CANADEESCHE BRIEVEN. EEN KONINKLIJKE FAMILIE OP KLOMPEN EN AAN DE WASCHTOBBE. De Canadian Pacific, de eei-ste trans-continentale lijn in Canada. Een half millioen per K.M.Een Spoorwegmaatschappij die een algemeene vervoermaatschappij wordt. Het is dit jaar vijftig jaar geleden, dat de Canadian Pacific Railway Company werd opgericht, de spoorwegmaatschappij, die des tijds een faillieten boedel en 200 mijl spoor weg zonder begin en zonder eind overnam, en die daaruit in den loop van deze vijftig jaar een bloeiende onderneming heeft^ opge bouwd met spoorwegvertakKingen ih alle hoeken van Crliada en scheepvaartlijnen over de Groote en de Atlantische Oceanen. Te meer merkwaardig is de geschiedenis van deze maatschappij, d^.ar de trans-Canadee- sche lijn levensvoorwaarde voor Canada was en is. Immers bij de „Confederation", de ver- eeniging tot één land van Canada met alle in Noord-Amerika gelegen Engelsche koloniën, had Britsch-Columbia, de nederzetting aan den Grooten Oceaan, de voorwaarde gesteld, dat de Federatieve Regeering „zou onder nemen en tegelijkertijd uitvoeren den aan- „leg, binnen twee jaar na de vereeniging, van ,,een spoorweg van de kust van den Grooten „Oceaan naar het Rotsgebergte en van een „later te bepalen punt ten Oosten van het „Rotsgebergte naar eerstgenoemde lijn, ten einde de kust van Britsch Columbia te ver binden met het spoorwegnet van Canada, en verder dat dit werk beëindigd zou zijn bin- „nen tien jaren na de vereeniging". Maar het aanleggen van 5000 K.M. spoor lijn door grootendeels onbewoonde en onbe kende gebieden leverde heel wat meer moei lijkheden op, dan verwacht was. De regeering hield het werk in 'eigen beheer, maar alleen het traceeren in terreinen, waar 's zomers de cano en 's winters de hondenslede de eenige vervoermiddelen waren, kostte jaren. De onderneming verslond millioenen en na acht jaar moest men er mee ophouden, daar de schatkist leeg was en in totaal slechts MO K.M. lijn gelegd was. Vooral in Engeland ver hieven zich stemmen tegen deze „krankzin nige onderneming". Een bekend staatsman verklaarde, dat deze spoorweg nooit zooveel zou opbrengen, dat hij zijn eigen wagensmeer zou kunnen betalen. Een ander orakelde, dat er nooit één schip met tarwe uit de Cana- deesche havens zou vertrekken. Intusschen werd Britsch-Columbia onge duldig en dreigde met afscheiding. Onder de gegeven omstandigheden was het onmogelijk, om. in Engeland geld te krijgen. De eenige andere spoorwegmaatschappij in Canada de Grand Trunk, die in het dichtbevolkte Oos ten liep, v/as van Engeland uit gefinancierd en had nog nooit iets opgeleverd. Het was dus geen wonder, dat men in Engeland weinig vooide voor een spoorlijn, die duizenden K.M. door onbewoonde gebieden zou loopen, en die bovendien dwars door het Rotsgebergte zou gaan. In deze moeilijke omstandigheden bepleitte sir John A. MacDonald, de Canadeesche pre mier, een particuliere maatschappij. Die zou het werk beter kunnen uitvoeren en exploi- teeren, dan de regeering. Hij vond gehoor bij eenige bankiers te Montreal, die de onderne ming wilden steunen. In George Stephen (later Lord Mount Stephen) vonden zij den man, die het geheele werk op zijn schouders wilde nemen. Zoo kwam den 15en Februari 1831 de Canadian Pacific Railway Company tot stand. De toestand van de maatschappij was alles behalve florissant. Allereerst moest met Britsch Columbia onderhandeld worden over verder uitstel,* daar de lijn toch zeker niet binnen vijf jaar gelegd zou kunnen worden. Daarna moest geld verschaft worden voor een onderneming die de publieke opinie tegen zich had. En tenslotte moesten de schouders gezet worden onder het reusachtige werk van het aanleggen van de lijn zelf. In totaal was door de regeering in de buurt van Win nipeg pl.m, 600 K.M. gelegd en