De „Festspieie" te Rothenburg.
HET GOUDEN FEEST VAN CREMER.
c.; miuuen te stellen om tegen deze
bankmisdauigers op te treden. Ik ben zelf in
Amsterdam geweest en was in de gelegen
heid mij persoonlijk op de hoogte te stellen
van de afgrijselijke toestanden die in de
Amstelbank heerschen. Er is in het geheel
geen helderheid. Toen de crisis bekend
werd hebben de slachtoffers in hun angst
en benardheid brieven aan de bank geschre
ven. Voor een deel werden deze niet beant
woord en voor een deel liet men ze een dag
of tien liggen voordat men er antwoord op
gaf, waarbij men dan op een geheel onjuiste
manier alle mogelijke valsche informaties
yerstrekte.
1 Reusachtige depots, aan welke de directeu
ren provisies schijnen verdiend te hebben,
werden aan firma's gegeven. Voor óns geld!
Ik heb onloochenbare bewijzen in handen,
waaruit blijkt, dat de bank reeds van het
begin af aan op een wankele basis heeft ge-
Staan. In de maand April van dit jaar wer
den eventjes drie millioen schillingen aan
tantièmes oftewel provisies aan. de direc
teuren uitbetaald, welke bedragen nu, naar
het heet, terug zullen worden gegeven. Des
kundigen hebben de boeken nagezien. Men
treft bij tal van schuld,posten aanteekenin-
gerr als „faul", „sehlecht", „ganz faul" en
„undiskutabel" aan. De bankdirecteuren
moeten toch weten, aan wien zij geld leenen!
Ik verwacht, dat men bij de justitie te
gen mij optreedt, ik zal dan in de gelegen
heid zijn mijn beweringen met bewijzen te
staven. De directeur Regendanz heeft mij
in New-York persoonlijk verteld, dat hij zijn
geld uit de Amstelbank had weggenomen,
teneinde het in een Engelsche bank te kun
nen plaatsen. In Duitschland wordt heel
veel over de affaire gesproken. Men is er
verbaasd over, dat zoo iets mogelijk is ge
weest, dat zoo iets geduld wordt en dat de
autoriteiten ten aanzien van zulk een geval
zwijgen. Ik heb het thans tot mijn levens
taak gemaakt niet te rusten vóórdat men
de schuldigen gevonden en bestraft heeft. Ik
ben van plan alle middelen te gebruiken,
zelfs de meest absurde!"
„Ik zal, zoo gaat hij voort, „te Weencn en
in verschillende groote steden inDuitschland
lezingen houden over het onderwerp „Die
Amstelbank, ihre Generaldirektorcn und
ich". Wij zullen eens zien, wie van grootere
be teekenis voor de wereld zijn, de veertig ge
dupeerde geestelijke arbeiders of de heeren
van de Amstelbank! Ik kan begrijpen, dat
men geld bij industrieele ondernemingen kan
verliezen of bij beursspeculaties kwijt raakt...
ik voor mij heb nooit aan de beurs gespeeld-
maar dat men lieden, die van hun jeugd af
sparen en nog eens sparen, opeens hun geld
wegneemt, neen, dan zijn de heeren bij mij
aan het verkeerde adres
Ook wil hij een tooneelstuk laten schrij
ven, dat „Die Amstelbank" moet heeten.
Hij wil hierin het geheele geval op de plan
ken behandeld zien. Hij weet nog niet pre
cies of hij daarin als president Rothschild of
als „Generaldirektor" Ehrenfest zal optre
den.
Pallenberg heeft al een heele schare aan
hangers en medewerkers gekregen. Een
groot aantal gewezen bankbeambten heeft
zich beschikbaar gesteld, om hem alle mo
gelijke informaties te geven, die hij zoowel
voor zijn lezing als voor het tooneelstuk als
materiaal kan gebruiken. Zij hebben heel
wat vreemde dingen zien gebeuren, zij ken
nen den samenhang tusschen diverse ban
ken, zij hebben achter de coulissen gekeken
bij gemeenschappelijke credietoperaties en
zij weten welke factoren een rol hebben ge
speeld bij het bezetten van verantwoorde
lijke betrekkingen.
Max Pallenberg.
Max Pallenberg en Fritzi Massary zijn
niet de eenige tooneelgrootheden, die
groote geldbedragen bij de Amstelbank ver
loren hebben.
