HOE DE ENGELSCHMAN DEN SCHOT ZIET.
H.D. VERTELLING
DE VROOLIJKE KANT
Radiomaziek der week.
EEN VOORBESPREKING
Daar was eens zegt de overlevering
êcn Jaar of achthonderd geleden een Ier,
die ln een malle bul een beetje aan het knut
selen sloeg met wat houtjes en touwtjes, en
op een goed oogenbllk zijn hulsgenootcn en
buren een geweldigen schrik op het lijf Joeg
door opeens zijn mond aan één van de uit
einden van het instrument te zetten, dat hij
er uit gefabriceerd had, en er een hartver
scheurend gejammer uit haalde. De Ier lach
te eens daverend tegen zijn vrouw, die bleek
van schrik aan kwam hollen, blies zijn Jong-
sten zoon nog eens zoon geluld in het oor,
zoodat de stakker haastig op zolder kroop
en cr den ganschen avond niet meer af dorst
te komen, amuseerde een paar van de in al
lerijl toegesnelde buren met een serie luid
ruchtige demonstraties op zijn instrument
en toen ze' genoeg gelachen hadden, wilde hij
het op de mestvaalt gooien en tevreden over
zijn plezierigen avond naar bed gaan. Toen
opperde iemand het onzalige voorstel om het
ding als muziekinstrument te verkoopen aan
die ezels van Schotten aan den overkant van
het water, en de Ier vond het zoo'n geweldig
idee dat hij 't den volgenden dag metee.n uit
voerde De Schotten vlogen er in, namen den
Ierschen uitvinder volmaakt au serieux, en
verhieven zijn vondst tot hun nationaal in
strument: den doedelzak, dat zij tot op den
huldigen dag bespelen met veel gevoel en
ernstige gezichten.
Zoo luidt één van de honderddduizend
moppen, die de Engelschman den argeloozen
vreemdeling vertelt over zijn Noordelijken
nabuur, de Schot, cn als men den Engelsch
man zou willen gelooven, dan deugde er
eigenlijk aan den Schot niet veel. De Schot
heeft geen gevoel voor humor, zegt hij, en
hij kan u meteen op zijn vingers tien mop
pen aftellen, die onomstootelijk bewijzen, dat
hij het niet heeft. De zuinigheid van de
Schotten is gewoonweg belachelijk, zegt de
Engelschman. en hij laat onmiddellijk een
heele serie woordspelingen de revue passee-
ren, waarin de karigheid van den Schot op
vriendelijke wijze op den hak genomen wordt
En de Schot hoort al die moppen met een
goedmoedlgen glimlach aan. en houdt zijn
gebrek aan gevoel voor humor, en blijft zui
nig en is in den grond een allerbeminne
lijkst en gastvrij mensch En de Engelschman
moge dan gevoel voor humor hebben, en op
een vriendelijke en dikwijls vrij kinderlijke
manier den draak kunnen steken met de
zwakheden van zijn vrinden en vijanden
en hij moge evenveel plezier hebben van het
geld, dat hij wel uitgeeft, als de Schot van
dat. wat hij niet uitgeeft het moet ge
zegd worden, dat zijn gevoel voor humor hem
dikwijls op onverklaarbare wijze in den steek
laat, zoodra het hemzelf gaat betreffen. Ook
de Engelschman evenwel is een allerbemin
nelijkst mcnsch. Het is alleen zoo buiten
gewoon boeiend, om van tijd tot tijd elk
mensch als grappig en amusant amalgama
van tegenstrijdigheden te beschouwen
Of het nu waar is, dat de Schotten geen
gevoel voor humor hebben, en dat hun zui
nigheid het dwaze-nadert, staat te bezien;
maar in allen gevalle moet het aanmerkelijk
gemakkelijker zijn geweest om gevoel voor
humor en luchthartig omspringen met geld
aan te kweeken in een land als Engeland,
dat vruchtbaar en welvarend is, waar de bo
dem zich gewillig liet bewerken en met breed
^gebaar alles gaf wat hij te geven had, dan in
Schotland, arm, kil en guur. waar de grond
zich stug en koppig verzette tegen eiken
wensch van den mensch om er zijn graan op
te kweeke"n, en zijn vee op te laten grazen.
De Schotten, zijn, of zij wilden of niet. een
hard en taal ras geworden, en hoe verder
naar het Noorden men komt, hoe kaler en
onherbergzamer het land wordt, des te har
der en taaier wordt het ras.
