Indrukken van een reis door Indië. H.D. VERTELLING Waar de romantiek noef niet dood is. ZATERDAG 28 NOVEMBER 1931 BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD VIJFDE BLAD Natuurschoon op Bali. Ravijn met cocospalmen in Zuid-Bali. Fel oranje, dan helder geel staat de' glas heldere lucht boven blauwe foergmassieven. Slechts enkele goudomrande wolkenlaagjes zweven heel ver achter den horizont. Voor onze voeten breidt zich een witte wolken massa uit, die het Batoemeer aan ons oog onttrekt. Midden uit den wolkenlaag steekt donker en dreigend de Batoervulkaan zijn kegel omhoog, die aan den top en hier en daar aan de flanken met witte, zwavelach tige stoomwolkjes is getooid. Rechts verheft de donkere omwalling van den reuzen kom zich het hoogst en daar achter rijst weer een vulkaanberg omhoog, de Goenoeng Agoeng, die tweemaal zoo hoog is als de Batoer en tot aan den top met oerbosch begroeid, ter wijl onze overbuur naakt en zwart als een groote hoop van asch en puin en lava den kalen rookenden top ten hemel strekt. De zon is nog niet op en tusschen Batoer en Agoeng is nog een vulkaankegel zichtbaar, heel flauw, heel blauw en wazig, honderden kilometers ver weg: de Rindjani of piek van Lombok. Het hanengekraai ls al lang verstomd, maar koetilan en djalak, de groote gekuifde musch en de dikke spreeuw van Indië vullen de lucht met gezellig vogelgeluid. De klauwier zit ai weer op het hooge takje van het struik gewas te loeren naar voorbijvliegende hom mels en overal aan den wegrand geuren de voetlange, spierwitte klokken van den grooten giftigen doornappel, die hier de berghellingen siert. Ook de geur van lantha- na en bijvoet is sterker dan ooit. Langs de wegen reeds een gezellige drukte. Daar schieten gouden lichtstralen over den kraterrand te voorschijn. Als door een toover- slag verbleken de bergen en krijgt het land schap rondom ons zijn kleur. Snel rijst de zon en werpt haar stralen over de lange reeks van bergruggen van den Bra tan t-ot aan den Piek van Tabanan, die onzen wes ter horizont begrenzen en langs wier flanken de blik afglijdt naar de vlakte en naar de zee. In het Zuiden trekt het rotsige kalk- schiereiland, de Tafelhoek, onze aandacht, in het Noord-Westen de afgeplatte kegel van den Baloeran, de Oostelijke uitlooper van Java's vulkaan reeks. Ondertusschen is het wolkenmeer, dat als een donzen kraag den Batoerkegel omsloot, in nevelen uiteen ge vallen en opgestegen. De grijze lavastroc-m van 1906 en de nog steeds glanzend zwarte van 1926 liggen duidelijk voor ons, omringd door de reeds hier en daar begroeid geraak te uitbraakselen van vroegere erupties. Daar naast ligt diepblauw het Batoermeer om zoomd door kokospalmen, waartusschen tel kens de stroodaken der kampongs ziöhttoaar zijn. Ook daar menschen, half verscholen, geheel aangepast en ineensmeltend met de mooie natuur. Fel oranje, dan helder geel kleurt de lucht achter de zwart afstekende kronen der kokospalmen, die den Passar, de hoofdstad van Bali omgeven en doorgroeien, zooals zij het elke andere iniandsahe kampong doen. Waar wij ook heengaan, altijd is de weg eerst tijdenlang begrensd door de witte muur tjes, waarmee de Balinees zijn erf omgeeft en waar bovenuit steeds kokos en pisang, kapokboom en waringin hun kruinen ver heffen. En geen mooier weg denkbaar dan waarboven de wuivende vederkronen der palmboomen elkaar ontmoeten. Overal teekent de laagstaande zon lichtglanzen op de harde stugge bladeren en dringt