hieraan kon worden voortgev/erkt. De superintendent, Van Home, een Amerikaan van Nederland- sche afkomst, pakte de zaak flink aan. Hij beloofde veór het eind van het jaar er 800 K.M. rails bij gelegd te hebben. Te dien einde liet hij al vroeg in het voorjaar, nog vóór op den hardbevroren bodem kon worden ge werkt, reusachtige voorraden materiaal aan voeren. Groote hoeveelheden rails en dwars liggers werden langs het tracé gelegd en toen de dooi intrad in April 1881 kon onmiddellijk begonnen worden. Om aan de belofte te voldoen moest er per dag ongeveer vier K.M. rails gelegd worden. In het vlakke gebied van Midden-Canada werd dit gemiddelde gemakkelijk bereikt: daar kwamen wel dagen voor van zes en zeven K.M., maar in het Rotsgebergte ging het langzamer. Daar moest elke meter voor uit in de rot-sen worden uitgehakt. Per dag werd soms niet meer dan één K.M. gedaan. Van Hor'ne bereikte wel zijn 800 K.M. in het eerste jaar, maar hij had zulke sommen geld verslonden, dat men met een bezwaard hart de toekomst tegemoet zag. In het Rotsge bergte kostte één mijl soms een half millioen dollar en ook het waterrijke gebied ten Noor den van het Bovenmeer kostte schatten. Steeds moeilijker werd het voor de maat schappij om aan geld te komen, de regeering durfde niet meer voor te schieten, uit vrees voor de publieke opinie. Ook in Engeland was het moeilijk nog belangstelling te wekken. Gelukkig had de C.P.R, mannen aan het hoofd, die uit eigen middelen de goede zaak steunden. Bekend is vooral Lord Strathcona, de vroegere Donald Smith, de klerk van de Hudson's Baai Compagnie. Hij was als 17- jarige jongen uit Schotland naar Labrador gekomen, waar hij bij zijn oom op kantoor in dienst kwam bij de H.B.C. Na een eervolle loopbaan, waarbij hij het bracht tot gouver neur-generaal van de H.B.C., trad hij in dienst van de C.P.R. Op hem rustte de taak om de C.P.R. steeds van de noodige credieten te voorzien; de tot standkoming van de lijn is voor een groot deel te danken aan zijn vol harding en tact. Meer dan eens stond in de volgende jaren het bestaan van de C.P.R. op het spel en steeds was het Donald Smith, die de redding bracht, hetzij door geld uit Lon den, of uit eigen vermogen. Gelukkig deed zich een omstandigheid voor, die de publieke opinie ten gunste keerde. In de buurt van Winnipeg was de bevolking ontevreden, daar zij meende dat de Federatieve Regeering te veel de belangen van de Oostelijke provincies behartigde. Een opstand brak uit (vóór den aanleg van den spoorweg) en het troepen transport uit Toronto was 95 dagen onder weg, alvorens de plaats van de ongeregeld heden was bereikt. Eeinige jaren later, in 1883, brak een gelijksoortige beweging uit. Toen trad de C. P. R. op en bood aan de re- gecring troepentransport per trein aan. Dit maal nam de tocht slechts drie dagen in be slag. dus evenveel dagen als vroeger maan den: de opstand kon daardoor in de kiem ge smoord worden. Toen zag men in. dat de spoorlijn toch wel eenig nut had; de regee- ring durfde ook weer credieten te verleenen. In 18S5., dus vier jaar nadat de C.PR. de zaak had aangepakt, werd de lijn voltooid. In dat jaar was de stad Vancouver gesticht als haven van de CPR. en van dien kant was de lijn begonnen tot aan het Rotsgebergte. Daar in de bergen had de plechtigheid plaats van het slaan van den laatsten spijker. Aan Donald Smith werd de eer gelaten deze cere monie te verrichten. De plaats waar dit ge beurde werd later Craigellachie genoemd, een Schotsche uitdrukking tot aansporen, die bij de menschen van de C.P.R. heel bekend was. Een belangrijk werk was nu volbracht. De eenheid van de Noord-Amerikaansche kolo niën was bevestigd door een spoorlijn van Oost tot West. De reis van den Atlantlschen naar den Grooten Oceaan kostte nu zeven dagen, terwijl vroeger