Niemand minder dan Emil Jannings heeft
ongeveer 800.000 Oostenrijksche schillingen
verloren. Het Weensche operazangersecht
paar Schipper-Olczewska betreurt een ver
lies van 120.000 dollars. Lotte Lemann heeft
14.000 schillingen verloren. Herman Thimig
100.000 schillingen, Harald Paulsen 40.000
schillingen, Lea Seidl en Alfred Piccaver
ieder 100.000 schillingen, Charles Weinbreger
en Paul Hartman ieder 70.000 schillingen,
Frau Grete Bukovic-Edhover 8000 schillin
gen, Hans Moser 70.000 schillingen en Albert
Heine 15.000 schillingen. Het was opmerke
lijk, dat de directeuren en de leden van den
raad van toezicht slechts kleine depots in
de bank hadden staan. De directeur Regen
danz, wiens vermogen op eenige millioenen
dollars wordt geschat, heeft slechts 5000 dol
lars bij de Amstelbank verloren.
W. M. BEKAAR.
Het Tooneel.
Cremer van heden.
De heer W. Kruyshoop, de tegenwoordige
voorzitter van Cremer.
Het Is ruim 27 jaar geleden, dat ik persoon
lijk voor het eerst met Cremer in aanraking
kwam. J. H. Róssing die twee tooneelwerkjes
r— Strijd en Op haar Kamer van mij had
gelezen, had den heer Van Gasteren aange
raden deze stukken met zijn vereeniging. in
studie te nemen en zoo gebeurde het, dat
Cremer in April 1904 eerst te Haarlem en
daarna te Leiden bij de rederijkerskamer
Jacob Cats deze twee stukken tot opvoe
ring bracht.
Mijn betrekking van tooneelcriticus aan
dit blad, welke ik 6 jaar later aanvaardde,
bracht mij geregeld in aanraking met onze
Koninklijke Letterlievende Vereeniging en er
zijn slechts weinig voorstellingen door Cre-
!mer na 1910 gegeven, welke ik met uit
zondering dan van de mobilisatie-jaren
niet heb bijgewoond. Ik heb den ontwikke
lingsgang van Cremer in de tweede helft,
van haar bestaan van zeer nabij en cri-
tisch gevolgd en het is mij een genoegen
te kunnen schrijven, dat onze jublleerende
vereeniging in deze 25 jaar artistiek nog
nooit zoo sterk heeft gestaan als thans.
Zonder een vergelijking te willen maken
met andere plaatselijke dilettanten-tooneel-
vereenigingen kan ik zonder gevaar van te
genspraak zeggen, dat Cremer evenals in
den tijd van haar successen met Simon
Turchi en Les Jacobites vooraan staat in
de rij van onze Hollandsche dilettanten-clubs.
De feiten zijn daar om deze uitspraak te be
vestigen Onze Kon. Letterlievende Vereeni
ging ging in de laatste 4 jaar geeh enkele
maal op wedstrijd, of zij keerde met de
meest eervolle onderscheidingen terug. Dit is
niet altijd zoo geweest, maar thans mogen
■wij zonder overdrijving zeggen ,dat Cremer
op wedstrijden voor haar concurrenten de
meest gevreesde mededingster is. Om dit te
bewijzen wil ik hier enkel maar de behaalde
prijzen in de 4 laatste jaren opnoemen.
Zwolle 1927, alle eerste vereeniglngsprij-
een cn 3 personeele prijzen benevens eere-
prijs.
Wedstrijd Zwolle 1927. Alle eerste ver-
feenigingsprljzen en 3 personeele prijzen, be
nevens eereprijs.
W c d s t r ij d Breda 1929. Eerste prijs,
prijs beste uitspraak, regieprijs, 2 personeele
prijzen.
I ^931 wedstrijd Leiden,, Eerste prijs,
prijs beste uitspraak, prijs beste opvatting
van het stuk en eereprijs.
1631 w e cl s t rij d U t r e c h t. Tweede prijs.
Men ziet: dat is een eervolle „staat van
dienst".
Maar ook, al zou Cremer nooit naar wed
strijden zijn gegaan, dan was ik tot dezelfde
uitspraak gekomen. De vereeniging is thans
zoo sterk, dat zij in staat is zooals in het
afgeloopen seizoen is gebleken - twee
voor liefhebbers voortreffelijke voorstellin
gen te geven van Joop Ter Heul en Ramon
Tamello met geheel verschillende krachten.
Dat is wel het beste bewijs van de innerlijke
kracht der vereeniging.
Henk Bakker heeft van Cremer in de
laatste jaren gemaakt wat de vereeniging
tegenwoordig is.