Een andere overlevering wil, dat er op een
avond eens een Engelschman terecht kwam
in een geliefd kroegje, waar avond aan avond
een stel oude Schotten bij elkaar zaten, en
genoten van hun Schotsche whiskey cn de
stilte, die hen niet stoorde in hun meest ge
liefde bezigheid: zwijgend, zwaar cn diep,
zeer diep nadenken. Zoo af en toe keek er
eens één van die oude heeren op, zette zijn
knuist onder zijn vlerkante kin, blies een
groote wolk uit en zei wijsgeerlg: „Aye!" En
dan keek na een half uur zijn buurman hem
vol Instemming aan, den kring eens rond,
blies een ontzettende rookwolk uit, en ant
woordde gewichtig: „Aye!" En dan rookten
en dachten ze weer tevreden een heele poos
door. Alles zou prachtig gegaan zijn, als die
Engelschman niet op een zeker oogenblik
gemeend had ook een duit in het zakje te
moeten doen. en na een lange stilte diep ln
gedachten en zeer wljsgeerig „Aye, aye!" ge
zegd had. Hij werd er uitgegooid wegens ver
stèren van de rust.
Er gaat niets van af, dat bij de meeste van
die moppen de manier van vertellen één van
de belangrijkste factoren is maar als men
weet. dat het inderdaad een feit is, dat in
Schotland de auto's dikwijls zoo volgestopt
worden, dat de menschen en kinderen er
aan alle kanten uitpuilen, dan zal het mis
schien ook niemand verwonderen, dat dezer
dagen op een verlaten landweg in Schotland
twee volle auto's tegen elkaar opreden en
dat bij dat ongeluk niet minder dan veer
tig Schotten wonden opliepen!
In Aberdeen, de bij uitstek Schotsche stad,
die het in de moppen dan ook het meest ont
gelden moot., woonde eens een Schot die zich
een beetje ongerust begon te voelen over zijn
gezondheid. Hij reisde naar Londen, liet zich
door een specialist onderzoeken, die hem
mecdecidc. dat zijn hart buitengewoon slecht
was. zoodat hij ieder oogenbllk een aanval
krijgen kon, die den dood voor hem betee-
kende. De Schot, die zeer aan zijn geboorte
land gehecht was, reisde zoo gauw mogelijk
naar Aberdeen terug, om ten minste daar te
kunnen sterven, maar tot groote ergernis van
den treinconducteur kocht hij steeds een
kaartje van het ééne kleine station naar het
volgende, en van dat weer naar he' daarop
volgendeTot de man er eindelijk genoeg
van had. cn geprikkeld informeerde;„Ja.
maar waar moet. u nou eigenlijk naar toe?"
„Naar Aberdeen?" zei de Schot. „Waarom
neemt u dan in 's hemelsnaam geen heel
kaartje?" „Ja", zei de Schot, „de dokter heeft
me gezegd, dat het ieder oogenblik met me
gedaan kon zijn, waarvoor zou ik een kaartje
naar Aberdeen nemen, dat ik misschien niet
eéns heelemaal noodig heb?"
Daar was eens een Engelschman, die kaal
begon te worden Hij liep van den éénen kap
per naar den andere, probeerde het eene re
cept na het andere, cn gaf handen vol geld
uit aan adviezen en haargroeimiddelen. Daar
was eens een Schot, die kaal werd. Hij ver
kocht zijn kam cn borstel.
Een andere Schot, die veertien jaar lang
denzelfden hoed gedragen had, ontdekte op
een dag met schrik, dat zelfs het vilt begon
te slijten, en besloot met een zwaar gemoed
een nieuwen hoed te gaan koopen. Hij stapte
den eenJgen hoedenwinkel uit zijn stadje
binnen en zei: „Hallo, daar ben ik weer!"
En een wanhopig handelsreiziger schreef
eens op een keer terug aan zijn directeur:
„Wat betreft uw vraag, waarom ik in Aber
deen geen er.kel blikje met geconserveerde
groenten geplaatst heb, spijt het mij zeer u
te moeten meedeelen, dat het Is, omdat de
blikjes niet mee opgegeten kunnen worden".
Wie eens een dag of wat op jacht gaat
naar moppen van dit soort zal merken, dat
ze hem toestroomen van alle kanten cn dat
de voorraad vrijwel onuitputtelijk is. Eeuwige
variaties op het bekende thema van de Schot
sche zuinigheid en een oneindige reeks
woordspelingen, waarin speciaal het werk
woord „to tip" met zijn vele beteekenisscn
een voorname rol speelt.
Daar was eens een Schot, die, reizende in
een D-trein, op zijn vuile handen neerkeek
en het niet overbodig vond om ze een beetje
te wasschen. Hij begaf zich naar het fontein
tje zocht de zeep, en vond niets dan een
bakje met vloeibare zeep, waarboven stond:
„Tip the basin". (Kantel het bakje). Met een
gil van schrik sloeg hij zijn handen voor zijn
oogen en galoppeerde weg. „Tip the basin..."
