DE SCHEEPSRAMP.
Beste Rubriekertjes,
Als jullie dit nummer van Onze
Jeugd ontvangen, ben ik bezig mijn
koffer te pakken, om Zaterdag
weer de reis naar Holland te onder
nemen.
Hartelijk dank aan velen van
jullie, die me zulke mooie kaarten
stuurden. Ik ontving ze uit alle
deelen. van ons land en ook wel
daarbuiten. Ook de Haarlemsche
kaarten waren zeer welkom. En nu
komen wij zoo langzamerhand allen
weer op honk. Raadsels en briefjes
kun je weer naar 't oude adres stu
ren. De raadselprijswinnaars van
Juli kunnen Woensdag aan dat
adres weer hun prijzen komen
halen.
Zoo nemen wij allen ons werk
weer op. De vacantie heeft ons ver-
frischt en met nieuwen moed wil
len we weer beginnen. Straks gaan
ook de schooldeuren weer open.
Voor velen van jullie begint een
nieuw schoolleven op H.B.S., Gym
nasium, Lyceum of Mulo. Een nieuw
begin is fijn. Nieuwe boeken, nieuwe
schriften. Maar een nieuw begin
moet ook een goed begin zijn. Een
goed begin is 't halve werk, of goed
begonnen is 't half gewonnen.
Voor wie in een nieuwe klas ko
men, moet 't evenzoo gaan. Dadelijk
maar 100% van je krachten geven.
Denk aan je procentsommetjes. Hoe
meer procent, hoe meer winst im
mers. En wie een oude klas oVer
moeten doen door eigen schuld of
niet door eigen schuld, zeggen el-
ken dag tien keer tegen zichzelf:
Morgen zal het nog beter gaan dan
vandaag. Zullen we samen zoo moe
dig en zoo dapper een nieuw school
jaar en een nieuw werkjaar ingaan?
Dan zal het zeker een goed jaar
worden.
W. BLOMBERG—ZEEMAN
Marnixstraat 20.
Haarlem. 21 Aug. 1931.
BRIEVENBUS
PECHVOGELTJE. 'k Heb het hier
nog steeds erg naar mijn zin. Over de
warmte klaagt hier niemand, om re
den dat er geen straaltje zon te zien
ls. 't Is bij jullie zeker niet veel beter
geweest. De heele wereld schijnt een
regenweek doorgemaakt te hebben.
Ben Je nog met de club uitgeweest?
Voor Zandvoort was het niet veel
weer hè? Dat schoolclubje kun je
wel de club van zessen noemen. Leuk,
dat het allemaal Rubriekertjes zijn.
Als de zon weer schijnt, moeten jul
lie toch eens naar 't Naaldenveld
gaan. Daar is het zoo mooi! Zooals
je bemerken zult, heb ik je raadsels
al geplaatst.
WILGENROOSJE. Hartelijk dank
voor je mooie kaart uit Weenen. Jij
hebt het ver gezocht dit jaar. Zijn
vader en moeder ook mee geweest?
Ben je nu weer in Haarlem?
WIM D. En jou dank ik hartelijk
voor die prachtige kaart van Stein
Schönau. Waar ligt dat zoo wat? Jij
hebt zeker ook een heerlijke vacantie
achter den rug. Of is de koek nog
niet op?
W. v. d. L. Wat ziet die slaapzaal
'er keurig en frisch uit. Ik dank je wel
voor de afbeelding. Die dagen in D.
hebben je vast goed gedaan. Ik denk,
dat je met nieuwen moed weer aan
je werk bent gegaan.
NACHTEGAALTJE. Vriendelijk
dank voor je fijne kaart uit Gaaster-
land. Wat is dat een mooi stukje van
Friesland hè. Zit je er nog? Ben je
ook in Beetsterzwaag geweest? Mis
schien heb je daar wel je naamge
noot hooien zingen.
A. B. C. In jouw waterlandje zal
nu wel meer dan genoeg water ge
vallen zijn. Ik denk toch, dat je veel
plezier van je kano zult gehad heb
ben.
