Indrukken van een reis door Indië.
H.D. VERTELLING
Waar de romantiek noef niet dood is.
ZATERDAG 28 NOVEMBER 1931
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
VIJFDE BLAD
Natuurschoon op Bali.
Ravijn met cocospalmen in Zuid-Bali.
Fel oranje, dan helder geel staat de' glas
heldere lucht boven blauwe foergmassieven.
Slechts enkele goudomrande wolkenlaagjes
zweven heel ver achter den horizont. Voor
onze voeten breidt zich een witte wolken
massa uit, die het Batoemeer aan ons oog
onttrekt. Midden uit den wolkenlaag steekt
donker en dreigend de Batoervulkaan zijn
kegel omhoog, die aan den top en hier en
daar aan de flanken met witte, zwavelach
tige stoomwolkjes is getooid. Rechts verheft
de donkere omwalling van den reuzen kom
zich het hoogst en daar achter rijst weer een
vulkaanberg omhoog, de Goenoeng Agoeng,
die tweemaal zoo hoog is als de Batoer en
tot aan den top met oerbosch begroeid, ter
wijl onze overbuur naakt en zwart als een
groote hoop van asch en puin en lava den
kalen rookenden top ten hemel strekt. De
zon is nog niet op en tusschen Batoer en
Agoeng is nog een vulkaankegel zichtbaar,
heel flauw, heel blauw en wazig, honderden
kilometers ver weg: de Rindjani of piek van
Lombok.
Het hanengekraai ls al lang verstomd, maar
koetilan en djalak, de groote gekuifde musch
en de dikke spreeuw van Indië vullen de
lucht met gezellig vogelgeluid. De klauwier zit
ai weer op het hooge takje van het struik
gewas te loeren naar voorbijvliegende hom
mels en overal aan den wegrand geuren de
voetlange, spierwitte klokken van den
grooten giftigen doornappel, die hier de
berghellingen siert. Ook de geur van lantha-
na en bijvoet is sterker dan ooit. Langs de
wegen reeds een gezellige drukte.
Daar schieten gouden lichtstralen over den
kraterrand te voorschijn. Als door een toover-
slag verbleken de bergen en krijgt het land
schap rondom ons zijn kleur. Snel rijst de
zon en werpt haar stralen over de lange
reeks van bergruggen van den Bra tan t-ot
aan den Piek van Tabanan, die onzen wes
ter horizont begrenzen en langs wier flanken
de blik afglijdt naar de vlakte en naar de
zee. In het Zuiden trekt het rotsige kalk-
schiereiland, de Tafelhoek, onze aandacht,
in het Noord-Westen de afgeplatte kegel van
den Baloeran, de Oostelijke uitlooper van
Java's vulkaan reeks. Ondertusschen is het
wolkenmeer, dat als een donzen kraag den
Batoerkegel omsloot, in nevelen uiteen ge
vallen en opgestegen. De grijze lavastroc-m
van 1906 en de nog steeds glanzend zwarte
van 1926 liggen duidelijk voor ons, omringd
door de reeds hier en daar begroeid geraak
te uitbraakselen van vroegere erupties. Daar
naast ligt diepblauw het Batoermeer om
zoomd door kokospalmen, waartusschen tel
kens de stroodaken der kampongs ziöhttoaar
zijn. Ook daar menschen, half verscholen,
geheel aangepast en ineensmeltend met de
mooie natuur.
Fel oranje, dan helder geel kleurt de lucht
achter de zwart afstekende kronen der
kokospalmen, die den Passar, de hoofdstad
van Bali omgeven en doorgroeien, zooals zij
het elke andere iniandsahe kampong doen.
Waar wij ook heengaan, altijd is de weg
eerst tijdenlang begrensd door de witte muur
tjes, waarmee de Balinees zijn erf omgeeft
en waar bovenuit steeds kokos en pisang,
kapokboom en waringin hun kruinen ver
heffen. En geen mooier weg denkbaar dan
waarboven de wuivende vederkronen der
palmboomen elkaar ontmoeten. Overal
teekent de laagstaande zon lichtglanzen op
de harde stugge bladeren en dringt nog diep
in de kronen door en verlicht de groene of
bruine soms helder oranje vruchten, die een
der rijkdommen van Bali vormen.