zoo'n reis tot de onmo gelijkheden behoorde. Goederen konden nu over het Rotsgebergte verzonden worden en een geregelde uitwisseling tusschen Oost en West werd in het leven geroepen. De C.P.R. stond echter pas aan het begin. Om de groote spoorlijn loopende te houden, moesten voedingslijnen worden aangelegd; het passagiersverkeer moest gestimuleerd worden door het plaatsen van nederzettingen langs de lijn en het exploiteeren van hotels Het was de zelfde Van Horne, thans opge klommen tot president, die ook deze uitbrei ding ter hand nam en die, beginnende in du stad Quebec, (waar hoog boven de rivier op de plaats van het kasteel het hotel Chateau Frontenac werd opgetrokken) langs de ge heele lijn tot Vancouver toe een krans van spoorweghotels deed verrijzen. Intusschen werden boeren aangespoord om zich langs dc spoorlijn te vestigen, waardoor de maat schappij een jaarlijks terugkeerende ïnkom- ste zou vinden in het vervoer van landbouw producten. Maar ook hier bleef het niet bij. Scheepvaartlijnen werden ingesteld om eenerzijds de spoorlijn te voeden, anderzijds om de per spoor vervoerde artikelen verder naar de haven van bestemming te vervoeren. En al spoedig kwamen er ook passagiersdien sten. Zoowel van Vancouver uit over den Grooten Oceaan naar Japan, China en de Phillppijnen als van Montreal of St. John naar Engeland en de havens van het vaste land. De groote witte „Empress"-booten werden goede bekenden op alle zeeën en tegenwoor dig is de C.PR. één van de belangrijkste scheepvaartmaatschappijen. Haar nieuwste schip, de „Empress of Britain", meet 42.000 ton en is de snelste boot op de lijn van Cana da naar Engeland. De C.P.R. had dus op 15 Februari 1931 alle reden tot voldoening en zeker zouden de vijftig jaren feestelijk herdacht zijn, ware het niet dat de ernst der tijden dit- belette. Want evenals alle spoorwegen in Amerika is de C.P.R. getroffen èn door het uitblijven van het uiterst belangrijke graanvervoer, èn door het uitblijven van emigranten, aan wie Im mers sedert kort een groote beperking is op gelegd. Om een beeld te geven van den omvang van deze maatschappij moet ik eenige getal len geven. De C.P.R. exploiteert 21.000 miji spoorlijn en 30.000 mijl scheepvaartlijnen. Haar 70 schepen hebben een totalen inhoud van 510.000 register ton. Het grootste heeft een snelheid van 24 knoopen. Verder zijn in exploitatie 16 hotels en 15 kampeerhutten, benevens 223000 mijl telegraaflijn en 332 mijl kabel. Met recht kan dus de C.PR. van zich zelf zeggen „spans the world". A. G. HOUDINI, DE BOEIENKONING. DE TRUC VAN DE GFSLOTEN KIST ONDER WATER. Eenige jaren voor den oorlog stond een be roemd goochelaar, die den „Dood had uitge daagd", op den oever van een rivier en keek, hoe drie timmerlieden een kist in elkaar timmerden. Toen dit gebeurd was, werd de man ge boeid en in de kist gelegd. Het deksel werd met gewone spijkers dichtgeslagen, een touw er stevig aan bevestigd, gaatjes werden in den bodem geboord om het water toegang tot de kist te verschaffen en deze te doen zinken, het geval werd in een boot gezet en naar het midden van de rivier gebracht, waar een kraan op de boot het pak langzaam onder water liet zakken. De opwinding van de talrijke toeschou wers was groot. Het scheen een onmogelijk heid, dat de gebonden gevangene het leven er af zou brengenToen heesch de kraan de kist weer op en het volk zag den gooche laar met vrije handen op het nog steeds ge sloten deksel van de kist zitten. Het was Houdini, de Boeïenkoning. En deze ontsnapping aan den verstikkingsdood onder water was wel een zijner sensationeel ste trucs. Toen de kist aan den oever kwam werd zij door het publiek en de pers onderzocht en werkelijk gesloten bevonden. Hoe het in zijn werk ging? „Wel", zegt Houdini In het boek: De ge heimen van