ROODWANGETJE. Hartelijk
'dank voor je mooie kaart uit Til
burg. Wat zal dat een mooie kerk
zijn met die spitse toren. Ben je
nog in Tilburg? Heb je mijn kaart
ontvangen? Omdat je je adres er
bijvoegde kon ik je een kaart zen
den. Alleen die naam Roodwangetje
mocht de past eens op een verkeerd
spoor brengen. Schrijf je 't me eens,
als je weer in Haarlem bent!
JACOB EN HENNfE. Jullie
dank ik voor die duidelijke foto van
de Hoogstraat in Leiden. Daar heb
ik dikwijls geloopen. Als je je adres
erbij gevoegd had, zou ik je een
kaart hebben teruggezonden. Heb
ben jullie er veel genoten? Of ben
je er soms nog?
HOE MEN HIER IN DEN
EIFEL WOONT.
Ja, men woont hier in den Eifel an
ders dan bij ons in Nederland. Van
buiten en van binnen is er een groot
verschil waar te nemen. Vooral in de
boerendorpj es, zooals Abenden er b.v.
een is. De huizen opgetrokken van
een soort kalksteen. Hier en daar is
er een houten balk als stut tusschen
geschoven. Van buiten zijn ze helder
gekleurd, meest wit en de balken
bruin of zwart. Wanneer men op een
berg staat en zoo'n dorpje op een af
stand beziet denkt men altijd aan de
huisjes uit een speelgoeddoos.
De ramen zijn veel kleiner dan bij
ons. De breedte bedraagt zelden meer
dan 1 M. Soms zijn ze vierkant, soms
iets langer dan breed.
In de kleine boerenwoningen is er
maar een vertrek, dat door een deur
van de stallen gescheiden is, zoodat
's winters vee en mencshen gezellig
samen wonen.
Men heeft hier ook veel meer be
moeiingen met zijn vee dan bij ons.
Omdat het vee op de bergen graast,
moet er altijd een herder of herderin
bij zijn. Dit zijn meest oude men-
schen daar de jongeren thuis moe
ten blijven voor het zwaardere boe
renwerk.
's Morgens vroeg ziet men de
koeien en geiten langs den dorpsweg
gaan. De herder of herderin met een
stok en een zak met breiwerk achter
hen aan. De smalste paadjes loopen
ze met een zekerheid, waar je ver
baasd van staat.
Aan de herders is niets bijzonders
te zien. Maar de vrouwen zijn soms
wonderlijk uitgedost. Ze dragen èen
hoofddoek en bij goed weer een bont
gekleurd schort.
Toen de regen in stroomen neerviel
had ik vaak meelijden met de stum-
perds, die daar maar stil onder een
boom stonden, vaak met een ouden
paraplu boven 't hoofd.
Tusschen den middag keert de
kudde weer huiswaarts. De geleiders
moeten eten en ze nemen hun die
ren mee. 't Is verwonderlijk te zien,
hoe goed ze den weg naar huis terug
kennen. Maar de belhamel loopt al
tijd voor ene laat vroolijkT zijn hals-
bel rinkelen. Soms zijn er direen bij
van een naastbij zonde boerderij. Die
gaan dan vaak zonder verdere aan
wijzing naar eigen stal. Dat terug-
keeren in den middag naar huls heeft
ook dit voor, dat de boer nog mest
van zijn vee krijgt.
Als 't warm is, zie je ze 's middags,
voor ze de bergen weer opklauteren
hun dorst lesschen bij den beek, die
zoo maar door den dorpsweg stroomt
Er graas wel eenig vee op de wei
landen, maar 't gras is hier niet zoo
malsch en sappig als bij ons. Over 't
algemeen lijken me de Hollandsche
koeien ook vetter. Het Duitsche
paard is echter veel breeder en groo-
ter en daarom ook veel zwaarder dan
't Hollandsche paard. Door de steile
wegen wordt er dan ook in letterlij
ken zin paardekracht van deze vier
voeter geëischt.
