De „Festspieie" te Rothenburg. HET GOUDEN FEEST VAN CREMER. c.; miuuen te stellen om tegen deze bankmisdauigers op te treden. Ik ben zelf in Amsterdam geweest en was in de gelegen heid mij persoonlijk op de hoogte te stellen van de afgrijselijke toestanden die in de Amstelbank heerschen. Er is in het geheel geen helderheid. Toen de crisis bekend werd hebben de slachtoffers in hun angst en benardheid brieven aan de bank geschre ven. Voor een deel werden deze niet beant woord en voor een deel liet men ze een dag of tien liggen voordat men er antwoord op gaf, waarbij men dan op een geheel onjuiste manier alle mogelijke valsche informaties yerstrekte. 1 Reusachtige depots, aan welke de directeu ren provisies schijnen verdiend te hebben, werden aan firma's gegeven. Voor óns geld! Ik heb onloochenbare bewijzen in handen, waaruit blijkt, dat de bank reeds van het begin af aan op een wankele basis heeft ge- Staan. In de maand April van dit jaar wer den eventjes drie millioen schillingen aan tantièmes oftewel provisies aan. de direc teuren uitbetaald, welke bedragen nu, naar het heet, terug zullen worden gegeven. Des kundigen hebben de boeken nagezien. Men treft bij tal van schuld,posten aanteekenin- gerr als „faul", „sehlecht", „ganz faul" en „undiskutabel" aan. De bankdirecteuren moeten toch weten, aan wien zij geld leenen! Ik verwacht, dat men bij de justitie te gen mij optreedt, ik zal dan in de gelegen heid zijn mijn beweringen met bewijzen te staven. De directeur Regendanz heeft mij in New-York persoonlijk verteld, dat hij zijn geld uit de Amstelbank had weggenomen, teneinde het in een Engelsche bank te kun nen plaatsen. In Duitschland wordt heel veel over de affaire gesproken. Men is er verbaasd over, dat zoo iets mogelijk is ge weest, dat zoo iets geduld wordt en dat de autoriteiten ten aanzien van zulk een geval zwijgen. Ik heb het thans tot mijn levens taak gemaakt niet te rusten vóórdat men de schuldigen gevonden en bestraft heeft. Ik ben van plan alle middelen te gebruiken, zelfs de meest absurde!" „Ik zal, zoo gaat hij voort, „te Weencn en in verschillende groote steden inDuitschland lezingen houden over het onderwerp „Die Amstelbank, ihre Generaldirektorcn und ich". Wij zullen eens zien, wie van grootere be teekenis voor de wereld zijn, de veertig ge dupeerde geestelijke arbeiders of de heeren van de Amstelbank! Ik kan begrijpen, dat men geld bij industrieele ondernemingen kan verliezen of bij beursspeculaties kwijt raakt... ik voor mij heb nooit aan de beurs gespeeld- maar dat men lieden, die van hun jeugd af sparen en nog eens sparen, opeens hun geld wegneemt, neen, dan zijn de heeren bij mij aan het verkeerde adres Ook wil hij een tooneelstuk laten schrij ven, dat „Die Amstelbank" moet heeten. Hij wil hierin het geheele geval op de plan ken behandeld zien. Hij weet nog niet pre cies of hij daarin als president Rothschild of als „Generaldirektor" Ehrenfest zal optre den. Pallenberg heeft al een heele schare aan hangers en medewerkers gekregen. Een groot aantal gewezen bankbeambten heeft zich beschikbaar gesteld, om hem alle mo gelijke informaties te geven, die hij zoowel voor zijn lezing als voor het tooneelstuk als materiaal kan gebruiken. Zij hebben heel wat vreemde dingen zien gebeuren, zij ken nen den samenhang tusschen diverse ban ken, zij hebben achter de coulissen gekeken bij gemeenschappelijke credietoperaties en zij weten welke factoren een rol hebben ge speeld bij het bezetten van verantwoorde lijke betrekkingen. Max Pallenberg. Max Pallenberg en Fritzi Massary zijn niet de eenige tooneelgrootheden, die groote geldbedragen bij de Amstelbank ver loren hebben. Niemand minder dan Emil Jannings heeft ongeveer 800.000 Oostenrijksche schillingen