Nog meer licht daar voor ons. Wij nade-
deren den i*and van palmbosch en dessa en
rijden uit in de rijstvelden. Hier zijn ze pas
beplant, steken slechts groene sprietjes uit
boven de stille watervlakte, die palmkronen
en bergtoppen even zuiver weerspiegelt. Wat
verder een paar zaaibedden, zoo sappig
groen als geen schilderspalet het kent en
vlak daar tegen aan een breede strook aan
weerskanten van den weg waar zware aren
van goudgele paddi, de halmen doen neer
buigen, vooral daar waar nog de droppels
glanzen van de dauw van den nacht.
Zoe wisselen geel en groen af met stille
watervlakten en soms met grauw glanzende
modder, waardoor zware karbauwenlijven
den primitieven ploeg voortaeulen. Rijstvel
den rondom in allerlei kleur en vorm. boven
en beneden den weg. afdalend in elke ravijn,
zich cnrhoog slingerend lan"- steile helhngen
en rustige glooiingen. Rijst, dus rijkdom,
overal omrand door kokospalmen, opstijgend
tot het oerwoud, afdalend tot aan de zee. F*i
overal ruischt en klatert het water, overal
gaan. menschen af en aan, om te zaaien, om
te planten, om te wieden, om te oogsten. En
ziet ze dan terugkomen als de gele armen,
een voor een gesneden, tot bosjes saamge
bonden; in de zon zijn nagedroogd eix naar
de padischuren moeten worden gedragen.
Veerend loopt de landbouwer onder den
veerenden pikolan, den draagstok, waaraan
aan weerskanten vijf, zes boschjes paddi zijn
opgehangen, de lange aren omlaag, mee
voerend met eiken stap. Veerkrachtig loopt
de jonge dochter, vijf. zes. acht, tien goud
gele bosschen paddi op het hoofd gestapeld,
de krachtige arm omhoog gestrekt om den
last in evenwicht te houden, de krachtige
hals veerend en wiegend, lachend onder den
zwaren last, dat is schoon en natuur op
Bali.
De weg stijgt omhoog uit rijstvelden en
klappertuinen die in de ravijnen reeds lang
hebben plaats gemaakt voor bamboestruweel
en ander ondoordringbaar goedje. Talrijker
worden de sierlijke pinangpalmen waarvan
de noot bij het sirikauwen wordt gebnxikt. de
kleine hellingen, die geheel met pisan zijn
beplant, terwijl mals en tapiocca steeds groo
ter vlakken vullen. Aan den rand dei* ravij
nen en in de bamboehaag der dessa staat de
slordige arenpalm met zijn breede zware blad
veeren en het bamboeladdertje, dat den in
lander in staat stelt de bloemtros te bereiken
en daaruit de heerlijke arensuiker, de goela-
jawa te winnen. Ook de kampongs veran
deren; geen muurtjes meer om dé erven,
maar paggers van bamboe; maar geen jon-
genskicl glijdt nog om de schouders der
jeugd, al voelen wij al duidelijk, dat het hier
koeler, frisscher is, dan in de vlakte. De ber
gen naderen en weer andere figuren vullen
de tuinen der inlanders, koffiestruiken, si-
naasappelboomen (eigenlijk geen echte si
naasappelen, maar djeroeks, vergelijkbaar
met onze mandarijntjes. Maar dan is het ook
heel gauw uit met bevolking en cultures.
Plotseling rijzen overal rond om ons de oer
woud reuzen omhoog. Varens bedekken de
hellingen. Rottan en andere lianen hangen
neer van de takken en vormen met het struik
gewas een ondoordringbaar geheel: In groote
bochten slingei*end en kronkelend windt de
weg zich omhoog: steeds zwaarder ronkten
de motoren, smaller en smaller wordt de
weg, meer en meer sluiten de oerwoudboo-
men zich boven ons aaneen, totdat plotseling
ook vóór ons het bosch zich sluit en de wa
gens stilstaan, bijna boven aan de helling.