Weet je wat eigenaardig ls? Ik
heb in deze gansche omgeving nog
nooit een musch gezien. Wel veel
zwaluwen. Voor ons hotelletje zit te
gen den nok van 't dak, een zwaluw
nestje. En in de vestibule van het
spoorkaartjes-bureau kijken vijf jon
ge zwaluwen je ondeugend aan alsof
ze zeggen willen: Koopen jullie maar
kaartjes, wij gaan straks zonder
kaartje naar 't buitenland.
De veestal is hier ook nog heel
primitief. Lang zoo zindelijk niet als
bij ons. Ik geloof niet. dat hier in de
omgeving modleboerderijen zijn.
Wee tje wat hier verbazend aardig
is? Dat ze buiten de huizen zooveel
planten aanbrengen. Voor de kleinste
raampjes staan bloeiende planten. In
de nissen zijn zelfs hangplanten in
potten, of in wat aarde omgeven door
klei, neergezet. Er is hier een groote
verscheidenheid van in 't wild
groeiende planten. Op de berghellin
gen bloeit de paarse hei, maar je ziet
er ook slangenkruid, teunisbloem, al
lerlei klaversoorten. Aan de Ruhr-
oevers geurt het van bloeiende spi
rea, valeriaan, weegbree, kattestaar-
ten. vergeet mij nietjes, wilgeroosjes,
wederik en van nog meer planten,
die ik niet thuis kan brengen.
En wat ook zoo typisch Duitsch Ls,
dat de vruchtboomen zoo maar langs
den weg staan. Bij informatie ver
nam ik. dat deze boomen niet geënt
zijn, dus wilde vruchten voortbren
gen. Ze zijn dan ook uitsluitend be
doeld voor het vee, maar als jullie
hier waren, zou je net doen, wat ik
menig meisje of jongen van hier zag
doen, n.l. er lekkertjes in happen.
Echte winkels zijn hier ook. Er is
een klein zaakje, wij noemen het
een Tokootje, een winkeltje van al
les. De meest onontbeerlijke dingen,
zooals: schoenveters, knoopjes, ga
ren, band enz. kun je daar krijgen.
Ook wel reepen chocola, die wat
duf smaken en biscuits, keks noe
men ze dat hier, die of heel zacht of
steenhard is. Dan is er nog een klei
ner winkeltje, waar meer huishou
delijke artikelen als zeep, schuur
materiaal, handdoeken enz. te krij
gen zijn. Concurrentie is hier niet,
dus wat je koopt is niet bepaald
goedkoop. Veel werk van etaleer en
wordt ook niet gemaakt. Vanwege
de vele vliegen zie je niet veel an
ders dan pakjes, doosjes en busjes
en 't is vaak nog een heele puzzle
om te ontcijferen, wat in die ver
borgenheden verborgen zit.
Aan sommige huizen zijn versie
ringen van houtsnijwerk aange
bracht. Ook boven een dezer toko's
't Is een kleine vrouwengestalte, die
waarschijnlijk al eeuwen geleden
vervaardigd werd.
In Neurenberg (in Beieren) is dit
houtsnijwerk veel meer in zwang en
daar ziet men dan ook de prach
tigste versieringen.
Windwijzers ziet men alleen op
de kerken en op de oud-adellijke
burchten. Oorspronkelijk waren de
windwijzers een voorrecht van den
adel. Om een windwijzer op zijn
huis te mogen plaatsen, moest een
ridder bij de bestorming van een
vijandelijke stad de eerste zijn ge
weest, die zijn vlag op den muur
geplant had.
Thans is deze bepaling natuurlijk
vervallen, maar op oude gebouwen
treft men misschien ten gevolge
van dat oude privilege nog zelden
een windwijzer aan.
In de kamers hangen nog veel
ouderwetsche gravures, die aan den
Fransch-Duitschen oorlog herinne
ren, maar ook veel mooi en minder
mooi houtsnijwerk.
In de boerenwoningen ziet men
nog steenen vloeren, soms met bloe
men of teekeningen versierd. Men
houdt hier veel van gebloemd.