nog diep in de kronen door en verlicht de groene of bruine soms helder oranje vruchten, die een der rijkdommen van Bali vormen. Nog meer licht daar voor ons. Wij nade- deren den i*and van palmbosch en dessa en rijden uit in de rijstvelden. Hier zijn ze pas beplant, steken slechts groene sprietjes uit boven de stille watervlakte, die palmkronen en bergtoppen even zuiver weerspiegelt. Wat verder een paar zaaibedden, zoo sappig groen als geen schilderspalet het kent en vlak daar tegen aan een breede strook aan weerskanten van den weg waar zware aren van goudgele paddi, de halmen doen neer buigen, vooral daar waar nog de droppels glanzen van de dauw van den nacht. Zoe wisselen geel en groen af met stille watervlakten en soms met grauw glanzende modder, waardoor zware karbauwenlijven den primitieven ploeg voortaeulen. Rijstvel den rondom in allerlei kleur en vorm. boven en beneden den weg. afdalend in elke ravijn, zich cnrhoog slingerend lan"- steile helhngen en rustige glooiingen. Rijst, dus rijkdom, overal omrand door kokospalmen, opstijgend tot het oerwoud, afdalend tot aan de zee. F*i overal ruischt en klatert het water, overal gaan. menschen af en aan, om te zaaien, om te planten, om te wieden, om te oogsten. En ziet ze dan terugkomen als de gele armen, een voor een gesneden, tot bosjes saamge bonden; in de zon zijn nagedroogd eix naar de padischuren moeten worden gedragen. Veerend loopt de landbouwer onder den veerenden pikolan, den draagstok, waaraan aan weerskanten vijf, zes boschjes paddi zijn opgehangen, de lange aren omlaag, mee voerend met eiken stap. Veerkrachtig loopt de jonge dochter, vijf. zes. acht, tien goud gele bosschen paddi op het hoofd gestapeld, de krachtige arm omhoog gestrekt om den last in evenwicht te houden, de krachtige hals veerend en wiegend, lachend onder den zwaren last, dat is schoon en natuur op Bali. De weg stijgt omhoog uit rijstvelden en klappertuinen die in de ravijnen reeds lang hebben plaats gemaakt voor bamboestruweel en ander ondoordringbaar goedje. Talrijker worden de sierlijke pinangpalmen waarvan de noot bij het sirikauwen wordt gebnxikt. de kleine hellingen, die geheel met pisan zijn beplant, terwijl mals en tapiocca steeds groo ter vlakken vullen. Aan den rand dei* ravij nen en in de bamboehaag der dessa staat de slordige arenpalm met zijn breede zware blad veeren en het bamboeladdertje, dat den in lander in staat stelt de bloemtros te bereiken en daaruit de heerlijke arensuiker, de goela- jawa te winnen. Ook de kampongs veran deren; geen muurtjes meer om dé erven, maar paggers van bamboe; maar geen jon- genskicl glijdt nog om de schouders der jeugd, al voelen wij al duidelijk, dat het hier koeler, frisscher is, dan in de vlakte. De ber gen naderen en weer andere figuren vullen de tuinen der inlanders, koffiestruiken, si- naasappelboomen (eigenlijk geen echte si naasappelen, maar djeroeks, vergelijkbaar met onze mandarijntjes. Maar dan is het ook heel gauw uit met bevolking en cultures. Plotseling rijzen overal rond om ons de oer woud reuzen omhoog. Varens bedekken de hellingen. Rottan en andere lianen hangen neer van de takken en vormen met het struik gewas een ondoordringbaar geheel: In groote bochten slingei*end en kronkelend windt de weg zich omhoog: steeds zwaarder ronkten de motoren, smaller en smaller wordt de weg, meer en meer sluiten de oerwoudboo- men zich boven ons aaneen, totdat plotseling ook vóór ons het bosch zich sluit en de