Een kleine tunnel opent zich in het gebla
derte, een paadje slingert er doorheen en na
enkele schreden staan wij plots voor een pa
norama, zooals er niet veel te vinden zijn.
Eenige tientallen meters beneden ons ligt
daar de spiegel van het groote Bi*atan-meer,
aan alle kanten omgeven door hooge berg
ruggen, rondom door oerwoud omzoomd.
Oerwoud! Wat zegt u dat eigenlijk, als ge
het niet gezien hebt, dat opwelvende uitpui
lende groen cn geel en bruin, soms rood ook
wel violet, dat steeds weer de andere kleuren
verdringt en overschaduwt, maar groen in
alle toonaarden blijft de hoofdzaak. Dat licht
die zon, die steeds weer andere nuances too-
vert vooral aan den rand van het bosch,
want in het oerwoud zelve dringt zoo bitter
weinig licht door. Maar zoo'n pad omlaag
langs de berghelling, waar het zonlicht. weer
kaatst door de wateroppervlakte, dieper door
dringt dan ergens anders in het bosch. daar
kun1 ge pandanus cn boomvaren, bamboe en
nestvarens mooier en beter zien dan ergens
anders Kent ge Pandanus! Denk maar aan
onze draceana's of groote vertakte yucca-
soorten. Breede grasachtige bladeren dus, in
pluimen bijeenstaande, in een keurige
schroeflijn gerangschikt, zoodat deze plant
ook wel schroefpalm genoemd wordt. Er zijn
vele soorten, soms met één machtige koon
van tot drie meter lange bladeren, hier daar
entegen met sterk vertakten stam en dus
met een groot aantal kroontjes van een
meter middellijn ongeveer, waarvan de neer
hangende bladeren donker afsteken tegen
het heldere meer, waarin zich de bergen spie
gelen. Wat echter vooral de Pandanussoorten
tot. zulke merkwaardige verschijningen
maakt, dat is het opvallende systeem van
luchtwortels, dat zij vertoonen. Op verschil
lende hoogten komen uit- den stam polsdikke
wortels te voorschijn, die schuin omlaag
groeien tot zij den bodem hebben bereikt.
Staat de stam loodrecht, dan maken de gele
luchtwortels den indruk, alsof een aantal
v varboomen of hengels tegen den stam is
aangezet. Hier. op onze berghelling staan de
meeste palmen scheef gezakt en groeien de
luchtwortels vrijwel loodrecht omlaag. Ter
wijl de takken en stammen der meeste oer-
woudboomen gewoonlijk bekleed zijn met
varens en orchideeën is dit met Pandanus
meestal niet het geval. Alleen de groote nest
varen met zijn meteriange bladeren, die in
een krans uitstaan, zoodat in het midden een
komvormige, nestvormige holte ontstaat,
waarin de boschkip graag hare eieren legt,
die nestvaren groeit zelfs op Pandanus, zoo
als rechts onder op onze foto duidelijk te
zien Ls Een andere oude bekende uit onze
serre is de hertshoren varen, die hier ook al
weer in reusachtige afmetingen voorkomt.
En aan de boomvarens. Tien, soms twintig
meter hoog verheft zich de forsche onvertak
te stam. waarop de lidteekens der afgeval
len bladeren precies zulke merken achter
laten als die wij van de varens uit den steen-
kooltijd kennen. Dan volgt een kroon van
machtige varenbladeren, zoo fijn vertakt,
dat wij ze graag in onze kassen zouden opne
men, maar die zijn daarvoor meest te klein.
Zoo staat het ook met de bamboe, wiens
schitterende veaerpluimen elk ravijntje langs
de helling sieren en eveneens met de rottan,
die klimmende palmsoort, die zich met haar
veerhaken voor omlaaglijden behoed en door
haar krachtigen groei boven de hoogste top
pen van het oerwoud uitsteekt. Want dat is
het, wat telkens weer onze aandacht trekt
wanneer wij zwerven langs de berghellingen
in Indië, waar het oerwoud gespaard is ge
bleven: de geweldige weelderige plantengroei,
die elke open ruimte dadelijk in beslag neemt
en door haar snelle ontwikkeling steeds een
frisch en jeugdig uiterlijk vertoont. Het oer
woud op Bali is ongerepter dan op Java,
waar de bevolking haar ladangs tot ver op
de berghellingen heeft uitgebouwd en ze dan
na enkele jaren weer aan het oerwoud heeft
prijs gegeven. Daarom zijn Bali's bosschen
zoo schoon!