Mannen ziet men vaak met ge
bloemde jasjes, gebloemde bretels
over de schouders. Vrouwen met ge
bloemde jakken, kinderen met ge
bloemde schorten. Dat maakt alles
een heel vroolijken indruk. Er
wordt hier veel aan kruisjes bor
duurwerk gedaan. Ook veel bloe-
men-motieven. Geborduurde tafel
lakens, geborduurde kleedingstuk-
ken. Zelfs in de slaapkamers vindt
men vroolijke geborduurde kleedjes.
Je weet zeker wel, dat ze in Duitsch
land dekbedden gebruiken. Toen 't
zoo warm was, legden we 't dekbed
naast ons bed, maar in de kille da
gen was het wel heel lekker dat
lichte donzen dekbed op je beenen
en je voeten te voelen.
Wollen dekens zag ik hier niet.
Wel gewatteerde. Over de dekbed
den zijn overtrekken, die alweer
keurig geborduurd zijn.
De menschen hebben hier 's win
ters zooveel meer tijd dan stads-
menschen. De eenige verzorging is
het gezin en het vee. Dat gaat alles
zooveel eenvoudiger dan bij ons.
Aan uitgaan doen ze hier niet.
Waar zouden ze ook heen? Er is
geen bioscoop, schouwburg of con
certzaal. De menschen leven hier
zoo rustig, zooals wij stedelingen 50
jaar geleden leefden. Niemand
schijnt hier haast te hebben. Je ziet
hier wel fietsen, maar er wordt niet
hard op gereden. Met de auto's gaat
het al net zoo. Voertuig, mensch en
dier gaan hier kalm en zeker hun
weg. Komen ze er vandaag niet, dan
misschien morgen.
W. B.—Z.
WIE MAAKT DE ZEGWIJZEN
GOED?
Een jongen uit Hindoestan was
bij een familie in Haarlem in huis
gekomen. Natuurlijk had hij op
school verbazend veel moeite met
onze taal. Maar hij deed uitstekend
zijn best en op verzoek van zijn
ouders schreef hij brieven in 't Hol-
landsch naar Hindoestan. Zijn
vader was .van geboorte een Hollan
der.
Nu had Kahe (zoo heette de jon
gen) in zijn leesboek een serie
spreekwoorden ën zegswijzen gele
zen, die door den onderwijzer ver
klaard waren, Kahe had een goed
verstand en snapte al gauw de be-
teekenis. Hij zou ze dan ook in een
brief te pas brengen, maar jullie zult
bemerken, dat hij de woorden heel
grappig gebruikte. Ziehier de brief,
dien jullie nu eens moet corrigeeren.
Beste ouders,
't gaat goed met me. De jongens
lachen me nog wel eens uit, maar ik
denk maar: Ze hebben een splinter
in d'r eigen oog en een balk in een
ander z'n oog. Ik blijf goed mijn
best doen, maar Keulsche aken ben
nen niet in e'en dag versjouwd. Ik
denk maar: ieder vogeltje zingt met
zijn eigen bek. Ik laat me niet
alles op een touw spelden en ook
geen, knollen en citroenen verkoo-
pen. Sommige jongens maken eerst
een mug en dan een olifant. Dan
draaien ze er ook wel eens om heen,
maar ten slotte komt er toch een
aap uit hun mouw.
De andere jongens zijn veel
gauwer klaar met hun werk dan ik,
maar dikwijls zorgen ze alleen maar
voor d'r viooltjes. Als je werk slecht
is, moet je schoolblijven. Ik doe 't
dan dadelijk maar liever goed. Ik
kies liever eieren met geld. Ze moe
ten hier niet denken, dat ik al met
een slag den molen beet heb. Ik zie
wel, of ik verder moet gaan dan een
lange neus. Ik kan wel op de bee
nen van mijn eigenste staan. Na
tuurlijk weet ik best, dat alles niet
op een dakkie van een lei zal staan.
De zomer is hier ook niet door een
zwaluw gemaakt. Maar als je je
moed verllesd, heb je niks meer.
Toch denk ik alle dagen aan u. Zoo
als de klok thuis hikt, hikt hij ner
gens.
Ik dank u wel voor het lekkere
pakje. Dat suikergoed was voor mij
een reusle van een zalm. We had
den wel 's morgens pas taartjes ge
had en een jongen zei: dat is mor
sen met den maaltijd. Ik niet hoor.
