HOE DE ENGELSCHMAN DEN SCHOT ZIET. H.D. VERTELLING DE VROOLIJKE KANT Radiomaziek der week. EEN VOORBESPREKING Daar was eens zegt de overlevering êcn Jaar of achthonderd geleden een Ier, die ln een malle bul een beetje aan het knut selen sloeg met wat houtjes en touwtjes, en op een goed oogenbllk zijn hulsgenootcn en buren een geweldigen schrik op het lijf Joeg door opeens zijn mond aan één van de uit einden van het instrument te zetten, dat hij er uit gefabriceerd had, en er een hartver scheurend gejammer uit haalde. De Ier lach te eens daverend tegen zijn vrouw, die bleek van schrik aan kwam hollen, blies zijn Jong- sten zoon nog eens zoon geluld in het oor, zoodat de stakker haastig op zolder kroop en cr den ganschen avond niet meer af dorst te komen, amuseerde een paar van de in al lerijl toegesnelde buren met een serie luid ruchtige demonstraties op zijn instrument en toen ze' genoeg gelachen hadden, wilde hij het op de mestvaalt gooien en tevreden over zijn plezierigen avond naar bed gaan. Toen opperde iemand het onzalige voorstel om het ding als muziekinstrument te verkoopen aan die ezels van Schotten aan den overkant van het water, en de Ier vond het zoo'n geweldig idee dat hij 't den volgenden dag metee.n uit voerde De Schotten vlogen er in, namen den Ierschen uitvinder volmaakt au serieux, en verhieven zijn vondst tot hun nationaal in strument: den doedelzak, dat zij tot op den huldigen dag bespelen met veel gevoel en ernstige gezichten. Zoo luidt één van de honderddduizend moppen, die de Engelschman den argeloozen vreemdeling vertelt over zijn Noordelijken nabuur, de Schot, cn als men den Engelsch man zou willen gelooven, dan deugde er eigenlijk aan den Schot niet veel. De Schot heeft geen gevoel voor humor, zegt hij, en hij kan u meteen op zijn vingers tien mop pen aftellen, die onomstootelijk bewijzen, dat hij het niet heeft. De zuinigheid van de Schotten is gewoonweg belachelijk, zegt de Engelschman. en hij laat onmiddellijk een heele serie woordspelingen de revue passee- ren, waarin de karigheid van den Schot op vriendelijke wijze op den hak genomen wordt En de Schot hoort al die moppen met een goedmoedlgen glimlach aan. en houdt zijn gebrek aan gevoel voor humor, en blijft zui nig en is in den grond een allerbeminne lijkst en gastvrij mensch En de Engelschman moge dan gevoel voor humor hebben, en op een vriendelijke en dikwijls vrij kinderlijke manier den draak kunnen steken met de zwakheden van zijn vrinden en vijanden en hij moge evenveel plezier hebben van het geld, dat hij wel uitgeeft, als de Schot van dat. wat hij niet uitgeeft het moet ge zegd worden, dat zijn gevoel voor humor hem dikwijls op onverklaarbare wijze in den steek laat, zoodra het hemzelf gaat betreffen. Ook de Engelschman evenwel is een allerbemin nelijkst mcnsch. Het is alleen zoo buiten gewoon boeiend, om van tijd tot tijd elk mensch als grappig en amusant amalgama van tegenstrijdigheden te beschouwen Of het nu waar is, dat de Schotten geen gevoel voor humor hebben, en dat hun zui nigheid het dwaze-nadert, staat te bezien; maar in allen gevalle moet het aanmerkelijk gemakkelijker zijn geweest om gevoel voor humor en luchthartig omspringen met geld aan te kweeken in een land als Engeland, dat vruchtbaar en welvarend is, waar de bo dem zich gewillig liet bewerken en met breed ^gebaar alles gaf wat hij te geven had, dan in Schotland, arm, kil en guur. waar de grond zich stug en koppig verzette tegen eiken wensch van den mensch om er zijn graan op te kweeke"n, en zijn vee op te laten grazen. De Schotten, zijn, of zij wilden of niet. een hard en taal ras geworden, en hoe verder naar het Noorden men komt, hoe kaler en onherbergzamer het land wordt, des te har der en taaier wordt het ras. Een andere overlevering wil, dat er op een avond eens een Engelschman terecht kwam in een geliefd kroegje, waar avond aan avond een stel oude