ATERDAGAVO Amsterdamsche Stadsbeelden Het denkbeeld van vrijwillige armoede. ZATERDAG 3 OCTOBER 1931 BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD VIJFDE BLAD door A. HEEROMA. e oude Jan de Vries, die koster was van ons dorpskerkje, kwam zijn huisje uit en sukkelde op zijn klom pen door het mulle zand naar de kerkdeur. Wij jongens hadden daarop gewacht, want zijn kleinzoon had om in het diepste geheim op die gebeurtenis voorbereid en zoodoende wachtten wij op de dingen, die komen zouden; we wisten, dat oude Jan de brandklok zou gaan luiden en toen hij achter de deur verdwenen was, zet ten we ons in postuur om te zien, hoe bo ven in het torentje de klok zou gaan bewe gen en dra hoorden we den metalen roep van „brand!" over het dorp galmen. Ver ontrusten deed dit niemand, want als het werkelijk had gebrand', dan ware het niet noodig geweest daarvoor de klok te luiden, omdat ieder het allang had geweten, vóór Jan bij de kerk was gekomen en het ge heim, dat zijn kleinzoon ons had toever trouwd was ai een dag te voren tot in alle huizen doorgedrongen, zoodat ieder op het brandalarm was voorbereid en wist, dat het een publieke vermakelijkheid inluidde, na melijk het probeeren van de brandspuit. Maar ieder deed of het echt was: de spuit gasten snelden toe of hun leven er van af hing, Dries de veldwachter, hing zijn sabel om en trok zijn uniformjas aan en er ver scheen een burgerheer op zijn Zondagsch, die een twee meter langen, witten stok met rooden knop in de hand hield, het teeken zijner waardigheid, want hij, die anders een tuinmansbaasje was, verscheen in zijn kwa liteit van brandmeester. De mannen van het dorp, die als spuitgasten te boek stonden, meldden zich bij hem, op straffe van een gulden boete. Dries ontsloot plechtig het brandspuithuisje naast de school en de mannen haaitten zich om spuit met toebe- hooren naar buiten te brengen, de slangen aan te koppelen en een er van neer te laten in een put, die midden in het dorp bij de kerk stond en het water moest leveren. Wij boden natuurlijk bij alles belangeloos onze diensten aan en zaten met de voeten in de slangen verward, zoodat Dries, die behalve zijn'sabel ook een flinken wandelstok had, krachtdadig moest optreden om ons op een afstand te houden. Maar dan zetten de mannen zich aan de pompen en één naderde de kerk met een koperen straalpijp in de handen, terwijl hij den pijpmond met de duim afsloot. We za gen de slangen zwellen en donker kleuren, hier en daar spoten er fijne waterstraaltjes uit, waardoor we ons lieten besproeien en onder den duim van den pijpvoerder begon het te sputteren en te spatten. Daar opeens ging de duim van het gat en een straal spoot omhoog naar de kerkramen, zocht het dak te bereiken, maar boog in duizend straaltjes onder de wijzerplaat naar omlaag. Nu joelde het uit jongenskelen: „Hij kan niet, hij durft niet!" eindeloos herhaald en de bedoeling was den spuiter te tarten, dat hij zijn straal op ons zou richten. ,Hij kan niet, hij durft niet!" Rrt! Daar zwenkte de pijp, de straal verliet de kerkramen en streepte ons op het lijf, waarop we over elkaar rolden en vluchtten. Maar nu kwam de kraak van den getergde: één jongen was gevallen, lag voorover in 't zand en onbarmhartig kletste de straal ach ter op zijn broek, dat het water hem over- golfde en hij nauwelijks kon opstaan. Die had zijn bekomst, want hij was doorweekt en grienend vluchtte hij buiten het bereik van den stroom. Nu viel hij echter ons in handen en in het teeken zijner waardigheid te hebben op geborgen en