CANADEESCHE BRIEVEN.
EEN KONINKLIJKE FAMILIE
OP KLOMPEN EN AAN DE WASCHTOBBE.
De Canadian Pacific, de eei-ste trans-continentale lijn in Canada.
Een half millioen per K.M.Een Spoorwegmaatschappij die
een algemeene vervoermaatschappij wordt.
Het is dit jaar vijftig jaar geleden, dat de
Canadian Pacific Railway Company werd
opgericht, de spoorwegmaatschappij, die des
tijds een faillieten boedel en 200 mijl spoor
weg zonder begin en zonder eind overnam,
en die daaruit in den loop van deze vijftig
jaar een bloeiende onderneming heeft^ opge
bouwd met spoorwegvertakKingen ih alle
hoeken van Crliada en scheepvaartlijnen
over de Groote en de Atlantische Oceanen. Te
meer merkwaardig is de geschiedenis van
deze maatschappij, d^.ar de trans-Canadee-
sche lijn levensvoorwaarde voor Canada was
en is. Immers bij de „Confederation", de ver-
eeniging tot één land van Canada met alle in
Noord-Amerika gelegen Engelsche koloniën,
had Britsch-Columbia, de nederzetting aan
den Grooten Oceaan, de voorwaarde gesteld,
dat de Federatieve Regeering „zou onder
nemen en tegelijkertijd uitvoeren den aan-
„leg, binnen twee jaar na de vereeniging, van
,,een spoorweg van de kust van den Grooten
„Oceaan naar het Rotsgebergte en van een
„later te bepalen punt ten Oosten van het
„Rotsgebergte naar eerstgenoemde lijn, ten
einde de kust van Britsch Columbia te ver
binden met het spoorwegnet van Canada, en
verder dat dit werk beëindigd zou zijn bin-
„nen tien jaren na de vereeniging".
Maar het aanleggen van 5000 K.M. spoor
lijn door grootendeels onbewoonde en onbe
kende gebieden leverde heel wat meer moei
lijkheden op, dan verwacht was. De regeering
hield het werk in 'eigen beheer, maar alleen
het traceeren in terreinen, waar 's zomers
de cano en 's winters de hondenslede de
eenige vervoermiddelen waren, kostte jaren.
De onderneming verslond millioenen en na
acht jaar moest men er mee ophouden, daar
de schatkist leeg was en in totaal slechts MO
K.M. lijn gelegd was. Vooral in Engeland ver
hieven zich stemmen tegen deze „krankzin
nige onderneming". Een bekend staatsman
verklaarde, dat deze spoorweg nooit zooveel
zou opbrengen, dat hij zijn eigen wagensmeer
zou kunnen betalen. Een ander orakelde, dat
er nooit één schip met tarwe uit de Cana-
deesche havens zou vertrekken.
Intusschen werd Britsch-Columbia onge
duldig en dreigde met afscheiding. Onder de
gegeven omstandigheden was het onmogelijk,
om. in Engeland geld te krijgen. De eenige
andere spoorwegmaatschappij in Canada de
Grand Trunk, die in het dichtbevolkte Oos
ten liep, v/as van Engeland uit gefinancierd
en had nog nooit iets opgeleverd. Het was dus
geen wonder, dat men in Engeland weinig
vooide voor een spoorlijn, die duizenden K.M.
door onbewoonde gebieden zou loopen, en die
bovendien dwars door het Rotsgebergte zou
gaan.
In deze moeilijke omstandigheden bepleitte
sir John A. MacDonald, de Canadeesche pre
mier, een particuliere maatschappij. Die zou
het werk beter kunnen uitvoeren en exploi-
teeren, dan de regeering. Hij vond gehoor bij
eenige bankiers te Montreal, die de onderne
ming wilden steunen. In George Stephen
(later Lord Mount Stephen) vonden zij den
man, die het geheele werk op zijn schouders
wilde nemen. Zoo kwam den 15en Februari
1831 de Canadian Pacific Railway Company
tot stand.
De toestand van de maatschappij was alles
behalve florissant. Allereerst moest met
Britsch Columbia onderhandeld worden over
verder uitstel,* daar de lijn toch zeker niet
binnen vijf jaar gelegd zou kunnen worden.
