DE SCHEEPSRAMP. Beste Rubriekertjes, Als jullie dit nummer van Onze Jeugd ontvangen, ben ik bezig mijn koffer te pakken, om Zaterdag weer de reis naar Holland te onder nemen. Hartelijk dank aan velen van jullie, die me zulke mooie kaarten stuurden. Ik ontving ze uit alle deelen. van ons land en ook wel daarbuiten. Ook de Haarlemsche kaarten waren zeer welkom. En nu komen wij zoo langzamerhand allen weer op honk. Raadsels en briefjes kun je weer naar 't oude adres stu ren. De raadselprijswinnaars van Juli kunnen Woensdag aan dat adres weer hun prijzen komen halen. Zoo nemen wij allen ons werk weer op. De vacantie heeft ons ver- frischt en met nieuwen moed wil len we weer beginnen. Straks gaan ook de schooldeuren weer open. Voor velen van jullie begint een nieuw schoolleven op H.B.S., Gym nasium, Lyceum of Mulo. Een nieuw begin is fijn. Nieuwe boeken, nieuwe schriften. Maar een nieuw begin moet ook een goed begin zijn. Een goed begin is 't halve werk, of goed begonnen is 't half gewonnen. Voor wie in een nieuwe klas ko men, moet 't evenzoo gaan. Dadelijk maar 100% van je krachten geven. Denk aan je procentsommetjes. Hoe meer procent, hoe meer winst im mers. En wie een oude klas oVer moeten doen door eigen schuld of niet door eigen schuld, zeggen el- ken dag tien keer tegen zichzelf: Morgen zal het nog beter gaan dan vandaag. Zullen we samen zoo moe dig en zoo dapper een nieuw school jaar en een nieuw werkjaar ingaan? Dan zal het zeker een goed jaar worden. W. BLOMBERG—ZEEMAN Marnixstraat 20. Haarlem. 21 Aug. 1931. BRIEVENBUS PECHVOGELTJE. 'k Heb het hier nog steeds erg naar mijn zin. Over de warmte klaagt hier niemand, om re den dat er geen straaltje zon te zien ls. 't Is bij jullie zeker niet veel beter geweest. De heele wereld schijnt een regenweek doorgemaakt te hebben. Ben Je nog met de club uitgeweest? Voor Zandvoort was het niet veel weer hè? Dat schoolclubje kun je wel de club van zessen noemen. Leuk, dat het allemaal Rubriekertjes zijn. Als de zon weer schijnt, moeten jul lie toch eens naar 't Naaldenveld gaan. Daar is het zoo mooi! Zooals je bemerken zult, heb ik je raadsels al geplaatst. WILGENROOSJE. Hartelijk dank voor je mooie kaart uit Weenen. Jij hebt het ver gezocht dit jaar. Zijn vader en moeder ook mee geweest? Ben je nu weer in Haarlem? WIM D. En jou dank ik hartelijk voor die prachtige kaart van Stein Schönau. Waar ligt dat zoo wat? Jij hebt zeker ook een heerlijke vacantie achter den rug. Of is de koek nog niet op? W. v. d. L. Wat ziet die slaapzaal 'er keurig en frisch uit. Ik dank je wel voor de afbeelding. Die dagen in D. hebben je vast goed gedaan. Ik denk, dat je met nieuwen moed weer aan je werk bent gegaan. NACHTEGAALTJE. Vriendelijk dank voor je fijne kaart uit Gaaster- land. Wat is dat een mooi stukje van Friesland hè. Zit je er nog? Ben je ook in Beetsterzwaag geweest? Mis schien heb je daar wel je naamge noot hooien zingen. A. B. C. In jouw waterlandje zal nu wel meer dan genoeg water ge vallen zijn. Ik denk toch, dat je veel plezier van je kano zult gehad heb ben. ROODWANGETJE. Hartelijk 'dank voor je mooie kaart uit Til burg. Wat zal dat een mooie kerk zijn met die spitse toren. Ben je nog in Tilburg? Heb je mijn kaart ontvangen? Omdat je je adres er bijvoegde kon ik je een kaart zen den. Alleen die naam Roodwangetje mocht de past eens op een verkeerd spoor brengen. Schrijf je 't me eens, als je weer in Haarlem bent! JACOB EN HENNfE. Jullie dank ik voor die duidelijke foto van de Hoogstraat in Leiden. Daar heb ik dikwijls geloopen. Als je je adres erbij gevoegd had, zou ik je een kaart hebben teruggezonden. Heb ben jullie er veel genoten? Of ben je er soms nog? HOE MEN HIER IN DEN EIFEL WOONT. Ja, men woont hier in den Eifel an ders dan bij ons in Nederland. Van buiten en van binnen is er een groot verschil waar te