verloren. Het Weensche operazangersecht paar Schipper-Olczewska betreurt een ver lies van 120.000 dollars. Lotte Lemann heeft 14.000 schillingen verloren. Herman Thimig 100.000 schillingen, Harald Paulsen 40.000 schillingen, Lea Seidl en Alfred Piccaver ieder 100.000 schillingen, Charles Weinbreger en Paul Hartman ieder 70.000 schillingen, Frau Grete Bukovic-Edhover 8000 schillin gen, Hans Moser 70.000 schillingen en Albert Heine 15.000 schillingen. Het was opmerke lijk, dat de directeuren en de leden van den raad van toezicht slechts kleine depots in de bank hadden staan. De directeur Regen danz, wiens vermogen op eenige millioenen dollars wordt geschat, heeft slechts 5000 dol lars bij de Amstelbank verloren. W. M. BEKAAR. Het Tooneel. Cremer van heden. De heer W. Kruyshoop, de tegenwoordige voorzitter van Cremer. Het Is ruim 27 jaar geleden, dat ik persoon lijk voor het eerst met Cremer in aanraking kwam. J. H. Róssing die twee tooneelwerkjes r— Strijd en Op haar Kamer van mij had gelezen, had den heer Van Gasteren aange raden deze stukken met zijn vereeniging. in studie te nemen en zoo gebeurde het, dat Cremer in April 1904 eerst te Haarlem en daarna te Leiden bij de rederijkerskamer Jacob Cats deze twee stukken tot opvoe ring bracht. Mijn betrekking van tooneelcriticus aan dit blad, welke ik 6 jaar later aanvaardde, bracht mij geregeld in aanraking met onze Koninklijke Letterlievende Vereeniging en er zijn slechts weinig voorstellingen door Cre- !mer na 1910 gegeven, welke ik met uit zondering dan van de mobilisatie-jaren niet heb bijgewoond. Ik heb den ontwikke lingsgang van Cremer in de tweede helft, van haar bestaan van zeer nabij en cri- tisch gevolgd en het is mij een genoegen te kunnen schrijven, dat onze jublleerende vereeniging in deze 25 jaar artistiek nog nooit zoo sterk heeft gestaan als thans. Zonder een vergelijking te willen maken met andere plaatselijke dilettanten-tooneel- vereenigingen kan ik zonder gevaar van te genspraak zeggen, dat Cremer evenals in den tijd van haar successen met Simon Turchi en Les Jacobites vooraan staat in de rij van onze Hollandsche dilettanten-clubs. De feiten zijn daar om deze uitspraak te be vestigen Onze Kon. Letterlievende Vereeni ging ging in de laatste 4 jaar geeh enkele maal op wedstrijd, of zij keerde met de meest eervolle onderscheidingen terug. Dit is niet altijd zoo geweest, maar thans mogen ■wij zonder overdrijving zeggen ,dat Cremer op wedstrijden voor haar concurrenten de meest gevreesde mededingster is. Om dit te bewijzen wil ik hier enkel maar de behaalde prijzen in de 4 laatste jaren opnoemen. Zwolle 1927, alle eerste vereeniglngsprij- een cn 3 personeele prijzen benevens eere- prijs. Wedstrijd Zwolle 1927. Alle eerste ver- feenigingsprljzen en 3 personeele prijzen, be nevens eereprijs. W c d s t r ij d Breda 1929. Eerste prijs, prijs beste uitspraak, regieprijs, 2 personeele prijzen. I ^931 wedstrijd Leiden,, Eerste prijs, prijs beste uitspraak, prijs beste opvatting van het stuk en eereprijs. 1631 w e cl s t rij d U t r e c h t. Tweede prijs. Men ziet: dat is een eervolle „staat van dienst". Maar ook, al zou Cremer nooit naar wed strijden zijn gegaan, dan was ik tot dezelfde uitspraak gekomen. De vereeniging is thans zoo sterk, dat zij in staat is zooals in het afgeloopen seizoen is gebleken - twee voor liefhebbers voortreffelijke voorstellin gen te geven van Joop Ter Heul en Ramon Tamello met geheel verschillende krachten. Dat is wel het beste bewijs van de innerlijke kracht der vereeniging. Henk Bakker heeft van Cremer in de laatste jaren gemaakt wat de vereeniging tegenwoordig is. Cremer dankt dit in de eerste en voor naamste plaats aan den tegenwoordigen ar- tistieken leider Henk