Cremer dankt dit in de eerste en voor
naamste plaats aan den tegenwoordigen ar-
tistieken leider Henk Bakker.
Het is voor Cremer een voorrecht zulk een
leider te bezitten. Ik heb Bakker gedurende
heel zijn dilettanten-loopbaan die nog niet
zoo erg lang is kunnen volgen en weet dus,
wat hij als speler en regisseur beteekent. De
Cremer-leden hebben ongetwijfeld zeer gepro
fiteerd van de leiding van de beroepsregis
seurs in de laatste 10 jaar, eerst van Frits van
Dommelen, daarna van Johan Haus en Wil
lem Hunsche, maar 't meest heeft Bakker, de
ernstigste en artistiekste van allen, daarvan
geleerd. En thans beschouw ik hem als een
der zeer weinige dilettanten, die in staat is
regie te voeren. Het meest is zijn „vak
kennis" wel gebleken bij de laatste op
voering van het vorige seizoen, de voorstel
ling van zijn eigen Liefdes-Capriolen, dat
qua regie waarlijk uitstekend was, Bakker
heeft dat bleek mij herhaaldelijk een
zeer goeden kijk op het talent van zijn spelers.
Hij weet, wat hij hun kan toevertrouwen
en kan laten spelen. En dan heeft hij
een enthousiaste liefde voor het tooneel en
voor zijn club en weet hij zijn medewerkers
te bezielen. De spelers werken daarom met
veel animo onder hem. Daarbij heeft hij tact
met zijn menschen om te gaan en er zijn
dan ook weinig vereenigingen, waarin onder
de leden zoo weinig „kift" is als bij Cremer.
Dit is ook eert der redenen, waarom erl zoo
weinig mutaties onder de werkende leden
zijn en de spelers hun vereeniging trouw blij
ven, een oude, mooie traditie bij Cremer; er
heeft zich langzamerhand dan ook weer
evenals vroeger een vaste kern gevormd.
En wat voor goede krachten zijn er onder
hen! Ik wil hier slechts enkel noemen de da
mes Fransisca Busquet. Lucas, Cor Visser, Let
Berendes en de heeren Bakker, Crombouw
Schinkel, Hirsch en Boon. Alle dilettantenver-
eenigingen in het land zullen Cremer een
krachtig speler als Crombouw benijden. En
weinige clubs zijn drie jonge vrouwen-rollen
rijk zooals Cor Visser hoe levendig, pittig
en jong was zij ftog onlangs in Joop ter Heul!
Jeanne de Groot en Let Berendes! Bij deze
goede speelsters sluiten zich nog minstens een
zestal jonge dames voor de jonge meisjes-rol
len aan. En heeft mevrouw Lucas in Liefdes-
Capriolen als de oude dienstmaagd Bet niet
bewezen een zeer bijzondere plaats in de
Haarlemsche dilettanten-wereld in te nemen?
Een groote aanwinst voor Cremer is ook het
weder toetreden als werkend lid van mej.
Busquet. Is Schinkel voorts niet een oude
tooneelrot, op wien altijd te rekenen valt?
Is Hirsch niet een zeer gewaardeerde, al-
ijd ernstige tweede plans-kracht? En is
Bakker naast regisseur niet een karakter
speler, zooals het dilettanten-tooneel slechts
zelden oplevert? Te betreuren is het zeker,
dat Jo Stam, die jarenlang een zoo voor
name plaats bij Cremer innam, zich van het
dilettanten-tóoneel heeft teruggetrokken en
niet meer optreedt. Met haar heeft Cremer
een der beste krachten verloren al pleit het
dan ook voor den gezonden toestand der ver
eeniging, dat het gemis door vervanging door
andere goede speelsters niet al te zwaar wordt
gevoeld.
Tal van bijzonder geslaagde opvoeringen
zijn de resultaten der samenwerking van
deze zeer goede en serieus-willende krachten
in de laatste jaren geweest. Ik denk hier
bijvoorbeeld aan de opvoeringen van Moord
romance van Defresne, Film-Maniakken,
Ramon Tamello en Liefdes-Capriolen van
Bakker, Zomerzotternij en Joop ter Heul van
Cissy van Marxveld in de bewerking van
Dom de Gruyter, In uniform van Van Rant-
wijk, Santa Lucia van Den Hertog, Bergop
waarts van Scheffer, Gideon en de Waar
heid van Van der Feen en Het verboden
Blijspel van mijzelf, om slechts de voor
naamste der laatste jaren te noemen.