VAN DER SI,EEN.
Het Geheim van de Zee.
Een diepe teleurstelling maakte zich van
ons meester, toen we na een laixgen, ver-
moeienden tocht de visschershut hadden be
reikt, waarover we in zulke geheimzinnige
termen hadden hooren spreken, reeds van
den dag af, dat we gevijven in Perico. een
plaatsje ergens aan de Spaansche kust, wa
ren aangekomen. Daar stonden we nu en
zelfs Hendrik, die zich het meest enthou
siast had betoond, om hierheen te gaan, kon
niemand of niets aanwijzen, voldoende, om
ons voor onze moeite schadeloos te stellen.
„Inderdaad, heeren", zei plotseling iemand
die achter ons was binnengekomen, „het ver
haal van den blauwen haai is merkwaar
dig!"
We keerden ons gezamenlijk om, als ma
rionetten, die aan een touwtje vastzaten en
daax*door zagen we gelijktijdig het meest
zonderlinge personage, dat we nog ooit in
ons leven hadden ontmoet. Ik schatte den
onverwachten spreker op honderd jaar,
maar het was mogelijk, dat ik hem te kort
deed. Zijn gezicht had hij een gezicht?
was één rimpel, van zijn voorhoofd af tot
onder zijn mond en zijn handen waren
het handen? leken op stokjes, waarmee
Japannei*s zoo handig kunnen manoeuvree
ren. Zijn jak was van blauwe stof, zijn
broek klenrde oranje en om zijn middel
droeg hij een gordel, waarvoor een antiquair
ongezien twintig gulden bieden zou en ge
zien en gekocht nog voor geen honderd gul
den afstond.
Hendrik herstelde zich het eerst van den
schrik en terwijl hij het air aannam van
iemand die wel wist wat hij deed, zei hij:
„Gelukkig, dat we u nog aantreffen. We
kwamen uw hut eens bekijken".
De oude man deed iets met zijn gelaat,
want de rimpels verschoven, maar of dat
lachen was kon niemand er uit maken.
„Een goed idee, jongetje", zei de man en ik
heb Hendrik nog nooit zoo zien kleuren, als
op het oogenblik. dat een oude visscher Hen
drik Koolmans, den bekenden advocaat, een
jongetje noemde. „U komt natuurlijk", ging
hij onverstoorbaar voort, „om het verhaal
van den blauwen haai te lxooren. Ze hebben
jullie daar in het dorp wat voorgepraat,
maar je gelooft het niet? Dan moet je eens
luisteren.
Vorigen zomer is het gebeurd. Twee man
nen en één vrouw kwamen hier in het dorp
hun vacantie doorbrengen, misschien, om
dat het in hun land te warm, misschien om
dat het er te koud was. Hier dicht bij sloe
gen, ze hun tenten op, zoodat ik ze, om zoo
te zeggen, den heelen dag met mijn oogen
kon volgen, 'n Enkelen keer deed ik wel eens
een boodschap voor hen in het dorp en 'n
enkelen keer maakten ze wel eens 'ïx praatje
met nxe, maar overigens lieten we elkaar met
rxist. Ik ben oud, héél oxid en op mijn rust
gesteld, en zij waren jong, zeer jong en wat
zouden wij elkaar dus te zeggen hebben0
Had ik hun moeten vertellen, dat een oud
man, zooals ik ben, wéét, dat twee mannen
rondom één vrouw altijd moet leiden tot een
gespannen verhouding, tot verraadHad
ik moeten sprekenMoeten waax*schu-
wen misschien?