Daarna moest geld verschaft worden voor een
onderneming die de publieke opinie tegen
zich had. En tenslotte moesten de schouders
gezet worden onder het reusachtige werk
van het aanleggen van de lijn zelf. In totaal
was door de regeering in de buurt van Win
nipeg pl.m, 600 K.M. gelegd en hieraan kon
worden voortgev/erkt. De superintendent,
Van Home, een Amerikaan van Nederland-
sche afkomst, pakte de zaak flink aan. Hij
beloofde veór het eind van het jaar er 800
K.M. rails bij gelegd te hebben. Te dien einde
liet hij al vroeg in het voorjaar, nog vóór op
den hardbevroren bodem kon worden ge
werkt, reusachtige voorraden materiaal aan
voeren. Groote hoeveelheden rails en dwars
liggers werden langs het tracé gelegd en toen
de dooi intrad in April 1881 kon onmiddellijk
begonnen worden.
Om aan de belofte te voldoen moest er per
dag ongeveer vier K.M. rails gelegd worden.
In het vlakke gebied van Midden-Canada
werd dit gemiddelde gemakkelijk bereikt:
daar kwamen wel dagen voor van zes en
zeven K.M., maar in het Rotsgebergte ging
het langzamer. Daar moest elke meter voor
uit in de rot-sen worden uitgehakt. Per dag
werd soms niet meer dan één K.M. gedaan.
Van Hor'ne bereikte wel zijn 800 K.M. in het
eerste jaar, maar hij had zulke sommen geld
verslonden, dat men met een bezwaard hart
de toekomst tegemoet zag. In het Rotsge
bergte kostte één mijl soms een half millioen
dollar en ook het waterrijke gebied ten Noor
den van het Bovenmeer kostte schatten.
Steeds moeilijker werd het voor de maat
schappij om aan geld te komen, de regeering
durfde niet meer voor te schieten, uit vrees
voor de publieke opinie. Ook in Engeland was
het moeilijk nog belangstelling te wekken.
Gelukkig had de C.P.R, mannen aan het
hoofd, die uit eigen middelen de goede zaak
steunden. Bekend is vooral Lord Strathcona,
de vroegere Donald Smith, de klerk van de
Hudson's Baai Compagnie. Hij was als 17-
jarige jongen uit Schotland naar Labrador
gekomen, waar hij bij zijn oom op kantoor
in dienst kwam bij de H.B.C. Na een eervolle
loopbaan, waarbij hij het bracht tot gouver
neur-generaal van de H.B.C., trad hij in
dienst van de C.P.R. Op hem rustte de taak
om de C.P.R. steeds van de noodige credieten
te voorzien; de tot standkoming van de lijn
is voor een groot deel te danken aan zijn vol
harding en tact. Meer dan eens stond in de
volgende jaren het bestaan van de C.P.R. op
het spel en steeds was het Donald Smith, die
de redding bracht, hetzij door geld uit Lon
den, of uit eigen vermogen. Gelukkig deed
zich een omstandigheid voor, die de publieke
opinie ten gunste keerde. In de buurt van
Winnipeg was de bevolking ontevreden, daar
zij meende dat de Federatieve Regeering te
veel de belangen van de Oostelijke provincies
behartigde. Een opstand brak uit (vóór den
aanleg van den spoorweg) en het troepen
transport uit Toronto was 95 dagen onder
weg, alvorens de plaats van de ongeregeld
heden was bereikt. Eeinige jaren later, in
1883, brak een gelijksoortige beweging uit.
Toen trad de C. P. R. op en bood aan de re-
gecring troepentransport per trein aan. Dit
maal nam de tocht slechts drie dagen in be
slag. dus evenveel dagen als vroeger maan
den: de opstand kon daardoor in de kiem ge
smoord worden. Toen zag men in. dat de
spoorlijn toch wel eenig nut had; de regee-
ring durfde ook weer credieten te verleenen.
In 18S5., dus vier jaar nadat de C.PR. de
zaak had aangepakt, werd de lijn voltooid. In
dat jaar was de stad Vancouver gesticht als
haven van de CPR. en van dien kant was de
lijn begonnen tot aan het Rotsgebergte. Daar
in de bergen had de plechtigheid plaats van
het slaan van den laatsten spijker. Aan
Donald Smith werd de eer gelaten deze cere
monie te verrichten. De plaats waar dit ge
beurde werd later Craigellachie genoemd, een
Schotsche uitdrukking tot aansporen, die bij
de menschen van de C.P.R. heel bekend was.
Een belangrijk werk was nu volbracht. De
eenheid van de Noord-Amerikaansche kolo
niën was bevestigd door een spoorlijn van
Oost tot West. De reis van den Atlantlschen
naar den Grooten Oceaan kostte nu zeven
dagen, terwijl vroeger zoo'n reis tot de onmo
gelijkheden behoorde. Goederen konden nu
over het Rotsgebergte verzonden worden en
een geregelde uitwisseling tusschen Oost en
West werd in het leven geroepen.