(Geef het bakje een fooi). Dat nooit!
En zooals het altijd gaat in deze wereld,
waarin men tenslotte altijd weer tegen
spreekt, wat men in het begin met zooveel
overtuiging beweerd heeft, de laatste mop
getuige van het feit, da^ de Schot wel gevoel
voor humor heeft, al is het van een ander
soort dan de Engelschman. De Schotsche
boeren houden er een droge humor op na, die
Inderdaad hemelsbreed verschilt van de goed
aardige mopjes, die het Engelsche volk pre
fereert, en die zich vaak uit in scherpe, rake
antwoorden
Een boer betrapte zijn knecht er eens op,
dat hij 's avonds, nadat het werk gedaan
was, nog uitging met een lantaren en infor
meerde een beetje nijdig naar het doel van
die late wandeling. „Ik ga naar mijn meisje",
zei de knecht. „Heb je daar een lantaren bij
noodig?" zei de boer schamper.
„Ik verzeker Je, dat ik mijn meisje altijd
het hof heb gemaakt, zonder lantaren".
„Dat dacht ik al dadelijk, toen ik uw vrouw
zag", repliceerde de-knecht vinnig, en draal
de zich op zijn hielen om en wandelde weg.
Wie de humor van een volk wil leeren be
grijpen, zorge eerst, dat hij het volk kent!
Maar wie een volk wil leeren kennen, zorge
eerst, dat hij zUn humor kent!
WILLY VAN DER TAK.
Fatalisme.
door
WILLY VAN DER TAK.
Het spookte dien nacht, het spookte! De
wolken joegen door de lucht als grauwe rui
ters gezeten op vage geweldige paarden met
vliegende manen en uitgestrekte pooten, de
maan, af en toe zichtbaar tusschen de grijze
flarden, wierp een ellendig onheilspellend
licht, dat alles in een kouden onwerkelijken
schijn zette, en leek een witte tooverkol, wier
koude glimlach de heele wereld rillen deed,
de boomen zwiepten heen en weer in den
machtigen wind, en kreunden klagend bij
iederen nieuwen zweepslag, en de uilen wa
ren in hun element en krasten hun luguber
geluid uit boven alle andere. Eén, twee, drie
zaten er in de toppen van de boomen daar
bij het beekje, waarin de maan haar wit ge
zicht telkens weerspiegelde, als de wolken
haar een oogenbllk de kans gaven.
En de jonge man, die voor een laatste in
spectie nog eens door de kleine opening van
het knusse groene tentje gekropen kwam.
dat ze dien dag opgesteld hadden onder den
beschuttenden grooten den, die als een be
schermende moederlijke groene paraplue
haar onderste takken neerboog over het mi
niatuurhuisje, dat daar zoo plotseling verre
zen was, en dat bLnnen zijn kleine bestek
zoo'n intieme, veilige gezelligheid bood, zette
gauw de kraag van zijn jas hoog op en groef
zijn handen dieper in zijn zakken om zijn
eigen warmte zelf een beetje meer te voelen
ln die koude witte nacht. De maan stond net
haastig een blik te werpen in het inktzwarte
spiegelende water van de beek, en het was
den Jongen man of zelfs de weerspiegeling
hem met zoo'n onzegbaren geraffineerden,
uitgestrekten valschen glimlach aankeek, dat
hij haastig omhoog tuurde om de uitdruk
king van het echte manegezicht daar boven
tusschen de wolken te zien. Terwijl hij het
deed, krijschte er plotseling ln de boomen
boven hem iets zoo afgrijselijk, dat hem een
koude rilling over den rug voer.
„Wat was dat?" riep de stem van zijn Jon
ge vrouw beangst uit de tent.
Nietseen uil", zei hij, diep adem ha-
lendo om de trilling in zijn stem te bedwin
gen.
„Wat oen afschuwelijk geluid", klaagde ze
zoo verwijtend, dat hij bulten, toch al een
beetje nerveus, bijna hardop gemopperd had,
dat ze net deed of hij die geluiden maakte.