De jongens mogen hier veel meer
dan bij ons. Dat komt van den
nieuwen tijd. Als je 't el verkoopt,
verzet je de bakens. Nu lieve
ouders, weet u weer wat van uw
zoon. Denkt u maar niet: 't oog er
uit, 't hart van buiten.
Uw liefhebbende zoon
KAHE.
EENIGE TAALKUNSTJES.
De letters in onderstaande vier
kanten moeten zoo geschikt wor
den, dat er in ieder vierkant 4 goed
Hollandsche woorden te lezen staan.
a 1 k k
a i e r
e r i 1
e r k k
0
e
m
d
0
d
0
r
e
i
d
r
e
e
I
d
k k e o
s e p k
e k r i
k k 1 e
BIJVOECSEl!
VRIJDAG 21 AUGUSTUS 1931
No. 242
AAN ALLEN!
De vorige week schreef ik jullie
over 't heerlijke zomerweer en nu
valt de regen bij stralen neer. Het re
gent, dat het giet. De bergen zijn in
een grauwen sluier gehuld en de we
gen lijken bessensap-brij.
't Is nu juist weer om aan jullie te
schrijven en nog eens te overdenken,
wat ik hier al zoo heb beleefd en ge
noten. Ik heb heerlijke wandelingen
gemaakt, berg op, berg af. Op de
mooiste plekjes stond altijd weer een
bank van boomstammetjes vervaar
digd. Overal stonden volop bramen en
frambozen, die zoo heerlijk hielpen
tegen den dorst.
Ik ben ook in mooie kleine dorpjes
geweest, die zoo schilderachtig in de
dalen lagen. Overal trof je Hollanders
aan, overal zag je wandervögels. Wij
zouden zeggen de jongens en meisjes,
die van dorp tot dorp wandelen. Er
werd veel gekampeerd in de bosschen
maar er werd ook veel gebriuk ge
maakt van de Jeugd-Herbergen. We
zagen een aardige Jeugd-Herberg in
Heimbach, die vroeger waarschijnlijk
tot boerderij had gediend. Maar we
zagen een schitterende Jeugd-Her-
berg in Gemund. 't Was een groot
Landhuis boven op een berg. We
mochten van binnen een kijkje ne
men en dat was heusch de moeite
waard. Die huiskamer met al de ge
zellige zitjes, bonte kleedjes, vele ra
men en vol bloemen zag er al heel
knus uit. Meisjes en jongens waren
bezig hun aardappeltjes te schillen.
Wie warm eten wou hebben, moest
zijn eigen potje koken. Alleen soep
was te verkrijgen.
De slaapkamers waren ook ruim en
frisch, twee ledikanten boven elkaar
net als in de hutten onzer mailboo
ten en in onze Jeugdherberg aan de
Jan Gijzenvaart. Er hecrschte overal
een vroolijke, prettige stemming. Dat
was ook geen wonder, als men voor
weinig geld zoo'n goed onderdak had.
Dat plaatsje Gemund ligt in een
schitterende omgeving. Daar vlak bij
is de Urfthalsperre, die 's zomers door
honderden bezocht wordt. De Urft is
een klein riviertje, dat omringd is
door de hoogste Eifelbergen. Het wa
ter van de Urft heeft een zeldzaam-
mooie blauwgroene kleur. Met een
stoombootje kan men van 't eene
plaatsje naar 't andere, varen en men
heeft geen oogen genoeg om al het
schoone in zich op te nemen. Over de
Urft is een buitengewoon mooie stee
nen brug gebouwd. Aan de zijkanten
is een muur gemetseld met allerlei
nissen, waardoor kunstmatige water
vallen kunnen opgewekt worden.
Dicht bij dit merkwaardige bouwwerk
ligt een groot, uitgestrekt bosch. Aan
den rand van dit bosch verrijst het
Maria-klooster. Iedere vreemdeling
kan hier uitrusten en iets gebruiken.
Allerlei aardige reisherinneringen
kunnen naar huls worden meege
nomen. De monniken uit dit klooster
bebouwen het land en hadden nu ook
zelf den oogst binnengehaald.