Bakker. Het is voor Cremer een voorrecht zulk een leider te bezitten. Ik heb Bakker gedurende heel zijn dilettanten-loopbaan die nog niet zoo erg lang is kunnen volgen en weet dus, wat hij als speler en regisseur beteekent. De Cremer-leden hebben ongetwijfeld zeer gepro fiteerd van de leiding van de beroepsregis seurs in de laatste 10 jaar, eerst van Frits van Dommelen, daarna van Johan Haus en Wil lem Hunsche, maar 't meest heeft Bakker, de ernstigste en artistiekste van allen, daarvan geleerd. En thans beschouw ik hem als een der zeer weinige dilettanten, die in staat is regie te voeren. Het meest is zijn „vak kennis" wel gebleken bij de laatste op voering van het vorige seizoen, de voorstel ling van zijn eigen Liefdes-Capriolen, dat qua regie waarlijk uitstekend was, Bakker heeft dat bleek mij herhaaldelijk een zeer goeden kijk op het talent van zijn spelers. Hij weet, wat hij hun kan toevertrouwen en kan laten spelen. En dan heeft hij een enthousiaste liefde voor het tooneel en voor zijn club en weet hij zijn medewerkers te bezielen. De spelers werken daarom met veel animo onder hem. Daarbij heeft hij tact met zijn menschen om te gaan en er zijn dan ook weinig vereenigingen, waarin onder de leden zoo weinig „kift" is als bij Cremer. Dit is ook eert der redenen, waarom erl zoo weinig mutaties onder de werkende leden zijn en de spelers hun vereeniging trouw blij ven, een oude, mooie traditie bij Cremer; er heeft zich langzamerhand dan ook weer evenals vroeger een vaste kern gevormd. En wat voor goede krachten zijn er onder hen! Ik wil hier slechts enkel noemen de da mes Fransisca Busquet. Lucas, Cor Visser, Let Berendes en de heeren Bakker, Crombouw Schinkel, Hirsch en Boon. Alle dilettantenver- eenigingen in het land zullen Cremer een krachtig speler als Crombouw benijden. En weinige clubs zijn drie jonge vrouwen-rollen rijk zooals Cor Visser hoe levendig, pittig en jong was zij ftog onlangs in Joop ter Heul! Jeanne de Groot en Let Berendes! Bij deze goede speelsters sluiten zich nog minstens een zestal jonge dames voor de jonge meisjes-rol len aan. En heeft mevrouw Lucas in Liefdes- Capriolen als de oude dienstmaagd Bet niet bewezen een zeer bijzondere plaats in de Haarlemsche dilettanten-wereld in te nemen? Een groote aanwinst voor Cremer is ook het weder toetreden als werkend lid van mej. Busquet. Is Schinkel voorts niet een oude tooneelrot, op wien altijd te rekenen valt? Is Hirsch niet een zeer gewaardeerde, al- ijd ernstige tweede plans-kracht? En is Bakker naast regisseur niet een karakter speler, zooals het dilettanten-tooneel slechts zelden oplevert? Te betreuren is het zeker, dat Jo Stam, die jarenlang een zoo voor name plaats bij Cremer innam, zich van het dilettanten-tóoneel heeft teruggetrokken en niet meer optreedt. Met haar heeft Cremer een der beste krachten verloren al pleit het dan ook voor den gezonden toestand der ver eeniging, dat het gemis door vervanging door andere goede speelsters niet al te zwaar wordt gevoeld. Tal van bijzonder geslaagde opvoeringen zijn de resultaten der samenwerking van deze zeer goede en serieus-willende krachten in de laatste jaren geweest. Ik denk hier bijvoorbeeld aan de opvoeringen van Moord romance van Defresne, Film-Maniakken, Ramon Tamello en Liefdes-Capriolen van Bakker, Zomerzotternij en Joop ter Heul van Cissy van Marxveld in de bewerking van Dom de Gruyter, In uniform van Van Rant- wijk, Santa Lucia van Den Hertog, Bergop waarts van Scheffer, Gideon en de Waar heid van Van der Feen en Het verboden Blijspel van mijzelf, om slechts de voor naamste der laatste jaren te noemen. Dit seizoen zal Cremer o.a. ten tooneele brengen Tzingani van den in het vorige jaar gestorven beschermheer Jhr. A. W. G. van