wij inspecteerden elkander om te zien of het al dan niet geraden was naar huis te gaan of hielden beschouwingen over de hoogte die de straal had bereikt. schiet en den wandelaar tot spoed aanzet om de brandschel af te trekken. Maar dan dringt nieuwsgierig Amsterdam op, zoodat de aanstormende wagens het drei gen te verpletteren. Uitslaande brand! Groote brand! rammelt het langs de telegraaflijnen en brengt de stad in rep en roer. De agenten in de wacht springen op, grij pen haastig pet en wapens, snellen naar bui ten; in den stal van ae bereden politie wor den vlug de zadels vastgesnoerd, mannen 't Is maar goed, dat het bij ons bij demon straties bleef, want als er echt brand was geweest zou het spuitje niet veel hebben uit gericht, doch bij ons was er nooit brand, want geen mensch had er belang bij. dat zijn boeltje in vlammen op ging en ieder was er als de kippen bij* om een brandje in de geboorte te smoren. Daarom was ons speelgoedspuitje ook best voldoende en de spuitgasten waren er even tuk op om 't te probeeren als wij om er naar te zien, omdat ze er nog een guldentje mee verdienden. Waar blijft de poëzie van ons dorp in een groote stad? Heb je ooit gezien, dat in Am sterdam voor variatie de jongens werden natgespoten of dat een demonstratie van de brandweer plechtig werd ingeluid? Maar 't is waar, dan zouden ze ook wel aan den gang kunnen blijven, want in de hoofdstad is brand een dagelijks voorko mend iets en zoodoende gaat de belangstel ling er af. Vroeger zat er nog een beetje poëzie in. Waneer de brandweer uitrukte, de gehelmde mannen hoog gezeten op de glim mende stoomspuit, getrokken door een paar vurige paarden, 's avonds fantastisch ver licht door walmende toortsen, terwijl je on der den ketel het vuur zag aanstoken, dat de rood tongen den haardmond uitspitsten; als de rook de 'pijp uitgolfde, neersliertemd om do mannen; als het heftig hoefgeklater zich vermengde met het geratel der ijzeren wielbanden, die over de hobbelige keien sprongen en de man bij den bok de koperen bel boven alles uit deed ringelen, ja. dan raakte men onder de bekoring en alles hol de mee. Maar die poëzie is verdreven door de groo te roode motorwagens, die met vurige oogen en angstwekkend geloei komen aansuizen en die je toch niet kunt bijhouden. De wa gen glijdt voor een der hooge huizen en de bewoners steken het hoofd buiten 't raam, speuren naar brand en zien niets. Maar de mannen zijn al van den wagen gesprongen, .het probeeren van de brandspuit. een vlam grijpt begeerig otn zich heen. triomf voerden we hem naar zijn huis, duw den hem naar binnen, onder het geroep: „Vrouw Mooi, Jaap is natgespoten!" waarna we onze gezichten tegen de ruiten drukten om getuige van de strafoefening te zijn. „Hij krijgt!" zeiden we tot elkaar en we had den dit wel kunnen weten zonder te kijken, want we hoorden het kletsen op Jaap's natte body en Jaap zette een erbarmelijke keel op. Daarop namen we de vlucht, want vrouw Mooi maakte aanstalten om met een bezem naar buiten te komen. We spoedden ons weer kerkwaarts, waar de spuiter nog probeerde zijn straal over 't dak te slieren, maar deZondagsche man met den witten stok was tevreden, de pompers lieten de zuigers rusten, de straal uit de pijp verzwakte zien- deroogen, tot ze gedegradeerd was tot een onnoozel straaltje, dat moeizaam de pijp verliet en in druppels verging. Dan werd weer alles opgeborgen. Dries hing zijn sabel aan den haak en ging in zijn boezeroen loo- pen, ae stokman ging terug naar stad, na beklimmen de trappen en even later zie