Schotten bij elkaar zaten, en genoten van hun Schotsche whiskey cn de stilte, die hen niet stoorde in hun meest ge liefde bezigheid: zwijgend, zwaar cn diep, zeer diep nadenken. Zoo af en toe keek er eens één van die oude heeren op, zette zijn knuist onder zijn vlerkante kin, blies een groote wolk uit en zei wijsgeerlg: „Aye!" En dan keek na een half uur zijn buurman hem vol Instemming aan, den kring eens rond, blies een ontzettende rookwolk uit, en ant woordde gewichtig: „Aye!" En dan rookten en dachten ze weer tevreden een heele poos door. Alles zou prachtig gegaan zijn, als die Engelschman niet op een zeker oogenblik gemeend had ook een duit in het zakje te moeten doen. en na een lange stilte diep ln gedachten en zeer wljsgeerig „Aye, aye!" ge zegd had. Hij werd er uitgegooid wegens ver stèren van de rust. Er gaat niets van af, dat bij de meeste van die moppen de manier van vertellen één van de belangrijkste factoren is maar als men weet. dat het inderdaad een feit is, dat in Schotland de auto's dikwijls zoo volgestopt worden, dat de menschen en kinderen er aan alle kanten uitpuilen, dan zal het mis schien ook niemand verwonderen, dat dezer dagen op een verlaten landweg in Schotland twee volle auto's tegen elkaar opreden en dat bij dat ongeluk niet minder dan veer tig Schotten wonden opliepen! In Aberdeen, de bij uitstek Schotsche stad, die het in de moppen dan ook het meest ont gelden moot., woonde eens een Schot die zich een beetje ongerust begon te voelen over zijn gezondheid. Hij reisde naar Londen, liet zich door een specialist onderzoeken, die hem mecdecidc. dat zijn hart buitengewoon slecht was. zoodat hij ieder oogenbllk een aanval krijgen kon, die den dood voor hem betee- kende. De Schot, die zeer aan zijn geboorte land gehecht was, reisde zoo gauw mogelijk naar Aberdeen terug, om ten minste daar te kunnen sterven, maar tot groote ergernis van den treinconducteur kocht hij steeds een kaartje van het ééne kleine station naar het volgende, en van dat weer naar he' daarop volgendeTot de man er eindelijk genoeg van had. cn geprikkeld informeerde;„Ja. maar waar moet. u nou eigenlijk naar toe?" „Naar Aberdeen?" zei de Schot. „Waarom neemt u dan in 's hemelsnaam geen heel kaartje?" „Ja", zei de Schot, „de dokter heeft me gezegd, dat het ieder oogenblik met me gedaan kon zijn, waarvoor zou ik een kaartje naar Aberdeen nemen, dat ik misschien niet eéns heelemaal noodig heb?" Daar was eens een Engelschman, die kaal begon te worden Hij liep van den éénen kap per naar den andere, probeerde het eene re cept na het andere, cn gaf handen vol geld uit aan adviezen en haargroeimiddelen. Daar was eens een Schot, die kaal werd. Hij ver kocht zijn kam cn borstel. Een andere Schot, die veertien jaar lang denzelfden hoed gedragen had, ontdekte op een dag met schrik, dat zelfs het vilt begon te slijten, en besloot met een zwaar gemoed een nieuwen hoed te gaan koopen. Hij stapte den eenJgen hoedenwinkel uit zijn stadje binnen en zei: „Hallo, daar ben ik weer!" En een wanhopig handelsreiziger schreef eens op een keer terug aan zijn directeur: „Wat betreft uw vraag, waarom ik in Aber deen geen er.kel blikje met geconserveerde groenten geplaatst heb, spijt het mij zeer u te moeten meedeelen, dat het Is, omdat de blikjes niet mee opgegeten kunnen worden". Wie eens een dag of wat op jacht gaat naar moppen van dit soort zal merken, dat ze hem toestroomen van alle kanten cn dat de voorraad vrijwel onuitputtelijk is. Eeuwige variaties op het bekende thema van de Schot sche zuinigheid en een oneindige reeks woordspelingen, waarin speciaal het werk woord „to tip" met zijn vele beteekenisscn een voorname rol speelt. Daar was eens een Schot, die, reizende in een D-trein, op zijn vuile handen neerkeek en het niet overbodig vond om ze een beetje te wasschen. Hij begaf zich naar het fontein tje zocht de zeep, en vond niets dan een bakje