wa gens stilstaan, bijna boven aan de helling. Een kleine tunnel opent zich in het gebla derte, een paadje slingert er doorheen en na enkele schreden staan wij plots voor een pa norama, zooals er niet veel te vinden zijn. Eenige tientallen meters beneden ons ligt daar de spiegel van het groote Bi*atan-meer, aan alle kanten omgeven door hooge berg ruggen, rondom door oerwoud omzoomd. Oerwoud! Wat zegt u dat eigenlijk, als ge het niet gezien hebt, dat opwelvende uitpui lende groen cn geel en bruin, soms rood ook wel violet, dat steeds weer de andere kleuren verdringt en overschaduwt, maar groen in alle toonaarden blijft de hoofdzaak. Dat licht die zon, die steeds weer andere nuances too- vert vooral aan den rand van het bosch, want in het oerwoud zelve dringt zoo bitter weinig licht door. Maar zoo'n pad omlaag langs de berghelling, waar het zonlicht. weer kaatst door de wateroppervlakte, dieper door dringt dan ergens anders in het bosch. daar kun1 ge pandanus cn boomvaren, bamboe en nestvarens mooier en beter zien dan ergens anders Kent ge Pandanus! Denk maar aan onze draceana's of groote vertakte yucca- soorten. Breede grasachtige bladeren dus, in pluimen bijeenstaande, in een keurige schroeflijn gerangschikt, zoodat deze plant ook wel schroefpalm genoemd wordt. Er zijn vele soorten, soms met één machtige koon van tot drie meter lange bladeren, hier daar entegen met sterk vertakten stam en dus met een groot aantal kroontjes van een meter middellijn ongeveer, waarvan de neer hangende bladeren donker afsteken tegen het heldere meer, waarin zich de bergen spie gelen. Wat echter vooral de Pandanussoorten tot. zulke merkwaardige verschijningen maakt, dat is het opvallende systeem van luchtwortels, dat zij vertoonen. Op verschil lende hoogten komen uit- den stam polsdikke wortels te voorschijn, die schuin omlaag groeien tot zij den bodem hebben bereikt. Staat de stam loodrecht, dan maken de gele luchtwortels den indruk, alsof een aantal v varboomen of hengels tegen den stam is aangezet. Hier. op onze berghelling staan de meeste palmen scheef gezakt en groeien de luchtwortels vrijwel loodrecht omlaag. Ter wijl de takken en stammen der meeste oer- woudboomen gewoonlijk bekleed zijn met varens en orchideeën is dit met Pandanus meestal niet het geval. Alleen de groote nest varen met zijn meteriange bladeren, die in een krans uitstaan, zoodat in het midden een komvormige, nestvormige holte ontstaat, waarin de boschkip graag hare eieren legt, die nestvaren groeit zelfs op Pandanus, zoo als rechts onder op onze foto duidelijk te zien Ls Een andere oude bekende uit onze serre is de hertshoren varen, die hier ook al weer in reusachtige afmetingen voorkomt. En aan de boomvarens. Tien, soms twintig meter hoog verheft zich de forsche onvertak te stam. waarop de lidteekens der afgeval len bladeren precies zulke merken achter laten als die wij van de varens uit den steen- kooltijd kennen. Dan volgt een kroon van machtige varenbladeren, zoo fijn vertakt, dat wij ze graag in onze kassen zouden opne men, maar die zijn daarvoor meest te klein. Zoo staat het ook met de bamboe, wiens schitterende veaerpluimen elk ravijntje langs de helling sieren en eveneens met de rottan, die klimmende palmsoort, die zich met haar veerhaken voor omlaaglijden behoed en door haar krachtigen groei boven de hoogste top pen van het oerwoud uitsteekt. Want dat is het, wat telkens weer onze aandacht trekt wanneer wij zwerven langs de