De C.P.R. stond echter pas aan het begin.
Om de groote spoorlijn loopende te houden,
moesten voedingslijnen worden aangelegd;
het passagiersverkeer moest gestimuleerd
worden door het plaatsen van nederzettingen
langs de lijn en het exploiteeren van hotels
Het was de zelfde Van Horne, thans opge
klommen tot president, die ook deze uitbrei
ding ter hand nam en die, beginnende in du
stad Quebec, (waar hoog boven de rivier op
de plaats van het kasteel het hotel Chateau
Frontenac werd opgetrokken) langs de ge
heele lijn tot Vancouver toe een krans van
spoorweghotels deed verrijzen. Intusschen
werden boeren aangespoord om zich langs dc
spoorlijn te vestigen, waardoor de maat
schappij een jaarlijks terugkeerende ïnkom-
ste zou vinden in het vervoer van landbouw
producten. Maar ook hier bleef het niet bij.
Scheepvaartlijnen werden ingesteld om
eenerzijds de spoorlijn te voeden, anderzijds
om de per spoor vervoerde artikelen verder
naar de haven van bestemming te vervoeren.
En al spoedig kwamen er ook passagiersdien
sten. Zoowel van Vancouver uit over den
Grooten Oceaan naar Japan, China en de
Phillppijnen als van Montreal of St. John
naar Engeland en de havens van het vaste
land.
De groote witte „Empress"-booten werden
goede bekenden op alle zeeën en tegenwoor
dig is de C.PR. één van de belangrijkste
scheepvaartmaatschappijen. Haar nieuwste
schip, de „Empress of Britain", meet 42.000
ton en is de snelste boot op de lijn van Cana
da naar Engeland.
De C.P.R. had dus op 15 Februari 1931
alle reden tot voldoening en zeker zouden de
vijftig jaren feestelijk herdacht zijn, ware
het niet dat de ernst der tijden dit- belette.
Want evenals alle spoorwegen in Amerika is
de C.P.R. getroffen èn door het uitblijven van
het uiterst belangrijke graanvervoer, èn door
het uitblijven van emigranten, aan wie Im
mers sedert kort een groote beperking is op
gelegd.
Om een beeld te geven van den omvang
van deze maatschappij moet ik eenige getal
len geven. De C.P.R. exploiteert 21.000 miji
spoorlijn en 30.000 mijl scheepvaartlijnen.
Haar 70 schepen hebben een totalen inhoud
van 510.000 register ton. Het grootste heeft
een snelheid van 24 knoopen. Verder zijn in
exploitatie 16 hotels en 15 kampeerhutten,
benevens 223000 mijl telegraaflijn en 332 mijl
kabel. Met recht kan dus de C.PR. van zich
zelf zeggen „spans the world".
A. G.
HOUDINI, DE BOEIENKONING.
DE TRUC VAN DE GFSLOTEN KIST ONDER
WATER.
Eenige jaren voor den oorlog stond een be
roemd goochelaar, die den „Dood had uitge
daagd", op den oever van een rivier en keek,
hoe drie timmerlieden een kist in elkaar
timmerden.
Toen dit gebeurd was, werd de man ge
boeid en in de kist gelegd. Het deksel werd
met gewone spijkers dichtgeslagen, een touw
er stevig aan bevestigd, gaatjes werden in
den bodem geboord om het water toegang
tot de kist te verschaffen en deze te doen
zinken, het geval werd in een boot gezet en
naar het midden van de rivier gebracht,
waar een kraan op de boot het pak langzaam
onder water liet zakken.
De opwinding van de talrijke toeschou
wers was groot. Het scheen een onmogelijk
heid, dat de gebonden gevangene het leven
er af zou brengenToen heesch de kraan
de kist weer op en het volk zag den gooche
laar met vrije handen op het nog steeds ge
sloten deksel van de kist zitten.
Het was Houdini, de Boeïenkoning. En
deze ontsnapping aan den verstikkingsdood
onder water was wel een zijner sensationeel
ste trucs.
Toen de kist aan den oever kwam werd zij
door het publiek en de pers onderzocht en
werkelijk gesloten bevonden. Hoe het in zijn
werk ging?