„Het zal wel.begon hij en zijn eigen
geruststellende toon kalmeerde hem zelf
minstens even zeer als zijn jonge vtouw daar
in de tent, die hem misschien al niet meer
hoorde. Maar plotseling krijschte het weer
daar boven in den boom. en ditmaal zoo
ijzingwekkend, dat hij naar adem stond te
snakken, en het hem bijna een minuut van
verstandige zelfoverreding kostte, voor hij
naar boven dorst te kijken om te zien of de
onverlaat ook zichtbaar was. Op hetzelfde
oogenblik keek weer plotseling de maan uit
de wolken, en recht omhoog kijkend in haar
witte, ronde gezicht ontdekte hij plotseling
de oorzaak van het kwaad: een boom, het
doode skelet van een reusachtigen lep, die
eigenlijk aan den overkant van het beekje
stond, maar die gevallen was, en opgevan
gen in de zachte moederlijke groene armen
van hun den Hij kreunde jammerlijk, de ge
vallen reus. cn af cn toe protesteerde hij
mot een afschuwelijk gekrtjsch tegen zijn
lot. terwijl één van zijn bcenige armen tever
geefs steun zochten op de zachte schouders
van den den.
De jonge man keek eens naar den iep, en I
keek eens naar den den, mat afstanden, en I
keek «eens naar hun minuscule tentje, dat
daar zoo veilig gestaan had onder het groe
ne dak. Binnen in het tentje bewoog Iets
zijn jonge vrouw, en er sizzelde wat hun
souper.
„Kom je?" riep de stem van binnen.
„Ja", zei hij afwezig, en peinsde nog eens,
en ging tenslotte.
„Weet je", zei hij binnen, „dat was geen
uil, die daar zoo kraste het is een doode
boom, die boven op den den hier vlak boven
is gevallen
En tegelijkertijd Jammerde het zacht bo
ven hun hoofd.
„Hu!" zei de Jonge vrouw rillend. „Gezellig
is het hier, hè? Mooi weer ls verrukkelijk,
maar zoo is het eigenlijk nog veel knusser
in ons eigen tentje. Als het buiten stormt
Ik vind het in huls ook nooit zoo gezellig, als
wanneer het buiten gutst en giet van den
regen
..Eigenlijk heelemaal geen weer om te
kampeeren", zei hij glimlachend.
„Juist gezellig!" zei ze verontwaardigd, en
kroop tegen hem aan, en merkte zijn afwe
zigheid niet. Boven hun hoofd huilde juist
weer de boom zijn protest tegen het leven en
den dood uit. En na het eten kroop de jonge
man nog eens zwijgend de tent uit, en ging
met zijn handen op zijn rug staan kijken
naar den gevallen boom, en naar hun den,
en toen hij plotseling in het zwarte beekje
weer het schijnheilige witte maangezicht zag
glimlachen, huiverde hij plotseling, en stak
vast beraden zijn hoofd naar binnen.
„Ik ga de tent verzetten", zei hij. „Als die
boom vannacht valt
Het gezicht van zijn vrouw keek hem één
en al protest aan.
„De tent verzetten? Nu nog? Ik heb zoo'n
slaapEn die boom valt natuurlijk niet.
Die ligt al jaren zoo
„Het stormt zoo ontzettend", zei hij. „En
als hij valt is het te laat. Beter
„Ach jij!" zei ze ploseling nijdig. „Waarom
zou die boom nou net vannacht vallen, als
hij al dien tijd niet gevallen is? En jij, die
altijd beweert, dat je een fatalist bent. Als
die boom op ons hoofd moet vallen, dan doet
hij het toch, ook al zet jij de tent een eind
verderDan valt hij net een anderen kant
uitHè toe noueindigde ze plotse
ling weer smeekend.
,,Als ik de tent tien meter verder zet, en
dat is het werk van tien minuten, dan kan
hij onmogelijk op ons hoofd vallen, fatalist
of geen fatalist. Mijn fatalisme is nou een
maal van een ander kaliber dan het jouwe.
Als je een te dure jurk koopt, kan ik ook
niet zeggen: het noodlot heeft het blijkbaar
zoo gewild, en het zal er wel voor zorgen, dat
hij betaald wordt ook. En in allen gevalle
slaap ik toch rustiger, als ik het idee heb,
dat ik zelf het mogelijke gedaan heb. Dan
moet het noodlot het zelf maar verder we
ten".
„Stik dan!" zei ze verontwaardigd. En ging
huiverend in den wind op een boomstam
zitten, en onderhield haar jeugdigen echt
vriend, terwijl hij pennen uit den grond
haalde, en primussen versjouwde, en zijn
armen vol klemde met dekens, die hij voort
durend verloor, met een speech over het fa
talisme van den man in het algemeen en het
zijne in het bijzonder.
Boven hun hoofden verschoof de boom één
van zijn knokige armen met een jammerlij
ke zucht. Beneden zaten ze allebei in een
hoek van de tent, en als de één zuchtte,
zuchtte de ander ook. De jonge vrouw peins
de bitter over het ontzettend egoïsme van
alle mannen, de hare niet uitgezonderd, en
de jonge man verwerkte een, hoewel niet
eerste, teleurstelling dver de onredelijkheid
van de vrouwen, en de zijne vooral.