berghellingen in Indië, waar het oerwoud gespaard is ge bleven: de geweldige weelderige plantengroei, die elke open ruimte dadelijk in beslag neemt en door haar snelle ontwikkeling steeds een frisch en jeugdig uiterlijk vertoont. Het oer woud op Bali is ongerepter dan op Java, waar de bevolking haar ladangs tot ver op de berghellingen heeft uitgebouwd en ze dan na enkele jaren weer aan het oerwoud heeft prijs gegeven. Daarom zijn Bali's bosschen zoo schoon! VAN DER SI,EEN. Het Geheim van de Zee. Een diepe teleurstelling maakte zich van ons meester, toen we na een laixgen, ver- moeienden tocht de visschershut hadden be reikt, waarover we in zulke geheimzinnige termen hadden hooren spreken, reeds van den dag af, dat we gevijven in Perico. een plaatsje ergens aan de Spaansche kust, wa ren aangekomen. Daar stonden we nu en zelfs Hendrik, die zich het meest enthou siast had betoond, om hierheen te gaan, kon niemand of niets aanwijzen, voldoende, om ons voor onze moeite schadeloos te stellen. „Inderdaad, heeren", zei plotseling iemand die achter ons was binnengekomen, „het ver haal van den blauwen haai is merkwaar dig!" We keerden ons gezamenlijk om, als ma rionetten, die aan een touwtje vastzaten en daax*door zagen we gelijktijdig het meest zonderlinge personage, dat we nog ooit in ons leven hadden ontmoet. Ik schatte den onverwachten spreker op honderd jaar, maar het was mogelijk, dat ik hem te kort deed. Zijn gezicht had hij een gezicht? was één rimpel, van zijn voorhoofd af tot onder zijn mond en zijn handen waren het handen? leken op stokjes, waarmee Japannei*s zoo handig kunnen manoeuvree ren. Zijn jak was van blauwe stof, zijn broek klenrde oranje en om zijn middel droeg hij een gordel, waarvoor een antiquair ongezien twintig gulden bieden zou en ge zien en gekocht nog voor geen honderd gul den afstond. Hendrik herstelde zich het eerst van den schrik en terwijl hij het air aannam van iemand die wel wist wat hij deed, zei hij: „Gelukkig, dat we u nog aantreffen. We kwamen uw hut eens bekijken". De oude man deed iets met zijn gelaat, want de rimpels verschoven, maar of dat lachen was kon niemand er uit maken. „Een goed idee, jongetje", zei de man en ik heb Hendrik nog nooit zoo zien kleuren, als op het oogenblik. dat een oude visscher Hen drik Koolmans, den bekenden advocaat, een jongetje noemde. „U komt natuurlijk", ging hij onverstoorbaar voort, „om het verhaal van den blauwen haai te lxooren. Ze hebben jullie daar in het dorp wat voorgepraat, maar je gelooft het niet? Dan moet je eens luisteren. Vorigen zomer is het gebeurd. Twee man nen en één vrouw kwamen hier in het dorp hun vacantie doorbrengen, misschien, om dat het in hun land te warm, misschien om dat het er te koud was. Hier dicht bij sloe gen, ze hun tenten op, zoodat ik ze, om zoo te zeggen, den heelen dag met mijn oogen kon volgen, 'n Enkelen keer deed ik wel eens een boodschap voor hen in het dorp en 'n enkelen keer maakten ze wel eens 'ïx praatje met nxe, maar overigens lieten we elkaar met rxist. Ik ben oud, héél oxid en op mijn rust gesteld, en zij waren jong, zeer jong en wat zouden wij elkaar dus te zeggen hebben0 Had ik hun moeten vertellen, dat een oud man, zooals ik ben, wéét, dat twee mannen rondom één vrouw altijd moet leiden tot een gespannen verhouding, tot verraadHad ik moeten sprekenMoeten waax*schu- wen misschien? Ik kookte mijn potje in mijn hut en liet hen het hunne koken op hun plaats en ik verzweeg, wat