je er een paar in de goot en op het dak wroe tend in een schoorsteen die kwalij kriekende rook uitblaast, die kruipt om den nok en af glijdt langs den muur. ..Een schoorsteenbrandje", zeggen de menschen en gaan verder; dat's de moeite niet. ,'t Zijn echter niet altijd schoorsteenbrand jes, die de roode wagens uit hun stal roepen. In een groote stad met pakhuizen vol brand baar goed, gebeurt het, dat een vonk. waar van de oorsprong onnaspeurbaar zal blijven, zich in papier of stroo vreet, onopgemerkt, als het huis is verlaten en de vonk groeit tot 'n vlam en die grijpt begeering om zich heen Kleine rookflarajes persen door raamkie ren kruipen voorzichtig tusschen de pannen naar buiten en als op ce eenzame gracht een voorbijganger toevallig de rooksliertjes ziet, broeit en gloeit het daarbinnen al. tot een ruit voor de hitte bezwijkt en een lucht stroom een loeiende vlam ont-steekt, die uit werpen zich op de paarden en galoppee- ren door de stille straten, dat het opklatert tegen de huizen. Eerst ver, dan steeds nader, loeien de sirenes van de braniwaggen en op de Jan van der Heyden begint de motor te ron ken, priemt het zoeklicht over het water, als de boot haar weg zoekt door de donkere grachten. In de redactiebureaux rinkelt de telefoon en de verslaggevers spoeden zich om getuige te zijn van het gebeuren. Reeds ronken de motoren voor het be-, dreigde pand, verheffen zich de groote mechanische ladders tot ze boven de boomen reiken; reeds zijn slangen ontrold en hakken bijlen op de stevige pakhuisdeuren, tot ze splijten en dikke rook er uit komt wolken. Mannen met helmen torsen slangen bij de ladders op, zoeken een weg in aangrenzende huizen, waar je ze dra als schimmen ziet op het dak tusschen de steeds dikker wordende rook, die, nu uitgedreven uit groote gaten, ten hemel wordt gestuwd en waartusschen vuurstrepen flitsen als bliksemstralen ineen grauwe onweerswolk. 't Is alsof het vuur daarbinnen zich rept om te vernielen, voordat de mensch het met zijn aartsvijand, het water kan be strijden. Daar perst een waterstraal door een ruit naar binen en nog een en nog een, dan drin gen er stralen door het open dak en mannen sleuren slangen door den rook, waartusschen toortsen flauw gloeien, de trap op, zoekend het vuur te benaderen. Heftiger stampen de motoren, dat de wagens rammelen en ein delijk komt de Jan van der Heyden, die zijn waterkanon richt en een gigantische straal opdrijft, ramen uit hun verband rukkend. Het vuur geeft zich niet gewonnen; de Am sterdamsche pakhuizen zijn hoog en diep en veilig voor het aansliertende water, wroet de groote geweldige poliep in het binnenste voort. Het water vervliegt in ondoordringba re stoomwolken, die opbollen naar den he mel of zoekt in een waterval zijn weg langs de trap, golft de deur uit en spoelt naar de gracht. Als de vlammen een oogenblik zijn teruggedringen, barsten ze het aak uit, een reuzetoorts, die alles in het licht zet en uit de dicht opeengepakte menigte aan de over zijde der gracht stijgt een langgerekt hè! op als bij een vuurwerk, wanneer een bal in een waaier van roode lichten uiteenvalt. Het publiek geniet, wenscht in zijn hart het vuur de overwinning toe en dringt angstig dicht naar den walkant. Auto's snorren aan; de afzetting wijkt eerbiedig: de burgemeester, ae wethouders, de hoofdcommissaris. Dan dringt de roode kruiswagen van den geneeskundigen dienst naar voren, want gesteund door makkers, strompelt een der dappere brandweerman nen naar buiten, half verstikt in den gloeien den adem van den