met vloeibare zeep, waarboven stond: „Tip the basin". (Kantel het bakje). Met een gil van schrik sloeg hij zijn handen voor zijn oogen en galoppeerde weg. „Tip the basin..." (Geef het bakje een fooi). Dat nooit! En zooals het altijd gaat in deze wereld, waarin men tenslotte altijd weer tegen spreekt, wat men in het begin met zooveel overtuiging beweerd heeft, de laatste mop getuige van het feit, da^ de Schot wel gevoel voor humor heeft, al is het van een ander soort dan de Engelschman. De Schotsche boeren houden er een droge humor op na, die Inderdaad hemelsbreed verschilt van de goed aardige mopjes, die het Engelsche volk pre fereert, en die zich vaak uit in scherpe, rake antwoorden Een boer betrapte zijn knecht er eens op, dat hij 's avonds, nadat het werk gedaan was, nog uitging met een lantaren en infor meerde een beetje nijdig naar het doel van die late wandeling. „Ik ga naar mijn meisje", zei de knecht. „Heb je daar een lantaren bij noodig?" zei de boer schamper. „Ik verzeker Je, dat ik mijn meisje altijd het hof heb gemaakt, zonder lantaren". „Dat dacht ik al dadelijk, toen ik uw vrouw zag", repliceerde de-knecht vinnig, en draal de zich op zijn hielen om en wandelde weg. Wie de humor van een volk wil leeren be grijpen, zorge eerst, dat hij het volk kent! Maar wie een volk wil leeren kennen, zorge eerst, dat hij zUn humor kent! WILLY VAN DER TAK. Fatalisme. door WILLY VAN DER TAK. Het spookte dien nacht, het spookte! De wolken joegen door de lucht als grauwe rui ters gezeten op vage geweldige paarden met vliegende manen en uitgestrekte pooten, de maan, af en toe zichtbaar tusschen de grijze flarden, wierp een ellendig onheilspellend licht, dat alles in een kouden onwerkelijken schijn zette, en leek een witte tooverkol, wier koude glimlach de heele wereld rillen deed, de boomen zwiepten heen en weer in den machtigen wind, en kreunden klagend bij iederen nieuwen zweepslag, en de uilen wa ren in hun element en krasten hun luguber geluid uit boven alle andere. Eén, twee, drie zaten er in de toppen van de boomen daar bij het beekje, waarin de maan haar wit ge zicht telkens weerspiegelde, als de wolken haar een oogenbllk de kans gaven. En de jonge man, die voor een laatste in spectie nog eens door de kleine opening van het knusse groene tentje gekropen kwam. dat ze dien dag opgesteld hadden onder den beschuttenden grooten den, die als een be schermende moederlijke groene paraplue haar onderste takken neerboog over het mi niatuurhuisje, dat daar zoo plotseling verre zen was, en dat bLnnen zijn kleine bestek zoo'n intieme, veilige gezelligheid bood, zette gauw de kraag van zijn jas hoog op en groef zijn handen dieper in zijn zakken om zijn eigen warmte zelf een beetje meer te voelen ln die koude witte nacht. De maan stond net haastig een blik te werpen in het inktzwarte spiegelende water van de beek, en het was den Jongen man of zelfs de weerspiegeling hem met zoo'n onzegbaren geraffineerden, uitgestrekten valschen glimlach aankeek, dat hij haastig omhoog tuurde om de uitdruk king van het echte manegezicht daar boven tusschen de wolken te zien. Terwijl hij het deed, krijschte er plotseling ln de boomen boven hem iets zoo afgrijselijk, dat hem een koude rilling over den rug voer. „Wat was dat?" riep de stem van zijn Jon ge vrouw beangst uit de tent. Nietseen uil", zei hij, diep adem ha- lendo om de trilling in zijn stem te bedwin gen. „Wat oen afschuwelijk geluid", klaagde ze zoo verwijtend, dat hij bulten, toch al een beetje nerveus, bijna hardop gemopperd had, dat ze net deed of hij die geluiden maakte. „Het zal wel.begon hij en zijn eigen geruststellende toon kalmeerde hem zelf minstens even zeer als zijn jonge vtouw daar in de tent, die hem misschien al niet meer hoorde. Maar plotseling krijschte het weer daar boven in den boom. en ditmaal zoo ijzingwekkend, dat hij naar adem stond te snakken, en het hem bijna