ik eiken dag duidelijk zag: dat het mis moest loopen. Als je zoo oud bent, dan heb je geleerd in de blikken van de menschen te lezen en ik zag, hoc die mannen elkaar strak aankeken, zoodra de vrouw niet in hun midden was, ik zag, hoe zij zich beheerschten, als de vrouw terug keerde, maar ik zag ook, dat hun dat eiken dag meer moeite kostte en ik wist dat ze dat niet zouden volhouden. Er moest iets gebexxren, iets geweldigs, want liefde en haat zijn voor eiken tijd en voor oxxs allen ge lijk en met hen was het. niet anders, dan het al geweest was zoovele, zoovele jaren terug. Op een morgen ging ik naar een dier man nen toe en waarschuwde hem voor een blau wen haai, dien ik op de kust had gezien. Ge- vaaxTijke beesten, leiblauw van boven, wit van onderen, precies zeekleurig, zoodat je ze haast niet opmerkt. Totdat het gebeurt.... Geen enkele zwemmer heeft tegen hen een schijn van kans. Ik wist het en ik waar schuwde één van de mannen. Dat moest ik toch zeggen. Op den middag van dien zelfden dag hoor de ik den man, dien ik gewaarschuwd had, aan den andere voorstellen naar gindsche rots te zwemmen. Het werd. tot uitbundig plezier van de vrouw, een weddenschap. Om beurten zou gezwommen worden en de an dere zcu het éérst gaan. Ik wist, wat dit bc- teekende. want hier door mUn venster zag ik den blauwen haai, die loerde, loerde, waclitte op prooL Ik mocht niet langer zwijgen, want wat die eene man bedoelde was zoo intens Gretna Green in Schotland. Zoo'n toekomstmuziekje, zacht gespeeld door zes violen en een bas, bas, bas. met een strijkstok waar geen snaar op was Zoo'n toekomstmuziekje, dat ik stilletjes voor mezelf gecoxxxponeerd heb met oneindige zorg en veel spinnend genoegenZoo'n toekomstmuziekje, waar natuurlijk heelenxaa'. niets van komt, omdat je in dit leven in de praktijk altijd heel anders handelt, dan je het jezelf in theorie voorgesteld had Maar overlgexxs ik hoop, dat het ervan komt. Over zoo'n jaar of wat Over zoo'n jaar of wat zal ik waarschijn lijk een oxxwe juffrouw zijn met eeix spit sen neus, eix me ergeren over den tegen- woordfigen tijd. Ik zal terug denken aan mijn eigen jeugd, waarin xxog' geen ixxatertalis nxe bestond, waarin de romantiek nog hoog tij vierde en als ik kindskinderen heb, dan zal ik die en anders de kindskinderen van een ander, vertellen van „die goeie ouwe tijd". Die kindskinderen zullen gnuiven, maar ik zal het waarschijnlijk niet zien. Doch als ik liet wél mocht zien, dan word ik op eens spinnijdig en ik gooi mijn breikous in een hoek, zoodat de kindskinderen verschrikt weg stuiven; ik stamp dreigend op den grond, en ik pak mijn bulletjes bij elkaar, en ik verhuis naar Gretna Green. De plaats, waar de romantiek nog niet dood is, en nooit sterven zal, waar ce romantiek nog springlevend en lachend als een jonge blom door de straten huppelt en ik zal me ver meien Want Gretna Green, het stadje van vijf huizen en een varkensstal vlak bij Carlisle in Schotland, is een verrukkelijk oord voor hen die de ware romantiek liefhebben Gretna Green, waar ie nog steeds 's middags om half twee ontdekt kunt hebben, dat je zonder eikaar niet leven kunt en tien minu ten later in den echt verbonden kunt wor den door een romantlschen smid, in een oude smidse, waar heel wat ondeugende paartjes, vlak voor de aankomst van woedend ouderen paar of grlmmigen gx*ootvader, vol hoop en goeden wil voor de toekomst zich voor eeuwig aan elkaar lieten kluisteren. Wat zal ik het