nemen. Vooral in de boerendorpj es, zooals Abenden er b.v. een is. De huizen opgetrokken van een soort kalksteen. Hier en daar is er een houten balk als stut tusschen geschoven. Van buiten zijn ze helder gekleurd, meest wit en de balken bruin of zwart. Wanneer men op een berg staat en zoo'n dorpje op een af stand beziet denkt men altijd aan de huisjes uit een speelgoeddoos. De ramen zijn veel kleiner dan bij ons. De breedte bedraagt zelden meer dan 1 M. Soms zijn ze vierkant, soms iets langer dan breed. In de kleine boerenwoningen is er maar een vertrek, dat door een deur van de stallen gescheiden is, zoodat 's winters vee en mencshen gezellig samen wonen. Men heeft hier ook veel meer be moeiingen met zijn vee dan bij ons. Omdat het vee op de bergen graast, moet er altijd een herder of herderin bij zijn. Dit zijn meest oude men- schen daar de jongeren thuis moe ten blijven voor het zwaardere boe renwerk. 's Morgens vroeg ziet men de koeien en geiten langs den dorpsweg gaan. De herder of herderin met een stok en een zak met breiwerk achter hen aan. De smalste paadjes loopen ze met een zekerheid, waar je ver baasd van staat. Aan de herders is niets bijzonders te zien. Maar de vrouwen zijn soms wonderlijk uitgedost. Ze dragen èen hoofddoek en bij goed weer een bont gekleurd schort. Toen de regen in stroomen neerviel had ik vaak meelijden met de stum- perds, die daar maar stil onder een boom stonden, vaak met een ouden paraplu boven 't hoofd. Tusschen den middag keert de kudde weer huiswaarts. De geleiders moeten eten en ze nemen hun die ren mee. 't Is verwonderlijk te zien, hoe goed ze den weg naar huis terug kennen. Maar de belhamel loopt al tijd voor ene laat vroolijkT zijn hals- bel rinkelen. Soms zijn er direen bij van een naastbij zonde boerderij. Die gaan dan vaak zonder verdere aan wijzing naar eigen stal. Dat terug- keeren in den middag naar huls heeft ook dit voor, dat de boer nog mest van zijn vee krijgt. Als 't warm is, zie je ze 's middags, voor ze de bergen weer opklauteren hun dorst lesschen bij den beek, die zoo maar door den dorpsweg stroomt Er graas wel eenig vee op de wei landen, maar 't gras is hier niet zoo malsch en sappig als bij ons. Over 't algemeen lijken me de Hollandsche koeien ook vetter. Het Duitsche paard is echter veel breeder en groo- ter en daarom ook veel zwaarder dan 't Hollandsche paard. Door de steile wegen wordt er dan ook in letterlij ken zin paardekracht van deze vier voeter geëischt. Weet je wat eigenaardig ls? Ik heb in deze gansche omgeving nog nooit een musch gezien. Wel veel zwaluwen. Voor ons hotelletje zit te gen den nok van 't dak, een zwaluw nestje. En in de vestibule van het spoorkaartjes-bureau kijken vijf jon ge zwaluwen je ondeugend aan alsof ze zeggen willen: Koopen jullie maar kaartjes, wij gaan straks zonder kaartje naar 't buitenland. De veestal is hier ook nog heel primitief. Lang zoo zindelijk niet als bij ons. Ik geloof niet. dat hier in de omgeving modleboerderijen zijn. Wee tje wat hier verbazend aardig is? Dat ze buiten de huizen zooveel planten aanbrengen. Voor de kleinste raampjes staan bloeiende planten. In de nissen zijn zelfs hangplanten in potten, of in wat aarde omgeven door klei, neergezet. Er is hier een groote verscheidenheid van in 't wild groeiende planten. Op de berghellin gen bloeit de paarse hei, maar je ziet er ook slangenkruid, teunisbloem, al lerlei klaversoorten. Aan de Ruhr- oevers geurt het van bloeiende spi rea, valeriaan, weegbree, kattestaar- ten. vergeet mij nietjes, wilgeroosjes, wederik en van nog meer planten, die ik niet thuis kan brengen. En wat ook zoo typisch Duitsch Ls, dat de vruchtboomen zoo maar langs den weg staan. Bij informatie ver nam ik. dat deze boomen niet geënt zijn, dus wilde vruchten voortbren gen. Ze zijn dan ook uitsluitend be doeld voor het vee, maar