Ik kookte mijn potje in mijn hut en liet
hen het hunne koken op hun plaats en ik
verzweeg, wat ik eiken dag duidelijk zag:
dat het mis moest loopen. Als je zoo oud
bent, dan heb je geleerd in de blikken van
de menschen te lezen en ik zag, hoc die
mannen elkaar strak aankeken, zoodra de
vrouw niet in hun midden was, ik zag, hoe
zij zich beheerschten, als de vrouw terug
keerde, maar ik zag ook, dat hun dat eiken
dag meer moeite kostte en ik wist dat ze
dat niet zouden volhouden. Er moest iets
gebexxren, iets geweldigs, want liefde en haat
zijn voor eiken tijd en voor oxxs allen ge
lijk en met hen was het. niet anders, dan
het al geweest was zoovele, zoovele jaren
terug.
Op een morgen ging ik naar een dier man
nen toe en waarschuwde hem voor een blau
wen haai, dien ik op de kust had gezien. Ge-
vaaxTijke beesten, leiblauw van boven, wit
van onderen, precies zeekleurig, zoodat je ze
haast niet opmerkt. Totdat het gebeurt....
Geen enkele zwemmer heeft tegen hen een
schijn van kans. Ik wist het en ik waar
schuwde één van de mannen. Dat moest ik
toch zeggen.
Op den middag van dien zelfden dag hoor
de ik den man, dien ik gewaarschuwd had,
aan den andere voorstellen naar gindsche
rots te zwemmen. Het werd. tot uitbundig
plezier van de vrouw, een weddenschap. Om
beurten zou gezwommen worden en de an
dere zcu het éérst gaan. Ik wist, wat dit bc-
teekende. want hier door mUn venster zag ik
den blauwen haai, die loerde, loerde, waclitte
op prooL Ik mocht niet langer zwijgen, want
wat die eene man bedoelde was zoo intens
Gretna Green in Schotland.
Zoo'n toekomstmuziekje, zacht gespeeld
door zes violen en een bas, bas, bas. met een
strijkstok waar geen snaar op was
Zoo'n toekomstmuziekje, dat ik stilletjes
voor mezelf gecoxxxponeerd heb met oneindige
zorg en veel spinnend genoegenZoo'n
toekomstmuziekje, waar natuurlijk heelenxaa'.
niets van komt, omdat je in dit leven in de
praktijk altijd heel anders handelt, dan je
het jezelf in theorie voorgesteld had
Maar overlgexxs ik hoop, dat het ervan
komt. Over zoo'n jaar of wat
Over zoo'n jaar of wat zal ik waarschijn
lijk een oxxwe juffrouw zijn met eeix spit
sen neus, eix me ergeren over den tegen-
woordfigen tijd. Ik zal terug denken aan mijn
eigen jeugd, waarin xxog' geen ixxatertalis
nxe bestond, waarin de romantiek nog hoog
tij vierde en als ik kindskinderen heb, dan
zal ik die en anders de kindskinderen van
een ander, vertellen van „die goeie ouwe
tijd". Die kindskinderen zullen gnuiven,
maar ik zal het waarschijnlijk niet zien. Doch
als ik liet wél mocht zien, dan word ik op
eens spinnijdig en ik gooi mijn breikous in
een hoek, zoodat de kindskinderen verschrikt
weg stuiven; ik stamp dreigend op den
grond, en ik pak mijn bulletjes bij elkaar,
en ik verhuis naar Gretna Green. De plaats,
waar de romantiek nog niet dood is, en
nooit sterven zal, waar ce romantiek nog
springlevend en lachend als een jonge blom
door de straten huppelt en ik zal me ver
meien
Want Gretna Green, het stadje van vijf
huizen en een varkensstal vlak bij Carlisle
in Schotland, is een verrukkelijk oord voor
hen die de ware romantiek liefhebben
Gretna Green, waar ie nog steeds 's middags
om half twee ontdekt kunt hebben, dat je
zonder eikaar niet leven kunt en tien minu
ten later in den echt verbonden kunt wor
den door een romantlschen smid, in een oude
smidse, waar heel wat ondeugende paartjes,
vlak voor de aankomst van woedend ouderen
paar of grlmmigen gx*ootvader, vol hoop en
goeden wil voor de toekomst zich voor eeuwig
aan elkaar lieten kluisteren.