Toen midden in den nacht de boom met
een krakenden slag uit de armen viel, die
hem zoo jaren lang in stevige omhelzing ge
houden hadden, hoorden zij het geen van
beiden. Ze sliepen, met hun ruggen naar
elkaar toe.
„Zie je wel!" zei de jonge man den volgen
den dag triomfantelijk, teen hij in den fris-
schen morgen naar buiten kwam en op de
ravage van takken wees, die onder den den
lag, bijna precies op de plaats waar de vo
rige avond hun tent had gestaan. „Als ik er
niet geweest was, hè, jij met je fatalisme!"
De toestand was een beetje precair ge
weest tusschen hen, dien ochtend. Ze wilden
eigenlijk geen van tweeën ongelijk erkennen,
te meeï, omdat ze eigenlijk vonden, dat ze
allebei gelijk hadden; en ze wilden geen van
tweeën boos blijven, en ze wilden ook geen
van tweeën den eersten stap tot den vrede
doen, hoewel ze er allebei zeer naar ver
langden.
„Je begrijpt toch zeker wel", zei ze spits,
„of misschien begrijp je het niet, dat die
boom niet gevallen zou zijn, als we daar wa
ren blijven staan?"
„Nee", zei hij peinzend, „ik geloof niet, dat
ik dat begrijpEn lachte.
En opeens lachte zij ook, en zei vleiend:
„Geef me een zoen?"
Hij deed het. „Fatum", zei hij, „noodlot,
dat ik jou hier een zoen geef. terwijl je een
draai om je ooren verdiende, en dat ik met
je getrouwd ben, terwijl ik veel te goed voor
je ben. Geef me nog eens een zoen?"
.Noodlot, fatum", zei ze. „Pak me maar".
En tusschen de boomen door vloog ze weg.
Meteen al was hij naar na de ongeluk
kige!
Inbrekers zijn over het algemeen sombere
menschen aldus verklaart een schrijver.
Het komt tenminste uiterst zelden voor,
dat zij onder hun werk zingen.
Pijn treedt het hevigst op In het zwakste
deel van het menschelijk lichaam aldus
een dokter.
Vandaar zeker, dat zooveel menschen aan
hoofdpijn lijden.
De voeten van de vrouw zijn in de laatste
tien jaar grooter geworden merkt een
Amerikaansche dokter op.
Zeker als gevolg van hun pogingen om in
de schoenen van den man te gaan staan.
Wat doet een vrouw, als zfj een nieuwe
japon wil koopen -en haar man zegt, dat hij
zich dat niet veroorlooven kan? vraagt
iemand in de vragenrubrlek van een mode
blad.
Dat is een gemakkelijke. Zij koopt een
nieuwe japon.
„Een van mijn voorouders heeft ten tijde
der Kruistochten een slag gewonnen door
tactische manoeuvres met zijn artillerie",
snoefde de een.
„Maar dat ls een onmogelijkheid, man",
riep de ander uit. „In die dagen was het kruit
immers nog niet uitgevonden".
„Dat weet Ik en dat wist mijn voorvader
ook".
„Maar hoe kon hij den sl$g dan winnen?"
„Wel, hij richtte de kanonnen op de Sara-
cenen en dezen, denkende, dat het kruit was I
uitgevonden, vluchtten in den grootsten I
angst", was het kalme antwoord.
dooi KAREL DE JONG.
De Concertgebouwuitzending voor as. Zon
dag brengt als merkwaardigste nummer het
cello-concert van Corn. Dopper, een stuk vol
levendigheid, afwisseling en persoonlijk ca
chet, in vorm en karakter afwijkend van al
les wat we gewoonlijk onder den naam „cello
concert" aantreffen. Ik heb het hier verle
den jaar op een concert der H.O.V. gehoord
met onzen voortreffelijken cellist van Leeu
wen Boomkamp als solist en het heeft van
begin tot eind mijn belangstelling gaande
gehouden. De as. Zondag daaropvolgende
Ouverture ..Romeo et Juliette" van Tsjai-
kowski, in 1367'68 geschreven schildert de
voornaamste episoden van de hoofdpersonen
van Shakespeare's gelijknamige treurspel.