als jullie hier waren, zou je net doen, wat ik menig meisje of jongen van hier zag doen, n.l. er lekkertjes in happen. Echte winkels zijn hier ook. Er is een klein zaakje, wij noemen het een Tokootje, een winkeltje van al les. De meest onontbeerlijke dingen, zooals: schoenveters, knoopjes, ga ren, band enz. kun je daar krijgen. Ook wel reepen chocola, die wat duf smaken en biscuits, keks noe men ze dat hier, die of heel zacht of steenhard is. Dan is er nog een klei ner winkeltje, waar meer huishou delijke artikelen als zeep, schuur materiaal, handdoeken enz. te krij gen zijn. Concurrentie is hier niet, dus wat je koopt is niet bepaald goedkoop. Veel werk van etaleer en wordt ook niet gemaakt. Vanwege de vele vliegen zie je niet veel an ders dan pakjes, doosjes en busjes en 't is vaak nog een heele puzzle om te ontcijferen, wat in die ver borgenheden verborgen zit. Aan sommige huizen zijn versie ringen van houtsnijwerk aange bracht. Ook boven een dezer toko's 't Is een kleine vrouwengestalte, die waarschijnlijk al eeuwen geleden vervaardigd werd. In Neurenberg (in Beieren) is dit houtsnijwerk veel meer in zwang en daar ziet men dan ook de prach tigste versieringen. Windwijzers ziet men alleen op de kerken en op de oud-adellijke burchten. Oorspronkelijk waren de windwijzers een voorrecht van den adel. Om een windwijzer op zijn huis te mogen plaatsen, moest een ridder bij de bestorming van een vijandelijke stad de eerste zijn ge weest, die zijn vlag op den muur geplant had. Thans is deze bepaling natuurlijk vervallen, maar op oude gebouwen treft men misschien ten gevolge van dat oude privilege nog zelden een windwijzer aan. In de kamers hangen nog veel ouderwetsche gravures, die aan den Fransch-Duitschen oorlog herinne ren, maar ook veel mooi en minder mooi houtsnijwerk. In de boerenwoningen ziet men nog steenen vloeren, soms met bloe men of teekeningen versierd. Men houdt hier veel van gebloemd. Mannen ziet men vaak met ge bloemde jasjes, gebloemde bretels over de schouders. Vrouwen met ge bloemde jakken, kinderen met ge bloemde schorten. Dat maakt alles een heel vroolijken indruk. Er wordt hier veel aan kruisjes bor duurwerk gedaan. Ook veel bloe- men-motieven. Geborduurde tafel lakens, geborduurde kleedingstuk- ken. Zelfs in de slaapkamers vindt men vroolijke geborduurde kleedjes. Je weet zeker wel, dat ze in Duitsch land dekbedden gebruiken. Toen 't zoo warm was, legden we 't dekbed naast ons bed, maar in de kille da gen was het wel heel lekker dat lichte donzen dekbed op je beenen en je voeten te voelen. Wollen dekens zag ik hier niet. Wel gewatteerde. Over de dekbed den zijn overtrekken, die alweer keurig geborduurd zijn. De menschen hebben hier 's win ters zooveel meer tijd dan stads- menschen. De eenige verzorging is het gezin en het vee. Dat gaat alles zooveel eenvoudiger dan bij ons. Aan uitgaan doen ze hier niet. Waar zouden ze ook heen? Er is geen bioscoop, schouwburg of con certzaal. De menschen leven hier zoo rustig, zooals wij stedelingen 50 jaar geleden leefden. Niemand schijnt hier haast te hebben. Je ziet hier wel fietsen, maar er wordt niet hard op gereden. Met de auto's gaat het al net zoo. Voertuig, mensch en dier gaan hier kalm en zeker hun weg. Komen ze er vandaag niet, dan misschien morgen. W. B.