Wat zal ik het heerlijk hebben in Gretna
Green! Daar zijn vooreerst de honderd
duizend-en-één oude histories, die nageplozen
moeten worden; de geschiedenis, boeiender
en opwindender dan de interessantste film
van het tweetal, dat in een gierenden storm
dwars over de Solwav Firth Gretna trachtte
te bereiken en het bereikte ook, vlak voor de
oogen van den razenaen vader aan den over
kant, dien de schippers weigerden over te
zetten; de andere achtervolgingen dwars over
wegen, waar de koets vervaarlijk hellend
de sneeuwvelden, of langs de moeilijke berg-
om de bochten slingerde cn het arme jonge
meisje, dat door ai de emoties toch al op van
de zenuwen was, van angst en narigheid voor
het eerst bekoorlijk flauw viel in dc armen
van den verrukten bruidegom, wien overigens
het hart ook in de keel klopte!
Ik zal er praatjes met den grijzenden smid
kunnen maken, die, toen ik er in mijn jeugd
was, nog een niet grijzende smid was; hij
zal me vertellen van de dingen, die hij be
leefde, toen hij en ik nog jong waren. Hij
zal me weten te verhalen van wild geklop
laag. dat ikMaar ik ging niet, want
het was de vrouw, die de volgorde verander
de. Ze deed het met een lach, met 'n prik-
kelexxde lach, waartegen redeneeren nutte
loos was. Ze stond er op. ze wou het: hij
ging. Zelfs nu nog, na wat ik weet van zijn
lage bedoeling, moet ik hem de eer geven,
die hem toekomt: hij ging, nadat hij, onge
zien door den ander, de vrouw even over
haar gouden haren had gestreeld. En ik
stond voor mijn venster, maar mijn woede
was nog niet voldoende bekoeld onx hem te
gen te houden, hem desnoods met geweld
tegen te houden. Ik liet hem gaan, het
noodlot tegemoet, dat hij voor den ander
had bedoeld.
Ze zijn dien zelfden avond heengegaan,
die éénc man en die ééne vrouw, maar,
jongetje, weet je, wat me nu zoo kwelt
dag aan dag cn nacht aan nachtzoo
kwelt, dat de menschen in het dorp zeggen,
dat ik gek geworden ben? Weet je. waar ik
steeds en immer weer over moet nadenken,
totdat mijn oude. oude kop uit elkaar dreigt
te springen? Het is steeds hetzelfde en het
dit: wat het toch beieekenen mag. dat ik
op dienzelfden avond den man, die met dc
vrouw heenging, tot haar hoorde zeggen:
Je wist het toch óók, je zag hom toch
óók, hij had het ons toch verteld
TON RUYGROK.
op zijn deur midden in den stikdookcTcn
nacht., van suizende auto's en telegrammen,
die elkaar opvolgden, het één advlseerend
van niet en het ander van wel, tot hij er
zelf geen raad meer mee wist.
En hij zal me niet hoeven te vertellen
want ik zal het zelf zien van de romantiek
van de dingen., die er voorvallen daar in die
kleine oude smidse met zijn veelgebruikt
aambeeld, waarop het huwelijksboek nu ai
sedert jaren een voornamere plaats inneemt
dan de hamer, want in Gretna Green zal de
romantiek blijven leven.
Als die overal allang een kwijnenden dood
gestorven Is en de tranen om haar allang ge
droogd en vergeten zijn, dan zal ik daar
achter mijn spionnetje in mijn huisje in
Gretna Green zitten, dat een verrukke
lijk uitzicht lxeeft op de deur van de smidse
en met mijn bril voor mijn kippige oogen zal
ik zoo af en toe een paar menschen uit de
harde booze wereld daarbuiten naar binnen
zien gaan om zich een beetje te goed te doen
aan de koesterende warmte van die reliquie
uit lang vervlogen dagen
Zoo'n toekomstmuziekje, waar je natuur
lijk nooit aan toe komt en even dwaas als
alle toekomstmuziekjes. omdat het leven nu
eenmaal zijn eigen wijsjes maakt.