W. B.—Z.
Over geldboeten. In Amsterdam
werden in 1579 de geldboeten, waar
voor sommigen veroordeeld werden
als volgt verdeeld: 1/3 deel voor den
Schout, 1/3 deel werd besteed tot
versterking der vestingwerken, en
1/3 deel voor de armen.
Jaap van Vliet was een jongen,
die voor geen klein geruchtje ver
vaard was. Dat behoefde hij ook
niet te zijn want hij was groot en
sterk, zoodat hij best zijn mannetje
kon staan. Maar hij had één gebrek:
hij was een beetje langzaam. Zijn
vader zei het wel eens: „Jij komt
net altijd een slag te laat, Jaap!"
Beter kon men het haast niet
zeggen, want Jaap was beslist niet
lui of dom, zoodat dit de reden
voor zijn langzame optreden kon
zijn. Veeleer was hij te bedacht
zaam. Hij zat nog te denken als een
ander allang tot de daad zou zijn
overgegaan. Dat had hem echter al
heel wat last bezorgd, ja, zelfs wel-
eens een pak slaag
Vooral met andere jongens had
hij dikwijls moeite, als er bij het spel
een kleine twist ontstond, wat toch
zoo vaak gebeurt. Er werden dan
onaangename dingen gezegd en net
als Jaap nog stond na te denken of
hij kwaad zou worden of niet, pats,
daar had hij den eersten klap al
beet. Zijn sterke knuisten kwamen
dan meestal te laat!
Dit was ook de reden waarom zijn
vader hem geen fiets wilde geven.
Neen, jongen, had die gezeed,
als Jij op de fiets zit krijg je beslist
een ongeluk, want in oogenblikken
van gevaar handel je niet snel ge
noeg.
En Jaap's moeder was het daar
volkomen mee eens, en eerlijk ge
zegd Jaap zelf ook. Want o, hij
kende zijn gebrek zoo goed en hij
wenschte niets liever dan dat hij
maar gauw wat flinker en minder
aarzelend zou worden. Was er niet
onlangs nog, thuis, een lamoekap
geheel verbrand omdat hij niet wist
wat hij doen zou toen het ding vlam
vatte? Vader was toen werkelijk
kwaad geworden en had gevraagd:
.Als je nu zelf eens in brand stond
wat zou je dan doen?"
Jaap had willen zeggen: in het
water springen, maar neg Juist be
dacht hij, dat er in de buurt van
hun huis geen water was. Ja, wat
moest hij dan doen?
Dat weet ik niet, zei" hij toen.
Vader lachte toen maar wat want
ach, dat Jaap dat niet wist was zoo
erg nog niet. Als je kleeren ln brand
raken moet je probeeren door snel
op den grond te gaan liggen en het
vloerkleed om je heen te rollen de
vlammen te verstikken.
Jaap van Vliet zuchtte maar eens.
Ach, hij zou wel nooit veranderen,
dacht hij, hoe zeer hij ook zijn best
er voor deed. Maar gelukkig ver
giste hij zich, zooals jullie uit het
verhaal dat ik je nu ga vertellen zult
kunnen lezen.
Het was ln de tweede helft van
Juli en Jaap had dus vacantie van
school. Naar buiten ging hij niet,
want dat lieten de zaken van zijn
vader niet toe en bovendien had hij
nergens familie. Hij moest zich dus
in de stad zelf maar wat vermaak
scheppen. Nu, daaraan haperde het
gelukkig niet. Jaap slenterde den
geheelen dag buiten en overal was
wel iets te zien. Maar na een week
verveelde hij zich toch wel eens. Zijn
vriendjes waren niet altijd op straat
en ook waren er een paar uit de
stad gegaan, zoodat hij meestal
maar in zijn eentje rond liep. Een
enkelen keer ging hij eens met moe
der uit maar de meeste dagen had
die ook haar werk.
Maar gelukkig kreeg hij een idee!