—Z. WIE MAAKT DE ZEGWIJZEN GOED? Een jongen uit Hindoestan was bij een familie in Haarlem in huis gekomen. Natuurlijk had hij op school verbazend veel moeite met onze taal. Maar hij deed uitstekend zijn best en op verzoek van zijn ouders schreef hij brieven in 't Hol- landsch naar Hindoestan. Zijn vader was .van geboorte een Hollan der. Nu had Kahe (zoo heette de jon gen) in zijn leesboek een serie spreekwoorden ën zegswijzen gele zen, die door den onderwijzer ver klaard waren, Kahe had een goed verstand en snapte al gauw de be- teekenis. Hij zou ze dan ook in een brief te pas brengen, maar jullie zult bemerken, dat hij de woorden heel grappig gebruikte. Ziehier de brief, dien jullie nu eens moet corrigeeren. Beste ouders, 't gaat goed met me. De jongens lachen me nog wel eens uit, maar ik denk maar: Ze hebben een splinter in d'r eigen oog en een balk in een ander z'n oog. Ik blijf goed mijn best doen, maar Keulsche aken ben nen niet in e'en dag versjouwd. Ik denk maar: ieder vogeltje zingt met zijn eigen bek. Ik laat me niet alles op een touw spelden en ook geen, knollen en citroenen verkoo- pen. Sommige jongens maken eerst een mug en dan een olifant. Dan draaien ze er ook wel eens om heen, maar ten slotte komt er toch een aap uit hun mouw. De andere jongens zijn veel gauwer klaar met hun werk dan ik, maar dikwijls zorgen ze alleen maar voor d'r viooltjes. Als je werk slecht is, moet je schoolblijven. Ik doe 't dan dadelijk maar liever goed. Ik kies liever eieren met geld. Ze moe ten hier niet denken, dat ik al met een slag den molen beet heb. Ik zie wel, of ik verder moet gaan dan een lange neus. Ik kan wel op de bee nen van mijn eigenste staan. Na tuurlijk weet ik best, dat alles niet op een dakkie van een lei zal staan. De zomer is hier ook niet door een zwaluw gemaakt. Maar als je je moed verllesd, heb je niks meer. Toch denk ik alle dagen aan u. Zoo als de klok thuis hikt, hikt hij ner gens. Ik dank u wel voor het lekkere pakje. Dat suikergoed was voor mij een reusle van een zalm. We had den wel 's morgens pas taartjes ge had en een jongen zei: dat is mor sen met den maaltijd. Ik niet hoor. De jongens mogen hier veel meer dan bij ons. Dat komt van den nieuwen tijd. Als je 't el verkoopt, verzet je de bakens. Nu lieve ouders, weet u weer wat van uw zoon. Denkt u maar niet: 't oog er uit, 't hart van buiten. Uw liefhebbende zoon KAHE. EENIGE TAALKUNSTJES. De letters in onderstaande vier kanten moeten zoo geschikt wor den, dat er in ieder vierkant 4 goed Hollandsche woorden te lezen staan. a 1 k k a i e r e r i 1 e r k k 0 e m d 0 d 0 r e i d r e e I d k k e o s e p k e k r i k k 1 e BIJVOECSEl! VRIJDAG 21 AUGUSTUS 1931 No. 242 AAN ALLEN! De vorige week schreef ik jullie over 't heerlijke zomerweer en nu valt de regen bij stralen neer. Het re gent, dat het giet. De bergen zijn in een grauwen sluier gehuld en de we gen lijken bessensap-brij. 't Is nu juist weer om aan jullie te schrijven en nog eens te overdenken, wat ik hier al zoo heb beleefd en ge noten. Ik heb heerlijke wandelingen gemaakt, berg op, berg af. Op de mooiste plekjes stond altijd weer een bank van boomstammetjes vervaar digd. Overal stonden volop bramen en frambozen, die zoo heerlijk hielpen tegen den dorst. Ik ben ook in mooie kleine dorpjes geweest, die zoo schilderachtig in de dalen lagen. Overal trof je Hollanders aan, overal zag je wandervögels. Wij zouden zeggen de jongens en meisjes, die van dorp tot dorp wandelen. Er werd veel gekampeerd in de bosschen maar er werd ook veel gebriuk ge maakt van de Jeugd-Herbergen. We zagen een aardige Jeugd-Herberg in Heimbach, die vroeger waarschijnlijk tot boerderij had gediend. Maar we zagen een schitterende Jeugd-Her- berg in Gemund. 't Was een groot Landhuis boven op een berg. We mochten van binnen een kijkje ne men en dat was heusch de moeite waard. Die huiskamer met al de ge zellige zitjes, bonte kleedjes, vele ra men en vol bloemen zag er al heel knus uit. Meisjes en jongens waren bezig hun aardappeltjes te schillen. Wie warm eten wou hebben, moest zijn eigen potje koken. Alleen soep was te verkrijgen. De slaapkamers waren ook ruim en frisch, twee ledikanten boven elkaar net als in de hutten onzer mailboo ten en in onze Jeugdherberg aan de Jan Gijzenvaart. Er hecrschte overal een vroolijke, prettige stemming. Dat was ook geen wonder, als men voor weinig geld zoo'n goed onderdak