„Wel", zegt Houdini In het boek: De ge
heimen van Houdini, door J. C. Caunell (Hut
chinson) „ik had een spijkerschaar bij me
als ik in de kist kroop. De handboeien had
den een geheime veer, zoodat ik nog niet in
de kist lag of mijn handen waren al weer
los. Zoodra de deksel onder water was ge
zakt, knipte ik met de spijkerschaar eenige
spijkei's door; ik duwde een plank weg en
ging op de kist zitten, de planken daardoor
bijeen houdend alsof de kist nog gesloten
was".
Dat zooiets heel gauw geschieden moest,
spreekt van zelf. Want alles gebeurde onder
water. Maar Houdini had zich daarin ge
oefend en kon minutenlang zijn adem in
houden. Dan werd de kist aan boord getrok
ken en door Houdini's helpers gegrepen die
de stukken spijkers verwijderden en er echte
insloegen. Ook dit moest zich snel afspelen.
Hij had een buitengewone vaardigheid in
het openen van sloten. Boeien, celdeuren
waren voor hem geen hinderpalen. Zelfs ont
snapte hij eens uit een speciaal voor hem
gebouwde cel met grendels en sloten.
Het geheim over zijn meesterschap over
handboeien is eenvoudig. Hij wist er achter
te komen, telkens weer. wat voor soort boeien
hem zouden omgedaan worden en altijd was
hij dan voorzien van. een sleuteltje, een loo-
per, die op die sloten pasten. Want hand
boeien laten de vingers vrij en de krachtige
vingers van Houdini hadden weinig moeite
met het openen der sloten. Eens bevrijdde
hij zich op die wijze van hand- en voetboeien
in, de rechtzaal!.
J. P. MINCKELERS.
In deze dagen, nu wij de lichtweek vieren
gaan, is het niet te onpas om te herinneren
aan den Nederlander, die er aanspraak op
maakte het lichtgas te hebben uitgevonden,
de natuurkundige J. P. Minckelers.
Jan Pieter Minckelers was geboren te Maas
tricht op 2 December 1748. Hij studeerde eerst
in de godgeleerdheid, doch op 23-jarigen
leeftijd werd hij benoemd tot professor in
de „natuurlijke philosophic" (.natuurkunde),
aan de Universiteit te Leuven. In die dagen
werden proeven genomen met luchtballons
en toen in 1782 een ballon was uitgevonden,
benoemde de hertog van Aremberg te Hé-
verlé bij Leuven een commissie van drie ge
leerden tot onderzoek naar een goedkoop gas*
waarmee men ballons zou kunnen vullen.
Minckelers werd in die commissie gekozen.
Hij deed uitgebreide proefnemingen, waar
van hij het resultaat neerlegde in een boekje
„Mémoire sur l'air inflammable tiré de dif-
ferentes substances".
Hij beschrijft daarin zijn uitvinding van
„ontvlambare lucht" als volgt:
Den eersten October 1783, heb ik, na steen
kool in een retort gedaan te hebben, ont
vlambare lucht in overvloed gekregen en zeer
spoedig. Vier ons steenkool gaven mij een
kubieken voet (Fransche maat), van die
lucht.
De nieuwe vinding diende nu toegepast te
worden op ballons en dit geschiedde voor de
eerste maal den 27en November 1783 in het
park van het kasteel van den hertog van
Aremberg Een kleine ballon werd met licht
gas gevuld en opgelaten. De proef slaagde
uitstekend, onder de belangstellende blikken
van tientallen geleerden ging de ballon de
lucht in.
Hoewel Minckelers dus onbetwistbaar de
uitvinder van het lichtgas schijnt te zijn,
heeft hij er toch weinig toepassing aan ge
geven. De eerste toepassing van het gas voor
verlichting op groote schaal zou eerst 30 jaar
later in Engeland geschieden. En wanneer de
bewijzen niet te duidelijk waren, zou des
noods over de uitvinding Minckelers een
Lourens Costerkwestle kunnen ontstaan,
want ook hij had mededingers.
In Engeland toch had reeds in 1739 dr.
Clayton bij boringen in Lancashire het ko-
lengas ontdekt. Ook hij bleef echter in ge
breke. waar 't de zoozeer de welvaart dienen
de practische toepassing van het gas betrof.
Eerst in 1790 zou de Engelsche ingenieur Wil
liam Murdoch deze ter hand nemen. En de
Moraviër Winsor voltooide dezen arbeid.
P ackelers daarentegen schijnt het gas
slechts 'experimenteel en als merkwaardig
heid gebruikt te hebb-n.