een minuut van verstandige zelfoverreding kostte, voor hij naar boven dorst te kijken om te zien of de onverlaat ook zichtbaar was. Op hetzelfde oogenblik keek weer plotseling de maan uit de wolken, en recht omhoog kijkend in haar witte, ronde gezicht ontdekte hij plotseling de oorzaak van het kwaad: een boom, het doode skelet van een reusachtigen lep, die eigenlijk aan den overkant van het beekje stond, maar die gevallen was, en opgevan gen in de zachte moederlijke groene armen van hun den Hij kreunde jammerlijk, de ge vallen reus. cn af cn toe protesteerde hij mot een afschuwelijk gekrtjsch tegen zijn lot. terwijl één van zijn bcenige armen tever geefs steun zochten op de zachte schouders van den den. De jonge man keek eens naar den iep, en I keek eens naar den den, mat afstanden, en I keek «eens naar hun minuscule tentje, dat daar zoo veilig gestaan had onder het groe ne dak. Binnen in het tentje bewoog Iets zijn jonge vrouw, en er sizzelde wat hun souper. „Kom je?" riep de stem van binnen. „Ja", zei hij afwezig, en peinsde nog eens, en ging tenslotte. „Weet je", zei hij binnen, „dat was geen uil, die daar zoo kraste het is een doode boom, die boven op den den hier vlak boven is gevallen En tegelijkertijd Jammerde het zacht bo ven hun hoofd. „Hu!" zei de Jonge vrouw rillend. „Gezellig is het hier, hè? Mooi weer ls verrukkelijk, maar zoo is het eigenlijk nog veel knusser in ons eigen tentje. Als het buiten stormt Ik vind het in huls ook nooit zoo gezellig, als wanneer het buiten gutst en giet van den regen ..Eigenlijk heelemaal geen weer om te kampeeren", zei hij glimlachend. „Juist gezellig!" zei ze verontwaardigd, en kroop tegen hem aan, en merkte zijn afwe zigheid niet. Boven hun hoofd huilde juist weer de boom zijn protest tegen het leven en den dood uit. En na het eten kroop de jonge man nog eens zwijgend de tent uit, en ging met zijn handen op zijn rug staan kijken naar den gevallen boom, en naar hun den, en toen hij plotseling in het zwarte beekje weer het schijnheilige witte maangezicht zag glimlachen, huiverde hij plotseling, en stak vast beraden zijn hoofd naar binnen. „Ik ga de tent verzetten", zei hij. „Als die boom vannacht valt Het gezicht van zijn vrouw keek hem één en al protest aan. „De tent verzetten? Nu nog? Ik heb zoo'n slaapEn die boom valt natuurlijk niet. Die ligt al jaren zoo „Het stormt zoo ontzettend", zei hij. „En als hij valt is het te laat. Beter „Ach jij!" zei ze ploseling nijdig. „Waarom zou die boom nou net vannacht vallen, als hij al dien tijd niet gevallen is? En jij, die altijd beweert, dat je een fatalist bent. Als die boom op ons hoofd moet vallen, dan doet hij het toch, ook al zet jij de tent een eind verderDan valt hij net een anderen kant uitHè toe noueindigde ze plotse ling weer smeekend. ,,Als ik de tent tien meter verder zet, en dat is het werk van tien minuten, dan kan hij onmogelijk op ons hoofd vallen, fatalist of geen fatalist. Mijn fatalisme is nou een maal van een ander kaliber dan het jouwe. Als je een te dure jurk koopt, kan ik ook niet zeggen: het noodlot heeft het blijkbaar zoo gewild, en het zal er wel voor zorgen, dat hij betaald wordt ook. En in allen gevalle slaap ik toch rustiger, als ik het idee heb, dat ik zelf het mogelijke gedaan heb. Dan moet het noodlot het zelf maar verder we ten". „Stik dan!" zei ze verontwaardigd. En ging huiverend in den wind op een boomstam zitten, en onderhield haar jeugdigen echt vriend, terwijl hij pennen uit den grond haalde, en primussen versjouwde, en zijn armen vol klemde met dekens, die hij voort durend verloor, met een speech over het fa talisme van den man in het algemeen en het zijne in het bijzonder. Boven hun hoofden verschoof de boom één van zijn knokige armen met een jammerlij ke zucht. Beneden zaten ze allebei in een hoek van de tent, en als de één zuchtte, zuchtte de ander ook. De jonge vrouw peins de bitter