Dit seizoen zal Cremer o.a. ten tooneele
brengen Tzingani van den in het vorige jaar
gestorven beschermheer Jhr. A. W. G. van
Riemsdijk en De Koekoek van Fabricius. Men
ziet, dat zijn alle titels van oorspronkelijke
tooneelstukken en hier kom ik tot een dei-
mooiste tradities van het jubileerende Cremer:
de vereeniging heeft van het begin af haar
repertoire voornamelijk gevormd uit echt
Hollandsch werk. J. J. Cremer, Rosier Fa as
sen, Justus van Maurik, H. J. Schimmel, D.
H. van Heyst, van Nouhuys, Chappuis in de
eerste helft van haar bestaan, De Koo,
Emants, Fabricius, Heyermans, Van Sche-
vickhaven, Schürman, Scheffer, Schinkel,
Broedelet, Van Riemsdijk, Van Randwijk,
Defresne, Jan van Ees, Bakker, van der Feen,
Nolst Trensté, de Hertog, in de tweede helft,
waarlijk Cremer heeft hierin een voorbeeld
gegeven aan al de dilettanten-vereenigingen
in Nederland, waarvoor de Hollandsche
tooneelschrijvers haar ten zeerste erkentelijk
hebben te zijn. En ik mag hier als een der
vele Hollandsche schrijvers, van wie Cremer
stukken gespeeld heeft, zeker ook wel per
soonlijk mijn dank uitspreken voor dit stre
ven om in de eerste plaats oorspronkelijk werk
te geven.
Aan het slot van dit artikel wil ik hier drie
namen noemen, die voor Cremer in deze vijf
tig jaar wel het meest hebben gedaan; het
zijn die van Gerrit van Gasteren, Lieuwe
Janssen en Henk Bakker. Zij zijn het ge
weest, die liet meest hebben bijgedragen voor
den bloei van hun vereeniging en gemaakt
hebben, dat Cremer in deze 50 jaren aldoor
een zoo vooraanstaande plaats onder de
Nederlandsche dilettanten-clubs heeft inge
nomen.
J. B. SCHUIL.
Een belangstellend lezer schreef mij, dat
niet de heer E. Kreiage, doch de toenmalige
voorzitter van de Haarlemsche afdeeling van
het Tooneelverbond, do heer J. H. Kreiage
vader van den heer Ernst H. Kreiage
lid was der jury van den tooneelwedstrijd
van Cremer in 1891'92. En het was niet de
oud-wethouder Mr. A. C. Waller, maar zijn
broer de tooneelcriticus H. F. Waller, die
in dat jaar mede deel uitmaakte van de
jury.
Ook noemde de heer Van Looy mij nog als
een der verdienstelijkste leden der Kon. Let
terlievende Vereeniging uit den vroegeren
tijd, den heer Co Har tog, die jaren
lang hoofdrollen op zeer knappe wijze ver
vulde. En zeker mogen ook niet vergeten
worden mejuffr. Dina Blankenvoort en de
heeren Okhuyzen en Hoeven, die allen veel
voor Cremer hebben gedaan.
J. B. S.
De heer Henk Bakker, artistiek leider
van Cremer.
STAARTLOOZE MUSSCHEN.
Gaat de Londensche musch haar staart
verliezen?
Dit vroeg zich onlangs iemand af, die
te Londen een aantal staartlooze musschen
opmerkte. Hij had er eerst niet veel aan
dacht aan geschonken. Ze konden immers
gevochten hebben of ternauwernood uit de
klauwen van een kat ontvlucht zijn. Maar het
schijnt inderdaad een vrij algemeen voor
komend verschijnsel in Londen te zijn en
nu gaan de geleerden er ook notitie van
nemen. In een wetenschappelijk blad sprak
men van een „bijzonderen vorm van degene
ratie bij de musschen".
Van Londensche duiven wordt altijd gezegd,
dat ze ongezond zijn en nu noemt men de
Londensche musschen zelfs gedegenereerd.
Een groote stad schijnt een slechten in
vloed op vogels te hebben.
Misschien komt het .doordat ze in de stad
hun natuurlijk voedsel niet kunnen krijgen.
Op het land bestaat het voornaamste voed
sel van de musschen uit harde zaden. In
de steden moeten zij zich doorgaans met
broodkruimels en zachte brokjes tevreden
stellen, Wellicht, dat hierin de oplossing van
het „staaxtprobleem" besloten ligt,
De voetval voor Tilly.