Riemsdijk en De Koekoek van Fabricius. Men ziet, dat zijn alle titels van oorspronkelijke tooneelstukken en hier kom ik tot een dei- mooiste tradities van het jubileerende Cremer: de vereeniging heeft van het begin af haar repertoire voornamelijk gevormd uit echt Hollandsch werk. J. J. Cremer, Rosier Fa as sen, Justus van Maurik, H. J. Schimmel, D. H. van Heyst, van Nouhuys, Chappuis in de eerste helft van haar bestaan, De Koo, Emants, Fabricius, Heyermans, Van Sche- vickhaven, Schürman, Scheffer, Schinkel, Broedelet, Van Riemsdijk, Van Randwijk, Defresne, Jan van Ees, Bakker, van der Feen, Nolst Trensté, de Hertog, in de tweede helft, waarlijk Cremer heeft hierin een voorbeeld gegeven aan al de dilettanten-vereenigingen in Nederland, waarvoor de Hollandsche tooneelschrijvers haar ten zeerste erkentelijk hebben te zijn. En ik mag hier als een der vele Hollandsche schrijvers, van wie Cremer stukken gespeeld heeft, zeker ook wel per soonlijk mijn dank uitspreken voor dit stre ven om in de eerste plaats oorspronkelijk werk te geven. Aan het slot van dit artikel wil ik hier drie namen noemen, die voor Cremer in deze vijf tig jaar wel het meest hebben gedaan; het zijn die van Gerrit van Gasteren, Lieuwe Janssen en Henk Bakker. Zij zijn het ge weest, die liet meest hebben bijgedragen voor den bloei van hun vereeniging en gemaakt hebben, dat Cremer in deze 50 jaren aldoor een zoo vooraanstaande plaats onder de Nederlandsche dilettanten-clubs heeft inge nomen. J. B. SCHUIL. Een belangstellend lezer schreef mij, dat niet de heer E. Kreiage, doch de toenmalige voorzitter van de Haarlemsche afdeeling van het Tooneelverbond, do heer J. H. Kreiage vader van den heer Ernst H. Kreiage lid was der jury van den tooneelwedstrijd van Cremer in 1891'92. En het was niet de oud-wethouder Mr. A. C. Waller, maar zijn broer de tooneelcriticus H. F. Waller, die in dat jaar mede deel uitmaakte van de jury. Ook noemde de heer Van Looy mij nog als een der verdienstelijkste leden der Kon. Let terlievende Vereeniging uit den vroegeren tijd, den heer Co Har tog, die jaren lang hoofdrollen op zeer knappe wijze ver vulde. En zeker mogen ook niet vergeten worden mejuffr. Dina Blankenvoort en de heeren Okhuyzen en Hoeven, die allen veel voor Cremer hebben gedaan. J. B. S. De heer Henk Bakker, artistiek leider van Cremer. STAARTLOOZE MUSSCHEN. Gaat de Londensche musch haar staart verliezen? Dit vroeg zich onlangs iemand af, die te Londen een aantal staartlooze musschen opmerkte. Hij had er eerst niet veel aan dacht aan geschonken. Ze konden immers gevochten hebben of ternauwernood uit de klauwen van een kat ontvlucht zijn. Maar het schijnt inderdaad een vrij algemeen voor komend verschijnsel in Londen te zijn en nu gaan de geleerden er ook notitie van nemen. In een wetenschappelijk blad sprak men van een „bijzonderen vorm van degene ratie bij de musschen". Van Londensche duiven wordt altijd gezegd, dat ze ongezond zijn en nu noemt men de Londensche musschen zelfs gedegenereerd. Een groote stad schijnt een slechten in vloed op vogels te hebben. Misschien komt het .doordat ze in de stad hun natuurlijk voedsel niet kunnen krijgen. Op het land bestaat het voornaamste voed sel van de musschen uit harde zaden. In de steden moeten zij zich doorgaans met broodkruimels en zachte brokjes tevreden stellen, Wellicht, dat hierin de oplossing van het „staaxtprobleem" besloten ligt, De voetval voor Tilly. Een aardig gebruik in vele oude, romanti sche stadjes van het schoone Beieren is het vieren van zoogenaamde „Festspieie". Din- kelsbühl, Nördlingen, Landshut, Rothenburg e. a., zij alle hebben hun Fest- of Heimat- spiel, dat wil zeggen, zij voeren eenige kee- ren in den zomer een belangrijke episode