over het ontzettend egoïsme van alle mannen, de hare niet uitgezonderd, en de jonge man verwerkte een, hoewel niet eerste, teleurstelling dver de onredelijkheid van de vrouwen, en de zijne vooral. Toen midden in den nacht de boom met een krakenden slag uit de armen viel, die hem zoo jaren lang in stevige omhelzing ge houden hadden, hoorden zij het geen van beiden. Ze sliepen, met hun ruggen naar elkaar toe. „Zie je wel!" zei de jonge man den volgen den dag triomfantelijk, teen hij in den fris- schen morgen naar buiten kwam en op de ravage van takken wees, die onder den den lag, bijna precies op de plaats waar de vo rige avond hun tent had gestaan. „Als ik er niet geweest was, hè, jij met je fatalisme!" De toestand was een beetje precair ge weest tusschen hen, dien ochtend. Ze wilden eigenlijk geen van tweeën ongelijk erkennen, te meeï, omdat ze eigenlijk vonden, dat ze allebei gelijk hadden; en ze wilden geen van tweeën boos blijven, en ze wilden ook geen van tweeën den eersten stap tot den vrede doen, hoewel ze er allebei zeer naar ver langden. „Je begrijpt toch zeker wel", zei ze spits, „of misschien begrijp je het niet, dat die boom niet gevallen zou zijn, als we daar wa ren blijven staan?" „Nee", zei hij peinzend, „ik geloof niet, dat ik dat begrijpEn lachte. En opeens lachte zij ook, en zei vleiend: „Geef me een zoen?" Hij deed het. „Fatum", zei hij, „noodlot, dat ik jou hier een zoen geef. terwijl je een draai om je ooren verdiende, en dat ik met je getrouwd ben, terwijl ik veel te goed voor je ben. Geef me nog eens een zoen?" .Noodlot, fatum", zei ze. „Pak me maar". En tusschen de boomen door vloog ze weg. Meteen al was hij naar na de ongeluk kige! Inbrekers zijn over het algemeen sombere menschen aldus verklaart een schrijver. Het komt tenminste uiterst zelden voor, dat zij onder hun werk zingen. Pijn treedt het hevigst op In het zwakste deel van het menschelijk lichaam aldus een dokter. Vandaar zeker, dat zooveel menschen aan hoofdpijn lijden. De voeten van de vrouw zijn in de laatste tien jaar grooter geworden merkt een Amerikaansche dokter op. Zeker als gevolg van hun pogingen om in de schoenen van den man te gaan staan. Wat doet een vrouw, als zfj een nieuwe japon wil koopen -en haar man zegt, dat hij zich dat niet veroorlooven kan? vraagt iemand in de vragenrubrlek van een mode blad. Dat is een gemakkelijke. Zij koopt een nieuwe japon. „Een van mijn voorouders heeft ten tijde der Kruistochten een slag gewonnen door tactische manoeuvres met zijn artillerie", snoefde de een. „Maar dat ls een onmogelijkheid, man", riep de ander uit. „In die dagen was het kruit immers nog niet uitgevonden". „Dat weet Ik en dat wist mijn voorvader ook". „Maar hoe kon hij den sl$g dan winnen?" „Wel, hij richtte de kanonnen op de Sara- cenen en dezen, denkende, dat het kruit was I uitgevonden, vluchtten in den grootsten I angst", was het kalme antwoord. dooi KAREL DE JONG. De Concertgebouwuitzending voor as. Zon dag brengt als merkwaardigste nummer het cello-concert van Corn. Dopper, een stuk vol levendigheid, afwisseling en persoonlijk ca chet, in vorm en karakter afwijkend van al les wat we gewoonlijk onder den naam „cello concert" aantreffen. Ik heb het hier verle den jaar op een concert der H.O.V. gehoord met onzen voortreffelijken cellist van Leeu wen Boomkamp als solist en het heeft van begin tot eind mijn belangstelling gaande gehouden. De as. Zondag daaropvolgende Ouverture ..Romeo et Juliette" van Tsjai- kowski, in 1367'68 geschreven schildert de voornaamste episoden van de hoofdpersonen van Shakespeare's gelijknamige treurspel. De Inleiding (Allegro non touto, quasi mo derato) berust op een soort van koraal- melodie; zij is de proloog tot het drama van het liefdesver bond der twee afstammelingen uit vijandige geslachten. In het Allegro guisto wordt dan de strijd tusschen die geslachten muzikaal geschilderd