Houdini, door J. C. Caunell (Hut chinson) „ik had een spijkerschaar bij me als ik in de kist kroop. De handboeien had den een geheime veer, zoodat ik nog niet in de kist lag of mijn handen waren al weer los. Zoodra de deksel onder water was ge zakt, knipte ik met de spijkerschaar eenige spijkei's door; ik duwde een plank weg en ging op de kist zitten, de planken daardoor bijeen houdend alsof de kist nog gesloten was". Dat zooiets heel gauw geschieden moest, spreekt van zelf. Want alles gebeurde onder water. Maar Houdini had zich daarin ge oefend en kon minutenlang zijn adem in houden. Dan werd de kist aan boord getrok ken en door Houdini's helpers gegrepen die de stukken spijkers verwijderden en er echte insloegen. Ook dit moest zich snel afspelen. Hij had een buitengewone vaardigheid in het openen van sloten. Boeien, celdeuren waren voor hem geen hinderpalen. Zelfs ont snapte hij eens uit een speciaal voor hem gebouwde cel met grendels en sloten. Het geheim over zijn meesterschap over handboeien is eenvoudig. Hij wist er achter te komen, telkens weer. wat voor soort boeien hem zouden omgedaan worden en altijd was hij dan voorzien van. een sleuteltje, een loo- per, die op die sloten pasten. Want hand boeien laten de vingers vrij en de krachtige vingers van Houdini hadden weinig moeite met het openen der sloten. Eens bevrijdde hij zich op die wijze van hand- en voetboeien in, de rechtzaal!. J. P. MINCKELERS. In deze dagen, nu wij de lichtweek vieren gaan, is het niet te onpas om te herinneren aan den Nederlander, die er aanspraak op maakte het lichtgas te hebben uitgevonden, de natuurkundige J. P. Minckelers. Jan Pieter Minckelers was geboren te Maas tricht op 2 December 1748. Hij studeerde eerst in de godgeleerdheid, doch op 23-jarigen leeftijd werd hij benoemd tot professor in de „natuurlijke philosophic" (.natuurkunde), aan de Universiteit te Leuven. In die dagen werden proeven genomen met luchtballons en toen in 1782 een ballon was uitgevonden, benoemde de hertog van Aremberg te Hé- verlé bij Leuven een commissie van drie ge leerden tot onderzoek naar een goedkoop gas* waarmee men ballons zou kunnen vullen. Minckelers werd in die commissie gekozen. Hij deed uitgebreide proefnemingen, waar van hij het resultaat neerlegde in een boekje „Mémoire sur l'air inflammable tiré de dif- ferentes substances". Hij beschrijft daarin zijn uitvinding van „ontvlambare lucht" als volgt: Den eersten October 1783, heb ik, na steen kool in een retort gedaan te hebben, ont vlambare lucht in overvloed gekregen en zeer spoedig. Vier ons steenkool gaven mij een kubieken voet (Fransche maat), van die lucht. De nieuwe vinding diende nu toegepast te worden op ballons en dit geschiedde voor de eerste maal den 27en November 1783 in het park van het kasteel van den hertog van Aremberg Een kleine ballon werd met licht gas gevuld en opgelaten. De proef slaagde uitstekend, onder de belangstellende blikken van tientallen geleerden ging de ballon de lucht in. Hoewel Minckelers dus onbetwistbaar de uitvinder van het lichtgas schijnt te zijn, heeft hij er toch weinig toepassing aan ge geven. De eerste toepassing van het gas voor verlichting op groote schaal zou eerst 30 jaar later in Engeland geschieden. En wanneer de bewijzen niet te duidelijk waren, zou des noods over de uitvinding Minckelers een Lourens Costerkwestle kunnen ontstaan, want ook hij had mededingers. In Engeland toch had reeds in 1739 dr. Clayton bij boringen in Lancashire het ko- lengas ontdekt. Ook hij bleef echter in ge breke. waar 't de zoozeer de welvaart dienen de practische toepassing van het gas betrof. Eerst in 1790 zou de Engelsche ingenieur Wil liam Murdoch deze ter hand nemen. En de Moraviër Winsor voltooide dezen arbeid. P ackelers daarentegen schijnt het gas slechts 