uit de geschiedenis hunner stad op, waarbij slechts enkele beroepsspelers optreden, ter wijl het meerendeel der medespelenden uit inwoners der respectieve plaatsen bestaat. Het Rothenburgsche spel, dat ik dit jaar bijwoonde, geeft op zeer boeiende wijze weer, hoe in 1631, dus juist 300 jaar ge leden, de stad belegerd en ingenomen werd en ontleent zijn naam, „Der Meistertrunk" aan de wijze waarop de veste voor onder gang behoed werd. Wat het zeggen wilde wanneer Johann Tzerklas von Tilly, genera lissimus der keizerlijke troepen, als verove raar zijn intocht in een stad deed, zal een ieder beseffen, die kennis draagt van het grootste treurspel uit den dertigj arigen oor log: de verwoesting van Maagdenburg door de soldaten van diezelfden veldheer. Bin nen drie dagen werden dertigduizend bur gers op beestachtige wijze afgemaakt, waar na de stad op vier plaatsen tegelijk in brand gestoken werd. De woeste krijgslieden vier den op dusdanige wijze hun dierlijke in stincten bot, dat erkend moet worden: de groote geesel der menschheid, de oorlog, was in die dagen vaak evenzeer van roman tiek en ridderlijkheid ontbloot als heden. Men begrijpt dus de angst der Rothenbur- gers, toen zij aan de genade van een man als Tilly waren overgeleverd. Daarbij kwam nog, dat de laatste verbitterd was door den ondervonden hevigen tegenstand: de eerste stormaanval had hem zeshonderd soldaten gekost. Het was dus niet te verwon deren, dat over de raadsleden, nadat in de stad de plundering al begonnen was, het doodvonnis werd uitgesproken, waarbij bur gemeester Bezold het bevel kreeg, zelf den scherprechter te halen. Tevergeefs wierp de nicht van den burgervader zich voor Tilly op de knieën om den onverbiddelijke gena de af te smeeken, vergeefs ook trachtte zij op zijn gemoed te werken door optfiaar kin deren te wijzen, die zij had medegebracht. Niets baatte, het lot der stad scheen beslist. Intusschen had men den veldheer wijn aan geboden in de groote keizerbokaal, dien hij na eenige flinke teugen genomen te hebben, liet rondgaan onder zijn onderbevelhebbers. Toen gebeurde, wat geen smeekbeden had den kunnen bereiken, een plotselinge inval, een gril van den vijandelijken opperbevel hebber bracht de zoo vurig verbeide redding. Eén kans wilde hij de stad geven. Zoo een der raadsleden in staat was den tot den rand gevulden bokaal achter elkaar te ledi gen, zouden veste en Raad gespaard wor den. Tilly meende, deze belofte gerust te De Meistertrunk kunnen doen, daar hij het niet mogelijk achtte, dat iemand den bokaal, die een in houd had van dertien schoppen (3 1/4 L.), inééns zou kunnen ledigen. Ook de aanwezi ge Rothenburgers verklaarden eenstemmig, dat zulks bovenmenschelijk was. Toen trad oud-burgemeester Nusch naar voren en verklaarde zich bereid een poging te wagen. Met beide handen bracht hij den beker aan den mond en begon den vervaarlijken dronk, den „Meistertrunk". Vol spanning sloegen vriend en vijand dit gebeuren gade. De 'ze kerheid dat Nusch niet slagen zou, maakte eerst plaats voor twijfel, daarna constateer de men vol verbazing dat het kunststuk volbracht werd. De laatste teugen gingen al langzamer en langzamer, één oogenblik scheen het alsof de beker den drinker ont vallen zou. Met een laatste krachtsinspan ning ledigde hij den bokaal tot op den bo dem. Toen zakte hij machteloos neer op zijn stoel. De stad was gered! Deze heele geschiedenis wordt door de Rothenburgers zeer goed tjm tooneele ge bracht. Terwijl Tilly in de reusachtige zaal van het prachtige stadhuis het doodvonnis uitspreekt, hoort men buiten het gebulder yan het geschut. Dat de stad zoo geheel haar oud aspect bewaard heeft, werkt na-, tuurlijk niet weinig mede tot het succes. De ensceneering is kant en