afgewisseld door een warme lief desmelodieeen weemoedig-plech- tige Epiloog (Moderato assal) beklaagt ten slotte het treurige lot van het liefdespaar, welks blijvende vereeniging na den dood door mystieke accoorden gesymboliseerd wordt. Over de Concertgebouwuitzendingen wordt intusschen een ontstellend bericht gemeld, ontstellend niet zoo zeer wegens de gevolgen als wegens de conclusies die men er ten op zichte van de mentaliteit van sommige radio- partijgangers uit kan trekken. Van een be paalde zijde nl. zou men den raad der ge meente Amsterdam willen trachten over te halen de subsidie aan het Concertgebouw in te trekken, zoo lang dit de uitzending zijner concerten slechts aan één omroepvereeniging toevertrouwt! Daargelaten dat de gemeente subsidie voor zoover ik weet niet het min ste verband houdt met de radiouitzending, die toch geen gemeentebelang is, moesten de luisteraars van alle kleuren blij zijn te kunnen profiteeren van wat één omroepver eeniging voor allen bekostigt. Ik zou mij het bezwaar dier „bepaalde zijde" kunnen voor stellen als de radio-apparaten volgens de politieke kleur der bezitters geijkt en afge stemd waren, zoodat ieder slechts de uitzen dingen zijner eigen partij vereeniging kon hooren, maar de aether is voor allen vrij, en een Concertgebouwuitzending klinkt precies eender of zij op het programma van vereeni ging A of op dat van vereeniging B voor komt. Het bericht toont intusschen tot welk een onzinnige geweldmiddelen blinde partij woede haar toevlucht tracht te nemen. Zondagavond kan men via Huizen frag menten uit Verdi's schoone Requiem muziek hooren, waarbij de zangpartijen vervuld wor den door het Hollandsche Vocaalkwartet, een combinatie, die alleen te weinig gelijkwaar digheid der samenstellende elementen bezit, om een allereerste plaats in te nemen. Van het Huizer orkestprogramma voor Maandagavond is de laatste helft gelijk aan die van het programma van het voorlaatste ledenconcert der HO V. We vinden er dus de Vijf Schetsen voor Strijkorkest van den jon gen musicus Van Otterloo op. Deze proeve van moderne compositie werd bij het publiek zeer koel ontvangen; of zij de harten der eventueele radioluisteraars zal kunnen ver warmen zullen we moeten afwachten. Op het concert bleek wel dat de er op volgende Pastorale dTSté van Honegger na v. Otter- loo's muziek ijselijk ouderwetsch klonk, en dat zelfs Da Falla's vurige, fonkelende en meeslepende Spaansche dansen een aanmer kelijk teveel aan verstaanbare melodiek en harmonie hebben om de hedendaagsche toon kunst ook maar eenigszins waardig te kun nen vertegenwoordigen. Een uur vóór het concert der H.O.V. kan men via Hilversum een Paedagogisch Con cert hooren, dat een tweetal zeer belangrijke BIJTEN HAAIEN MENSCHEN? HET GEVAARLIJKE ZWEMMEN IN ZEE. Onder dit opschrift komt in De Kern een artikel voor uit Popular Science. Wij nemen hiervan over. Benige jaren geleden hoorde ik (de schrij ver van het artikel) een beroemd natuur kenner verklaren, dat haaien den mensch niet zouden aanvallen. Deze sprak uit per soonlijke ervaringen gestaafd door mede- deelingen van anderen. Ik heb gegevens verzameld die niet klop pen met de opvatting als zou de haai zoo onschuldig zijn als een lam. Niet zoo heel lang geleden waren een paar Jongelui aan het zwemmen in een inham aan de Oostkust van Florida. Eensklaps weerklonk de kreet „een haal!" en allen haastten zich naar den wal. Het dier was duidelijk van een brug te zien. Onder de zwemmers was er een, die nie! bang voor haaien was. „Haaien vallen geen menschen aan!", verklaarde hij en hij sprong te water, toen het dier zich vlak bij de brug bevond. Onmiddellijk hapte de haai toe en rukte den jongeman den arm uit den oksel. Wanneer zijn vrienden er niet in waren geslaagd, het dier te verdrijven, zou hij ongetwijfeld met huid en haar zijn ver slonden. Te Palm Beach, mist Iemand een deel van zijn hand, die