had. Dat plaatsje Gemund ligt in een schitterende omgeving. Daar vlak bij is de Urfthalsperre, die 's zomers door honderden bezocht wordt. De Urft is een klein riviertje, dat omringd is door de hoogste Eifelbergen. Het wa ter van de Urft heeft een zeldzaam- mooie blauwgroene kleur. Met een stoombootje kan men van 't eene plaatsje naar 't andere, varen en men heeft geen oogen genoeg om al het schoone in zich op te nemen. Over de Urft is een buitengewoon mooie stee nen brug gebouwd. Aan de zijkanten is een muur gemetseld met allerlei nissen, waardoor kunstmatige water vallen kunnen opgewekt worden. Dicht bij dit merkwaardige bouwwerk ligt een groot, uitgestrekt bosch. Aan den rand van dit bosch verrijst het Maria-klooster. Iedere vreemdeling kan hier uitrusten en iets gebruiken. Allerlei aardige reisherinneringen kunnen naar huls worden meege nomen. De monniken uit dit klooster bebouwen het land en hadden nu ook zelf den oogst binnengehaald. W. B.—Z. Over geldboeten. In Amsterdam werden in 1579 de geldboeten, waar voor sommigen veroordeeld werden als volgt verdeeld: 1/3 deel voor den Schout, 1/3 deel werd besteed tot versterking der vestingwerken, en 1/3 deel voor de armen. Jaap van Vliet was een jongen, die voor geen klein geruchtje ver vaard was. Dat behoefde hij ook niet te zijn want hij was groot en sterk, zoodat hij best zijn mannetje kon staan. Maar hij had één gebrek: hij was een beetje langzaam. Zijn vader zei het wel eens: „Jij komt net altijd een slag te laat, Jaap!" Beter kon men het haast niet zeggen, want Jaap was beslist niet lui of dom, zoodat dit de reden voor zijn langzame optreden kon zijn. Veeleer was hij te bedacht zaam. Hij zat nog te denken als een ander allang tot de daad zou zijn overgegaan. Dat had hem echter al heel wat last bezorgd, ja, zelfs wel- eens een pak slaag Vooral met andere jongens had hij dikwijls moeite, als er bij het spel een kleine twist ontstond, wat toch zoo vaak gebeurt. Er werden dan onaangename dingen gezegd en net als Jaap nog stond na te denken of hij kwaad zou worden of niet, pats, daar had hij den eersten klap al beet. Zijn sterke knuisten kwamen dan meestal te laat! Dit was ook de reden waarom zijn vader hem geen fiets wilde geven. Neen, jongen, had die gezeed, als Jij op de fiets zit krijg je beslist een ongeluk, want in oogenblikken van gevaar handel je niet snel ge noeg. En Jaap's moeder was het daar volkomen mee eens, en eerlijk ge zegd Jaap zelf ook. Want o, hij kende zijn gebrek zoo goed en hij wenschte niets liever dan dat hij maar gauw wat flinker en minder aarzelend zou worden. Was er niet onlangs nog, thuis, een lamoekap geheel verbrand omdat hij niet wist wat hij doen zou toen het ding vlam vatte? Vader was toen werkelijk kwaad geworden en had gevraagd: .Als je nu zelf eens in brand stond wat zou je dan doen?" Jaap had willen zeggen: in het water springen, maar neg Juist be dacht hij, dat er in de buurt van hun huis geen water was. Ja, wat moest hij dan doen? Dat weet ik niet, zei" hij toen. Vader lachte toen maar wat want ach, dat Jaap dat niet wist was zoo erg nog niet. Als je kleeren ln brand raken moet je probeeren door snel op den grond te gaan liggen en het vloerkleed om je heen te rollen de vlammen te verstikken. Jaap van Vliet zuchtte maar eens. Ach, hij zou wel nooit veranderen, dacht hij, hoe zeer hij ook zijn best er voor deed. Maar gelukkig ver giste hij zich, zooals jullie uit het verhaal dat ik je nu ga vertellen zult kunnen lezen. Het was ln de tweede helft van Juli en Jaap had dus vacantie van school. Naar buiten ging hij niet, want dat lieten de zaken van zijn vader niet toe en bovendien had hij nergens familie. Hij moest zich dus in de stad zelf maar wat vermaak scheppen. Nu, daaraan haperde het gelukkig niet. Jaap slenterde den geheelen dag buiten en overal was wel iets