heerlijk hebben in Gretna Green! Daar zijn vooreerst de honderd duizend-en-één oude histories, die nageplozen moeten worden; de geschiedenis, boeiender en opwindender dan de interessantste film van het tweetal, dat in een gierenden storm dwars over de Solwav Firth Gretna trachtte te bereiken en het bereikte ook, vlak voor de oogen van den razenaen vader aan den over kant, dien de schippers weigerden over te zetten; de andere achtervolgingen dwars over wegen, waar de koets vervaarlijk hellend de sneeuwvelden, of langs de moeilijke berg- om de bochten slingerde cn het arme jonge meisje, dat door ai de emoties toch al op van de zenuwen was, van angst en narigheid voor het eerst bekoorlijk flauw viel in dc armen van den verrukten bruidegom, wien overigens het hart ook in de keel klopte! Ik zal er praatjes met den grijzenden smid kunnen maken, die, toen ik er in mijn jeugd was, nog een niet grijzende smid was; hij zal me vertellen van de dingen, die hij be leefde, toen hij en ik nog jong waren. Hij zal me weten te verhalen van wild geklop laag. dat ikMaar ik ging niet, want het was de vrouw, die de volgorde verander de. Ze deed het met een lach, met 'n prik- kelexxde lach, waartegen redeneeren nutte loos was. Ze stond er op. ze wou het: hij ging. Zelfs nu nog, na wat ik weet van zijn lage bedoeling, moet ik hem de eer geven, die hem toekomt: hij ging, nadat hij, onge zien door den ander, de vrouw even over haar gouden haren had gestreeld. En ik stond voor mijn venster, maar mijn woede was nog niet voldoende bekoeld onx hem te gen te houden, hem desnoods met geweld tegen te houden. Ik liet hem gaan, het noodlot tegemoet, dat hij voor den ander had bedoeld. Ze zijn dien zelfden avond heengegaan, die éénc man en die ééne vrouw, maar, jongetje, weet je, wat me nu zoo kwelt dag aan dag cn nacht aan nachtzoo kwelt, dat de menschen in het dorp zeggen, dat ik gek geworden ben? Weet je. waar ik steeds en immer weer over moet nadenken, totdat mijn oude. oude kop uit elkaar dreigt te springen? Het is steeds hetzelfde en het dit: wat het toch beieekenen mag. dat ik op dienzelfden avond den man, die met dc vrouw heenging, tot haar hoorde zeggen: Je wist het toch óók, je zag hom toch óók, hij had het ons toch verteld TON RUYGROK. op zijn deur midden in den stikdookcTcn nacht., van suizende auto's en telegrammen, die elkaar opvolgden, het één advlseerend van niet en het ander van wel, tot hij er zelf geen raad meer mee wist. En hij zal me niet hoeven te vertellen want ik zal het zelf zien van de romantiek van de dingen., die er voorvallen daar in die kleine oude smidse met zijn veelgebruikt aambeeld, waarop het huwelijksboek nu ai sedert jaren een voornamere plaats inneemt dan de hamer, want in Gretna Green zal de romantiek blijven leven. Als die overal allang een kwijnenden dood gestorven Is en de tranen om haar allang ge droogd en vergeten zijn, dan zal ik daar achter mijn spionnetje in mijn huisje in Gretna Green zitten, dat een verrukke lijk uitzicht lxeeft op de deur van de smidse en met mijn bril voor mijn kippige oogen zal ik zoo af en toe een paar menschen uit de harde booze wereld daarbuiten naar binnen zien gaan om zich een beetje te goed te doen aan de koesterende warmte van die reliquie uit lang vervlogen dagen Zoo'n toekomstmuziekje, waar je natuur lijk nooit aan toe komt en even dwaas als alle toekomstmuziekjes. omdat het leven nu eenmaal zijn eigen wijsjes maakt. Maar tochAls u er ooit langs