Een aardig gebruik in vele oude, romanti
sche stadjes van het schoone Beieren is het
vieren van zoogenaamde „Festspieie". Din-
kelsbühl, Nördlingen, Landshut, Rothenburg
e. a., zij alle hebben hun Fest- of Heimat-
spiel, dat wil zeggen, zij voeren eenige kee-
ren in den zomer een belangrijke episode uit
de geschiedenis hunner stad op, waarbij
slechts enkele beroepsspelers optreden, ter
wijl het meerendeel der medespelenden uit
inwoners der respectieve plaatsen bestaat.
Het Rothenburgsche spel, dat ik dit jaar
bijwoonde, geeft op zeer boeiende wijze
weer, hoe in 1631, dus juist 300 jaar ge
leden, de stad belegerd en ingenomen werd
en ontleent zijn naam, „Der Meistertrunk"
aan de wijze waarop de veste voor onder
gang behoed werd. Wat het zeggen wilde
wanneer Johann Tzerklas von Tilly, genera
lissimus der keizerlijke troepen, als verove
raar zijn intocht in een stad deed, zal een
ieder beseffen, die kennis draagt van het
grootste treurspel uit den dertigj arigen oor
log: de verwoesting van Maagdenburg door
de soldaten van diezelfden veldheer. Bin
nen drie dagen werden dertigduizend bur
gers op beestachtige wijze afgemaakt, waar
na de stad op vier plaatsen tegelijk in brand
gestoken werd. De woeste krijgslieden vier
den op dusdanige wijze hun dierlijke in
stincten bot, dat erkend moet worden: de
groote geesel der menschheid, de oorlog,
was in die dagen vaak evenzeer van roman
tiek en ridderlijkheid ontbloot als heden.
Men begrijpt dus de angst der Rothenbur-
gers, toen zij aan de genade van een
man als Tilly waren overgeleverd. Daarbij
kwam nog, dat de laatste verbitterd was
door den ondervonden hevigen tegenstand:
de eerste stormaanval had hem zeshonderd
soldaten gekost. Het was dus niet te verwon
deren, dat over de raadsleden, nadat in de
stad de plundering al begonnen was, het
doodvonnis werd uitgesproken, waarbij bur
gemeester Bezold het bevel kreeg, zelf den
scherprechter te halen. Tevergeefs wierp de
nicht van den burgervader zich voor Tilly
op de knieën om den onverbiddelijke gena
de af te smeeken, vergeefs ook trachtte zij
op zijn gemoed te werken door optfiaar kin
deren te wijzen, die zij had medegebracht.
Niets baatte, het lot der stad scheen beslist.
Intusschen had men den veldheer wijn aan
geboden in de groote keizerbokaal, dien hij
na eenige flinke teugen genomen te hebben,
liet rondgaan onder zijn onderbevelhebbers.
Toen gebeurde, wat geen smeekbeden had
den kunnen bereiken, een plotselinge inval,
een gril van den vijandelijken opperbevel
hebber bracht de zoo vurig verbeide redding.
Eén kans wilde hij de stad geven. Zoo een
der raadsleden in staat was den tot den
rand gevulden bokaal achter elkaar te ledi
gen, zouden veste en Raad gespaard wor
den. Tilly meende, deze belofte gerust te
De Meistertrunk
kunnen doen, daar hij het niet mogelijk
achtte, dat iemand den bokaal, die een in
houd had van dertien schoppen (3 1/4 L.),
inééns zou kunnen ledigen. Ook de aanwezi
ge Rothenburgers verklaarden eenstemmig,
dat zulks bovenmenschelijk was. Toen trad
oud-burgemeester Nusch naar voren en
verklaarde zich bereid een poging te wagen.
Met beide handen bracht hij den beker aan
den mond en begon den vervaarlijken dronk,
den „Meistertrunk". Vol spanning sloegen
vriend en vijand dit gebeuren gade. De 'ze
kerheid dat Nusch niet slagen zou, maakte
eerst plaats voor twijfel, daarna constateer
de men vol verbazing dat het kunststuk
volbracht werd. De laatste teugen gingen al
langzamer en langzamer, één oogenblik
scheen het alsof de beker den drinker ont
vallen zou. Met een laatste krachtsinspan
ning ledigde hij den bokaal tot op den bo
dem. Toen zakte hij machteloos neer op zijn
stoel. De stad was gered!