De Inleiding (Allegro non touto, quasi mo
derato) berust op een soort van koraal-
melodie; zij is de proloog tot het drama van
het liefdesver bond der twee afstammelingen
uit vijandige geslachten. In het Allegro guisto
wordt dan de strijd tusschen die geslachten
muzikaal geschilderd afgewisseld door een
warme lief desmelodieeen weemoedig-plech-
tige Epiloog (Moderato assal) beklaagt ten
slotte het treurige lot van het liefdespaar,
welks blijvende vereeniging na den dood door
mystieke accoorden gesymboliseerd wordt.
Over de Concertgebouwuitzendingen wordt
intusschen een ontstellend bericht gemeld,
ontstellend niet zoo zeer wegens de gevolgen
als wegens de conclusies die men er ten op
zichte van de mentaliteit van sommige radio-
partijgangers uit kan trekken. Van een be
paalde zijde nl. zou men den raad der ge
meente Amsterdam willen trachten over te
halen de subsidie aan het Concertgebouw in
te trekken, zoo lang dit de uitzending zijner
concerten slechts aan één omroepvereeniging
toevertrouwt! Daargelaten dat de gemeente
subsidie voor zoover ik weet niet het min
ste verband houdt met de radiouitzending,
die toch geen gemeentebelang is, moesten
de luisteraars van alle kleuren blij zijn te
kunnen profiteeren van wat één omroepver
eeniging voor allen bekostigt. Ik zou mij het
bezwaar dier „bepaalde zijde" kunnen voor
stellen als de radio-apparaten volgens de
politieke kleur der bezitters geijkt en afge
stemd waren, zoodat ieder slechts de uitzen
dingen zijner eigen partij vereeniging kon
hooren, maar de aether is voor allen vrij, en
een Concertgebouwuitzending klinkt precies
eender of zij op het programma van vereeni
ging A of op dat van vereeniging B voor
komt. Het bericht toont intusschen tot welk
een onzinnige geweldmiddelen blinde partij
woede haar toevlucht tracht te nemen.
Zondagavond kan men via Huizen frag
menten uit Verdi's schoone Requiem muziek
hooren, waarbij de zangpartijen vervuld wor
den door het Hollandsche Vocaalkwartet, een
combinatie, die alleen te weinig gelijkwaar
digheid der samenstellende elementen bezit,
om een allereerste plaats in te nemen.
Van het Huizer orkestprogramma voor
Maandagavond is de laatste helft gelijk aan
die van het programma van het voorlaatste
ledenconcert der HO V. We vinden er dus de
Vijf Schetsen voor Strijkorkest van den jon
gen musicus Van Otterloo op. Deze proeve
van moderne compositie werd bij het publiek
zeer koel ontvangen; of zij de harten der
eventueele radioluisteraars zal kunnen ver
warmen zullen we moeten afwachten. Op het
concert bleek wel dat de er op volgende
Pastorale dTSté van Honegger na v. Otter-
loo's muziek ijselijk ouderwetsch klonk, en
dat zelfs Da Falla's vurige, fonkelende en
meeslepende Spaansche dansen een aanmer
kelijk teveel aan verstaanbare melodiek en
harmonie hebben om de hedendaagsche toon
kunst ook maar eenigszins waardig te kun
nen vertegenwoordigen.
Een uur vóór het concert der H.O.V. kan
men via Hilversum een Paedagogisch Con
cert hooren, dat een tweetal zeer belangrijke
BIJTEN HAAIEN MENSCHEN?
HET GEVAARLIJKE ZWEMMEN IN ZEE.
Onder dit opschrift komt in De Kern een
artikel voor uit Popular Science. Wij nemen
hiervan over.
Benige jaren geleden hoorde ik (de schrij
ver van het artikel) een beroemd natuur
kenner verklaren, dat haaien den mensch
niet zouden aanvallen. Deze sprak uit per
soonlijke ervaringen gestaafd door mede-
deelingen van anderen.
Ik heb gegevens verzameld die niet klop
pen met de opvatting als zou de haai zoo
onschuldig zijn als een lam.
Niet zoo heel lang geleden waren een paar
Jongelui aan het zwemmen in een inham
aan de Oostkust van Florida. Eensklaps
weerklonk de kreet „een haal!" en allen
haastten zich naar den wal. Het dier was
duidelijk van een brug te zien.
Onder de zwemmers was er een, die nie!
bang voor haaien was. „Haaien vallen geen
menschen aan!", verklaarde hij en hij
sprong te water, toen het dier zich vlak
bij de brug bevond. Onmiddellijk hapte de
haai toe en rukte den jongeman den arm
uit den oksel. Wanneer zijn vrienden er niet
in waren geslaagd, het dier te verdrijven, zou
hij ongetwijfeld met huid en haar zijn ver
slonden.