komt, ook al bent u geen spinnige oude vrijster met in haar hart een verlangen naar roman tiek, al bent u maar een modern mensch van dezen tijd ook dikwijls mot een ver langen naar romantiek, dikwijls onbewust verborgen in zijn binnenste maakt u dan een uitstapje naar Gretna Green. Het is er zoo verschrikkelijk aardig, en de wereld lijkt er zóó ver; er hangt zoo de sfeer van al die jonge menschen. die weet ik niet wat al trotseerden om naar Gretna Green te komen om er „elkaar te krijgen". Het zou me onmogelijk zijn om al die ge schiedenissen te vertellen; het is me zelfs onmogelijk om er één te vertellen, want vóór hij tot zijn einde was, zouden er heel wat kolommen van de krant vol zijn. Er zat heel wat verlangen en angst, onrust en wanhoop koppigheid en weifeling aan vast. voor het zoo ver was en de smid van Gretna Green een tevreden paartje zyn deur uit en de wereld in liet. Boeken zijn er vol van ge schreven. Maar het is de moeite waard. Het is tegen woordig altijd wel de moeite waard om een graantje waarachtige romantiek te pikken bij wijze van tegengif tegen de twintigste hands namaak, die Hollywood enzoovoorts ons voorzetten. En al kom ik er zelf mischien nooit toe. het geval van dc ouwe Juffrouw van straks zou ik me best kunnen voorsttel len. Een refugié uit het land van de werke lijkheid naar de wereld van de romance WILLY VAN DER TAK. HET SNELLE ETEN VAN DIEREN De Londensche kantoorman die ln een restaurant een „quick lunch" gebruikt hoeft zich niet te verbeelden, dat hij daarmee een record slaat. In de dierenwereld komen ge vallen voor van nóg snellere maaltijden. De zeeleeuw bijv. kan ongelooflijk snel en veel eten. Het. is voorgekomen, dat dc gan- sche voorraad' voor de heele afdeeling in oen dierentuin een oogenblik werd alleen gelaten door aen oppasser. Deze was binnctx enkele minuten terug, doch geen enkele vlsch was overgebleven: één zware, oude zeeleeuw had alles verorberd! Een der beroemdste „sneleters" uit den Londenschen dierentuin is kortgeleden, ge filmd. Het was een Spaansche pad. die in één maaltijd 75 meelwornion oppeuzelde. Hij was een uitmuntend filmacteur, daar zijn bewegelijk gezicht elke emotie duidelijk weer spiegelde. Echter zag niemand hem eter», vóór dat de film in vertraagde snelheid werd afgedraaid, zoodat de ongelooflijke vaart, waarmede zijn tong werkte, verminderde. Zijn buurman en soortgenoot, een reuzen pad. verzwolg eens plotseling 5 hagedissen. Het was echter te veel voor hem cn een poosje bleef hij zitten met de staarten van zijn slachtoffers uit zijn bek! Toen heeft hij hagedissen van zijn menu geschrapt. Ook de snoek kijkt niet erg goed voor hij begint. HIJ hapt onmiddellijk toe. bijv. als een hand over den rand van een boot hangt. Een groot exemplaar poogde eens don kop van een zwaan, dien deze in het kroos stak. weg te happen. Deze onbescheidenheid kost te den begeerigen snoek het leven. De pinguïn, op land een schommelende oude heer, wordt zeer snel als hij op visch Jaagt. In het water permltteeren zijn vleu gels hem de snelste visch te achterhalen. Hij kan drie haringen opslikken Sn denzelfden tijd, waarin een brievenbus drie brieven op neemt. Ook slangen zijn vlugge eters. Als twee hongerige slangen tegelijkertijd een konijn of kuiken willen opeten, gebeurt het som tijds, dat het grootste exemplaar niet alleen het gewcnschte voedsel krijgt, maar ook daar bij zijn tegenstander nog!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 17