal
opengekapt tracé. De eerste 8 K.M. gingen
heuvel op, heuvel af met af en toe een
zwaar moeras (fijn gebalanceer over boom
stammetjes!) de rest door oude rijst en
alang-alang velden. Ik heb in mijn leven
nooit zoo getranspireerd, er was aan mijn
shirt noch aan mijn pantalon, noch aan
sokken of schoenen een droge draad meer te
bespeuren, na een half uur loopen. Vraag
maar niet hoe ik er bij aankomst uitzag.
Gelukkig waren er onderweg een paar dra
gelijke beekjes waarin ik telkens weer mijn
veldflesch, die het zwaar te verantwoorden
had, kon vulien. Maar om even 5 uur waren
we toch aan het eindpunt. En dat was ook
niet meer dan een punt. Want de weg in
aanleg is toekomstmuziek, loopt dwars door
de rimboe, nog onbewoond en als de weg er
is, moeten de beschaving en bevolking er
komen. Zoo is het optimistisch plan van
mijn voorganger die het uitdacht. We kwa
men dus wat je noemt „nergens" terecht.
Een oppasser wist er in de buurt een huis
van een Sjech, Britsch Indiër, daar zouden
we bivak ku nnen maken. Ik liet hem dat
opknappen en ging zelf nog in een prauw
tje om verder het land te verkennen. In de
maneschijn vond ik nog een punt dat even
tueel een stad kan worden en waar nu het
eind van den weg na^r toe zal worden ge
leid. Om half acht was ik weer terug cn
hoorde tot mijn spijt dat de Sjech op reis
was en zijn vijf echtgenooten alleen thuis
waren. Om verwikkelingen te voorkomen (ik
met mijn 9 mannelijke zielen!) besloot ik
maar in een leege pondok te overnachten.
We betrokken dus ons bivak, een leeg en
lek huis en leenden alleen een lamp van
de dames. Toen ik me uit mijn natte en al
minder smakelijke wandelpakje in pyjama
wou steken bleek dat de oppas vergeten
had die mee te nemen. Goede raad was duur
maar wel te vinden. Ik leende n.l. een pak
van den Sjech bestaande uit sarong en
baadje. Een fijne dracht en ik voelde me
kiplekker! Na wat nassi goreng en wat le
zen, ben ik op mijn veldbed gekropen en
heb gemaft als een os. Het „gevolg" lag in
schilderachtige houding op den grond uitge
spreid. Den volgenden morgen om 5 uur op
en om 6 uur op stap. De zelfde route van 16
K.M. weer terug! Het was nu gelukkig niet
meer zoo warm, maar toch nog knapjes,
zoodat we om tien uur in het gestraften-
kamp terug waren. Daar trof ik den Afdee-
lingscommandant van de Veldpolitie en den
dokter, met wien ik op dien dag een dienst-
afspraak had. Eerst even in Kinomo uitge-
hijgd, toeon wat gemandied, schoon wit
pakkie aan en ik voelde me weer het heer
tje. Met dokter en commandant dienst ge
daan, wat gegeten en om twee uur met de
Vrachtbus terug. De auto was nu nog
zwaarder overbelast, het had geregend cn
het was dus slipperSg, zoodat de rit nog
acrobatisch was dan anders. Enfin, we kwa
men weer veilig over dank zij de genialiteit
des chauffeurs! Daarna weer even wat
dienst gedaan, op de Hevea gestapt, me daar
lekker gemandied en opgeknapt en om even
over zessen op Siak terug.
Daar wachtte me een hevige verrassing!
Er was n.l. juist een telegram gekomen „U
bent overgeplaatst naar Timor". Opvolger ar
riveert over een week,
Hoe mooi alles ook leek. was het toch op
een moment een groote desillusie voor me
daar mijn huis al geheel in orde gemaakt
was en de noodige voorbereidselen waren
getroffen om mijn a.s. vrouw uit Holland te
laten komen. Maar aan zuike verrassingen
sta je nu eenmaal als B. B. ambtenaar ten
allen tijde bloot, dus ik moest trachten alles
zoo goed mogelijk voor elkaar te krijgen.
Zoodra mijn opvolger hier is en ik den boel
heb overgedragen houd ik vendutie, reis dan
via Singapore, waar ik drie dagen op aan
sluiting moet wachten, naar Batavia, waar
ik mijn getrouwde zuster hoop te ontmoe
ten die ik in geen 9 jaar gezien heb. hoe
wel ze al 6 jaar in Indië woont. Het zal me
dan wel lukken een 14 dagen verlof te krij
gen en een stukje van Java te zien dat voor
mij nog onbekend ls. Het regelen van mijn
huwelijk zal ik dan trachten per radio-tele
foon in orde te brengen, Toch spijt het me
op het oogenbllk nog dat ik hier wegga, in
hoofdzaak vooi het werk dat ik hier begon
nen ben cn de vrienden die ik gemaakt
heb, vooral ook onder mijn bruine broeders.