Deze heele geschiedenis wordt door de
Rothenburgers zeer goed tjm tooneele ge
bracht. Terwijl Tilly in de reusachtige zaal
van het prachtige stadhuis het doodvonnis
uitspreekt, hoort men buiten het gebulder
yan het geschut. Dat de stad zoo geheel
haar oud aspect bewaard heeft, werkt na-,
tuurlijk niet weinig mede tot het succes. De
ensceneering is kant en klaar, niets hoeft
men te veranderen. Wanneer het keizerlijke
leger door de straten trekt in zijn zoo schil
derachtige dracht, waant men zich eenige
eeuwen terug. Een gelukkige bijzonderheid
is ook, dat men over een voldoend aantal
zeer geschikte typen beschikt onder de
Rothenburgsche burgers, zoodat schminken
of het werken met pruiken geheel achter
wege kan blijven.
Behalve „der Meistertrunk" wordt nog da
historische „Schafertanz" uitgevoerd. Vol
gens een legende, waaraan in vroeger tijden
alle herders geloofden, was de kudde van
een ieder, die op den eersten Dinsdag na
St. Bartholomeus, den grooten marktdag van
Rothenburg, de mis hoorde op de plaats
waar thans de Wolfgangskerk staat, gevrij
waard voor alle ziekten, zoodat alle herders
hiermede steeds dien dag begonnen. Daar
na werd met een groote witte gans door de
stad getrokken, waarbij dezen vogel een
strik met bloemen om den hals werd ge
bonden. Ten slotte werd het dier met wijn
dronken gevoerd en op de markt los gelaten.
Nu moest een herder, die iets op zijn kerf
stok had, trachten met één slag den kop
van den armen vogel af te slaan, welk
kunststuk 'door het hevig waggelen dei;
De „feestgans".
gans zeer bemoeilijkt werd. Slaagde de her
der, zoo werd hij onder gejoel en gejuich
naar de herberg gevoerd, doch in het te
genovergesteld geval volgde een onderdom
peling in de bron op het marktplein, waar
na het feest besloten werd met allerlei her-
dersdansen. Thans zijn er haast geen her
ders meer, doch de dansen heeft men steeds
in eere gehouden en nog heden ten dage is
het een lust voor het oog de talrijke paartjes
in hun schilderachtige kleederdracht de
sierlijke dansfiguren op het oude marktplein
te zien uitvoeren.
Van een bezoek aan Rothenburg geduren
de zulke feesten blijft dan ook een onverge
telijke herinnering bij. Doch al is men niet
in de gelegenheid juist dan het oude stadje
te bezoeken, het blijft ook zonder zijn spe
len een bezichtiging overwaard. Een zoo vol
komen bewaard gebleven middeleeuwsch
stadsbeeld zal men vergeefs elders zoeken.
Er zijn in Duitschland vele mooie oude ste
den, doch men moet haar schoonheid steeds
opsporen. Een stad als Neurenberg b.v,, die
haar oud aspect zoo wonderwel bewaard
heeft, heeft, toch veel aan moderne eischen
moeten opofferen. Zoo zal men er vaak in
huizen met overigens prachtige gevels, mo
derne winkelpuien aantreffen. Ook is het
oude centrum als omlijst door onbelangrij
ke, nieuwe straten. In Rothenburg niets van
dit alles. Hier zoekt men vergeefs naar het
nieuwe. Deze heele stad, met haar fraaie
patriciërshuizen, haar bronnen, erkers en
tallooze oude poorten, nog geheel omringd
door den ouden vestingmuur, is nog dezelfde
als voor eenige eeuwen. Men besefte er
steeds dat in haar iets kostbaars uit het ver
leden is bewaard gebleven, een stille, voor
name schoonheid en waakte er angstvallig
voor dat niets van deze erfenis der vaderen
verloren ging. Ja, waarlijk, er is maar één
Rothenburg!
J. FRANSE
ZIJN POSTZEGELS
GEVAARLIJK.
In Frankrijk is een campagne begonnen
tegen de „verderfelijke gewoonte" van het
Likken aan postzegels.
„Deze gewoonte", aldus voert men aan, „is
uiterst gevaarlijk. Microben worden door
postzegels meegebracht en zelfs kan door het
likken vergiftiging ontstaan".
Het is inderdaad niet aan te bevelen er
een gewoonte van te maken. Menschen, die
veel brieven te verzenden hebben, maken
meestal gebruik van een sponsje of een ander
middel om de postzegels te bevochtigen.
Overigens moet men zich niet al te onge
rust maken. Men hoort zoo nu en dan ook
van dergelijke acties tegen papiergeld cn
zelfs muntstukken. En is dit ooit aanleiding
voor ons geweest om het geld niet te ac-«
cepteeren^