Hij zou aan vader een hengel vragen
om te gaan visschen. Dat was een
mooi werkje voor de vacantie. Wel
keek vader even vreemd op, want
visschen was iets waar hij zelf nog
nooit aan gedacht had.
JU, visschen? vroeg hU ver
baasd.
Waarom niet vader? Dat doen
zooveel jongens. Je huurt een boot
je en zoekt een fijn plaatsje op de
rivier op waar veel visch zit. Als ik
dan wat gevangen heb breng ik alles
mee naar huis en kan moeder de
visch yoor ons bakken. En als het
goed gaat zal ik ook probeeren om
paling
Jongen schei uit. viel vader
hem lachend in de rede. Paling
probeer eerst maar eens een paar
stekenbaarsjes te vangen. Dan kun
nen we later altijd nog wel eens
over paling en walvisch spreken.
Enfin, als je voorzichtig bent met
het bootje, ga je gang dan maar.
Hier is wat voor een hengel.
Moeder keek wat angstig toe,
maar vader knipoogde eens naar
haar.
Laat hem maar gaan, zei hij
later. HU is flink hoor en bovendien
niet onvoorzichtig
Dat kan wel zUn, zei moeder,
maar als lnj nu eens verdrinkt!?
Zoo'n vaart zal het wel niet loo
pen, suste vader. Maar toch gaf hij
Jaap des avonds nog stilletjes een
ernstige vermaning en bovendien
een goeden raad. En Jaap beloofde,
dat hij heel voorzichtig zou zUn.
Vader wist toch wel, dat hU een
beetje zwemmen kon?
Waar heb je dat dan geleerd,
vroeg vader.
Jaap kreeg een kleur, want hU
had het stilletjes geleerd met de
andere jongens in de rivier, maar
nu vertelde hU het toch maar. En
ofschoon vader een beetje boos keek,
was hij toch blij, dat hij het hoorde
en zachtjes vertelde hij het zelfs
aan moeder
Helaas had Jaap den volgenden
dag al dadelUk weer last van zyn
bedachtzamen aard. HU stond voor
het bootenhuis en zag een schattig
licht bootje voor den wal liggen.
Zou hij dat huren? Even keek hij
nog hoe het er van binnen uitzag en
of er pennen voor de riemen in de
wanden zaten, toen keerde hij zich
om, om vlug naar den verhuurder
te loopen. Maar hij was al weer t.e
laat. Een paar meisjes hadden uit
de verte het bootje gezien en het
dadelijk gehuurd. Jaap kreeg een
prop in zijn keel van spUt en na-
tuurlUk was er nu alleen nog maar
een log en zwaar roeibootje over.
Dat zal je ook altijd zien
Enfin, hij had toch een boot en
hij was voorzichtig. Kalm legde hij
zyn vischtuig in het scheepske en
voorzichtig stak hij de riemen in
het water. HU had dit werkje nog
maar heel weinig bij de hand ge
had, dus hij nam zich voor om goed
op te passen. Maar het ging fijn, al
was het lastig dat er geen pennen
in het bootje zaten om de riemen
vast te zetten. Dat wende echter en
na de eerste honderd meter kreeg
Jaap den slag al aardig te pakken
en roeide hU rustig voort.
Er waren heel veel bootjes op dé
rivier. Maar het waren hoofdzake
lijk groote menschen en ook wel
dames met meisjes, die allemaal
met hengels gewapend waren. Jon
gens waren er niet veel en Jaap
voelde zich eigcnlUk wel een beetje
eenzaam. Als hU voortaan weer eens
ging zou hij toch zien dat er een
vriendje meeging. Bram Polman bij
voorbeeld, df.t was nogal een aar
dige jongen
Toe-oe-oe-oe-oet! klonk het
plotseling vlak over het water. Jaap
schrok op. Deksels, daar kwam na
tuurlijk een groot schip. Hij moest
op zij! Daar had hU nog heelemaal
niet aan gedachtSnel keek hij
om. O, het schip was nog ver weg
en rustig roeide hij nu met vele
andere bootjes naar den oever, zoo
dat er in het midden der rivier een
groote vaargeul open bleef voor het
schip, dat even later «tampend
voorbU kwam. Op het dek stonden