te zien. Maar na een week verveelde hij zich toch wel eens. Zijn vriendjes waren niet altijd op straat en ook waren er een paar uit de stad gegaan, zoodat hij meestal maar in zijn eentje rond liep. Een enkelen keer ging hij eens met moe der uit maar de meeste dagen had die ook haar werk. Maar gelukkig kreeg hij een idee! Hij zou aan vader een hengel vragen om te gaan visschen. Dat was een mooi werkje voor de vacantie. Wel keek vader even vreemd op, want visschen was iets waar hij zelf nog nooit aan gedacht had. JU, visschen? vroeg hU ver baasd. Waarom niet vader? Dat doen zooveel jongens. Je huurt een boot je en zoekt een fijn plaatsje op de rivier op waar veel visch zit. Als ik dan wat gevangen heb breng ik alles mee naar huis en kan moeder de visch yoor ons bakken. En als het goed gaat zal ik ook probeeren om paling Jongen schei uit. viel vader hem lachend in de rede. Paling probeer eerst maar eens een paar stekenbaarsjes te vangen. Dan kun nen we later altijd nog wel eens over paling en walvisch spreken. Enfin, als je voorzichtig bent met het bootje, ga je gang dan maar. Hier is wat voor een hengel. Moeder keek wat angstig toe, maar vader knipoogde eens naar haar. Laat hem maar gaan, zei hij later. HU is flink hoor en bovendien niet onvoorzichtig Dat kan wel zUn, zei moeder, maar als lnj nu eens verdrinkt!? Zoo'n vaart zal het wel niet loo pen, suste vader. Maar toch gaf hij Jaap des avonds nog stilletjes een ernstige vermaning en bovendien een goeden raad. En Jaap beloofde, dat hij heel voorzichtig zou zUn. Vader wist toch wel, dat hU een beetje zwemmen kon? Waar heb je dat dan geleerd, vroeg vader. Jaap kreeg een kleur, want hU had het stilletjes geleerd met de andere jongens in de rivier, maar nu vertelde hU het toch maar. En ofschoon vader een beetje boos keek, was hij toch blij, dat hij het hoorde en zachtjes vertelde hij het zelfs aan moeder Helaas had Jaap den volgenden dag al dadelUk weer last van zyn bedachtzamen aard. HU stond voor het bootenhuis en zag een schattig licht bootje voor den wal liggen. Zou hij dat huren? Even keek hij nog hoe het er van binnen uitzag en of er pennen voor de riemen in de wanden zaten, toen keerde hij zich om, om vlug naar den verhuurder te loopen. Maar hij was al weer t.e laat. Een paar meisjes hadden uit de verte het bootje gezien en het dadelijk gehuurd. Jaap kreeg een prop in zijn keel van spUt en na- tuurlUk was er nu alleen nog maar een log en zwaar roeibootje over. Dat zal je ook altijd zien Enfin, hij had toch een boot en hij was voorzichtig. Kalm legde hij zyn vischtuig in het scheepske en voorzichtig stak hij de riemen in het water. HU had dit werkje nog maar heel weinig bij de hand ge had, dus hij nam zich voor om goed op te passen. Maar het ging fijn, al was het lastig dat er geen pennen in het bootje zaten om de riemen vast te zetten. Dat wende echter en na de eerste honderd meter kreeg Jaap den slag al aardig te pakken en roeide hU rustig voort. Er waren heel veel bootjes op dé rivier. Maar het waren hoofdzake lijk groote menschen en ook wel dames met meisjes, die allemaal met hengels gewapend waren. Jon gens waren er niet veel en Jaap voelde zich eigcnlUk wel een beetje eenzaam. Als hU voortaan weer eens ging zou hij toch zien dat er een vriendje meeging. Bram Polman bij voorbeeld, df.t was nogal een aar dige jongen Toe-oe-oe-oe-oet! klonk het plotseling vlak over het water. Jaap schrok op. Deksels, daar kwam na tuurlijk een groot schip. Hij moest op zij! Daar had hU nog heelemaal niet aan gedachtSnel keek hij om. O, het schip was nog ver weg en rustig roeide hij nu met vele andere bootjes naar den oever, zoo dat er in het midden der rivier een groote vaargeul open bleef voor het schip, dat even later «tampend voorbU kwam. Op het dek stonden

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 13