Op het twaalfde Nederlandsche taal- en
letterkundig congres, gehouden te Middel
burg, 3, 4 en 5 Sptember 1872 deelde de heer
Mic.hiel Smiets, professor aan het Bisschop
pelijk College te Roermond tenminste mede
van twee oud-leerlingen van Minckelers te'
hebben gehoord, dat deze zijn leslokaal met
kolengas verlichtte Hij deed dit echter bij
hooge uitzondering, en wel één maal per
jaar.
Na dien tijd hoort men van Minckelers bij
de gastechniek in het geheel niet meer. In
1788 werd hij benoemd tot hoogleeraar te
Brussel, in 1797 kwam hij te Maastricht,
waar hij zich bezig heeft gehouden met het
onderzoek van de versteeningen in de St.
Pieterskerk. Van 1806 tot 1816 was hij lid van
den gemeenteraad te Maastricht. Hij over
leed in die stad den 4en Juli 1824.
Zijn beteekenis is niet zoo heel groot, maar
in Maastricht is in 1904 een standbeeld voor
hem opgericht en er is een straat naar hem
genoemd.
En op een kortgeleden uitgegeven serie Ne
derlandsche postzegels, komt zijn beeltenis
voor.
VAN EEN HANDTASCHJE EN
EEN REVUESTER.
Zij zat op een bus. die haar naar de City
van Londen voerde. Hard had ze gewerkt,
maar het was haar niet gelukt een werk
kring van eenige beteekenis re vinden. En
nu zou ze gaan aankloppen bij een zaken
vriend van haar vader.
Plotseling viel het taschje van haar buur
dame op den vloer. Zij raapte het op, gaf het
terug en raakte met de eigenares in ge
sprek.
In romans of sprookjes zou deze buurdame
zich ontpopt hebben als millionaire, die zich
over het arme meisje ontfermde en haar tot
groot aanzien bracht. Doch deze geschiedenis
berust op waarheid en de buurdame bleek
een koormeisje op weg naar een repetitie
te zijn. En toch was deze ontmoeting voor
Daisy MunroNob'.e de oorzaak dat ze thans
onder den naam MaLsy Gay befaamd is als
operette- en revue-ster.
Want op aandrang van het koormeisje ging
Maisy mee naar de repetitie, zij zong een
liedje op proef en werd geëngageerd.
Aldus verhaalt ze in haar autobiographie
„Lachende door het Leven" (Hurst- and
Blackett) schrijft de News Chronicle. Maisy
Gay geeft hierin nog een aardige herinnering
aan haar ontmoeting met den Prins van
Wales.
„Ik holde naar de loge, klopte en trad bin
nen. Er ontstond één van die onaangename
stiltes, die een jaar lijken te duren. En toen.
om die pauze to verbreken, stak ik mijn.
hand uit naar den Prins en zei: l
„Hoe gaat het? U en ik. wij hoeven ons
niet meer voor te stellen, wei?"
JToen lachte hij smakelijk!. 1
(Van onzen Parijschen correspondent).
De ..Journal" beloof', ons. binnenkort te
zullen beginnen met een serie artikelen waar
in de dagelUksche bezigheden van vorstelijke
personen, van den koning van Engeland, van
den „hertog van Toledo", van onze Koningin
aan het profanum vulgus zuilen worden me
degedeeld. Speciale correspondenten zijn er
op uitgestuurd om ter plaatse de meest, be
trouwbare inlichtingen in te winnen, maar-
in de serie is vergeten "net verhaal op te ne
men hoe er in het hartje van Frankrijk zelf
een vorstelijke familie woont, wier levensbe
schrijving zeker héél veel zal verschillen van
die van de andere monarchen. Er. toch ver
dient dez.e beschrijving een plaatsje in zulk
een serie, want het komt nu niet eiken dag
voor dat men een koningin, een authentieke
koningin aan een waschtobbe kan zien staan,
terwijl haar koninklijke gemaal in een blau
we blouse bezig is boontjes te planten of
een tuintje aan te harken.
Cléry is een onaanzienlijk dorpje in de
Cöte d'Or. op enkele tientallen kilometers af
stand slechts van Dijon. Het plaatsje telt
slechts enkele honderden inwoners, uitslui
tend landbouwers, die zich wat bezighouden
met de wijnculture. Wanneer men het dorp
binnenrijdt, nadat een troep kippen en oen
den uit elkaar is gestoven, dan ziet men links
van der. departemen talen weg een onaan
zienlijk huisje, omringd door een tuin waarin
wat goudsbloemen en dahlia's bloeien. En ln
derf tuin een nog vrij jonge man. een flinke
vijftiger, die bezig is te harken of te schof
felen. Een door de zon verbrand gelaat, een
paar harde werkmanshanden. Zijn naam is
Paul Camiile. Mevrouw Camille treffen we
aan. ter zijde van- de woning, bezig bonte
schorten uit te spoelen in een flinke wasch
tobbe en mademoiselle, de dochter is haar
mama behulpzaam.