Ze zouden het wel ongedaan willen maken,
zelfs de Sultan die een soort bedevaart op
de rivier arrangeerde met veel gebed van
Allan illahlah, waarin om mijn hier blijven
werd gesmeekt. Ik was er heusch aangedaan
van, al begreep ik dat het niets zou geven.
Ik heb het nu reusachtig druk om alle wer
ken die ik onderhanden heb, nog af te ma
ken. Want dat ls altijd het lamme van zoo'n
plotselinge overplaatsing, dat Je al het werk
dat je met enthousiasme aan het uitvoeren
bent en alle plannen die je nog voor de toe
komst hebt. in de steek moet laten.
Ik ben al bezig aan het koffers pakken,
neem boeken, wandversiering en Dajak
spullen mee. terwijl mijn auto. chauffeur en
mijn geliefde Ankie, de hond, voorloopig op
Pakan Baroe blijven tot. Ik weet of die
op Soembawa (behoorendc tot de Residentie
Timor) waar mijn standplaats ls, welkom
zijn. (Ik heb intusschen vernomen dat met
het oog op hondsdolheid geen honden op hot
eiland Soembawa mogen worden Ingevoerd).
Soembawa is het eiland van de beroemde
paarden, naast Lombok. Een volgende maal
hoop ik U over het afscheid van hier en de
reis naar Batavia te vertellen.
DE NUTTIGE VUILNISMAN.
(Van onzen Londenschen correspondent.)
De hoofden van reinigingsdiensten in
Europa zijn voor het eerst van hun leven in
conferentie te Londen bijeen gekomen. En
ook de internationale verbroedering in dezen
tak van werkzaamheid zal alleen aan een
kortzichtig persoon onverschillig blijven. De
toon der redevoeringen was die der zelfbe
wustheid en die der zelferkenning. „De open
bare reinigingsdienst moest zijn inferiori
teitscomplex overwinnen". Hier alweer zullen,
alleen de machten van het onverstand in
ferioriteit herkennen irii den ar
beid van den straatreiniger en den vuilnis
man. Was het noodig voor het Congres het
eminente nut van den dienst onder discussie
te betoogen? Stond dat niet gelijk aan hot
forcecren van een bereids open deur? Zij die
hun gedachten hebben gegeven aan dit on
derwerp beseffen heel goed dat het maat
schappelijk nut van de mannen van den rei
nigingsdienst en dat daarom hun maat
schappelijke staat hoog mag worden aan
geslagen. Er is nooit en te nimmer cenig
excuus geweest voor de gedachte die zij
blijkens de beraadslagingen van het congres
koesterden dat zij de Asschepoesen zij a
van de gemeentelijke diensten. Een der spre
kers herinnerde er aan maar was het
noodig? dat de moderne stad levend zou
worden begraven onder haar vuil en haar
afval een beetje anders en een beetje
langzamer dan Herculanum en Pompei!
werden begraven onder het spuwsel van Ve
suvius indien de nijvere geesten der reini
ging en der opruiming niet dag in dag uit
(met een uitzondering in Engeland) actief
waren. Een der sprekers van het congres
had berekend dat vuil en afval, in Londen
verzameld in den loop van een jaar, gestort
op het paradeveld van do Horse Guards (In
grootte te vergelijken met het Alexanderveki
in Den Haag of de Veemarkt in Rotterdam)
een stapel zou maken van 150 M. hoog. Hyde
Park zou er geheel en 10 M. hoog mee bedekt
worden, Wij willen het best gelooven. Waar
zouden wij dan wezen indien de reinigings
dienst staakte? Er is geen twijfel aan, hij
behoedt ons voor het levend graf. Dat er
nochtans menschen zijn, die weinig waarde
toekennen aan den vuilnisman en zijn func
tie. moet voortkomen uit 'n foutieve afleiding,
gebaseerd op het gegeven dat afval waarde
loos is. Zelfs dit laatste is nu niet meer juist.
Het aantal steden dat zijn licht onttrekt aan
afval wordt met den dag grooter. Maar in
dien de vuilnisman van Londen (en nu kom
ik op de uitzondering van zooeven) de zelfde
hooge maatschappelijke waarde wil krijgen,
die hij bijv. in Nederland heeft of behoort
te hebben, dan zal hij vaker aan de deur
moeten komen, In de woondistricten van
Londen ziet men den man met zijn redden
den wagen slechts eenmaal in de week. Zijn
wagen Ls daarbij voor aanzienlijke verbete
ring vatbaar. Dit bewijst dat men althans in
Engeland nog niet helder genoeg inziet, hoe
slecht w!J den reinigingsdienst in al zijn
openbaringen kunnen missen. Het Congres
in Londen kan hier dat klaarder inzicht
verschaffen,