klaar, niets hoeft men te veranderen. Wanneer het keizerlijke leger door de straten trekt in zijn zoo schil derachtige dracht, waant men zich eenige eeuwen terug. Een gelukkige bijzonderheid is ook, dat men over een voldoend aantal zeer geschikte typen beschikt onder de Rothenburgsche burgers, zoodat schminken of het werken met pruiken geheel achter wege kan blijven. Behalve „der Meistertrunk" wordt nog da historische „Schafertanz" uitgevoerd. Vol gens een legende, waaraan in vroeger tijden alle herders geloofden, was de kudde van een ieder, die op den eersten Dinsdag na St. Bartholomeus, den grooten marktdag van Rothenburg, de mis hoorde op de plaats waar thans de Wolfgangskerk staat, gevrij waard voor alle ziekten, zoodat alle herders hiermede steeds dien dag begonnen. Daar na werd met een groote witte gans door de stad getrokken, waarbij dezen vogel een strik met bloemen om den hals werd ge bonden. Ten slotte werd het dier met wijn dronken gevoerd en op de markt los gelaten. Nu moest een herder, die iets op zijn kerf stok had, trachten met één slag den kop van den armen vogel af te slaan, welk kunststuk 'door het hevig waggelen dei; De „feestgans". gans zeer bemoeilijkt werd. Slaagde de her der, zoo werd hij onder gejoel en gejuich naar de herberg gevoerd, doch in het te genovergesteld geval volgde een onderdom peling in de bron op het marktplein, waar na het feest besloten werd met allerlei her- dersdansen. Thans zijn er haast geen her ders meer, doch de dansen heeft men steeds in eere gehouden en nog heden ten dage is het een lust voor het oog de talrijke paartjes in hun schilderachtige kleederdracht de sierlijke dansfiguren op het oude marktplein te zien uitvoeren. Van een bezoek aan Rothenburg geduren de zulke feesten blijft dan ook een onverge telijke herinnering bij. Doch al is men niet in de gelegenheid juist dan het oude stadje te bezoeken, het blijft ook zonder zijn spe len een bezichtiging overwaard. Een zoo vol komen bewaard gebleven middeleeuwsch stadsbeeld zal men vergeefs elders zoeken. Er zijn in Duitschland vele mooie oude ste den, doch men moet haar schoonheid steeds opsporen. Een stad als Neurenberg b.v,, die haar oud aspect zoo wonderwel bewaard heeft, heeft, toch veel aan moderne eischen moeten opofferen. Zoo zal men er vaak in huizen met overigens prachtige gevels, mo derne winkelpuien aantreffen. Ook is het oude centrum als omlijst door onbelangrij ke, nieuwe straten. In Rothenburg niets van dit alles. Hier zoekt men vergeefs naar het nieuwe. Deze heele stad, met haar fraaie patriciërshuizen, haar bronnen, erkers en tallooze oude poorten, nog geheel omringd door den ouden vestingmuur, is nog dezelfde als voor eenige eeuwen. Men besefte er steeds dat in haar iets kostbaars uit het ver leden is bewaard gebleven, een stille, voor name schoonheid en waakte er angstvallig voor dat niets van deze erfenis der vaderen verloren ging. Ja, waarlijk, er is maar één Rothenburg! J. FRANSE ZIJN POSTZEGELS GEVAARLIJK. In Frankrijk is een campagne begonnen tegen de „verderfelijke gewoonte" van het Likken aan postzegels. „Deze gewoonte", aldus voert men aan, „is uiterst gevaarlijk. Microben worden door postzegels meegebracht en zelfs kan door het likken vergiftiging ontstaan". Het is inderdaad niet aan te bevelen er een gewoonte van te maken. Menschen, die veel brieven te verzenden hebben, maken meestal gebruik van een sponsje of een ander middel om de postzegels te bevochtigen. Overigens moet men zich niet al te onge rust maken. Men hoort zoo nu en dan ook van dergelijke acties tegen papiergeld cn zelfs muntstukken. En is dit ooit aanleiding voor ons geweest om het geld niet te ac-« cepteeren^

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 18