En nu gaat u dadelijk zeggen: wat heeft
nu de familie Paul Camille te maken met een
vorstelijk geslacht? Pardon, we zijn aan het
goede adres. Zijn papa en dochter blank,
mama daarentegen is zwart. Zij is niemand
minder dan Hare Majesteit Salima Machim-
ba I. koningin van Mohely. een nichtje van
koning Ranalvo. Haar man heeft den titel
van prins-gemaal, de dochter dien van prin
ses. En nu beland in een klein boerendorpje
in 't hartje van Frankrijk, hard zwoegend
voor hun levensonderhoud. Het is een merk
waardige geschiedenis.
Deze koningin volgde haar oom op op den
troon van Mohely. land van dertig duizend
zielen. In de Reunion had zij een uitsteken
de opvoeding genoten en haar regeering was
verre van slecht. Enkele jaren voor den we
reldoorlog bracht H.M. een bezoek aan de
Reunion, het Fransche gebied, en op haar
offlcieele reis nog wel ontmoette zij daar
Paul Camille, Fransch gendarme. Er ontstond
een idylle en werkelijk, enkele maanden la
ter geleidde de Fransche gouverneur zelf de
koningin en den gendarme naar het altaar
in de cathearale Saint Denis. De vrouw van
den gouverneur presideerde het groote feest
maal dat voor deze gelegenheid werd aan
gericht, de groote feesten voor het volk dtuir-
den veertien dagen. Alle onderdanen van de
zwarte koningin jubelden. Maar daar deed
zich een groote moeilijkheid voor: moest de
vorstin haar intrek nemen in de kazerne
waarin haar gemaal was ondergebracht? of
moest de gendarme-prins gaan wonen in het
koninklijk paleis? Gendarme Camille had
zijn dienstverband en mocht dus niet zijn
post verlaten. Een koningin in tfe gendarme
rie huisvesten, dat ging toch ook niet. Daar
de diplomatieke verhoudingen tusschen Mo
hely en Reunion, dus met frankrijk, uitste
kend waren daar besloot men een uitzonde
ring te maken en langs diplomatleken weg
kwam de toestemming dat de prins-gemaal
ontheven word van zijn dienstverband. En
hoe wonderlijk het ook lijkt: het huwelijk
ging best. De prins maakte zich populair, de
koningin liet hem niet al te erg zijn pijnlijke
positie voelen, het volk was gelukkig en 't zou
zoo lang hebben kunnen duren ware het
niet dat in 1912 de toenmalige Fransche mi
nister van Koloniën. Milliès-Lacroix, met één
pennestreek een einde maakte aan de on
afhankelijkheid van het bevriende land. Mo-
héii, en 't bij de Reunion voegde, 't Was uit
met de regeering van H.M. Salima Maohlm-
ba. Waar de verhouding echter altijd uitste
kend was geweest, stelde de regeering van
de Republiek een jaarlijksehc toelage van
vijf duizend francs voor. De wet zegt ook dat
de vervallen verklaarde vorsten het land
moeten verlaten. Er zat dus niet veel anders
op voor hen: kiezen of deelen. Dc prins-ge
maal herinnerde zich zijn geboortedorp,
Cléry. en daar vestigden ze zich. Maar de tij
den zijn ook in dit opzicht, veranderd, dat de
koninklijke toelage van weleer thans niet vol
doende is om een bedelaar te onderhouden,
laat staan een koninklijk gezin, dat er prijs
op stelt ook in ballingschap met koninklijke
onderscheiding te worden behandeld, ook al
nemen koningin, prins en prinses er genoe
gen mee dat men hen eenvoudig met mon
sieur en madame aanspreekt. De prins neemt
het nog ai gemoedelijk op.