Te Palm Beach, mist Iemand een deel
van zijn hand, die hem, naar hij verklaart,
bij het zwemmen door een kleinen haai is
afgebeten. In dezelfde plaats woont ook een
neger, wiens hoofdhuid nog de lidteekens
van een haaienbeet vertoont.
De omstandigheid, dat in tropische en
subtropische zeeën gevaarlijke visschen leven
wil nog niet zeggen, dat men er niet zou
kunnen zwemmen, zonder te worden aan
gevallen. Maar wel beteekent het, wanneer
althans bovenstaande verhalen inderdaad op
waarheid berusten, dat het gevaar voor zulk
een gebeurtenis steeds dreigt. Desondanks
zijn er waaghalzen, die bij voorkeur ver ui:
de kust gaan zwemmen, in de stellige over
tuiging, dat zelfs het eitje nog niet is ge
legd. waaruit de visch geboren moet worden
d'.e, hen zou bijten.
Een van deze zwemmers voelde op zeke
ren dag een stuk uit zijn dl) happen. Half
krankzinnig van angst zwom hij naar de
kust terug, waarbij hij onderweg telkens
weer gebeten werd. In de branding gekomen
bezwijdc hij als gevolg van bloedverlies,
maar men trok hem aan land. Zijn redders
waren van oordeel, dat hij een school kleine
haaien had ontmoet.
Een ander kwam uit zee terug met het
verlies van het grootste deel van zijn kuit.
Haaien zijn veelvraten en wanneer zii in
orkestwerken brengt, belangrijk tenmïnsW
voor hun tijd, want ze zullen nu voor som
migen wel weer verouderd he eten. „Don
Juan" en „Mazeppa" vertegenwoordigen bei
de de z.g. programmamuziek; de inleider zal 1
wel de nadere bijzonderheden toelichten. Nog
een belangrijk tot dezelfde richting behoo-
rend, maar ouder werk wordt dien avond
door Brussel- uitgezonden; de symphonie I
„Harold in Italië" van Berlioz. Het werk be
staat uit vier hoofddeelen: 1 Adagio: „Ha
rold ln de bergen; tooneelen van melancho
lie, geluk en vreugde" en Allegro: een voor
bijtrekkende pelgrim-stoet; later klinkt ook
Harold's thema door den religieuzen zang;
3 Allegretto assai: een serenade van een
minnaar in de Abruzzen, een stuk volksmu
ziek; ook hieraan neemt in het verdere ver
loop Harold's thema deel; 4. Allegro freneti-
co: bij het drinkgelag der roovers" een stuk
bloed- en gruweiromantiek dat met het laat
ste deel der Symphonie fantastique verwant
is. Fragmenten uit de vorige hoofddeelen ko
men hier als herinneringen terug; het geheel
der finale echter is aesthetisch nauwelijks te
genieten of te billijken.
Des namiddags zendt Weenen een pro
gramma uit dat zeker onder den invloed der
malaise samengesteld is: Caxlolan die aan
zijn eigen karakter ten gronde gaat, de kin-
dertotenlieder. de liefdedood van Isolde en
het voorspel daartoe. Wat een hoeveelheid
dood en narigheid! Gelukkig komt dan aan
't slot van Tasso na de -„Lamento" eindelijk
de „Triomfo" als een bevrijding. Ook in
Breslau gaat Maandag een „Totentanz",
waarvan mij echter verder geen bijzonder
heden bekend zijn.
De „Variations Symphoniques" van Franck
zal men deze week tweemaal via Hollandsche
stations kunnen hooren en wel Donderdag
via Hilversum van G. Verhey en Vrijdag via
Hulzen van W. Andriessen, die gewoonlijk
voor de Hilversumsche, maar nu eens voor de
Huizensche microfoon speelt en daarvoor in
zijn spel geen verschil zal maken. Waar men
de Var. Symph. ook zoo vaak uit het buiten
land kan hooren blijkt wei hoe geliefd dit
werk in den loop der jaren geworden is. Het
frissche „Capriccio brillant" voor piano en
orkest van Mendelssohn hoort men daaren
tegen nog maar zelden in de Concertzaal,
maar in leslokaal of bij voordrachtsoefening
en ddarom kunnen we het op prijs stellen
dat het Donderdag ook eens voor de micro
foon komt.
We zijn onwillekeurig op het gebied der
pianomuziek aangeland en dus valt ons oog
op Daventry's Grondslagen der Muziek, waar
voor deze week de pianist Frank Mannhei-
mer pianowerken van Schumann zal spelen,
en wel achtereenvolgens 6 Intermezzi op. 4,
het Blumenstück op. 19, de Sonate op. 11,
de klavierstücke op. 32, de Bunte Blatter op.