hem, naar hij verklaart, bij het zwemmen door een kleinen haai is afgebeten. In dezelfde plaats woont ook een neger, wiens hoofdhuid nog de lidteekens van een haaienbeet vertoont. De omstandigheid, dat in tropische en subtropische zeeën gevaarlijke visschen leven wil nog niet zeggen, dat men er niet zou kunnen zwemmen, zonder te worden aan gevallen. Maar wel beteekent het, wanneer althans bovenstaande verhalen inderdaad op waarheid berusten, dat het gevaar voor zulk een gebeurtenis steeds dreigt. Desondanks zijn er waaghalzen, die bij voorkeur ver ui: de kust gaan zwemmen, in de stellige over tuiging, dat zelfs het eitje nog niet is ge legd. waaruit de visch geboren moet worden d'.e, hen zou bijten. Een van deze zwemmers voelde op zeke ren dag een stuk uit zijn dl) happen. Half krankzinnig van angst zwom hij naar de kust terug, waarbij hij onderweg telkens weer gebeten werd. In de branding gekomen bezwijdc hij als gevolg van bloedverlies, maar men trok hem aan land. Zijn redders waren van oordeel, dat hij een school kleine haaien had ontmoet. Een ander kwam uit zee terug met het verlies van het grootste deel van zijn kuit. Haaien zijn veelvraten en wanneer zii in orkestwerken brengt, belangrijk tenmïnsW voor hun tijd, want ze zullen nu voor som migen wel weer verouderd he eten. „Don Juan" en „Mazeppa" vertegenwoordigen bei de de z.g. programmamuziek; de inleider zal 1 wel de nadere bijzonderheden toelichten. Nog een belangrijk tot dezelfde richting behoo- rend, maar ouder werk wordt dien avond door Brussel- uitgezonden; de symphonie I „Harold in Italië" van Berlioz. Het werk be staat uit vier hoofddeelen: 1 Adagio: „Ha rold ln de bergen; tooneelen van melancho lie, geluk en vreugde" en Allegro: een voor bijtrekkende pelgrim-stoet; later klinkt ook Harold's thema door den religieuzen zang; 3 Allegretto assai: een serenade van een minnaar in de Abruzzen, een stuk volksmu ziek; ook hieraan neemt in het verdere ver loop Harold's thema deel; 4. Allegro freneti- co: bij het drinkgelag der roovers" een stuk bloed- en gruweiromantiek dat met het laat ste deel der Symphonie fantastique verwant is. Fragmenten uit de vorige hoofddeelen ko men hier als herinneringen terug; het geheel der finale echter is aesthetisch nauwelijks te genieten of te billijken. Des namiddags zendt Weenen een pro gramma uit dat zeker onder den invloed der malaise samengesteld is: Caxlolan die aan zijn eigen karakter ten gronde gaat, de kin- dertotenlieder. de liefdedood van Isolde en het voorspel daartoe. Wat een hoeveelheid dood en narigheid! Gelukkig komt dan aan 't slot van Tasso na de -„Lamento" eindelijk de „Triomfo" als een bevrijding. Ook in Breslau gaat Maandag een „Totentanz", waarvan mij echter verder geen bijzonder heden bekend zijn. De „Variations Symphoniques" van Franck zal men deze week tweemaal via Hollandsche stations kunnen hooren en wel Donderdag via Hilversum van G. Verhey en Vrijdag via Hulzen van W. Andriessen, die gewoonlijk voor de Hilversumsche, maar nu eens voor de Huizensche microfoon speelt en daarvoor in zijn spel geen verschil zal maken. Waar men de Var. Symph. ook zoo vaak uit het buiten land kan hooren blijkt wei hoe geliefd dit werk in den loop der jaren geworden is. Het frissche „Capriccio brillant" voor piano en orkest van Mendelssohn hoort men daaren tegen nog maar zelden in de Concertzaal, maar in leslokaal of bij voordrachtsoefening en ddarom kunnen we het op prijs stellen dat het Donderdag ook eens voor de micro foon komt. We zijn onwillekeurig op het gebied der pianomuziek aangeland en dus valt ons oog op Daventry's Grondslagen der Muziek, waar voor deze week de pianist Frank Mannhei- mer pianowerken van Schumann zal spelen, en wel achtereenvolgens 6 Intermezzi op. 4, het Blumenstück op. 19, de Sonate op. 11, de klavierstücke op. 32, de Bunte Blatter op. 99 en de Etudes symphoniques en forme de Variations op. 