Ja. ziet u, meneer.dat is dan ook de
reden dat ik aan mijn vrouw, aan de ko
ningin toestemming heb gegeven om een
proces te beginnen, ten einde die toelage van
de Republiek te verhoogen.. Toen we nog
over Mohély regeerden en alles normaal (sic)
was, hadden we een ander leven. Nu moe
ten we wel werken en trachten wat te ver
dienen met landbouw. Mijn dochter, de prin
ses, helpt ons trouw. Het tuintje levert wat
groenten op. van tijd tot tijd slachten we
eens een kippetje of een konijn, maar de tij
den zijn moeilijk en met 5000 francs per jaar
kunnen we er niet komen.
De zwarte koningin was klaar met haar
wasch. Zij verwaardigde zich niet om met
de bezoekers te spreken. een genadig hoofd
knikje en ze slofte naar binnen, gevolgd door
de prinses, Aan een lijntje zwiebeldc het
bont-gekleurde koninklijke ondergoed
HENRY A. TH. LESTURGEON.
LANGS DE STRAAT.
Zaken zijn zaken.
Achter het strak getrokken gelaat van den
onopvallenden heer, die de straat op en ne
der drentelde, moest méér schuil gaan, dan
slechts onschuld en kinderlijke argeloosheid,
hoewel men het hem, het zij nogmaals uit
drukkelijk op dit blanke papier vastgelegd,
niet aanzag.
Hij zag er sjofel uit, deze heer, hetgeen in
dezetijden niets bewijst althans niets ten zij
nen nadeele. Nochtans had hij toch méér
werk kunnen maken van zijn toilet en wel op
zeer gemakkelijke wijze. In zijn hand ter
rechterzijde droeg hij een korfje van riet ge
vlochten, waarin, duidelijk zichtbaar, meer
kammen van zakformaat lagen en reeds éen
dezer getande voorwerpen zou. mits door den
eigenaar hedenmorgen op behoorlijke wijze
gehanteerd, zijn haar in fatsoenlijker toe
stand hebben kunnen brengen. Immers in
datzelfde korfje lagen naast en op en door
elkaar öok zakspiegeltjes, zóó voor het ge
bruik gereed en voorwaar er lag zéép in dat
korfje en vergeefs vroeg men zich af, waar
om deze hegr al deze zaken in het openbaar
meesleepte, als hij er toch geen nut inzag,
ze op den gezetten tijd te gebruiken. Er wa
ren nog meer raadselen, want hij droeg rie
men met zich rond, van leder gesneden, ter
wijl zijn pantalon een accordeon geleek,
waaruit de vouw verticaal niet meer was na
te speuren, doch horizontaal op ontelbare
plaatsen was aan te wijzen. Was het dan ook
niet vreemd, dat deze zonderling véle, goede
veters mét maliën In het openbaar vertoon
de. maar zich zelf vergenoegd had met een
eindje touw?
Intusschen, hij deed dit alles en hij hield
dit vol. Reeds vele malen was hij op en af
gedrenteld en een nanuwkeuriger beschou
wing legde nu zijn doelwit bloot. Kort en
goed: hij wenschte zich van de zaken, welke
hij nog ongebruikt bij zich droeg, zoo vlug
mogelijk te ontdoen en als het kon tegen
eenige geldelijke belooning. Misschien had
hij vaste prijzen, misschien was hij tot on
derhandelen bereid en wellicht wachtte hij
op elk aannemelijk bod. Rechters van in
structie, ervaren psychiaters en deurwaar
ders ter belasting zouden dit mogelijkerwijze
hebben kunnen opmaken uit het nog steeds
strak getrokken gelaat van den betrokkene,
edoch de profane mensch stond, zoolang hij
blééf drentelen, voor raadselen, welke eerst
werden opgelost, toen de heer eindelijk iets
kwijt raakte. Niet 'n kammetje, niet 'n spie
geltje. niet een riem, niet een veter, doch zijn
geduld. Van dezen stonde af waren zijn be
doelingen volkomen duidelijk. Het leidelijk
verzet zoo letterlijk mogelijk op te vatten
liet hij varen en hij bleef dus stilstaan en
begon te spreken. Hij legde zijn verlangen
uit. Wie wilde, kon het hooren.
Er waren in die straat te dier ure niet zoo-
velen, die in zijn oratie belangstelden. Welis
waar sprak hij zijn gehoor aan als „Men
schen!". doch reeds na zijn eerste woorden
liepen de menschen door en er bleef slechts
éen mensch 'n oogenblikje stilstaan bij den
man met korf. De wanhoop, waarmede hij
zich aan dit ééne wezen vastklemde, was
uitermate begrijpelijk en de vriendelijkheid,
welke evenzeer uit zijn geheel opgeklaard ge
zicht. als uit zijne woorden vloeide was geen
huichelarij, maar ootmoed tegenover de
éénige bij wie hij kans had iets te slijten.