'experimenteel en als merkwaardig heid gebruikt te hebb-n. Op het twaalfde Nederlandsche taal- en letterkundig congres, gehouden te Middel burg, 3, 4 en 5 Sptember 1872 deelde de heer Mic.hiel Smiets, professor aan het Bisschop pelijk College te Roermond tenminste mede van twee oud-leerlingen van Minckelers te' hebben gehoord, dat deze zijn leslokaal met kolengas verlichtte Hij deed dit echter bij hooge uitzondering, en wel één maal per jaar. Na dien tijd hoort men van Minckelers bij de gastechniek in het geheel niet meer. In 1788 werd hij benoemd tot hoogleeraar te Brussel, in 1797 kwam hij te Maastricht, waar hij zich bezig heeft gehouden met het onderzoek van de versteeningen in de St. Pieterskerk. Van 1806 tot 1816 was hij lid van den gemeenteraad te Maastricht. Hij over leed in die stad den 4en Juli 1824. Zijn beteekenis is niet zoo heel groot, maar in Maastricht is in 1904 een standbeeld voor hem opgericht en er is een straat naar hem genoemd. En op een kortgeleden uitgegeven serie Ne derlandsche postzegels, komt zijn beeltenis voor. VAN EEN HANDTASCHJE EN EEN REVUESTER. Zij zat op een bus. die haar naar de City van Londen voerde. Hard had ze gewerkt, maar het was haar niet gelukt een werk kring van eenige beteekenis re vinden. En nu zou ze gaan aankloppen bij een zaken vriend van haar vader. Plotseling viel het taschje van haar buur dame op den vloer. Zij raapte het op, gaf het terug en raakte met de eigenares in ge sprek. In romans of sprookjes zou deze buurdame zich ontpopt hebben als millionaire, die zich over het arme meisje ontfermde en haar tot groot aanzien bracht. Doch deze geschiedenis berust op waarheid en de buurdame bleek een koormeisje op weg naar een repetitie te zijn. En toch was deze ontmoeting voor Daisy MunroNob'.e de oorzaak dat ze thans onder den naam MaLsy Gay befaamd is als operette- en revue-ster. Want op aandrang van het koormeisje ging Maisy mee naar de repetitie, zij zong een liedje op proef en werd geëngageerd. Aldus verhaalt ze in haar autobiographie „Lachende door het Leven" (Hurst- and Blackett) schrijft de News Chronicle. Maisy Gay geeft hierin nog een aardige herinnering aan haar ontmoeting met den Prins van Wales. „Ik holde naar de loge, klopte en trad bin nen. Er ontstond één van die onaangename stiltes, die een jaar lijken te duren. En toen. om die pauze to verbreken, stak ik mijn. hand uit naar den Prins en zei: l „Hoe gaat het? U en ik. wij hoeven ons niet meer voor te stellen, wei?" JToen lachte hij smakelijk!. 1 (Van onzen Parijschen correspondent). De ..Journal" beloof', ons. binnenkort te zullen beginnen met een serie artikelen waar in de dagelUksche bezigheden van vorstelijke personen, van den koning van Engeland, van den „hertog van Toledo", van onze Koningin aan het profanum vulgus zuilen worden me degedeeld. Speciale correspondenten zijn er op uitgestuurd om ter plaatse de meest, be trouwbare inlichtingen in te winnen, maar- in de serie is vergeten "net verhaal op te ne men hoe er in het hartje van Frankrijk zelf een vorstelijke familie woont, wier levensbe schrijving zeker héél veel zal verschillen van die van de andere monarchen. Er. toch ver dient dez.e beschrijving een plaatsje in zulk een serie, want het komt nu niet eiken dag voor dat men een koningin, een authentieke koningin aan een waschtobbe kan zien staan, terwijl haar koninklijke gemaal in een blau we blouse bezig is boontjes te planten of een tuintje aan te harken. Cléry is een onaanzienlijk dorpje in de Cöte d'Or. op enkele tientallen kilometers af stand slechts van Dijon. Het plaatsje telt slechts enkele honderden inwoners, uitslui tend landbouwers, die zich wat bezighouden met de wijnculture. Wanneer men het dorp binnenrijdt, nadat een troep kippen en oen den uit elkaar is gestoven, dan ziet