13. Van Schumann's talrijke pianowerken (5 dikke deelen) wordt slechts een klein gedeelte in de concertzaal nog ge hoord, voornamelijk de Papillons op. 2, de Toccata op. 7, de Carnaval op. 9, de Fanta- siestücke op. 12, de Etudes symphoniques op. 13, de klnderscènen op. 15, de Kreisleriana op. 16 en de Fantasie op. 17. Veel is er al verbleekt en de onloochenbaar monotone kla vierstijl van Schumann, die desondanks voor een correcte uitvoering toch nog vrij aan zienlijke moeilijkheden biedt, lokt de spelers van tegenwoordig niet sterk aan. Op. 4 telt 6 nummers, aan Kalllwoda opgedragen en is in 1832 gecomponeerd. Van de klavierstücke op. 32 zijn twee, de Gigue en het laatste xn fugatischen vorm. zonder ook maar eenigs zins de polyphonie van Bach te benaderen. De .Romance' is eigenlijk meer een zeer snel capriccio. Ze zijn in 1838 en '39 geschre ven. De „Bunte Blatter" zijn uit verschillende jaren afkomstig. De „Etudes Symphoniques", een brillant concertnummer zijn in 1834 ge- componeerde variaties op een thema van Clara Wieck, Schumanns latere bruid en ega en de Sonate op. 11 in 1835 voltooid, is even eens „Clara zugeeignet" von Florestan und Eusebius" de twee schuilnamen, waaronder Schumann de eerste jaren zijn artikelen in de door hem opgerichte „Neue Zeitschrift für Musik" schreef en ook sommige zijner eerste composities publiceerde. een bepaald dee! van den Oceaan ontbreken dan is dit in hoofdzaak een gevolg van ge brek aan voedsel. Zij jagen achter de grootq vischscholen aan als wolven achter een kudde schapen. Een van hun eigenaardig heden ls, dat zij gewoonlijk geen gezonde, krachtige visschen aanvallen. Deden zij dit wel, dan zou allang alle vlsch in zee zijn opgeruimd. Somtijds kan men dan ook een. haai waarnemen, rustig zwemmend midden in 1 een school andere visschen, die hij vol maakt ignoreert. Maar de haai bezit een verbazingwekkend, geheimzinnig zintuig, dat hem in staat stelt te voelen wanneer bij een anderen visch iets niet in orde is, onverschillig of het een soortgenoot of een ander soort visch is. De lucht en smaak van bloed maken een haal razend van woede. Het eene oogen blik zwemt hij nog in schijnbare onverschil ligheid temidden van een school, het vol- j gende oogenblik richt hij een ware slach ting aan. De oorzaak is misschien, dat een andere haai een kleinen vlsch doormidden heeft gebeten, waarna hijzelf en zijn plot seling razendgeworden makkers trachten, alles te pakken te krijgen, wat zich binnen hun bereik bevindt. Op zulke oogenb'.ikken wanneer de vervolgde visschen boven het wateroppervlak uitspringen, in een waan zinnig pogen om te ontkomen, vinden ook tusschen de haaien onderling hevige gevech ten plaats. Het is mogelijk, dat wanneer er maar steeds voldoende scholen van kleine visschen te vinden waren, de haal nooit den mensch zou aanvallen. Maar deze scholen zijn er lang niet altijd en dan zou ook de haai verstoken als hij op zulk een oogenbllk is, van zijn normale voedsel, alles eten, wat hij kan bemachtigen, Dan volgt hij schepen wegens den afval, die overboord wordt ge worpen. dan zwemt hij de havens binnen of ligt hij op den loer aan de mondingen der rivieren, wachtend tot stroom of getij j iets eetbaars zullen meevoeren. EEN ROMEINSCH TWEESPAN. In Pompeii in Italië is een Romeinsch tweespan, bigae, gevonden uit het jaar 79 dateerend. De wagen is geheel intact met de wielen, spaken, ijzeren banden, as, en hooge voorzijde waarachter de bestuurders stonden. Door een uitbarsting van den Vesu vius is hl) onder lava. klei en kiezel begra ven geraakt, waaraan zijn gaafheid nog te danken is. De vrije Romeinen bestuurden in den re gel hun bigae niet zelf; zij zaten op een stoel, terwijl een slaaf, naast hem staande, mende. Alleen keizer Nero mende zelf. De wagen zal na uitgraving naar het mu seum in Napels worden overgebracht,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 16