vuurgod. Het magne siumlicht van den persfotograaf bliksemt: hij moet dat moment op de plaat vastleg gen. De verslaggevers noteeren, speuren naar oorzaak, naar eigenaar en verzekering, tellen het aantal slangen, willen klaar zijn om hun lezers, die thans in zoete rust liggen, bij het ontbijt een verhaal te geven, zwierig, gedegen of sober, al naar den aardi van hun eigen journalistiek gevoel. De burgemeester kijkt, informeert bij den commandant, die, begeleid door een zijner mannen met een roode lamp, door het gewar van slangen heenscharrelt, naar den toe stand. En onderwijl raast de strijd onver poosd voort tot kijkgraag Amsterdam, eens deels tot zijn geruststelling, maar ander deels met zeker misnoegen ervaart, dat het vuur het onderspit heeft moeten delven. De ramen, eerst gloeiende gaten, zijn zwart; hier en daar knabbelt nog een klein vlam metje aan een kozijn; binnen is het grijs met een flauwen lichtschijn; de rook- en stoomwolken dringen met minder geweld hemelwaarts; Jan van der Heijden heeft zijn dikke Bertha reeds uit den strijd genomen en enkele slangen hangen al slap. Wel stort het water nog als een hevig bruisende bergstroom de trappen af, maar men voelt het: „Das Lied ist aus". Autoriteiten en krantenmenschen verdwijnen, de gelederen der kijkers dunnen snel. w»nt zij bedenken dat de nacht, wien alles onverschillig laat, onverstaanbaar ten einde spoedt. Ja. dan hebben wij in ons dorp toch wel wat gemist en de Amsterdamsche Pers heeft dankbaarder werk dan onze directeur-re- dacteur-drukker en bezorger van ..De ontlui kende Duinroos" die een getrouw verslag van onze brandspuitdemonstratie had gegeven en toen van den pijpvoerder en zijn kamera den een pak slaag kon krijgen, omdat hij verteld had. dat de spuit niet over het kerk dak heen kan komen, wat waar was, want wij jongens hebben dit nauwkeurig gezien. Na dergelijke miskenning heeft de Duin roos het beter gevonden niet verder te ont luiken. Zal Indië het Britsche bestuur afwerpen? lijn plannen voor de toekomst als ik macht zou krijgen. Door MAHATMA GANDHI. (Speciale correspondentie van de London General Press). Londen, 1 October. Het denkbeeld van vrijwillige armoede, het ideaal: niets te bezitten, kwam bij mij op toen ik in de politiek verward raakte door mijn wensch. mij in dienst te stellen van de gemeenschap. Ofsahoon mijn zending in het leven van poiitieken aard schijnt te zijn, wortelt zij toch in den bodem van gees telijke waarden. Mij schijnt het toe, dat vrijwillige armoede noodzakelijk is voor ieder, die op sociaal of politiek terrein ar beidt en die verre wil blijven van de wal gelijke immoraliteit en onwaarheid. die tegenwoordig bij de politiek schünt te be- hooren. Om de armen, die men tracht te hel pen, werkelijk de kunnen begrijpen, moet men één van hen worden: iemand zonder bezit tingen. Van rijkdom en praal moet men af stand doen: dan eerst kan men werken ter- wille van het werk en niet om laag ge win. Gandhi. Wat de vraagstukken van Indië betreft: volgens mijn meening is de samenwerking van de Indische vorsten noodig om een suc cesvol Swaraj te krijgen. Vijanden van Indië zeggen, dat de Hindoes en de Mohamme danen elkaar naar de keel zullen vliegen zoodra het uit is met het Britsche bestuur. Ik geloof dat niet. Waarom niet? Omdat wij tevoren in volmaakte eenheid hebben ge- leefgd. Wij in Indië leefden in vrede geduren de eeuwen, vóórdat de Engelschen kwamen in de 17e eeuw en dat zullen wij wéér doen. Maar als wij moeten vechten, dan zullen wij vechten. En toch zou noch de Hindoe, noch