men links van der. departemen talen weg een onaan zienlijk huisje, omringd door een tuin waarin wat goudsbloemen en dahlia's bloeien. En ln derf tuin een nog vrij jonge man. een flinke vijftiger, die bezig is te harken of te schof felen. Een door de zon verbrand gelaat, een paar harde werkmanshanden. Zijn naam is Paul Camiile. Mevrouw Camille treffen we aan. ter zijde van- de woning, bezig bonte schorten uit te spoelen in een flinke wasch tobbe en mademoiselle, de dochter is haar mama behulpzaam. En nu gaat u dadelijk zeggen: wat heeft nu de familie Paul Camille te maken met een vorstelijk geslacht? Pardon, we zijn aan het goede adres. Zijn papa en dochter blank, mama daarentegen is zwart. Zij is niemand minder dan Hare Majesteit Salima Machim- ba I. koningin van Mohely. een nichtje van koning Ranalvo. Haar man heeft den titel van prins-gemaal, de dochter dien van prin ses. En nu beland in een klein boerendorpje in 't hartje van Frankrijk, hard zwoegend voor hun levensonderhoud. Het is een merk waardige geschiedenis. Deze koningin volgde haar oom op op den troon van Mohely. land van dertig duizend zielen. In de Reunion had zij een uitsteken de opvoeding genoten en haar regeering was verre van slecht. Enkele jaren voor den we reldoorlog bracht H.M. een bezoek aan de Reunion, het Fransche gebied, en op haar offlcieele reis nog wel ontmoette zij daar Paul Camille, Fransch gendarme. Er ontstond een idylle en werkelijk, enkele maanden la ter geleidde de Fransche gouverneur zelf de koningin en den gendarme naar het altaar in de cathearale Saint Denis. De vrouw van den gouverneur presideerde het groote feest maal dat voor deze gelegenheid werd aan gericht, de groote feesten voor het volk dtuir- den veertien dagen. Alle onderdanen van de zwarte koningin jubelden. Maar daar deed zich een groote moeilijkheid voor: moest de vorstin haar intrek nemen in de kazerne waarin haar gemaal was ondergebracht? of moest de gendarme-prins gaan wonen in het koninklijk paleis? Gendarme Camille had zijn dienstverband en mocht dus niet zijn post verlaten. Een koningin in tfe gendarme rie huisvesten, dat ging toch ook niet. Daar de diplomatieke verhoudingen tusschen Mo hely en Reunion, dus met frankrijk, uitste kend waren daar besloot men een uitzonde ring te maken en langs diplomatleken weg kwam de toestemming dat de prins-gemaal ontheven word van zijn dienstverband. En hoe wonderlijk het ook lijkt: het huwelijk ging best. De prins maakte zich populair, de koningin liet hem niet al te erg zijn pijnlijke positie voelen, het volk was gelukkig en 't zou zoo lang hebben kunnen duren ware het niet dat in 1912 de toenmalige Fransche mi nister van Koloniën. Milliès-Lacroix, met één pennestreek een einde maakte aan de on afhankelijkheid van het bevriende land. Mo- héii, en 't bij de Reunion voegde, 't Was uit met de regeering van H.M. Salima Maohlm- ba. Waar de verhouding echter altijd uitste kend was geweest, stelde de regeering van de Republiek een jaarlijksehc toelage van vijf duizend francs voor. De wet zegt ook dat de vervallen verklaarde vorsten het land moeten verlaten. Er zat dus niet veel anders op voor hen: kiezen of deelen. Dc prins-ge maal herinnerde zich zijn geboortedorp, Cléry. en daar vestigden ze zich. Maar de tij den zijn ook in dit opzicht, veranderd, dat de koninklijke toelage van weleer thans niet vol doende is om een bedelaar te onderhouden, laat staan een koninklijk gezin, dat er prijs op stelt ook in ballingschap met koninklijke onderscheiding te worden behandeld, ook al nemen koningin, prins en prinses er genoe gen mee dat men hen eenvoudig met mon sieur en madame aanspreekt. De prins neemt het nog ai gemoedelijk op. Ja. ziet u, meneer.dat is dan ook de reden dat ik aan mijn vrouw, aan de ko ningin toestemming heb