Maar tochAls u er ooit langs komt,
ook al bent u geen spinnige oude vrijster
met in haar hart een verlangen naar roman
tiek, al bent u maar een modern mensch
van dezen tijd ook dikwijls mot een ver
langen naar romantiek, dikwijls onbewust
verborgen in zijn binnenste maakt u dan
een uitstapje naar Gretna Green. Het is er
zoo verschrikkelijk aardig, en de wereld lijkt
er zóó ver; er hangt zoo de sfeer van al
die jonge menschen. die weet ik niet wat al
trotseerden om naar Gretna Green te komen
om er „elkaar te krijgen".
Het zou me onmogelijk zijn om al die ge
schiedenissen te vertellen; het is me zelfs
onmogelijk om er één te vertellen, want vóór
hij tot zijn einde was, zouden er heel wat
kolommen van de krant vol zijn. Er zat heel
wat verlangen en angst, onrust en wanhoop
koppigheid en weifeling aan vast. voor het
zoo ver was en de smid van Gretna Green
een tevreden paartje zyn deur uit en de
wereld in liet. Boeken zijn er vol van ge
schreven.
Maar het is de moeite waard. Het is tegen
woordig altijd wel de moeite waard om een
graantje waarachtige romantiek te pikken
bij wijze van tegengif tegen de twintigste
hands namaak, die Hollywood enzoovoorts ons
voorzetten. En al kom ik er zelf mischien
nooit toe. het geval van dc ouwe Juffrouw
van straks zou ik me best kunnen voorsttel
len.
Een refugié uit het land van de werke
lijkheid naar de wereld van de romance
WILLY VAN DER TAK.
HET SNELLE ETEN VAN DIEREN
De Londensche kantoorman die ln een
restaurant een „quick lunch" gebruikt hoeft
zich niet te verbeelden, dat hij daarmee een
record slaat. In de dierenwereld komen ge
vallen voor van nóg snellere maaltijden.
De zeeleeuw bijv. kan ongelooflijk snel en
veel eten. Het. is voorgekomen, dat dc gan-
sche voorraad' voor de heele afdeeling in oen
dierentuin een oogenblik werd alleen gelaten
door aen oppasser. Deze was binnctx enkele
minuten terug, doch geen enkele vlsch was
overgebleven: één zware, oude zeeleeuw had
alles verorberd!
Een der beroemdste „sneleters" uit den
Londenschen dierentuin is kortgeleden, ge
filmd. Het was een Spaansche pad. die in
één maaltijd 75 meelwornion oppeuzelde. Hij
was een uitmuntend filmacteur, daar zijn
bewegelijk gezicht elke emotie duidelijk weer
spiegelde. Echter zag niemand hem eter»,
vóór dat de film in vertraagde snelheid werd
afgedraaid, zoodat de ongelooflijke vaart,
waarmede zijn tong werkte, verminderde.
Zijn buurman en soortgenoot, een reuzen
pad. verzwolg eens plotseling 5 hagedissen.
Het was echter te veel voor hem cn een
poosje bleef hij zitten met de staarten van
zijn slachtoffers uit zijn bek! Toen heeft hij
hagedissen van zijn menu geschrapt.
Ook de snoek kijkt niet erg goed voor hij
begint. HIJ hapt onmiddellijk toe. bijv. als
een hand over den rand van een boot hangt.
Een groot exemplaar poogde eens don kop
van een zwaan, dien deze in het kroos stak.
weg te happen. Deze onbescheidenheid kost
te den begeerigen snoek het leven.
De pinguïn, op land een schommelende
oude heer, wordt zeer snel als hij op visch
Jaagt. In het water permltteeren zijn vleu
gels hem de snelste visch te achterhalen. Hij
kan drie haringen opslikken Sn denzelfden
tijd, waarin een brievenbus drie brieven op
neemt.
Ook slangen zijn vlugge eters. Als twee
hongerige slangen tegelijkertijd een konijn
of kuiken willen opeten, gebeurt het som
tijds, dat het grootste exemplaar niet alleen
het gewcnschte voedsel krijgt, maar ook daar
bij zijn tegenstander nog!