de Mohammedaan overwinnen. Er zou een conflict in Indië kunnen komen, maai wij zouden toch tot overeenstemming ge raken. Wij hebben méér gevochten en zijn het toch weer eens geworden. De wijzen, aan het hoofd van de partijen, zouden tot over eenstemming komen. Wie zou vechten? Niet de massa's. Zij zouden in vrede blijven voort leven, zooals zij nu doen. De strijders, dat zouden de geestdriftigen zijn, de mannen voor wie hun eigen zaak het belangrijkste in de wereld is. Ik geloof dat Engeland ten slotte Swaraj in Indië zal moeten zien, vroeg of laat. Het moet komen! Hoe ik mijn droomen verwezenlijken zou, als ik de macht had? Wat ik doen zou om de versufte, van honger stervende milliocnen uit hun slaap te wekken? Ik zou Uren loeren spreken en hun voedsel geven. Ik zou hen laten werken. Waaraan? Aan de weefgetouwen. Ik zou hen opvoeden. Ja, volgens Indischen beginselen. Ik zou nieuwe, mooie wegen voor hen aanleggen, voor de menschen en de dieren en ik zou den han del nieuwe wegen openen. Ik stel mij het nieuwe Indië voor, vol van met elkander verbonden dorpen, waar de industrie geluk zou brengen. Als Indië zijn vrijheid krijgt zou het vian de omstandigheden afhangen of ik mij aan het hoofd van de natie zou plaatsen of rustig naar mijn Ashram zou terugkeeren. Ik zou gaarne naar de rust en den vrede van mijn Ashram terugkeeren, ver van de politieke zorgen, maar ik zou niet aarzelen, den last van het leiderschap op mij te nemen als het noodig zou zijn. Het liefst zou ik de roep stem van mijn geweten volgen. Herhaaldelijk ben ik uitgenoodigd, naar Amerika te komen, maar ook in dit opzichit zal ik doen, wat mijn inwendige stem mij gebiedt. Misschien ga ik, misschien niet. Wij zullen zien. De stem van mijn geweten leidt mij. Ik ben bereid tot een compromis met betrekking tot bijzaken, maar niet tot hoofdzaken. Als kind was ik een heel gewone jongen en had geen bepaalden neigingen of denk beelden over mijn toekomstig lot. Ik liep blootsvoets over ce straat en speelde met de andere jongens en ik ging naar een Indische school, want ik ben geboren in Indië en niet in Afrika, zooa'.s sommigen denken. Mijn jeugd was gelukkig; maar vroeg wijs kon dc niet worden genoemd. Mijn vader was eerste minister van den Staat, waarin ik werd ge boren. Ik begon mijn loopbaan als rechtskundig raadsman van een Mohammedaansche firma In Zuid-Afrika en daar ik zag, dat de Indiërs daar vervolgd werden, meende ik dat het mijn plicht was, hun zaak tot de mijne te maken. Toen ik eenmaal in Zuid-Afrika was geves tigd, werkte ik met steeds meer succes en tenslotte werden de grieven, waarover wij streden, weggenomen door een schikking van de Znid-Afrikaansche regeering. De roeping, om Indië te leiden, kwam niet tot mij als een plotselinge openbaring. Ik be reidde my er toe voor. door vasten en zelf tucht. Mijn politiek werk was het gevolg van mijn geestelijke voorbereiding en ik was ge reed voor mijn taak, toen het uur Yan de crisis kwam. Het is onmogelijk, de armoede van het Oosten te vergelijken met die van het Wes ten. In het Oosten heeft de armoede een graad bereikt, waarvan men in Europa en Amerika zich geen denkbeeld kan vormen. Vele duizenden in Indië zijn geheel zonder voedsel en zonder onderdak. De vrouwen in Indië zouden onder Swaraj onze medewerksers zijn; zij zouden dezelf de rechten en privileges hebben aLs de man nen. Mijn eigen vrouw is buitengewoon goed voor mij geweest en zij zorgt voor mijn physiek welzijn. Mijn ouders regelden ons huwelijk (als de gewoonte in Indië is> maar ik