gegeven om een proces te beginnen, ten einde die toelage van de Republiek te verhoogen.. Toen we nog over Mohély regeerden en alles normaal (sic) was, hadden we een ander leven. Nu moe ten we wel werken en trachten wat te ver dienen met landbouw. Mijn dochter, de prin ses, helpt ons trouw. Het tuintje levert wat groenten op. van tijd tot tijd slachten we eens een kippetje of een konijn, maar de tij den zijn moeilijk en met 5000 francs per jaar kunnen we er niet komen. De zwarte koningin was klaar met haar wasch. Zij verwaardigde zich niet om met de bezoekers te spreken. een genadig hoofd knikje en ze slofte naar binnen, gevolgd door de prinses, Aan een lijntje zwiebeldc het bont-gekleurde koninklijke ondergoed HENRY A. TH. LESTURGEON. LANGS DE STRAAT. Zaken zijn zaken. Achter het strak getrokken gelaat van den onopvallenden heer, die de straat op en ne der drentelde, moest méér schuil gaan, dan slechts onschuld en kinderlijke argeloosheid, hoewel men het hem, het zij nogmaals uit drukkelijk op dit blanke papier vastgelegd, niet aanzag. Hij zag er sjofel uit, deze heer, hetgeen in dezetijden niets bewijst althans niets ten zij nen nadeele. Nochtans had hij toch méér werk kunnen maken van zijn toilet en wel op zeer gemakkelijke wijze. In zijn hand ter rechterzijde droeg hij een korfje van riet ge vlochten, waarin, duidelijk zichtbaar, meer kammen van zakformaat lagen en reeds éen dezer getande voorwerpen zou. mits door den eigenaar hedenmorgen op behoorlijke wijze gehanteerd, zijn haar in fatsoenlijker toe stand hebben kunnen brengen. Immers in datzelfde korfje lagen naast en op en door elkaar öok zakspiegeltjes, zóó voor het ge bruik gereed en voorwaar er lag zéép in dat korfje en vergeefs vroeg men zich af, waar om deze hegr al deze zaken in het openbaar meesleepte, als hij er toch geen nut inzag, ze op den gezetten tijd te gebruiken. Er wa ren nog meer raadselen, want hij droeg rie men met zich rond, van leder gesneden, ter wijl zijn pantalon een accordeon geleek, waaruit de vouw verticaal niet meer was na te speuren, doch horizontaal op ontelbare plaatsen was aan te wijzen. Was het dan ook niet vreemd, dat deze zonderling véle, goede veters mét maliën In het openbaar vertoon de. maar zich zelf vergenoegd had met een eindje touw? Intusschen, hij deed dit alles en hij hield dit vol. Reeds vele malen was hij op en af gedrenteld en een nanuwkeuriger beschou wing legde nu zijn doelwit bloot. Kort en goed: hij wenschte zich van de zaken, welke hij nog ongebruikt bij zich droeg, zoo vlug mogelijk te ontdoen en als het kon tegen eenige geldelijke belooning. Misschien had hij vaste prijzen, misschien was hij tot on derhandelen bereid en wellicht wachtte hij op elk aannemelijk bod. Rechters van in structie, ervaren psychiaters en deurwaar ders ter belasting zouden dit mogelijkerwijze hebben kunnen opmaken uit het nog steeds strak getrokken gelaat van den betrokkene, edoch de profane mensch stond, zoolang hij blééf drentelen, voor raadselen, welke eerst werden opgelost, toen de heer eindelijk iets kwijt raakte. Niet 'n kammetje, niet 'n spie geltje. niet een riem, niet een veter, doch zijn geduld. Van dezen stonde af waren zijn be doelingen volkomen duidelijk. Het leidelijk verzet zoo letterlijk mogelijk op te vatten liet hij varen en hij bleef dus stilstaan en begon te spreken. Hij legde zijn verlangen uit. Wie wilde, kon het hooren. Er waren in die straat te dier ure niet zoo- velen, die in zijn oratie belangstelden. Welis waar sprak hij zijn gehoor aan als „Men schen!". doch reeds na zijn eerste woorden liepen de menschen door en er bleef slechts éen mensch 'n oogenblikje stilstaan bij den man met korf. De wanhoop, waarmede hij zich aan dit ééne wezen vastklemde, was uitermate begrijpelijk en de vriendelijkheid, welke