99 en de Etudes symphoniques en forme de
Variations op. 13. Van Schumann's talrijke
pianowerken (5 dikke deelen) wordt slechts
een klein gedeelte in de concertzaal nog ge
hoord, voornamelijk de Papillons op. 2, de
Toccata op. 7, de Carnaval op. 9, de Fanta-
siestücke op. 12, de Etudes symphoniques op.
13, de klnderscènen op. 15, de Kreisleriana
op. 16 en de Fantasie op. 17. Veel is er al
verbleekt en de onloochenbaar monotone kla
vierstijl van Schumann, die desondanks voor
een correcte uitvoering toch nog vrij aan
zienlijke moeilijkheden biedt, lokt de spelers
van tegenwoordig niet sterk aan. Op. 4 telt
6 nummers, aan Kalllwoda opgedragen en is
in 1832 gecomponeerd. Van de klavierstücke
op. 32 zijn twee, de Gigue en het laatste xn
fugatischen vorm. zonder ook maar eenigs
zins de polyphonie van Bach te benaderen.
De .Romance' is eigenlijk meer een zeer
snel capriccio. Ze zijn in 1838 en '39 geschre
ven. De „Bunte Blatter" zijn uit verschillende
jaren afkomstig. De „Etudes Symphoniques",
een brillant concertnummer zijn in 1834 ge-
componeerde variaties op een thema van
Clara Wieck, Schumanns latere bruid en ega
en de Sonate op. 11 in 1835 voltooid, is even
eens „Clara zugeeignet" von Florestan und
Eusebius" de twee schuilnamen, waaronder
Schumann de eerste jaren zijn artikelen in
de door hem opgerichte „Neue Zeitschrift
für Musik" schreef en ook sommige zijner
eerste composities publiceerde.
een bepaald dee! van den Oceaan ontbreken
dan is dit in hoofdzaak een gevolg van ge
brek aan voedsel. Zij jagen achter de grootq
vischscholen aan als wolven achter een
kudde schapen. Een van hun eigenaardig
heden ls, dat zij gewoonlijk geen gezonde,
krachtige visschen aanvallen. Deden zij dit
wel, dan zou allang alle vlsch in zee zijn
opgeruimd. Somtijds kan men dan ook een.
haai waarnemen, rustig zwemmend midden in 1
een school andere visschen, die hij vol
maakt ignoreert. Maar de haai bezit een
verbazingwekkend, geheimzinnig zintuig,
dat hem in staat stelt te voelen wanneer
bij een anderen visch iets niet in orde is,
onverschillig of het een soortgenoot of een
ander soort visch is.
De lucht en smaak van bloed maken een
haal razend van woede. Het eene oogen
blik zwemt hij nog in schijnbare onverschil
ligheid temidden van een school, het vol- j
gende oogenblik richt hij een ware slach
ting aan. De oorzaak is misschien, dat een
andere haai een kleinen vlsch doormidden
heeft gebeten, waarna hijzelf en zijn plot
seling razendgeworden makkers trachten,
alles te pakken te krijgen, wat zich binnen
hun bereik bevindt. Op zulke oogenb'.ikken
wanneer de vervolgde visschen boven het
wateroppervlak uitspringen, in een waan
zinnig pogen om te ontkomen, vinden ook
tusschen de haaien onderling hevige gevech
ten plaats.
Het is mogelijk, dat wanneer er maar
steeds voldoende scholen van kleine visschen
te vinden waren, de haal nooit den mensch
zou aanvallen. Maar deze scholen zijn er
lang niet altijd en dan zou ook de haai
verstoken als hij op zulk een oogenbllk is,
van zijn normale voedsel, alles eten, wat
hij kan bemachtigen, Dan volgt hij schepen
wegens den afval, die overboord wordt ge
worpen. dan zwemt hij de havens binnen
of ligt hij op den loer aan de mondingen
der rivieren, wachtend tot stroom of getij j
iets eetbaars zullen meevoeren.
EEN ROMEINSCH TWEESPAN.
In Pompeii in Italië is een Romeinsch
tweespan, bigae, gevonden uit het jaar 79
dateerend. De wagen is geheel intact met
de wielen, spaken, ijzeren banden, as, en
hooge voorzijde waarachter de bestuurders
stonden. Door een uitbarsting van den Vesu
vius is hl) onder lava. klei en kiezel begra
ven geraakt, waaraan zijn gaafheid nog te
danken is.
De vrije Romeinen bestuurden in den re
gel hun bigae niet zelf; zij zaten op een stoel,
terwijl een slaaf, naast hem staande, mende.
Alleen keizer Nero mende zelf.
De wagen zal na uitgraving naar het mu
seum in Napels worden overgebracht,