kende haar reeds en er bestond liefde tus schen ons. Van mijn vier zoons, deelt één mijn denkbeelden niet, maar de andere drie trachten met mij mede t<? strijden. Sinds mijn aankomst in Engeland, heb ik vele vrienden gemaakt en velen gevonden, die met mij sympathiseeren. Maar dit ver rast mij niet: ik verwachtte niet anders. Ik hoop dat het Engelsche volk de groote rechtvaardigheid van de eischen van Lndic zal inzien. (Nadruk verboden). VERDWIJNEN DE OOIEVAARS? Ooievaars zijn geliefde vogels misschien door den naam van geluk-aanbrengers, die ze hebben gekregen cn daarom kunnen wij medevoelen met de bevolking van Elzas, die heeft opgemerkt, dat de ooievaars on langs hun zomerverblijven, vóór den norma le tijd daarvoor is aangebroken, hebben verlaten. Hiervoor zijn vele verklaringen gegeven. Zij die de meeste aanhangers telt is deze, dat het een bewijs is voor een strengen win ter. Maar hoe 't ook zij, de ooievaars zijn weg en de Elzassers moeten zich troosten met het vooruitzicht, dat ze de vogels in het volgende jaar weer zullen zien. Zullen ze echter terugkeeren? En hoe lang zal dat tel kens terugkomen duren? Sedert 1927 zijn n.L slechts de oude ooie vaars weergekeerd. De jongen, die uitge broed werden, vlogen tegen den winter van hun eerste jaar weg en kwamen nooit weer om. Als dit zoo doorgaat beteekent het "t uitsterven van het huidige ooievaarsgeslacht ooievaar. PHOTOGENISCHE LEEUWEN. Tusschen El Monte en Los Angeles, in Cahfornië. bestaat er een zeer eigenaardige hoeve. Zij heet trouwens „Extraordinaire Farm" en haar werkkring is om aan de cine matografische ondernemingen in Hollywood de wilde dieren te leveren, die zij bij de opnamen van sommige films noodig hebben. Deze hoeve werd opgericht in 1921 door den dierentemmer Charles Gray, die in 1920 te Los Angeles uit Engeland was aange komen met drie Afrikaansche leeuwen, die een filmfirma hem had besteld. Daar Gray spoedig inzag, dat de vraag naar wilde die ren mettertijd grooter zou worden, besloot hij zich daar ter plaatse op het fokken van leeuwen te gaan toeleggen. Schitterend gingen de zaken bij den aanvang weliswaar niet, maar gaandeweg kwam Gray aan het hoofd van een onderneming die thans zeer bloeiend is en die tegenwoordig meer dan drie honderd leeuwen bezit. Elk dier brengt hem jaarlijks circa 3000 dollar op. Dc groot ste vraag is echter naar wilde dieren, die photogcnische eigenschappen paren aan een acteurstalent. Gray heeft nog een andere bron van inkomsten, namelijk de be zoekers, die jaarlijks, ten getale van dui zenden. genieten willen van het niet allc- daagsche gezelschap van een kudde van 'n paard honderd leeuwen. AUTOMATISCH VERWISSELEN VAN GRAMOFOONNAALDEN. Als gij een fortuin wilt verdienen, dan hebt gij slechts iets uit te vinden hetgeen de menschen wat moeite bespaart. Het op winden van de veer. het veranderen der platen als ze gedraaid hebben, het over brengen van ce naald naar het begin van de plaat als ze gespeeld heeft en gij het zelfde lied nogmaals wenscht te hooren deze kleine moeiten worden ons nu be spaard. De moderne gramofoon wordt geheel door electriciteit gedreven. Gij draait aan een knopje het apparaat speelt zoo lang als gij wilt. Dc nieuwste uitvinding is nu die van Thomas Brewin. Deze construeerde een sound-box, die een hoeveelheid naalden bevat. Wanneer het noodig wordt een an dere naald aan te brengen, dan hebt gij slechts een palletje te verschuiven: de oude naald wordt dan vanzelf door een nieuwe vervangen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 15