evenzeer uit zijn geheel opgeklaard ge zicht. als uit zijne woorden vloeide was geen huichelarij, maar ootmoed tegenover de éénige bij wie hij kans had iets te slijten. Zij was een oude, geenszins vriendelijke bes en met verbazing moet zelfs de eigenaar van al deze klelnpodiön zich hebben afge vraagd. aan wcikc uiterlijke kwaliteiten hij haar gunst danken mocht, maar niet lang kon hij zich hierbij ophouden, want ree is maakte de oude, na wat gepruttelde opmer kingen, aanstalten door te loopen, De marskramer Ja zeker, dit was het beroep van dezen heer putte zich uit, om zijn cliënte.ten dienste te zijn. Hij hield haar de korf vóór en liet toe. dat zij zijn geheele verzameling dooren wierp met tastende hand Jes, zonder nog met éen duidelijk woord te hebben aangeduid, wat haar verlangen was. Nu eens leek het, alsof haar begecren uit ging naar een spiegeltje, dan weer bleek, dat ze dit slechts had aangevat om gemakkelij ker naar andere zaken te kunnen uitzien. Neenee., pruttelde ze, telkenmale als de marskramer haar door een aanbie ding behulpzaam zijn wou, en telkenmale scheen het. alsof ze zóo door zou loopen. Ze wist het misschien niet, deze oude weduwe, maar ze liet den man alle kwellingen onder gaan, welke angst en twijfel kunnen teweeg brengen. Wacht, dit dan, zei hij, maar wéér een stuk zeep aanbiedend, want hoe vaak ze den inhoud van de korf ook om-en-om wentelde, toch kwam ze telkens weer terug op zeép. al minderde daarbij het pruttelen niet, ja nam het eerder in hevigheid toe, Neeneeniet die zeepzei ze telkens. Het scheen afgeloopen. De juffrouw uit het besjeshuis wou een stuk zeep hebben, dat hij blijkbaar niet bezat. Allengs begon hij te berusten. Zijn bewogen gelaat kreeg weer strakheid. Hij zei niets meer, geen woord, en wachtte zijn vonnis. Het zou wel stilzwij gend worden gezegd.ze liep wel door En toen, ineens, zooals alle groote dingen ln eens gebeuren, graaide de juffrouw, uit het besjeshuis, een lichter en minder somber geluid dan tot dusverre uitend, van onder de spiegeltjes, riemen, zakkammetjes en diverse stukken zeep, van diverse fabrieken, het ééne stuk, dat haar kon bevredigen. Dit. zei ze. Meer zei ze niet. Maar.zei de koopman. Meer zei hij niet. Hij hield in, nog juist bijtijds, en hij gaf de oude Juffrouw tegen een redelijken prijs, dien ze grif betaalde, het door haar verlangde. Aifijn. mot ze zelf weten, mompelde hij. Ieder zijn meug. De koopman, die op hoop van nieuwe klan ten, weer verder drentelde, bemoeide zijn eigen er niet meer mee. Hij had haar de goede stukken zeep als het ware opgedron gen en ze wóu zo niet. Zaken zijn zaken, en het was het oude besje haar zaak, wat ze nou beginnen moest met een stuk scheer zeep TON RUYGROK. TE VEEL DUIVEN. Een rattenvanger heeft, volgens de meenin gen van velen onzer, een zeer onaangenaam vak. Wij zouden veel meer voelen voor, bij voorbeeld duivenvangst. En toch is dat ook hoogst onplezierig. Niet, dat het moeilijker is met duiven te doen te hebben dan met ratten. Maar de eer sten hebben meer vrienden. Vier jaar geleden is in Londen van hooger- hand bevolen, het aantal duiven, dat te groot was, te verminderen. Een beroeps-vanger heeft danig onder de duiven huisgehouden: in die vier j aren werden er tusschen de 4000 en 5000 vernietigd, waarvan 300 gedurende de laatste paar maanden. Die duivenjacht kan alleen geschieden vroeg in den ochtend en in den laten avond. Want overdag komt het publiek, zooals is ge bleken. voor de vogels op. Meermalen ls 'e man door personen met wandelstokken en parapluies aangevallen. En eens, t.oen hij op het punt stond een groote vangst ie doen met een net. alarmeer de een oude juffrouw dc duiven, door een pa- pieren zak op te blazen cn te laten ontplof ten!,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 19