Zij was een oude, geenszins vriendelijke
bes en met verbazing moet zelfs de eigenaar
van al deze klelnpodiön zich hebben afge
vraagd. aan wcikc uiterlijke kwaliteiten hij
haar gunst danken mocht, maar niet lang
kon hij zich hierbij ophouden, want ree is
maakte de oude, na wat gepruttelde opmer
kingen, aanstalten door te loopen,
De marskramer Ja zeker, dit was het
beroep van dezen heer putte zich uit, om
zijn cliënte.ten dienste te zijn. Hij hield haar
de korf vóór en liet toe. dat zij zijn geheele
verzameling dooren wierp met tastende hand
Jes, zonder nog met éen duidelijk woord te
hebben aangeduid, wat haar verlangen was.
Nu eens leek het, alsof haar begecren uit
ging naar een spiegeltje, dan weer bleek, dat
ze dit slechts had aangevat om gemakkelij
ker naar andere zaken te kunnen uitzien.
Neenee., pruttelde ze, telkenmale
als de marskramer haar door een aanbie
ding behulpzaam zijn wou, en telkenmale
scheen het. alsof ze zóo door zou loopen. Ze
wist het misschien niet, deze oude weduwe,
maar ze liet den man alle kwellingen onder
gaan, welke angst en twijfel kunnen teweeg
brengen.
Wacht, dit dan, zei hij, maar wéér een
stuk zeep aanbiedend, want hoe vaak ze den
inhoud van de korf ook om-en-om wentelde,
toch kwam ze telkens weer terug op zeép.
al minderde daarbij het pruttelen niet, ja
nam het eerder in hevigheid toe,
Neeneeniet die zeepzei
ze telkens.
Het scheen afgeloopen. De juffrouw uit
het besjeshuis wou een stuk zeep hebben, dat
hij blijkbaar niet bezat. Allengs begon hij
te berusten. Zijn bewogen gelaat kreeg weer
strakheid. Hij zei niets meer, geen woord,
en wachtte zijn vonnis. Het zou wel stilzwij
gend worden gezegd.ze liep wel door
En toen, ineens, zooals alle groote dingen
ln eens gebeuren, graaide de juffrouw, uit
het besjeshuis, een lichter en minder somber
geluid dan tot dusverre uitend, van onder de
spiegeltjes, riemen, zakkammetjes en diverse
stukken zeep, van diverse fabrieken, het ééne
stuk, dat haar kon bevredigen.
Dit. zei ze. Meer zei ze niet.
Maar.zei de koopman. Meer zei hij
niet. Hij hield in, nog juist bijtijds, en hij
gaf de oude Juffrouw tegen een redelijken
prijs, dien ze grif betaalde, het door haar
verlangde.
Aifijn. mot ze zelf weten, mompelde hij.
Ieder zijn meug.
De koopman, die op hoop van nieuwe klan
ten, weer verder drentelde, bemoeide zijn
eigen er niet meer mee. Hij had haar de
goede stukken zeep als het ware opgedron
gen en ze wóu zo niet. Zaken zijn zaken, en
het was het oude besje haar zaak, wat ze
nou beginnen moest met een stuk scheer
zeep
TON RUYGROK.
TE VEEL DUIVEN.
Een rattenvanger heeft, volgens de meenin
gen van velen onzer, een zeer onaangenaam
vak. Wij zouden veel meer voelen voor, bij
voorbeeld duivenvangst. En toch is dat ook
hoogst onplezierig.
Niet, dat het moeilijker is met duiven te
doen te hebben dan met ratten. Maar de eer
sten hebben meer vrienden.
Vier jaar geleden is in Londen van hooger-
hand bevolen, het aantal duiven, dat te groot
was, te verminderen. Een beroeps-vanger
heeft danig onder de duiven huisgehouden:
in die vier j aren werden er tusschen de 4000 en
5000 vernietigd, waarvan 300 gedurende de
laatste paar maanden.
Die duivenjacht kan alleen geschieden
vroeg in den ochtend en in den laten avond.
Want overdag komt het publiek, zooals is ge
bleken. voor de vogels op. Meermalen ls 'e
man door personen met wandelstokken en
parapluies aangevallen.
En eens, t.oen hij op het punt stond een
groote vangst ie doen met een net. alarmeer
de een oude juffrouw dc duiven, door een pa-
pieren zak op te blazen cn te laten ontplof
ten!,